Hoger beroep in de kerk
1997
|10|
door M. te Velde
Als je ergens mag verwachten dat zorgvuldig met mensen wordt omgegaan, en dat op een eerlijke manier recht wordt gedaan, dan toch wel in de kerk! In dit artikel wil ik ingaan op enkele belangrijke aspecten van het appèlrecht in de kerk.
God heeft het recht lief
‘Eerst de Bijbel open, dan de kerkorde’ — aldus een bekende
uitspraak van prof. P. Deddens die van 1946 tot 1958 aan onze
Theologische Hogeschool het kerkrecht doceerde. De Schrift wijst
ons de weg door ons de grote lijnen te leren van het recht in
Christus’ kerk. Het recht staat hoog aangeschreven in de Schrift!
Recht en gerechtigheid zijn heel positief geladen begrippen. De
Here God is Rechter van de ganse aarde (Gen. 18: 25). Hij is de
God van het recht (Mal. 2: 17). Hij is het die de verdrukten
recht verschaft (Ps. 146: 7). Op Hem kun je een beroep doen, Hij
is de hoogste beroepsinstantie voor zijn mensen: ‘Doe mij recht,
o God, en voer mijn rechtsgeding!’ (Ps. 43: 1) Hij heeft het
recht lief en Hij wil dat wij dat ook zullen doen (Ps. 37:
28).
Onze God is daarom tegelijk een God die het onrecht haat. Hij
ijvert in toorn tegen het onrecht (Job 36: 33). Hij wil dat in
zijn gemeente het recht zal heersen en alle onrecht wordt
weggedaan. Dat geldt voor ieders persoonlijk leven, maar ook voor
onze omgang met elkaar en voor het leven van de gemeente als
totaal. De HERE is zelf de Rechtvaardige (Job 34: 17; Deut. 32: 4
e.a.p.). Hij verwacht van zijn volk ook rechtschapenheid en
rechtsbetrachting, geen rechtsverkrachting (Spr. 1: 3, Jes.
5).
Gefundeerd op deze grondgedachten vinden we in de Schrift
allerlei aanwijzingen voor de rechtsgang en de rechtspraak.
Daaruit kunnen we nog steeds wijsheid leren, die richting geeft
aan ons handelen.
Rechters zijn instrumenten van God
Zij die tot oordelen geroepen worden, moeten beseffen dat ze instrumenten van Godswege zijn. De rechtspraak is immers Godes (Deut. 1: 17), de rechters oefenen rechtspraak voor de HERE (2 Kron. 19: 6). In hun uitspraak moeten de klagers en de
|11|
aangeklaagden de hand en de stem en de leiding van de Here kunnen
opmerken. De gestalte van de hoogste Rechter Christus moet er in
te herkennen zijn. Hij is bij alle rechtspraak ons grote
Voorbeeld (Ps. 72; 2 Kor. 5: 10; vgl. Jak. 4: 11, 12).
Dat vraagt dat de rechters bereid zijn om te dienen. De Here te
dienen en hun naaste te dienen. Daar is geloof voor nodig. En
verder: wijsheid (een heel breed woord!), onderscheidingsvermogen
(discretie), liefde (Zach. 7: 9), eerlijkheid (Ex. 23: 6-9; Deut.
16: 18-20), voorzichtigheid, maar ook ‘kloekheid’,
doortastendheid. En deskundigheid, zoals we leren uit het verhaal
van Mozes’ rechtspraak-organisatie voor Israël. Dat kan ook
betekenen: een differentiatie in deskundigheid: er zijn rechters
voor lichtere en zwaardere zaken (Ex. 18). Zo moeten er goede
rechters zijn. Mensen die aangesteld zijn om te beoordelen wat
goed en kwaad, wat recht en onrecht, wat gelijk en ongelijk is.
Zij oordelen in dienst van God, in zijn naam en op basis van zijn
Woord. En in het nieuwe verbond zijn zij meer speciaal
instrumenten van Christus, de Koning der koningen en het Hoofd
van de kerk, om namens Hem het recht te bedienen.
Het recht dient de vrede
Zij die geroepen worden om recht te spreken, moeten steeds het
grotere kader in het oog houden, waarin hun rechtspraak een
plaats heeft. Het gaat de Here om het goede voor zijn volk, om
recht en heil, vrede en genezing. Zach. 8: 16: ‘oefent eerlijke
en heilzame rechtspraak uit’. Eerlijk en heilzaam.
Een goede rechtspraak is een zegen van God. Met onze besluiten en
uitspraken in een kerkelijke vergadering mogen we dienstbaar zijn
aan het goede en zegen brengende regiment van de Here Christus
over zijn gemeente. We zoeken zijn wil en zijn eer. We zoeken het
heil van de gemeente en van de individuele gelovigen.
De Here wil, dat er recht wordt gedaan in zijn gemeente.
Frustrerend onrecht mag er geen kans krijgen. Knopen in de
onderlinge omgang moeten worden ontward. Conflicten moeten worden
opgelost. Waar mensen met elkaar zijn vastgelopen, moeten ze weer
verder kunnen. Want onze God is een God van vrede.
Zulke rechtspraak ‘in gerechtigheid’ is dus niet abstract en
formeel. De rechters mogen hun werk niet doen in een
onpersoonlijke neutraliteit en koude zakelijkheid. Gerechtigheid
is juist een begrip dat nauw samenhangt met liefde en
barmhartigheid. De rechtspraak moet concrete mensen zien, moet
levenswarm zijn, en moet dan sanerend, zuiverend, heel-makend en
vrede-brengend zijn. Ze moet dwalende en fouten makende mensen
verder helpen en weer in het rechte spoor brengen, twisten
beslechten, de zaken weer terechtbrengen.
|12|
In de aanpak van de rechtspraak moet dat merkbaar worden. Je bent
niet klaar als je hebt uitgemaakt wie gelijk of ongelijk heeft.
Er is een verder liggend doel: dat alles weer in orde komt, dat
mensen geleid worden op de weg van de vrede. Dat is de teneur van
het spreken van de Schrift over recht en rechtspraak. De goede
rechter is herderlijk, pastoraal bezig, onderwijzend, vermanend,
waarschuwend, overredend.
Komt er dan een uitspraak, dan ploft die niet als een formeel
document op de deurmat. Kerkelijke uitspraken willen de leiding
van de Here vertolken. Ze hebben niet het karakter van een
formele mededeling, maar willen overtuigen. De uitspraak wordt
een appèl op het broederhart. Je zou kunnen zeggen: het appèl
wordt met een appèl beantwoord. Dat is de toonhoogte waarop we in
de kerk met elkaar omgaan.
Waar al deze dingen meetellen en meeklinken, kan het recht
zegevieren, tot eer van God, tot heil van de bezwaarde en tot
vrede in de gemeente. ‘Dan wordt de vrede met een kus van het
recht begroet’ (Psalm 85). Rechtspraak dient het léven. Goede
rechtspraak is een zegen van God.
Beginselen voor de rechtspraak
In de aanpak en vormgeving van de rechtspraak laat God zijn volk
veel vrijheid, maar er gelden wel een aantal principes voor. Er
zijn vereisten te noemen voor de rechters zelf en voor de wijze
waarop zij hun werk doen.
De rechters moeten in hun optreden betrouwbare en integere mensen
zijn, die eerlijk (Zach. 7: 9) hun werk doen, zonder aanzien des
persoons. Ze moeten bijzondere aandacht hebben voor zwakken en
verdrukten. Ze mogen de onaanzienlijke niet voortrekken (Ex. 23:
3), maar ook het recht van de arme niet buigen (Ex. 23: 6). Lev.
19: 15: ‘Op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten’.
Meten met twee maten is ook in het gericht de HERE een gruwel
(Spr. 20: 10). De Here wil onbevooroordeelde rechters, die
onbevangen de feiten en verhalen toetsen.
Er mag geen rechtsonzekerheid bestaan: dat mensen bij de
rechtspraak niet weten waar ze aan toe zijn, omdat iets de ene
keer zus en de andere keer zo wordt gedaan. Datzelfde geldt van
rechtsongelijkheid: wat in de een veroordeeld wordt, mag in de
ander niet goedgepraat worden. Begrippen als rechtsonzekerheid,
rechtsongelijkheid, als eerlijkheid en billijkheid zijn niet
specifiek voor de kerkelijke procedures. Die gelden ook in het
wereldlijk recht. En wij moeten zorgen, dat er in de kerk
minstens zo goed de hand aan wordt gehouden als elders!
|13|
Een goede rechtspleging begint daarom met een nauwkeurig en
grondig onderzoek. Slordigheid is hier gevaarlijk. Wil er goed
recht gesproken worden, dan moeten de zaken en de feiten eerst
vast staan (Deut. 13: 14, 17: 4, 19: 18).
Bij het grondig onderzoek hoort ook het recht om gehoord te
worden en de plicht tot hoor en wederhoor (Ex. 18: 13-16 etc.).
Vooral wanneer een zaak al langer loopt en wanneer die gaat over
een hele reeks van gebeurtenissen en gezegden. Het negende gebod
heeft ons hier veel te zeggen. We zullen onze naasten zo goed
mogelijk recht moeten doen.
In deze punten zijn denk ik een paar belangrijke lijnen voor het
kerkelijk appèlrecht gegeven. De principes voor de rechtspraak
bij het volk Israël hebben ook voor ons hun waarde in het licht
van Christus, de Goede Herder, die eenmaal als Rechter komen zal.
Klimaat-bewaking
Met het oog op dit alles moeten we in een appèl-zaak altijd van
twee kanten aan klimaat-bewaking doen. Als je onrecht signaleert,
mag je niet haastig overgaan tot een rechtsgeding (Spr. 25: 8).
De Here is een God die het onrecht haat, die het kwaad
veroordeeld en weggedaan wil hebben. Maar Hij is ook een God van
lankmoedigheid, barmhartigheid en vergeving. Hij roept ons tot
een nederige gezindheid. Hij is een God die vraagt dat wij
eensgezind zullen zijn, elkaar zullen vergeven en elkaar in
liefde zullen verdragen (Gal. 6: 2; Ef. 4: 2; Kol. 3: 13).
Leerlingen van Jezus Christus worden aangespoord om meegaand te
zijn: ‘wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw
mantel’ (Matt. 5: 40). Het is beter onrecht te lijden dan onrecht
te doen (1 Kor. 6: 7; vgl. 1 Petr. 2: 21-23).
Je mag wel opkomen voor het recht. Soms kun je zelfs zeggen, dat
het beslist moèt, dat je een stuk onrecht of een dwaling niet
maar op z’n beloop mag laten. Maar dan moet je wel steeds
optreden in die gezindheid welke ook in onze Here Jezus Christus
was (Filip. 2). Er is liefde, voorzichtigheid en bescheidenheid
nodig. De appellant mag er niet keihard ‘tegenaan’ gaan. Hij moet
geen schelder, maar een bidder zijn.
Je kunt geïrriteerd raken, gekwetst zijn, volstrekt niet
begrijpen hoe een broeder of een kerkenraad kan handelen zoals
hij doet. Maar het klimaat moet zuiver en christelijk blijven.
Zachtmoedigheid en beheerstheid zijn nodig bij wie een
bezwaarschrift schrijft. En een goed onderscheiden van wat naar
de Schrift en de kerkorde recht en onrecht is. Kortom, een
handelen in liefde.
|14|
Klimaat-bewaking — dat geldt niet minder voor wie het appèl
behandelen. In een kerkelijke vergadering mogen we een gelovig
klimaat verwachten. Wijsheid en onderscheidingsvermogen moeten
daarin hoog aangeschreven staan. Als je geroepen wordt om een
appèlzaak te behandelen dan mag je wel de Here bidden om
verlichte ogen (Ps. 19: 9), om wijsheid (Jak. 1: 5), die God
beloofd heeft te geven, eenvoudigweg en zonder verwijt. Hier past
gebed om de Heilige Geest.
Dan ga je bijvoorbeeld in de classisvergadering geen gekleurd
beeld van de appellant oproepen. Dat gaat zo gemakkelijk — de man
of vrouw is er toch niet bij! Dan zegt de afgevaardigde van de
betrokken kerk: ‘Broeders, wij willen er verder niet zo veel van
zeggen. De classis moet zelf maar oordelen. Maar u moet wel
bedenken: die broeder is een echte querulant!’. Of: ‘U moet eens
weten, wat wij er allemaal al mee beleefd hebben!’ Met dergelijke
uitlatingen wordt het klimaat voor een eerlijke rechtsgang
vergiftigd.
Dat zijn dingen die je niet in een concept voor een
appèlprocedure zet. Maar de klimaat-bewaking moet wel onze
aandacht hebben. Dan is gebed nodig, gebed om mensenkennis en
Schriftkennis. Om invoelingsvermogen en voorzichtigheid. Om
barmhartigheid en lankmoedigheid. Om nauwkeurigheid en
onpartijdigheid. En om liefde, liefde voor de gemeente en elk van
haar leden.
CRITERIA VOOR EEN GOEDE RECHTSGANG
DE APPELLANT:
— duidelijke presentatie van de bezwaren
— bereidheid om de vrede te zoeken
DE RECHTERS:
— objectiviteit en eerlijkheid
— deskundigheid
— wijsheid
— een pastorale instelling
DE RECHTSGANG:
— grondig onderzoek
— hoor en wederhoor
— redelijke snelheid en voortvarendheid
— gelijke behandeling
— gerichtheid op de kern van de zaak
— heldere proces-regels
DE UITSPRAAK:
— bondige concentratie op de hoofdzaken
— eerlijk aanwijzen van goed en kwaad
— fundament leggen voor herstel van verhoudingen
IN ALLES:
— gerichtheid op vrede en recht
— meewerken aan oplossing van het geschil