Over de taken die tot de verantwoordelijkheid van de ‘gemeentepredikanten’, de predikanten voor gewone werkzaamheden behoren, is al geschreven in § 5.4.1. In ord. 3-16-1 wordt voor deze predikanten nog eens herhaald, wat al in ord. 3-8-2 voor de ambtsdragers in het algemeen was geregeld, dat de kerkenraad hun een bepaalde taak kan toevertrouwen (en met het oog daarop vrijstellen van een aantal andere taken). Zie daarover ook § 5.4. Dit ‘toevertrouwen’ kan niet worden verstaan als ‘opdragen’: het is dus nodig dat daarover met de betrokken predikant overeenstemming wordt bereikt.
Het verkiezen, beroepen en bevestigen van de predikant voor gewone werkzaamheden is beschreven in § 5.2.1 t/m 5.2.4.
Over de rechtspositie van de predikanten voor gewone werkzaamheden wordt in ord. 3-16 slechts in algemene bewoordingen geschreven. Ord. 3-16-3 maakt duidelijk dat de fulltime predikant hoort te wonen in de gemeente die hij of zij dient. Voor een wijkpredikant geldt dat deze in elk geval woont binnen de gemeente als geheel. Van deze regel kan slechts worden afgeweken als het breed moderamen van de classicale vergadering daarmee instemt.
Voor het overige wordt verwezen naar de generale regelingen voor de predikantstraktementen en voor de predikantspensioenen (ord. 3-16-5) en wordt bepaald dat de verplichting om de predikant te geven waar hij recht op heeft, berust bij kerkenraad of — in een gemeente met wijkgemeenten — bij de algemene kerkenraad (ord. 3-16-5).