Schaamte en recht
1997
|20|
door J.P.A. Boersma
Inleiding
Er is in de afgelopen jaren door verschillende scribenten
gesproken over de noodzaak om te komen tot een herziening van de
kerkorde: er was onder meer kritiek op de opbouw van de kerkorde
en de vaagheid van sommige bepalingen.3 In deze
discussie is één punt mijns inziens onderbelicht gebleven,
terwijl dit punt voor de onderlinge vrede en ‘het gezicht naar
buiten’ juist van groot belang is. Ik doel hierbij op de
consequenties voor ons kerkelijk samenleven van 1 Corinthiërs 6:
1-11: moeten we recht zoeken bij ongelovigen of wassen we de
vuile was van de kerk van Jezus Christus binnenshuis
schoon?4
In dit hoofdstuk wil ik een aanzet geven voor het trekken van
consequenties op dit punt, zonder een uitwerking te geven:
hiervoor verwijs ik naar de andere bijdragen in dit boekje.
De vermaning van Paulus
In de eerste brief aan de Corinthiërs (1 Cor. 6: 1-11) keurt Paulus het nadrukkelijk af dat het ene gemeentelid recht zoekt bij een ‘onrechtvaardige’ wanneer hij een geschil heeft met een ander gemeentelid: wanneer er geen wijs man te vinden is in eigen kring (overleg met hem heeft kennelijk de voorkeur), lijd dan liever onrecht!
Volgens het destijds in Corinthe geldende romeinse recht konden partijen zelf een rechter kiezen die over het geschil moest oordelen en deze rechter kon dus ook een lid van de gemeente zijn.5 Paulus geeft in dit verband het grote perspectief van
2. Bewerking van een artikel dat eerder is gepubliceerd in
De Reformatie, jaargang 65, blz. 998-1000 en
1017-1018.
3. Zie het artikel van J.R. Krol in Radix, 14e jaargang
no.4 en de artikelenserie in De Reformatie, 65e jaargang
no.21-43.
4. Dit punt wordt alleen aangestipt door P.T. Pel, De
Reformatie, jaargang 64, blz. 437.
5. Zie de artikelen van A.J. van Bekkum, De
Reformatie jaargang 66, blzz. 778-780 en 796-799.
|21|
de gemeente aan: het gaat in het aardse leven om ‘onbetekenende
rechtspraak’ (vs 2) over ‘alledaagse dingen’ (vs 3); straks gaat
het om het Koninkrijk van God, waar de heiligen de hele wereld
zullen oordelen (vs 2). Mee in dit perspectief moet de gemeente
van Corinthe zich schamen wanneer zij bij een geschil niet naar
een wijs man in de eigen gemeente gaat, maar naar een
'onrechtvaardige' rechter.6
In dit bijbelgedeelte richt Paulus zich nadrukkelijk op de
situatie dat leden van de gemeente onderlinge geschillen hebben,
zonder dat hij spreekt over een geschil waarin de gemeente zelf
partij is: het is ook de vraag of deze situatie denkbaar was in
de romeinse tijd.7
In onze tijd is dit echter wel degelijk het geval: er worden
procedures gevoerd over de verdeling van kerkelijke goederen na
een kerksplitsing; de uitoefening van kerkelijke tucht wordt
(gelukkig bij uitzondering) aan de rechter voorgelegd evenals
(gelukkig ook als uitzondering) de rechtspositie van een
predikant.
Het kan niet anders dan dat ook in dergelijke situaties de
typering van 1 Cor. 6 geldt: waar is de wijze man? waar is het
schaamtegevoel? Het voeren van rechtszaken betekent toch ook in
dergelijke gevallen al bij voorbaat verlies, al was het maar voor
de eer van God en zijn gemeente?
De kerkorde
Noodgedwongen erkent de kerkorde dat er geschillen kunnen zijn
die om een beslissing vragen. Op een aantal plaatsen wordt de
mogelijkheid van bezwaar vastgelegd (artt. 5, 6 en 20), terwijl
ook de mogelijkheid van ‘hoger beroep’ wordt gegeven (art. 31).
Daarnaast is er nog een bepaling opgenomen voor de situatie dat
een predikant zich niet houdt aan de vastgestelde regeling (art.
53). Omdat de bepalingen over de tucht (art. 72-82) met name de
geloofshouding en het persoonlijk gedrag van gemeenteleden
betreft ga ik aan deze regelingen voorbij.
De eerste zin van artikel 318 bevat een uiterst
compacte aanduiding (nauwelijks een regeling) van de ‘kerkelijke
weg’, een beroepsmogelijkheid in kerkelijke zaken. In deze
kerkelijke weg kunnen allerlei kerkelijke zaken aan de orde
komen,
6. Het lijkt mij eerlijker om het woord ‘onrechtvaardig’
in dit verband steeds tussen aanhalingstekens te plaatsen: een
ongelovige rechter kan wel degelijk rechtvaardige beslissingen
geven; in de gelijkenis van Lucas 18: 1-5 kan zelfs een corrupte
rechter nog recht verschaffen.
7. Een plaatselijke kerk zou toen vast geen rechtspersoonlijkheid
bezitten zoals wij die kennen in het Burgerlijk Wetboek (BW
2:2).
8. Art. 31: Als iemand van oordeel is dat hem door een uitspraak
van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich
beroepen op de meerdere vergadering.
|22|
variërend van leergeschillen tot de vervanging van een
verwarmingsketel:9 art. 30 van de
kerkorde10 geeft immers wel een beperking tot
kerkelijke zaken, maar zegt niet welke agendapunten daaronder
vallen.
Door middel van deze procedure, deze kerkelijke weg van
kerkenraad, classis, particuliere synode en generale synode, kan
een verschil van inzicht op een zorgvuldige en doorwrochte wijze
worden beoordeeld, al kun je je afvragen of de regeling voldoende
is uitgewerkt en voldoende helderheid biedt. Wel is duidelijk dat
deze ‘zware’ procedure, die geen enkele tijdsdwang kent, meer
toegespitst is op verschillen van inzicht in abstracte zaken dan
op zaken met een meer concreet karakter en met een spoedeisend
belang. In veel abstracte zaken is het van groot belang dat de
beslissing breed gedragen wordt na een zorgvuldige en open
oordeelsvorming zoals die in de kerkelijke weg gevonden kan
worden.11
De wereldlijke rechter
Iedere burger in Nederland kan zich beklagen bij de rechter
wanneer iemand hem in zijn belangen raakt; de rechter is
verplicht de klacht aan te horen en een beslissing te
geven.12 De tegenpartij in het geschil kan een persoon
zijn, maar ook een vereniging, een overheidsinstantie of een
kerk.
In kerkelijke zaken zal de rechter zich niet bevoegd achten om
een uitspraak te doen over verschillen van inzicht over de uitleg
van belijdenisgedeelten of theologische discussies;13
hij zal echter wel een uitspraak moeten doen over juridische
kwesties, ook wanneer deze samenhangen met theologische
geschilpunten.
Een rechter zal niet in alle situaties waarin hij in principe
bevoegd is, direct een einduitspraak willen geven: hij zal zoeken
naar een oplossing in een ‘voortraject’. De rechter zal soms
proberen de zaak in der minne te schikken,14 hij kan
in een tussenuitspraak een deel van het geschil beslissen en de
uitwerking aan beide
9. Het voorbeeld is van K. Harmannij, Wegwijs in de
kerkorde, Barneveld, 1990, blz. 60.
10. Art. 30: Deze vergaderingen mogen alleen kerkelijke zaken
behandelen en dat op kerkelijke wijze.
11. In het vervolg van dit artikel zal ik aangeven dat een
precieze onderscheiding van abstract en concreet niet van belang
is.
12. Een heel vrije weergave van art. 112 van de Grondwet en art.
2 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
13. De Hoge Raad heeft op 15 februari 1957 bepaald dat de rechter
geen partij mag kiezen in geschillen over geloof en belijdenis
(NJ 1957/201); in deze procedure ging het, als
uitvloeisel van de vrijmaking, om de eigendom van het kerkgebouw
in Hasselt.
14. Art. 19 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.
|23|
partijen overlaten. Ook zal hij kijken of voor dit geschil niet
een andere instantie meer aangewezen is.
Dit laatste kan het geval zijn wanneer in een overeenkomst of een
algemene regeling is vastgelegd dat partijen een geschil eerst
moeten voorleggen aan een geschillencommissie of een andere
beroepsinstantie. De rechter zal de klager daarnaar verwijzen en
de zaak pas dan in behandeling nemen wanneer de procedure voor
die beroepsinstantie niet voldoet aan eisen van een goede
procesorde.
Op vele terreinen zijn op dit moment geschillencommissies actief:
in de gezondheidszorg, de aannemerij, het bankwezen en zelfs voor
chemisch reinigen. Zij worden met name ingesteld op terreinen
waar men intern, als beroepsgenoten, orde op zaken wil stellen of
wanneer vaktechnische deskundigheid vereist is.
Ook het gereformeerd onderwijsveld kent een interne
beroepsprocedure bij een conflict tussen schoolbestuur en
leerkracht: de commissies van beroep. Deze commissies zijn
ingesteld om leerkrachten te beschermen tegen fouten van hun
besturen terwijl toch recht gedaan kan worden aan het eigen
karakter van het gereformeerde onderwijs. Door deze commissies in
te schakelen wordt voorkomen dat al te snel teruggevallen moet
worden op een instantie die geen rekening houdt met de specifieke
eisen van het gereformeerde onderwijs.
Een wereldlijke rechter zal zich immers laten leiden door de
maatschappelijke opvattingen zoals die zijn neergelegd in de wet,
eerdere rechtspraak, algemene moraal en eigen opvattingen. Hij
zal zich maar heel beperkt laten leiden door de waarden die in de
specifieke kerkelijke gemeenschap gelden, mede omdat deze bij een
concreet geschil nu juist ter discussie kunnen staan.
De kerkorde en de wereldlijke rechter
Hiervoor heb ik aangegeven dat de kerkelijke weg toegesneden is
op de behandeling van leergeschillen. Voor zaken met een meer
spoedeisend belang en met een concreet karakter voldoet de
kerkelijke weg echter niet, zeker niet in de ogen van een
wereldlijke rechter (ik zal de term onrechtvaardige rechter
verder niet meer hanteren, mede gelet op mijn eigen functie bij
een gerechtshof). De volgende punten springen daarbij in het
oog:
1. Er is geen enkele zekerheid te geven over de duur van de
procedure terwijl er ook geen onpartijdige instantie is die de
termijnen in de gaten houdt: wat kan degene doen die maar niets
hoort op zijn beroep bij de meerdere vergadering?
2. Meerdere vergaderingen worden niet samengesteld op basis van
deskundigheid in het beslechten van geschillen of andere
specifieke deskundigheden (zoals in
|24|
het beheren van onroerend goed, in het beoordelen van de
rechtspositie of financieel inzicht). Er is dus geen waarborg
voor hun kwaliteiten wanneer geschillen op specifieke terreinen
worden voorgelegd.
3. Omdat de mindere vergadering een afgevaardigde stuurt naar de
meerdere vergadering en zodoende deel kan nemen aan de
besprekingen (in tegenstelling tot degene die het beroep tegen
een besluit van die mindere vergadering heeft in-gesteld), kan de
indruk ontstaan dat de beslissing niet door een onpartijdige
instantie genomen wordt: er is geen evenwicht in het 'hoor en
wederhoor' en dat leidt er toe dat de in het ongelijk gestelde
partij zich minder snel kan vinden in de genomen
beslissing.15 Verder roept het feit dat predikanten
min of meer vast aanwezig zijn op meerdere vergaderingen het
risico van dominocratie op.16
4. De drempel om de lange kerkelijke weg te gaan is vrij hoog en
dit leidt er toe dat eerder in onrecht wordt berust dan dat deze
weg wordt gekozen. Dit lijkt misschien juist (zie 1 Cor. 6: 7)
maar het heeft wel tot gevolg dat onrecht blijft bestaan met
risico’s voor de onrechtvaardige (vs 9).
5. Artikel 31 geeft alleen de beroepsmogelijkheid aan zonder
verder ook maar iets te regelen over de procedure: welk adres
heeft de meerdere vergadering? wanneer komt er een eerste
reactie? kan de klacht mondeling toegelicht worden? is de
behandeling openbaar? In feite is de procedure ondoorzichtig,
zeker voor een buitenstaander.
Op grond van deze punten zal de wereldlijke rechter (als
buitenstaander) al snel tot de conclusie kunnen komen dat hij
zich niet kan onttrekken aan de noodzaak een beslissing te geven
over het aan hem voorgelegde geschil: verwijzing naar de
kerkelijke weg is niet mogelijk in verband met de
ondoorzichtigheid van de procedure en de aanwezigheid van
duidelijke manco’s.
Uiteraard kunnen wij, leden van een Gereformeerde Kerk, van
mening zijn dat de kerkelijke weg uitstekend voldoet: deze mening
kan echter onjuist blijken in een conflictsituatie en dan tot
grote brokken leiden, zeker wanneer we bedenken dat de
maatschappelijke opvattingen niet altijd stroken met de normen
die God stelt.
Als voorbeeld: op basis van de huidige maatschappelijke normen
zal een rechter niet snel tot de conclusie komen dat een
predikant ‘ontslagen’ kan worden bij het aangaan van een
homoseksuele relatie, een gereformeerde kerkenraad zal hier
15. Art. 32 beperkt wel het stemrecht van afgevaardigden
van de mindere vergadering maar sluit deze niet uit van de
oordeelsvorming.
16. Art. 41, 42, 45 en 46 KO.
|25|
heel anders over denken. Wanneer in zo’n ongelukkige situatie de wereldlijke rechter om zijn oordeel wordt gevraagd, kan blijken dat de kerkenraad zich ten onrechte veilig waande achter de muren van de kerkelijke weg.
Recht zonder schaamte
Vanuit 1 Cor. 6 heb ik aangegeven dat de gang van een gemeentelid naar de wereldlijke rechter, een gang met schaamte is wanneer de gedaagde ook een gemeentelid is of de eigen kerkelijke gemeente zelf. Vervolgens heb ik aangegeven dat deze gang bovendien risico’s heeft voor een uitspraak in strijd met de normen die binnen de gemeente van Christus gelden. Daarom is het goed om te komen tot een interne regeling die past in het gereformeerde kerkrecht, en ook voldoet aan normen van een goede procesorde. Het is beter om nu deze regeling te maken dan op een moment dat er concrete geschillen zijn.17
Blijkt de noodzaak uit de praktijk?
Misschien zijn er lezers die denken dat een speciale regeling geen praktische betekenis heeft of alleen van belang is op het moment dat er een kerkscheuring gaande is.18 Het lijkt mij daarom goed om uit de pers een viertal recente kwesties aan te halen die het praktische belang ook op dit moment al onderstrepen. Ik ga hierbij uitsluitend af op algemeen toegankelijke bronnen en ik kan u verzekeren dat mijn knipselarchief meer kwesties bevat.
— Op 14 juni 1991 heeft de Hoge Raad uitgesproken dat een predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk geen arbeidsovereenkomst heeft met zijn kerk. Deze beslissing van de Hoge Raad is er één uit een lange reeks beslissingen die ds Joh. Kruis heeft uitgelokt in verband met zijn afzetting als predikant van de gemeente te ’s-Hertogenbosch.19
17. Ook in een artikelenserie van het Reformatorisch
Dagblad werd in november 1992 gepleit voor een herziening
van de appèlprocedure in de Gereformeerde Gemeenten.
18. Een aantal rechterlijke beslissingen als vervolg op een
kerkelijke scheuring is te vinden in het boekje van
F.T.Oldenhuis, Rechtsvinding van de burgerlijke rechter in
kerkelijke conflicten, Groningen 1977.
19. Nederlands Dagblad, 11 juli 1991.
|26|
— De rechtbank te Groningen heeft uitspraak gedaan over de
verdeling van kerkelijke goederen nadat ds R.H.Keegstra zich
met een deel van de gemeente had afgescheiden van de
Gereformeerde Kerk (syn.) van Boerakker en zich had gevoegd bij
de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).20
— Het gerechtshof te Arnhem achtte zich bevoegd de gang van zaken
in een tuchtprocedure in kort geding te toetsen, daarbij
uitgaande van de normen die in het betreffende kerkgenootschap
gelden. In deze procedure betrof het een rector van een
scholengemeenschap die door de kerkenraad van de Gereformeerde
Gemeente te Apeldoorn onder censuur was
geplaatst.21
— Een predikante van de Samen op Weg-gemeente te Biddinghuizen
heeft haar kerk in kort geding voor de rechter gedaagd omdat de
kerkenraad haar (met instemming van de classis) van de gemeente
had losgemaakt.22
Deze juridische kwesties zijn nog niet zo lang geleden in de publiciteit gekomen nadat de drempel om naar de wereldlijke rechter te gaan al genomen was. Ik kan mij echter voorstellen dat er ook verschillen van inzicht zijn die zich niet direct lenen voor een rechtszaak, terwijl er toch behoefte bestaat om het verschil van inzicht voor te leggen aan een onafhankelijke derde (bij wijze van arbitrage). Te denken valt aan de uitleg van een toezegging aan een predikant in de beroepsbrief, de ontruiming van een pastorie, aan de afwikkeling van schade ontstaan tijdens een kerkelijke activiteit of aan de werktijden van de koster.
Ter afronding
In dit betoog wilde ik een aantal risico’s aangeven die onze kerken lopen wanneer er geschillen ontstaan die voor de wereldlijke rechter gebracht worden. Het gaat dan niet alleen om het risico dat er een uitspraak komt die in strijd is met de opvattingen binnen onze kerkgemeenschap maar nog veel meer om het feit dat de Naam van onze God te schande gemaakt wordt. Het is daarom goed dat er een rechtsgang ontwikkeld wordt waardoor een wereldlijke zaak in de lijn van 1 Corinthiërs 6 binnen de eigen kerkelijke gemeenschap voortvarend kan worden behandeld, met voldoende kennis en op een correcte manier.
20. Nederlands Dagblad, 9 maart 1993; nader
besproken in het Nederlands Juristenblad van 11 februari
1994.
21. Nederlands Dagblad, 9 oktober 1993.
22. Nederlands Dagblad, 26 februari 1994. Zie hierover
het artikel van Mr. Pel.