I. Algemeene Bepalingen.

De Nederlandsche Hervormde Kerk bestaat uit al de Hervormde gemeenten in het Koninkrijk der Nederlanden, Waalsche, Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche, zoowel als Nederduitsche. 2)
Met andere Christelijke Kerken binnen het Koninkrijk der Nederlanden, in wier symbolische en liturgische geschriften eenheid met of nauwe verwantschap aan de Nederlandsche Hervormde Kerk tot uiting komt, kan contact en samenwerking worden gezocht naar de bepalingen in Hoofdstuk IV van dit reglement. 3)


2) Daar de plaatselijke gemeenten hier te lande oudtijds „kerken” werden genoemd, sprak men van de „Gereformeerde Kerken” dezer landen. De eenheid lag in het gemeenschappelijk geloof, maar het streven naar een „kerkenorde” bewees het verlangen naar een organisatorischen band. (Voor de oude kerkorden zie men C. Hooyer, Oude Kerkordeningen (1563-1638), 1865 en Dez., Kerkelijke wetten der Hervormden 1846, Inleiding). Den naam „Hervormde Kerk” vindt men echter reeds in 1760 in de Psalmberijming van het Genootschap „Laus Deo Salus Populo”; officieel den naam „Nederlandsche Hervormde Kerk” in de „Verklaaring, gevoegd achter het authentique afschrift der Psalmen” van 1773. Deze naam drukt de eenheid der afzonderlijke gemeenten uit. De uitspraak van de Arrond. Rechtbank te Assen van 24 Mei 1921 verklaart: „De Ned. Herv. Kerk — ofschoon uit verschillende Gemeenten samengesteld — moet geacht worden één geheel uit te maken. Wie als lidmaat is toegetreden, maakt deel uit der algemeene corporatie, onverschillig in welke Gemeente hij is toegetreden; hij behoort tot die kerkelijke Gemeente, waar zijn woonplaats is gevestigd. Het K.B. van 7 Jan. 1816, no. 1 wordt niet als ongrondwettig geoordeeld; het daarop steunende Alg. Regl. voor de Herv. Kerk in ’t

|2|

Koninkrijk heeft dus verbindende kracht.” (Weekblad v. h. recht no. 10749). Toen na 1886 de „doleerende kerken” zich hebben genoemd „Gereformeerde Kerken”, scheen het wenschelijk art. 1 aldus te wijzigen: „De Ned. Herv. Kerk bestaat uit al de Hervormde (Gereformeerde) gemeenten”, enz. (Hand. 1893 bl. 539 v.v.; 543 v.v. 1894 bl. 214-222, 442, 443), maar de Prov. Kerkbesturen verwierpen de wijziging. Hand. 1895, Bijl. B. bl. 189-190.
Een poging tot stichting of erkenning van gemeenten in het buitenland als gemeenten der Ned. Herv. Kerk, waarover de Syn. Com. voorstellen bij de Synode van 1909 ter tafel bracht, is op bezwaren afgestuit. (Hand. 1908 bl. 344-348; Bijl. B. 1909 bl. 368, Hand. bl. 481-495).
Men zegge en schrijve: Nederlandsche Herv. Kerk, maar Nederduitsche Herv. Gemeente, daar men tot de Ned. Herv. Kerk (dat is de Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden) behoort, wanneer men lid is van een Waalsche, Presb. Engelsche of Schotsche gemeente. In plaatsen, waar een der drie laatstgenoemde gemeenten niet bestaan, zou het echter voldoende zijn de gemeente enkel als Hervormde gemeente aan te duiden. (Vgl. het Formulier voor den beroepsbrief volgens het Regl. op de Vacaturen). Terwijl de Presb. Engelsche en Schotsche gemeenten (zie art. 34 al. 2) behooren tot de kerkelijke ressorten der Ned. gemeente in de plaats, waar zij zijn gevestigd, maken de Waalsche Hervormde gemeenten een afzonderlijk kerkressort uit. Dit is te danken aan de groote, historische beteekenis, die deze gemeenten in de Ned. Herv. Kerk hebben. Men zie daarover D. en F7, bl. 2.
3) Aanvulling in werking getreden 1 Januari 1946. Zij beoogt de mogelijkheid te scheppen tot het totstandkomen van contact en samenwerking met die Christelijke Kerken in den lande, in wier symbolische en liturgische geschriften eenheid met of nauwe verwantschap aan de Ned. Herv. Kerk tot uiting komt (Hand. 1943 bl. 209-218, 239-241; 1944 bl. 258-260; 1945 bl. 70-74 en 90).