Artikel 1.
Het college van kerkvoogden.
Het is daarbij inzonderheid belast met
het vaststellen van de stoffelijke behoeften der gemeente en de
wijze, waarop daarin zal worden voorzien;
het inzamelen van de gaven der gemeenteleden;
de indeling en de regeling voor het gebruik van de zitplaatsen in
de kerkgebouwen tijdens de kerkdiensten;
het vaststellen van het aandeel der leden in de geldelijke lasten
der gemeente;
het beheer van de kerkgebouwen en andere eigendommen en kapitalen
der gemeente;
het beheer van kerkhoven en kerkelijke begraafplaatsen;
het beheer — krachtens de daarvoor bestaande titels — van de
pastorie-, vicarie- en kosteriegoederen;
het bijhouden van de registers der gemeenteleden en van de doop-,
de lidmaten- en de trouwboeken;
de financiële regelingen inzake het kerkblad van de gemeente of
de deelneming in een kerkblad van meer gemeenten tezamen;
het vaststellen van de salarissen der beambten;
het benoemen, schorsen en ontslaan van die beambten; en
het verrichten van datgene, wat de stoffelijke belangen der
gemeente verder kan dienen.