1 juni 2012

Artikel 26A

Herziening kerkorde

Materiaal:
1. Werkorde 1: ontwerpkerkorde met memorie van toelichting dd. december 2009;
2. Werkorde 2: ontwerpkerkorde met memorie van toelichting dd. mei 2011;
3. Acta GS Harderwijk 2011 art. 25 en 26;
4. rapport van de ad hoc-commissie bestuurlijke effecten met aanbiedingsbrief dd. 20 maart 2012;
5. tussentijds rapport van deputaten herziening kerkorde dd. 11 mei 2012.

Besluit 1:
met instemming kennis te nemen van de uitgangspunten die deputaten bij de vaststelling van de nieuwe kerkorde hebben gekozen:
1. de kerkorde dient te fungeren als een gemeenschappelijk akkoord voor het leven in de gemeente en het samenleven van de kerken in gehoorzaamheid aan de Heer, Jezus Christus, en om de vrede te dienen (intern perspectief);

|35|

2. de kerkorde dient tegelijk te functioneren tezamen met de overige kerkelijke regelingen als het statuut van de kerken in de zin van de Nederlandse wetgeving (extern perspectief);
3. de kerkorde staat in de presbyteriaal-synodale lijn en blijft daarin herkenbaar als een loot aan de stam van de Dordtse kerkenordening (DKO);
4. de kerkorde bevat rechten en plichten voor zowel de kerken, de ambtsdragers als de gemeenteleden;
5. zowel inhoudelijk als qua indeling, taal en stijl wordt gestreefd naar een goede balans van een geestelijke benadering en een zakelijke inslag;
6. voor bepalingen met een bindend c.q. normerend karakter wordt zoveel mogelijk de onvoltooid tegenwoordige tijd gebruikt;
7. de synode voorziet in generale regelingen ter nadere uitvoering van de kerkorde.

Besluit 2:
de indeling in hoofdstukken van de nieuwe kerkorde vast te stellen als volgt:
A. de kerken
B. de ambten en overige diensten
C. het leven van de gemeente
D. de kerkelijke tucht
E. kerkelijk samenleven
F. besluitvorming en rechtsmiddelen
G. materiële aangelegenheden
H. slotbepaling

Besluit 3:
a. aan de kerkordeartikelen een doorlopende nummering toe te kennen in Arabische cijfers voor de gehele kerkorde;
b. elk artikelnummer te laten voorafgaan door de hoofdletter van het hoofdstuk waartoe het artikel behoort;
c. ingeval een artikel uit meer leden bestaat aan elk lid een opvolgend eigen lidnummer te geven;
d. de officiële citeerwijze van de artikelen vast stellen als volgt: de hoofdletter van het hoofdstuk, gevolgd door het nummer van het artikel, gevolgd door het letterteken punt, gevolgd door het lidnummer;
e. ieder kerkordeartikel te voorzien van een samenvattend opschrift in de lijn van de opschriften van Werkorde 1 en 2.

Besluit 4:
a. deputaten herziening KO op te dragen de volgende synode te dienen met:
b. een overzicht van alle bestaande generale regelingen;
c. een overzicht van de bestaande generale regelingen die geen aanpassing behoeven;
d. een overzicht van de bestaande generale regelingen die wel aanpassing behoeven, voorzien van voorstellen tot die aanpassingen;
e. een overzicht van noodzakelijke nieuwe generale regelingen, voorzien van voorstellen daartoe.

Besluit 5:
uit te spreken dat deputaten in de lijn van Werkorde 1 en 2 ten aanzien van de ambten kunnen blijven werken op twee sporen, te weten enerzijds versterking van de eigenstandige posities van ouderlingen (kerkenraad) en diakenen (diaconie) en anderzijds waarborging van een goede samenwerkingsstructuur tussen beide zonder dat die leidt tot taakvermenging.

|36|

Besluit 6:
uit te spreken dat de kerken voor bijzondere kerkelijke organisaties en voor kerkelijke instellingen zoveel mogelijk gebruik maken van de rechtspersoonsvormen die vallen onder art. 2: 2 BW en zo min mogelijk van verenigingen en stichtingen naar burgerlijk recht.

Alle deputaten zijn aanwezig: prof. S. Griffioen, ds. K. Harmannij, mr. P.T. Pel en prof. M. te Velde. Het moderamen deelt mee dat er geen nieuw concept van de Werkorde (WO3) op tafel ligt. Er is veel gereageerd op WO2. Deputaten zelf konden hierdoor niet tijdig een nieuw concept aanleveren.

Daarom zullen wij ons concentreren op het materiaal dat er nu ligt: de voorvragen. Deputaten dienen ons zo spoedig mogelijk met een herziene versie en in september behandelen wij direct WO3.

De preses opent de behandeling over de voorstellen HKO. Dit is het grootste dossier dat bij de GS op tafel ligt. Het is boeiend om het kerkelijk leven aan je voorbij te zien trekken. Je voelt je bevoorrecht om als GS aan de slag te gaan. Een paar opmerkingen om het vervolg van de bespreking te helpen.

De behandeling is een rijdende trein. In voorgaande zittingen is er al een spoor uitgezet. De bestaande KO zou worden herzien. Wij hebben geen mandaat om allerlei zaken die in ons hoofd zitten eigenmachtig aan de orde te stellen. Wij kunnen niet los van de kerken een eigen weg gaan. Wij weten ons verbonden aan het proces zoals nu op de rails gezet. Iets nieuws zal in de kerkelijke weg geagendeerd moeten worden.

De knelpunten: het doel van de zittingen nu is dat we in september 2012 per hoofdstuk en artikel concreet aan het werk gaan. Dus nu in juni moet alles daarvoor worden afgerond.

Concrete zaken die in één artikel geregeld worden, komen wel in september aan de orde. We hebben het dus nu niet over bededagen of de 2e kerkdienst op zondag.

Nu gaat het over zaken die voor meer dan één artikel van belang zijn.

Het hele proces vraagt om consistentie van formuleringen. Daar moeten we op bedacht zijn. Wij stellen ons voor dat wij richting geven aan de regeling en dat deputaten vorm geven aan concrete formuleringen. Wij moeten voorkomen dat door amendementen een lappendeken ontstaat. Uiteraard stelt de GS de definitieve redactie vast.

Deputaten kunnen adequaat verwoorden wat de synode wil. Zij dienen hun voorstellen in bij de GS. De commissie Gelderland/Holland-Noord begeleidt dit proces en treedt op als sparring partner. De commissie kan komen met een alternatief voorstel, maar deputaten verantwoorden hun eigen voorstellen en verdedigen deze.

In juni 2011 is een aparte commissie bestuurlijke effecten ingesteld om de consequenties te bezien. Zij hebben de GS gediend met een advies. Deze commissie heeft haar onderzoeksmateriaal ingebracht bij deputaten die daarmee de nodige aanpassingen hebben aangebracht in de voorstellen. Verder kan de synode daarmee doen wat zij wil. Deze commissieleden doen nu gewoon mee met de bespreking.

Namens de commissie Gelderland/Holland-Noord spreken ds. Feijen en br. Judels. Er is afgesproken dat de GS feitelijk besluit, ook wat betreft de voorvragen. De vrijheid is dat alles bespreekbaar is. Dat is toegezegd. De commissie heeft zes keer vergaderd en steeds weer herinnerd aan de opdracht om de plenaire behandeling van het rapport DKO te faciliteren. Zij heeft ernaar gestreefd dat deputaten met een rapport komen dat klaar voor bespreking is. Voor wat betreft de voorvragen, vragen die de KO in zijn geheel raken, zijn de synodeleden bevraagd. Voor het overige is de commissie achter de schermen gebleven. Ze kwam ook niet met een eigen rapport en voorstellen voor besluiten.

160 kerken en een 10-tal deputaatschappen reageerden op de concept-Werkorde. De overgrote meerderheid reageerde positief kritisch. De commissie heeft intussen ook het door deputaten aangeleverde “Tussentijds rapport en de conceptbesluiten” bestudeerd en besproken. De commissie had

|37|

enkele vragen en opmerkingen n.a.v. die beantwoording omdat sommige antwoorden volgens de commissie niet voldoende waren. Verder miste de commissie conceptbesluitteksten en wel over tucht, kerkelijke rechtspraak en samenwerkingsgemeenten wachten nog op antwoord.

In de eerste besprekingsronde komt het volgende aan de orde.

Er is grote waardering voor het vele werk dat deputaten hebben verzet. Wel wordt betreurd dat we nu nog niet kunnen spreken aan de hand van een volledige concept-Werkorde 3. Wanneer komt die beschikbaar? We hadden een tijdpad afgesproken in 2011, maar dat hebben deputaten niet gehaald. Gaat het nu wel lukken, zodat we voldoende tijd hebben om een en ander te bestuderen?

Wat besluiten we nu eigenlijk? We kennen het stuk nog niet.

Hoe functioneert de KO? De commissie constateert dat de KO niet altijd aansluit bij de beleving van de kerkleden en kerken. Zijn deputaten zich daarvan bewust? Is dit het eindproduct waar de kerken op wachten? Of moet meer fundamenteel verbinding worden gezocht met ontwikkelingen binnen de kerken, zoals kerkverlating, gebrek aan kennis, zich niet houden aan afgesproken regels. Wanneer we dat niet doen wordt de kerkorde een karikatuur, een document waaraan opkomende generaties geen boodschap hebben.

Hoe gaan we om met kerken die hun eigen gang gaan? De verwijzing van deputaten naar kerkvisitatoren of classis staat ver van de praktijk. Wordt kerkvisitatie nog wel regelmatig gedaan? De praktijk is dat we nauwelijks meer naar elkaar luisteren als het om deze zaken gaat. Hoe kan naleving worden afgedwongen? Hoe zien de kerken op elkaar toe?

Deputaten hechten zeer aan Besluit 6. Dit besluit lijkt haaks op lopende ontwikkelingen te staan. Als voorbeeld wordt genoemd de regeling van predikantszaken. De GS Amersfoort-C 2005 wilde dit kerkelijk inbedden, maar door de GS Harderwijk 2011 werd dit deputaatschap opgeheven omdat de taken elders waren ondergebracht. En wat is de reden voor deputaten om hieraan te hechten als bestaande structuren goed functioneren?

Ook wordt genoemd de rechtspositie van predikanten. Die blijft wat het is, namelijk een levenslange ambtsvervulling. Is er onderzoek gedaan naar dit punt? Veel predikanten gaan de komende tijd met emeritaat. Studenten hebben moeite met de weg naar de kerken. Zij willen zich niet binden. Zou er niet aandacht moeten zijn voor predikanten in deeltijd? Of als ZZP-er? Antwoorden uit het verleden helpen ons niet bij het nadenken over de toekomst.

Gepleit wordt voor een doorlopende nummering van de kerkordeartikelen, conform die van het Burgerlijk Wetboek.

Deputaten stellen voor om het aantal synodeleden terug te brengen tot 32. Kan dat niet verder verminderd?

Betreurd wordt dat geen samenwerking met de CGK en NGK wordt nagestreefd. Het antwoord van deputaten is in dezen wel erg gemakkelijk. Evenals van de jeugd moeten we ons ook niet vervreemden van andere kerken.

Het voorstel van deputaten ten aanzien van de PS-nieuwe stijl lijkt aantrekkelijk, al wordt ook gepleit voor het blijven bij het oude. Wat te doen met de andere taken die nu bij de verschillende PS-en liggen, zoals zorg voor hulpbehoevende kerken, de zending en de taak van deputaten ad art. 49 KO? Worden die weer in parallelle kerkelijke organisaties ondergebracht? Een kerntaak van de huidige PS is die van beroepsinstantie. Moet een classis nu steeds wachten op een generale synode? En als een classis er niet zelf kan uitkomen, terwijl het zaken betreft die niet direct op landelijk niveau behandeld hoeven te worden? Wie besluit over de vorming van bijvoorbeeld een nieuwe classis? Voor de verkiezing van afgevaardigden naar de generale synode zul je elkaar moeten kennen. Hoe komt de nieuwe PS aan die

|38|

benodigde informatie? Ook dreigt door het wegvallen van de PS een uitdijende agenda voor de generale synode, waar nu de PS een filterende werking heeft.

Vragen blijven bij sommige onderdelen van de Werkorde. Horen zaken over leven in de gemeente, preken of confessie in de kerkorde thuis?

Wat betekent het als de commissie stelt dat het merendeel van de reacties uit de kerken positief kritisch is? Waar gaat dat dan over?

De vragen rond het ambt van diaken blijven. Wat is het karakter van het ambt? Wat wordt bedoeld met het leidinggeven op hun gebied, in de dienst van barmhartigheid? Is dat leiding die te vergelijken is met de leiding van de kerkenraad over de gemeente? Kunnen diakenen ook besluiten nemen die bindend zijn voor de gemeente? Wat is de rechtspersoonlijkheid van de diaconie? Wat gebeurt er met beleidsvragen bij kerkenraad en diaconie? En als daar verschil in is? Waar moet een gemeentelid zich vervoegen bij problemen met de diakenen?

Gevraagd wordt naar de tucht over doopleden. Op de GS Leeuwarden 1990 is een voorstel afgewezen om tucht over het dooplid gelijk te stellen aan tucht over een belijdend kerklid. Het vigerend recht is dat tucht over doopleden anders is dan over belijdende leden. De voorstellen ten aanzien van dat laatste ondervinden instemming. De kerkelijke praktijk is dat een kerkenraad pas heel laat iets mag meedelen, terwijl op twitter en facebook al van alles wordt geroepen.

In welk onderdeel van de kerkorde komt het punt gemeentestichting aan de orde? Dat komt nu zowel in hoofdstuk B als C aan de orde.

Deputaten gaan bij monde van prof. Te Velde op de vragen in. Ook deputaten hebben zich steeds afgevraagd hoe het er in de kerken aan toe gaat en of de kerken wachten op een nieuwe kerkorde en wat voor een. De reacties uit de kerken waren positief in die zin dat concrete voorstellen voor verbetering werden ingebracht. Maar ook kwamen opmerkingen als “u zit in de roos, maar het lukt ons als kerkenraad niet om het zo te doen”. Deputaten kiezen voor een KO die volgend is, dat wil zeggen die ervan uitgaat dat je niet in artikelen een programmatische, sturende regelgeving krijgt, maar een KO die de basale dingen vastlegt. De KO is niet een document waarmee je de strijd tegen kerkverlating kunt aangaan of onverbondenheid kunt bestrijden. De KO ligt nog niet voor in de vorm die de synode in september kan behandelen. Er wordt nu een richting vastgelegd voor de verdere uitwerking. De kerken hebben wijzigingen voorgesteld die zijn verwerkt. Deputaten zijn van mening dat de manier waarop zij bezig zijn aansluit bij de gereformeerde kerken en dat de Werkorde regelt wat goed en nodig is. Een KO heeft een beperkt karakter. Het is geen “handboek soldaat” voor de kerken. Wel moeten er duidelijke regelingen aan worden gehangen, die momenteel nog niet alle aanwezig zijn noch systematisch geordend.

Deputaten zijn zich ervan bewust dat er heel wat kerkleden zijn die weinig hebben met wat er in de KO staat. Ook kerkenraden beschouwen sommige bepalingen als niet bruikbaar en houden zich er niet aan. In de laatste versie van de WO is aangescherpt dat wel degelijk de kerken binnen de classis hierin op elkaar moeten toezien. Maar het kan niet blijven bij een formulering; er moet in de praktijk ook ernst mee worden gemaakt. De KO kan niet meer doen dan daar een basis voor scheppen. Deputaten vinden dat onverbondenheid, zeker in het kerkelijk leven, een moeite is waaraan wij moeten werken op grond van de verbondenheid die Christus geleerd heeft.

Over parallelle kerkverbanden ontstaan gemakkelijk misverstanden. Twee dingen vinden deputaten hierbij van belang. In de eerste plaats de wijze waarop de gezamenlijke kerken hun samenleven en het ondersteunen van taken organiseren. Het heeft hun sterke voorkeur dat te doen conform artikel 2.2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een kerkgenootschap is daarin een rechtspersoonlijk lichaam van eigen orde. Elke plaatselijke kerk, de gezamenlijke kerken of een zelfstandig onderdeel (bijvoorbeeld een kloosterorde) kan daarvan gebruik maken met alle mogelijkheden om alles zelf te regelen, niet gebonden aan de overige voorschriften van het BW. In de tweede plaats is het van belang om te komen tot een goede afstemming met de parallelle kerkverbanden, voor zover die besluiten nemen die ook in de plaatselijke

|39|

gemeente rechtseffect hebben. De twee rechtsregimes, zowel in het parallelle verband als in het reguliere kerkverband, moeten op een goede manier verbonden worden. Als voorbeeld wordt genoemd de relatie tussen VSE en de kerkenraden. Er kan dan verschil ontstaan tussen het beleid van VSE en een besluit van een kerkenraad met de classis. Daarin moet de generale synode een weg vinden en uitspraken doen. Deputaten denken dat ze met hun voorstellen daar een bijdrage aan leveren.

De KO regelt het leven binnen de gemeente in beperkte mate, n.l. dat wat geregeld moet worden zoals zaken rond doop, tucht en ambt. Een KO is niet de plaats voor het opnemen van missionstatements. Voor ons is voortdurend van belang kerkelijk recht te creëren omdat Christus ons verbindt. De positie van de diakenen wordt verder uitgewerkt in WO3. Diakenen kunnen besluiten nemen over hun werkterrein. Leiding door de diakenen is geen regeertaak. Deputaten zullen WO 3 op dit punt doormeten.

Over gemeentestichting en samenwerkingsgemeenten is de kerkelijke bezinning nog volop gaande. Daarom op dit moment slechts beperkte aandacht met slechts een artikel, een kapstokartikel, in de WO. Op meerdere ontbrekende punten hebben de kerken gewezen. Maar daar kunnen deputaten niet eigenmachtig invulling aan geven.

Deputaat Harmannij gaat hierna in op de vraag over de tucht over doopleden. De opzet was alleen de bestaande regelgeving te stroomlijnen. Er wordt niet meer gedaan dan de artikelen over de tucht in de huidige KO redactioneel in elkaar schuiven. Er is samenwerking met CGK en NGK gezocht. Deze kerken willen wel meedenken, maar ze zijn niet toe aan een gezamenlijke regeling. Zolang je niet één kerkverband bent is het ook niet onoverkomelijk wanneer er verschillen zijn in de KO’s. Overigens gaat het in wezen maar om één verschil, namelijk de samenstelling van de kerkenraad en de vrouw in het ambt. In het voorstel van deputaten wordt gebleven bij de oude lijn. Het is niet gebleken dat de nieuwe kerkorde toenadering van kerkverbanden in de weg staat.

De keus voor vier PS-en is ingegeven door de huidige ongelijkheid van de provinciale ressorten. Er zijn PS- en die net zoveel leden hebben als een classis uit Overijssel. Een nieuwe indeling kan daaraan tegemoet komen. Ook aangaande appelzaken is een lichaam dat uit een groter aantal classes is samengesteld beter dan de huidige PS-en die voor het merendeel slechts uit 3 classes bestaan. Daarom hebben deputaten gekozen voor 4 in plaats van de huidige 9.

Ongetwijfeld verdwijnt er veel bij het laten vervallen van de PS. Maar heb je echt dit niveau van kerkelijke vergadering nodig? Bij afschaffen van de PS ontstaan twee problemen, namelijk de afvaardiging naar de GS en de weinige appelmogelijkheden. Op die punten zijn voorzieningen getroffen in het tussenrapport en WO3. Aangaande deputaten artikel 49 merkt Harmannij op dat dezen vooral waarde hebben als mensen die ervaring hebben op hun gebied. Die ervaring kan ook op een andere manier ter beschikking komen. Daarvoor moet je dan wel een instantie creëren. Dat hopen deputaten met de nieuwe WO te bereiken.

Als classes in de problemen komen, dan kunnen ze nu terugvallen op de PS. Maar een PS is er ook niet altijd, terwijl deputaten altijd bereikbaar zijn. Voor herindelingen van classes zijn classisvergaderingen zelf mans genoeg. Erkend wordt dat voor een afvaardiging naar de generale synode je de afgevaardigden wel moet kennen. Maar dat behoeft niet te betekenen het gezamenlijk afwerken van een agenda. Dat kan ook door voorafgaande aan de verkiezing je aan elkaar voor te stellen en elkaar te bevragen.

Deputaten hebben bij de rol van de PS als filter voor de generale synode vraagtekens. Kerkleden hebben geen ingang op de GS, classes wel. Classes zullen zich bewust moeten afvragen wat ze wel of niet op de tafel van de GS leggen. Harmannij vreest niet voor een stortvloed van zaken die nu extra op de synodetafel komen.

Inderdaad zijn er PS-en die meerdere taken vervullen op het gebied van zending en gemeentestichting. Maar dat doen ze op een verschillende wijze. Sommige hebben aparte zendingsvergaderingen. Ook zijn er die soms een tweede zitting beleggen met andere samenstelling. Dan kan je mensen afvaardigen die met het onderwerp vertrouwd zijn en niet slechts “aan de beurt zijn”. Het komt het resultaat ten goede als je voor dergelijke zaken eigen overleg organiseert, los van de toevallig samengestelde PS.

|40|

Voor wat betreft het toezicht op naleving van de KO door de kerken is in WO3 een en ander geregeld.

Deputaat Pel gaat ook in op een aantal vragen. Allereerst de parallelle organisaties. Het gaat hier om de organisatievorm waarin tot nu toe kerkelijke activiteiten zijn gegoten. VSE is een vereniging en SKW een stichting. Dat zijn geen kerkelijke rechtsvormen. Wij kiezen er als kerk niet voor om een NV of BV op te richten. Niemand haalt het in zijn hoofd om dit te doen. Maar waarom dan wel een vereniging of stichting? Gebruik de mogelijkheden die de wet ons biedt om inhoud te geven aan ons model van presbyteriale kerkregering, waarbij de kerkelijke vergadering de leiding heeft en niet de uitvoerder. Betekent dat dat de kerkelijke vergadering dan over de uitvoering gaat? Nee, als je hiervoor kiest, valt nog niet alles onder de GS. Wij hebben in onze kerken een voorbeeld van een kerkelijke rechtsvorm, namelijk de TU in Kampen. De TU was na de vrijmaking een stichting en is welbewust omgezet in een kerkelijke rechtsvorm. Kampen mag heel veel zelf doen, net zoveel als je met elkaar afspreekt. Dat kan ook voor de VSE.

In de tweede plaats de rechtspositie van predikanten. Kan die ook anders, bijvoorbeeld in de vorm van een contract? Leidend is voor deputaten de ambtsgedachte, die zich niet laat vangen in een contract of in de vorm van een ZZP-er. Daarmee zouden we ons ook verwijderen van CGK en NGK. Een predikant valt niet onder het arbeidsrecht. Je hoeft niet alles te regelen in de KO, maar een generale regeling (GR) Predikantszaken is nodig, een regeling die in grote lijnen al bestaat.

De voorgestelde nummering van de artikelen vertoont overeenkomst met die van het BW. Elk boek heeft een eigen nummering vanaf 1. Het voorstel van deputaten heeft het voordeel dat je steeds kunt zien in welk deel van de KO het bewuste artikel staat.

De diaconie krijgt in de voorstellen van deputaten geen rechtspersoonlijkheid. Een diaconie kan zelfstandig besluiten op diaconaal gebied. Daarvoor is een rechtspersoon niet nodig. Wel moet duidelijk zijn wie waarover beslist.

Deputaat Te Velde gaat tenslotte nog in op een aantal onderwerpen. Een predikant heeft een blijvend ambt, ook al is hij met emeritaat. Dat mogen we niet versmallen door zijn taken in een contract vast te leggen. Een predikant is geen klusjesman die is ingehuurd voor “zoveel preken en zoveel catechisaties”. De ambtsdienst van de predikant is een levensambt. Van daaruit kan je inderdaad discussiëren of daarbinnen flexibilisering mogelijk is.

Nagedacht moet worden over de vraag om in de KO een artikel op te nemen over “good governance” voor kerkelijke vergaderingen. Want daaraan ontbreekt in de praktijk nog wel het een en ander.

Deputaten delen niet de gedachte dat onderling pastoraat vervanging kan zijn van ambtelijk pastoraat. Het onderlinge pastoraat is een contradictio in terminis. Wie is dan de pastor? Deputaten gaan voor de pastor die ongevraagd op de stoep staat, die met het evangelie achter elke voordeur komt namens God.

Bij de regeling appelzaken komt steeds de vraag of niet meer ingezet moet worden op bemiddeling. Dat hoef je niet te regelen. Dat is altijd mogelijk en dat moet altijd geprobeerd worden. Maar op het moment dat het niet werkt is kerkelijke rechtspraak nodig. En dat moet geregeld worden.

Namens de commissie Gelderland/Holland-Noord gaat br. Van Leeuwen in op de reacties uit de kerken. Er waren 170 reacties totaal. 10 deputaatschappen en sommige op particulier initiatief. Een enkeling heeft bezwaar tegen het hele project. In hoofdzaak gaan de opmerkingen over: 1. de (verdwijning van de) PS;
2. bezwaar tegen de veelheid aan bepalingen; 3. de plaats van de kerken en de mate van detail waarin wordt voorgeschreven wat lokaal gebeuren moet; 4. rekening houden met CGK en NGK; 5. karakter van de WO: volgend of sturend?; 6. regeling voor een samenwerkingsgemeente; 7. rechtspositie predikanten.

De vraag blijft of we nu besluiten kunnen nemen, terwijl de tekst van WO3 niet beschikbaar is. Deputaten zijn van mening dat nu door de synode op een aantal punten een richting moet worden gewezen, zodat we in september a.s. niet voor verrassingen komen te staan. De WO3 is, op hoofdstuk C en de Memorie van toelichting na, vrijwel klaar. Op 1 juli a.s. is het complete product beschikbaar! Het is niet verstandig om nu een incompleet werkstuk aan te bieden. Erkend moet worden dat de afgesproken datum van 1 april

|41|

niet is gehaald. Deputaten konden door persoonlijke omstandigheden pas laat beginnen. De kerken hadden gelegenheid om tot 15 december 2011 te reageren. De voorvragen vanuit de synode kwamen ook laat beschikbaar, pas begin mei.

Maar wat is dan de status van de voorgelegde besluiten? Ze hebben alvast niet het karakter van bindende besluiten. Als we in een later stadium zeggen dat het beter anders kan, dan komen we er op terug. Het zijn meer richtingwijzers voor de verdere uitwerking. Als uitspraken nu te ver gaan naar de mening van de synode moet dat nu worden uitgesproken.

Hierop wordt overgegaan tot de besluitvormende ronde.

Een afgevaardigde merkt op dat het niet de bedoeling is om alles in de KO te regelen en via de KO problemen aan te pakken. Maar als je veel in generale regelingen opneemt, hoe duidelijk is dat?

Ook de vraag naar de parallelle kerkverbanden blijft. We hebben het deputaatschap dienst en recht net opgeheven en nu wordt weer een deputaatschap predikantszaken voorgesteld. Ook de verwijzing naar de TU roept vragen op. We zien juist een ontwikkeling binnen de TU naar meer zelfstandigheid binnen de vereisten van de WHW. Wat spreken we uit als we nu besluit 7 (uit te spreken dat de kerken voor bijzondere kerkelijke organisaties en voor kerkelijke instellingen zoveel mogelijk gebruik maken van de rechtspersoonsvormen die vallen onder art. 2: 2 BW en zo min mogelijk van verenigingen en stichtingen naar burgerlijk recht) nemen?

De onderlinge verbondenheid in het toezien op elkaar mag wel sterker in de KO doorklinken. We zien in ons kerkelijk leven fragmentatie. Je moet constateren dat de ene PS anders doet dan de andere. De visie van deputaten op het kerkelijk leven is duidelijk en verhelderend. Maar in deze tijd zou je meer aandacht moeten geven aan andere vormen van verbondenheid.

Kunnen we nu de voorgestelde besluiten nemen? Dan gaat het niet over de hoofdstukindeling. Dat komt wel. Maar om nu fiat te geven aan het werk van deputaten, zonder dat de WO3 bekend is, gaat te ver. Ook een uitspraak over de nieuwe vorm van de PS betekent nogal wat. Terwijl het nog onduidelijk is waar en hoe de huidige taken van de PS bij een PS-nieuwe stijl worden georganiseerd.

Wat spreken we uit als we besluiten dat “de kerkorde rechten en plichten voor zowel de kerken, de ambtsdragers als de gemeenteleden” bevat?

Ook wordt gevraagd naar de status van de KO. Betekent “een volgende KO” nu wel of niet het streven om constant gedrag te bevorderen? Wordt de KO zo geen “dode letter”?

De discussie over ambt versus contract is nog niet duidelijk. Stel dat er een predikant is die parttime predikant is en daarnaast consultant. Is de kerkenraad dan verantwoordelijk voor de vaktechnische inhoud van de consultant? In hoeverre voorziet de WO hierin? En ook nu maken we wel degelijk contracten, bijvoorbeeld over onkostenvergoeding.

In de voortgezette bespreking gaat het vooral over de PS. Is het niet goed om de taak als beroepsinstantie breder te formuleren dan alleen bepaalde besluiten van kerkenraad en classis? En moeten we niet meer ruimte laten om op termijn taken toe te voegen? Zoals het classes behulpzaam zijn? Moet alles wachten tot een generale synode, die eens in de drie jaar samenkomt? Het antwoord van deputaten in eerste ronde was tamelijk pragmatisch. En wie heeft eigenlijk gevraagd de PS te laten vervallen? (Een afgevaardigde merkt op dat van meet af twee onderwerpen aan het proces van herziening zijn meegegeven, namelijk de PS en de positie van de diakenen.) Op grond van de analyse van de commissie BE komen deputaten nu met een nieuw voorstel om met minder PS-en te gaan werken. Wat is daarvan de impact op de nieuwe KO, die in eerste instantie uitging van geen PS-en?

Maken deputaten in besluit 5 niet zelf al een keus waar het gaat over de eigenstandige positie van ouderlingen en diakenen?

|42|

Besluit 6 wordt als veel te vergaand ervaren. Zeker over de voorgestelde onderdelen 2 en 3 kunnen we niet besluiten, zonder de nadere uitwerking voor ogen te hebben.

Wat is de zin van onze besluiten nu tegen de achtergrond van de toelichting “deze besluiten laten onverlet de latere artikelsgewijze vaststelling door de synode van de desbetreffende kerkordelijke bepalingen”? En kunnen we wel besluiten, zonder de tekst van WO3 voor ogen te hebben? Verder wordt opgemerkt dat de besluiten nogal verschillen, waarbij besluit 2 wel van belang is. Hierin gaat het over de systematiek van de kerkorde. En het besluit over de PS-en moeten we nu wel nemen, daar dit van belang is voor de verdere invulling van de KO. Voorgesteld wordt niet verder te gaan dan uit te spreken dat de PS-en mogen blijven.

Hoe functioneert de kerkorde? Wat willen we en kunnen we regelen als we niet het lef hebben om elkaar er aan te houden? En wie moet dat dan doen? Sluit deze KO aan bij het huidige kerkelijk leven?

Ook wordt nog gesproken over de positie van de predikant in de huidige tijd. De door deputaten aangehangen ambtsopvatting is mooi. Maar past dat in deze tijd van deeltijdarbeid en gewijzigde taakverdeling binnen het gezin? Schrikken we daardoor jonge mensen niet af om in Kampen te gaan studeren? Waarom zouden ambt voor het leven en contract elkaar moeten uitsluiten?

Deputaten geven bij monde van prof. Te Velde aan dat ze nu niet uit zijn op bindende besluiten. Wel moet de synode richting geven aan deputaten voor de verdere uitwerking. En de opmerkingen die gemaakt zijn worden bij die uitwerking betrokken.

Deputaat Griffioen gaat in op het “volgend” karakter van de WO naast het “voorschrijvende” karakter. Nieuwe ontwikkelingen moet je volgen en daar niet teveel over vastleggen. Maar daarnaast zijn er vaste uitgangspunten, zeg normen. En een kerkelijke visie op bijvoorbeeld de ambtsgedachte, de visie op de ambtsdragers, de kinderdoop. In WO1 en WO2 is duidelijk aangegeven welke visie deputaten in dezen voorstaan. Als die structurerende principes niet worden gedragen, dan moet dat nu worden gezegd.

Deputaat Te Velde merkt aansluitend op dat een kerkelijke praktijk die als benauwend wordt ervaren onwillekeurig wordt toegeschreven aan de KO “waarvan iets niet mag”. Maar in de tekst wordt duidelijk dat het meestal zo verplichtend niet is; de KO regelt ook een heleboel zaken níet. Wat niet in de KO staat is niet verboden. De KO probeert randvoorwaarden te scheppen waarbinnen het kerkelijke leven kan functioneren.

Over de geformuleerde ambtsvisie merkt hij op dat dit de bestaande praktijk is. Hij weet ook wel dat dit aan verandering onderhevig is. Daarover is overleg met SKW. Maar daar kun je nu nog niet op vooruitlopen in de KO. In WO3 komt een artikel over levenslange dienst en een artikel over deeltijd al of niet. Dat moet zorgvuldig geformuleerd.

Over de tucht over doopleden geldt het besluit van de GS 1990, dat stond tegen de achtergrond van het voorstel vanuit de kerken, dat pleitte om voor doopleden een parallelle procedure te hebben als voor belijdende leden. Dat kan niet. Je kunt doopleden bijvoorbeeld niet van het avondmaal houden. In WO3 hebben deputaten alle generieke aspecten voor doopleden en belijdende leden apart geformuleerd, maar de gemeenschappelijke aspecten samen genomen. Daarmee hebben we de doopleden en belijdende leden niet op één hoop gegooid, ook al staat het in één artikel.

Deputaat Pel gaat in op de vraag wat je kerkelijk regelt en wel of niet in de KO zet. Dat wordt bepaald door wat wij vinden wat belangrijk is. Dat komt niet alleen van deputaten, daar moet je samen over beslissen. Je kijkt naar wat we hebben en waaraan behoefte is. Er is een duidelijke kerkelijke, bijbelse richtlijn wat er in de KO moet komen. Anderzijds is kerkrecht wat wij als kerken zelf besluiten. Kerken worden geregeerd door hun eigen statuut. Wat we er wel of niet in zetten is aan de kerken zelf. Daarin hebben deputaten keuzes gemaakt. De wens om de ambtsgedachte nieuw te formuleren had deputaten nog niet bereikt. Het presbyteriale systeem hoeven wij niet in te ruilen. We moeten ons realiseren dat vanuit de kerk al jaar en dag de opdracht is gekomen om met de KO aan de gang te gaan. Vervolgens komen de versies 1 en 2 en dan is het moeilijk om in versie 3 weer over allerlei voorvragen te gaan praten. En als je dat wel wilt, dan

|43|

kunnen we dat niet uitstellen tot september. Dat was niet de bedoeling. We kunnen de voorvragen niet laten hangen.

Ook gaat hij in op het verschil tussen ambt en contract. De ambtsgedachte verdraagt zich niet met de contractuele soort. Dat zijn twee verschillende regimes. Dat een predikant geen contracten kan aangaan, is niet beweerd. Als hij naast zijn predikantschap op een school of wat dan ook werkt, maakt hij afspraken, maar die gaan niet over het ambt.

Over de parallelle verbanden (besluit 6) is al uitvoerig gesproken. Deputaten zullen daar zo goed mogelijke regelingen voor treffen. Het is volstrekt duidelijk dat de synode geen uitspraken kan doen over een vereniging. Maar de kerken kunnen wel, in synode bijeen, de wenselijkheid uitspreken dat als de kerken iets gezamenlijk regelen, ze daarbij zoveel mogelijk de kerkelijke rechtsvorm hanteren. Daarbinnen zijn trajecten mogelijk die je helemaal zelf kunt invullen zonder dat de synode daaraan te pas hoeft te komen.

Op de vraag naar de Generale Regeling Predikantszaken antwoordt Te Velde dat dit niet los gezien moet worden van besluiten van VSE en SKW. Maar we moeten wel met elkaar afspreken dat we besluiten binnen die andere verbanden ook als kerken voor onze rekening nemen. Op dit moment staat dit nergens.

Over de PS merkt deputaat Harmannij op dat hij er niet op uit is de PS op te doeken. We moeten alleen zorgen dat het beter gaat. Niemand wil naar de PS en niemand wil hem kwijt. Dat kan niet samen opgaan. Als je het belangrijk vindt, laat dat dan ook zien. Het kerkverband is een diffuus gebeuren. Classis en GS is nog wel duidelijk, maar wat ertussen zit is lastig en ingewikkeld. Vaak heeft de classis het al gedaan en de PS gaat het weer doen. We moeten nu het lef hebben om te zeggen: het kan best zonder. Als we dat nu niet doen, dan krijgen we er over een paar jaar spijt van. Zou er geen beroep op de PS moeten zijn in gevallen die in een classis niet opgelost kunnen worden? Verwacht niet dat het in de huidige situatie zo is. Je kunt niet zomaar een beroep doen op de PS als de classis er niet uitkomt. Bijna altijd zegt de PS in zo’n geval: er is geen rechtsingang. Een classis moet duidelijk aangeven wat haar mening is. Als we nu allerlei opties openlaten, maken we geen heldere keus. We moeten nu kiezen: of de PS oude stijl met alle bevoegdheden en verplichtingen, of de PS nieuwe stijl met twee heel beperkte taken. Hoe meer taken je gaat toevoegen, hoe onduidelijker het wordt. Uiteraard kunnen er taken worden toegevoegd, maar wees er niet te royaal mee, daarmee breng je je zelf in problemen. Per PS zullen de huidige taken ergens moeten worden ondergebracht. De functie van deputaten ad art. 49 KO en de appelregeling komen bij generale deputaten Predikantszaken (vergelijk de adviesfunctie van deputaten kerkelijke eenheid zoals in 2005 is besloten) en generale appeldeputaten. De afspraak dat we met elkaar de kerkelijke orde zullen nakomen wordt geformuleerd in WO3. Tegen de achtergrond van WO1 en WO2 kunnen we al veel besluiten, daar heb je WO3, die niet principieel anders zal zijn, niet voor nodig.

Vanuit de commissie Gelderland/Holland-Noord merkt br. Feenstra op dat nog twee onderwerpen zijn blijven liggen in de beantwoording. In de eerste plaats het onderscheid tussen oudsten en diakenen. Er wordt gesproken over het onderscheid in de leidende taak. Maar is dat onderscheid van dien aard dat zusters taken kunnen overnemen en zo ja, wat betekent dit dan voor de talstelling? In de tweede plaats is er nog de vraag of je alles in een KO moet regelen. Kan niet volstaan met een kleine KO, gevoegd bij een bundel regelingen? Daarnaast wordt opgemerkt dat in de besluiten veel begrippen staan. Zijn die voldoende duidelijk gedefinieerd?

Deputaat Te Velde wil de vraag naar de plaats van zusters in leiding geven niet beantwoorden. De kerken moeten de principiële keuze maken wat zij onder “leiding geven” verstaan en of vrouwen leiding kunnen geven in het ambt van barmhartigheid. Deputaten hebben aangegeven dat het leiding geven van de diakenen betrekking heeft op stimuleren, coördineren etc. Dat is een ander type leiding geven dan wat van oudsher bedoeld was.

Over de verhouding KO en generale regelingen merkt hij op dat geprobeerd zal worden zaken die nu verspreid in allerlei documenten voorkomen samen te voegen in een regeling. De huidige regelgeving is zeer onoverzichtelijk. Het is nu het moment om alles wat de kerken aan regelgeving hebben, op een

|44|

ordelijke manier samen te brengen. Inhoudelijk zijn die regelingen er vrijwel allemaal. Als je zo werkt, ontlast je de KO. In de KO regelen we de noodzakelijke dingen. De regelingen zijn bij te stellen, zonder de KO overhoop te halen. Het spookbeeld van een reglementenbundel als in de Hervormde Kerk moeten we kwijt. We doen niet meer dan het stroomlijnen van de bestaande regelingen.

Ons presbyteriale stelsel is aan verandering onderhevig. Wij groeien in de richting van een meer congregationalistische manier van samenleven. Maar het is niet eenvoudig om die ontwikkeling nu eenduidig te definiëren.

Na schorsing deelt deputaat Te Velde mee dat de besluittekst van besluit 1 wordt genuanceerd als volgt: “Met instemming kennis te nemen van de uitgangspunten die deputaten bij het ontwerpen van de nieuwe kerkorde hebben gekozen”. Daarmee doet de synode niet meer dan deputaten opdracht te geven verder met hun werk te gaan, maar ook dat ze bij WO3 niet voor verrassingen komt te staan. Het voorstel over de PS willen deputaten handhaven met schrapping van het woordje ‘slechts’. Hierdoor zit er ruimte in uitbreiding van de taken van de PS nieuwe stijl. Nu is vooral van belang of de synode de PS oude stijl wil handhaven of voorkeur heeft voor een PS nieuwe stijl. Het tweede deel van besluit 5 en 6 wordt ingetrokken. Daar kunnen we het in september, aan de hand van WO3, over hebben.

De preses stelt voor om bij het besluit over de PS eerst de vraag te beantwoorden of we de bestaande PS willen handhaven of een PS nieuwe stijl willen. Als er meer geregeld moet worden, kan dat nadat deze vraag is beantwoord.

De brs. Wesseling en Mollema stellen voor besluit 1, lid 1 als volgt te formuleren: “de kerkorde dient te fungeren als een gemeenschappelijk akkoord voor het leven in de gemeente en het samenleven van de kerken in gehoorzaamheid aan de Heer, Jezus Christus, en om de vrede te dienen” (intern perspectief).

Dit amendement wordt overgenomen door deputaten.

Daarop wordt overgegaan tot stemming. Besluit 1 wordt aanvaard (35 voor, 1 onthouding), evenals besluit 2 (35 voor, 1 onthouding), besluit 3 (algemene stemmen) en 4 (algemene stemmen).

Bij de peiling over handhaving van de PS oude stijl of vorming van een PS-nieuwe stijl als bedoeld in het voorstel van deputaten staken de stemmen (18 voor de ene vorm, 18 voor de andere).

Besluit 5 wordt aanvaard (34 voor, 2 onthoudingen), evenals besluit 6 (30 voor, 2 tegen en 4 onthoudingen).

Over de situatie die nu is ontstaan terzake van de PS wordt doorgesproken. Procedureel is er wel wat af te dingen op de manier waarop het nu is gegaan. Wellicht alsnog het voorgestelde besluit van deputaten in stemming brengen? Deputaten stellen na overleg met het moderamen dat zij hun voorstel terug nemen en hier in september op terug komen. Een afgevaardigde merkt op dat hiermee de situatie open blijft en de synode in september allerlei nieuwe dingen kunnen verwachten.

De preses erkent dat het wellicht beter anders had gekund. Duidelijk is dat de synode in dezen zeer verdeeld is. Alles wat in dit kader is opgemerkt nemen deputaten mee bij de verdere uitwerking. Daarbij wenst de synode deputaten veel sterkte. Dank voor wat er tot nu toe is gebeurd. De verwachting is dat op 1 juli WO3 in ons bezit is. Daaraan zijn deputaten gehouden.

Bijlage 2 van het rapport van de commissie BE (verbetering synodale werkwijze) wordt in handen gesteld van DAO. De preses bedankt de commissies (Gelderland/Holland-Noord en de commissie BE) voor de rapportage en advisering. Zij hebben er serieus werk van gemaakt en de onderwerpen goed in kaart gebracht.