Graaf, Abraham de

Ouderling-inbreker

1997

|5|

Ouderling - inbreker

 

door A. de Graaf

 

Stel: u bent ouderling en u wordt door de kerkenraad afgevaardigd naar de classis. Enkele weken vóór die classicale vergadering ontvangt u het voorlopig agendum. Bij de ingekomen stukken zit een brief, die als volgt omschreven wordt: ‘Brief van zuster N. te H. Betreft: Bezwaarschrift tegen de kerkenraad te H.’
Een korte mededeling. Een korte aanduiding met daarachter vaak een lang verhaal. Een verhaal vol onrust, onkunde, onwil en onrecht. Een verhaal dat u, als afgevaardigde van de classis, te horen krijgt ter beoordeling. U wordt gevraagd om een eerlijk en christelijk antwoord. U wordt gevraagd om recht te spreken tussen zr. N. en haar kerkenraad... Wat is namelijk het geval?

 

De inhoud van het bezwaarschrift

Zr. N. is een volwassen dooplid van de gereformeerde kerk te H. Ze studeert en woont op kamers in een groot herenhuis. Eigenaar van dit huis is br. K.
Het bezwaarschrift van zr. N. richt zich tegen deze br. K. Als eigenaar heeft br. K. bij een huisgenoot van zr. N. ingebroken, een stereotoren in beslag genomen en gedreigd om die kamergenoot op straat te zetten. Zr. N. is heftig verontwaardigd over dit gedrag van br. K. Met name omdat br. K. ouderling is. Zij is van mening dat zijn gedrag niet toelaatbaar is en stuurt daarom een brief naar de kerkenraad. In die brief eist zij met een beroep op art. 80 K.O. dat br. K. geschorst en afgezet wordt uit zijn ambt, aangezien hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en gewelddadig optreden.

 

Het oordeel van de kerkenraad

De scriba van de kerkenraad, die deze brief enkele uren voor de kerkenraadsvergadering ontvangt, stelt direct de voorzitter hiervan op de hoogte. Ze overleggen samen en komen voor het probleem te staan hoe zij deze brief moeten bespreken. Moet deze brief diezelfde avond nog besproken worden? Eigenlijk kan het niet, want het agendum is al erg vol. Maar uitstellen kan ook niet, want aanstaande zondag zal het heilig avondmaal worden gevierd. Een tweede probleem is: kan ouderling K. bij de bespreking aanwezig zijn? Ze hakken de knoop door en besluiten

|6|

om de brief diezelfde avond nog op de kerkenraad te bespreken en om dan af te wachten hoe de andere ouderlingen hierover oordelen.
Nadat reeds een aantal zaken afgehandeld zijn, leest de voorzitter de brief van zr. N. voor. De overige broeders zijn verrast en br. K. vraagt direct het woord. Hij is heftig verontwaardigd en hij verdedigt zich door te zeggen dat de betreffende huurder al drie maanden zijn huur niet heeft betaald. Hij acht dit een zakelijke kwestie, die hij als zakenman met een van zijn klanten heeft. Overeenkomstig artikel 30 van de kerkorde hoort deze zaak niet op de kerkenraadstafel thuis, maar eventueel bij de rechtbank. Verder meent hij dat de kerkenraad deze beschuldiging niet in behandeling kan nemen. Immers de bijbel zegt zelf ‘Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn’. Hier zijn geen twee of drie getuigen aan het woord. En ook geen belijdend lid, maar een volwassen dooplid, dat nog altijd geen belijdenis heeft gedaan. Hij is ervan overtuigd dat de kerkenraad deze klacht niet in behandeling kan nemen. Wanneer dat wel gebeurt dan vat hij dat op als een motie van wantrouwen en dan zal hij daaruit de nodige consequenties trekken.
De woorden van br. K., die door allen als een bekwaam zakenman en ervaren ouderling wordt geëerd, maken diepe indruk. Na een korte discussie spreekt de kerkenraad uit dat hij de bezwaren van zr. N. niet ontvankelijk acht. In de eerste plaats, omdat dit geen kerkelijke zaak is overeenkomstig artikel 30 K.O.; vervolgens omdat de kerkenraad van mening is dat een beschuldiging tegen een ambtsdrager door twee of drie getuigen gesteund moet worden (1 Tim. 5, 19); en tenslotte ook omdat zr. N. geen belijdend lid is. De kerkenraad besluit daarop dat zr. N. mondeling van dit besluit in kennis zal worden gesteld door de wijkouderling.

 

Het appèl van zuster N. op de classis

Wanneer zr. N. van haar wijkouderling hoort dat haar bezwaarschrift niet in behandeling wordt genomen, reageert zij fel. Zij gaat in discussie met haar wijkouderling, die tenslotte opmerkt: ‘Wanneer u het niet eens bent met dit kerkenraadsbesluit, dan moet u maar naar de classis gaan’. Daarmee besluit de wijkouderling zijn bezoek en hij gaat weg.
Zr. N. blijft achter en overweegt het advies van haar wijkouderling. Naar de classis gaan? Hoe doe je dat? Aan wie moet je je brief richten? Na een paar dagen besluit zij na veel wikken en wegen om deze zaak toch op de classisvergadering te brengen. Zij stelt haar wijkouderling hiervan op de hoogte en vraagt hem ook om het adres van de classis; ze ontvangt van hem wel een adres waarnaar zij haar brief

|7|

moet sturen, maar verdere informatie geeft hij niet. Onkundig van allerlei zorgvuldigheidseisen die de kerken stellen, stuurt zij dan haar brief naar de classis. Zij eindigt haar brief met het verzoek aan de classis ‘om er zorg voor te dragen dat br. K. geschorst en afgezet wordt’.

 

De behandeling op de classis

Het bezwaarschrift van zr. N. komt op 20 mei binnen bij de kerk, die de eerstvolgende classis moet verzorgen. Jammer genoeg is zij net te laat. De laatstgehouden classis heeft haar vergadering op 13 mei afgerond. Daarom blijft deze brief liggen bij de kerk, die de nieuwe classisvergadering moet bijeenroepen. Deze classis zal bijeenkomen op 9 september.
Na ruim 3 maanden wordt het bezwaarschrift uiteindelijk op de classis besproken. De voorzitter van de classis geeft in het kort de inhoud van het bezwaarschrift van zr. N. weer, waarop direct gereageerd wordt door br. K., die een van de afgevaardigden is namens de kerk te H. Hij is verbaasd over deze brief. Zr. N. heeft de kerkenraad te H. niet ervan op de hoogte gesteld dat zij haar bezwaren bij de classis zou brengen. Zijn medeouderling bevestigt dat. Een oudere predikant haakt hierop in; hij herinnert zich dat er een synodebesluit bestaat dat hierover handelt. De Generale Synode van Dordrecht 1893, art. 185 heeft immers bepaald: ‘beroep tegen enige uitspraak van een kerkelijke vergadering moet vóór de eerstvolgende samenkomst van de meerdere vergadering waarop men zich beroept, geschieden met kennisgeving aan de scriba van de vergadering, door wier besluit men zich bezwaard acht’. Hij merkt op dat zr. N. niet aan deze voorwaarde voldaan heeft en stelt voor om dit bezwaarschrift daarom niet ontvankelijk te verklaren. Aldus wordt besloten. Zr. N. wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

 

Revisieverzoek van zr. N. gericht aan de classis

Wanneer zr. N. de brief van de classis ontvangt is zij allereerst verbaasd over dit besluit van de classis. Waarom heeft haar wijkouderling dit niet gezegd, toen hij zei dat ze maar een brief naar de classis moest schrijven? En wanneer zij er langer over nadenkt, dan herinnert zij zich dat zij haar wijkouderling van haar besluit op de hoogte heeft gesteld. En via hem dus ook de kerkenraad. Wanneer zij navraag doet bij haar wijkouderling, dan bevestigt hij dat zij het hem gezegd heeft, maar hij heeft het niet gerapporteerd op de kerkenraad. Hij had verwacht dat het niet zo’n vaart zou lopen; hij was er vanuit gegaan dat zij haar bezwaarschrift wel naar de

|8|

kerkenraad zou sturen, wanneer zij toch zou doorzetten. Toen er in de maand mei geen brief van haar op de kerkenraad verscheen, leek het hem beter om er verder niet over te spreken. Hij was verrast dat zij toch een bezwaarschrift bij de classis ingediend had.
Zr. N. besluit om alsnog een tweede brief naar de classis te sturen, waarin zij meedeelt dat zij haar besluit wel degelijk heeft meegedeeld aan de kerkenraad via haar wijkouderling, maar dat deze verzuimd heeft om het op de kerkenraad te melden. Zij vraagt opnieuw aan de classis om ‘er zorg voor te dragen dat br. K. geschorst en afgezet wordt’.
De classis, die op 29 september een extra zitting had gepland vanwege een examen spreekconsent, ontvangt deze tweede brief van zr. N. Na afloop van het examen wordt de brief voorgelezen en besproken. Er volgt een lange discussie met als eindconclusie dat het bezwaarschrift nu wel ontvankelijk is. Ook wordt besloten om ter voorbereiding van de behandeling van dit bezwaarschrift een commissie te benoemen, die bestaat uit twee predikanten en een ouderling. Deze commissie moet de classis op 22 oktober dienen met een advies.
Op 22 oktober brengt de commissie rapport uit van haar bevindingen. Opgemerkt wordt dat het bezwaarschrift van zr. N. erg gebrekkig is. Er wordt geen feitenmateriaal aangedragen. En ook ontbreekt in haar brief de letterlijke weergave van het besluit van de kerkenraad om het bezwaarschrift van zr. N. niet ontvankelijk te verklaren. De commissie vraagt zich af of zr. N. geen vertekend beeld schetst.

Daarnaast merkt de commissie op dat de kerkenraad ten onrechte besloten heeft dat het bezwaarschrift van zr. N. niet ontvankelijk zou zijn. Het feit dat zij nog dooplid is, is niet ter zake omdat de kerkorde op dit punt geen onderscheid maakt tussen belijdende leden en doopleden. Ook wijst zij erop dat de zaak inderdaad niet-kerkelijke aspecten vertoont, te weten het conflict tussen huurder en verhuurder, maar dat de kwestie desondanks toch ook een kerkelijke zaak is daar br. K. ouderling is. Tevens acht zij het beroep op 1 Tim. 5 niet ter zake, omdat in dit geval br. K. het verhaal van zr. N. bevestigd heeft.
Tenslotte merkt de commissie op dat de classis niet bevoegd is om ambtsdragers te schorsen of af te zetten. Dat is een zaak des kerkenraads. Zij stelt voor om zr. N. terug te verwijzen naar haar kerkenraad en om de kerkenraad op te roepen om de bezwaren van zr. N. in behandeling te nemen. In de discussie die hierop volgt, wordt nog gevraagd of het niet mogelijk is dat de commissie navraag doet bij de betrokken partijen. Dan kan zij controleren of de feiten kloppen en kan de

|9|

classis toch tot een uitspraak komen in deze zaak. In reactie hierop wordt gezegd dat dat niet gebruikelijk is. De classis beoordeelt de zaak op grond van de stukken en verder strekt haar bevoegdheid niet.
Uiteindelijk besluit de classis om het voorstel van haar commissie te aanvaarden en om in die lijn te handelen.
Zr. N. ontvangt op 4 november — na een half jaar! — een reactie op haar bezwaarschrift. Het antwoord komt niet overeen met wat zij verwacht had. Zij besluit om van verdere actie af te zien. Allereerst omdat zij diep teleurgesteld is over de uitspraak van de classis; vervolgens omdat haar huisgenoot de huur inmiddels betaald heeft en per 1 november verhuisd is; verder omdat zij het erg druk heeft nu zij in haar examenjaar zit. Het schrijven van een nieuw bezwaarschrift kost teveel tijd en vraagt teveel aandacht; en tenslotte ziet ze er ook vanaf omdat br. K. over twee maanden zal aftreden als ouderling.
Alles bij elkaar genomen vindt zij het niet meer de moeite waard om zich er verder druk over te maken, hoewel zij wel haar vragen blijft houden: Waarom moest het zo lang duren voordat haar brief werd beantwoord? Kon dat niet sneller? En waarom werd er zo formeel gereageerd? Zij heeft het gevoel dat ze van het kastje naar de muur is gestuurd en dat zij na een half jaar niets is opgeschoten. Waarom werd geen contact met haar opgenomen toen bleek dat er onduidelijkheden in haar brief stonden? Ze heeft het gevoel gekregen dat de classis en de kerkenraad vier handen op een buik zijn. Immers: Waarom mocht br. K. wel op de classisvergadering aanwezig zijn en zij niet? En wat hebben de ouderlingen van H. op de classisvergadering gezegd?
Zij houdt er een ontevreden gevoel aan over. Ook tegenover haar wijkouderling. Had hij haar niet meer informatie kunnen geven? Had hij haar niet meer inlichtingen kunnen geven omtrent de eisen, die gesteld worden aan het schrijven van een bezwaarschrift? Hoe moet zij dat weten? Waar kan ze die informatie vinden?