|117|
Deze bijlage bevat een samenvatting van de brief met bijlagen van de NGK te Arnhem aan de LV van Doorn 1998 en samenvattingen van reacties die onze commissie uit de kerken ontving.
In paragraaf A.2 staat een samenvatting van de stukken van Arnhem (1996). Deze stukken vormden de aanleiding voor het instellen van onze commissie. Hoewel ze te vinden zijn in de Acta van de LV van Doorn 1998, is hieronder toch een samenvatting ervan opgenomen. De lezer van dit rapport heeft zo direct toegang tot de achtergrond waartegen een aantal van de reacties uit de kerken gelezen moet worden.
In december 1998 verzocht onze commissie, in overeenstemming met
haar opdracht, de kerken om te reageren op de stellingnamen van
‘Arnhem’.
In de paragrafen A.3 en A.4 staan de samenvattingen van de
brieven die kerkenraden ons toestuurden. Er werd door 38 van de
91 aangeschreven kerken geantwoord. Daarvan gingen er 10 speciaal
op ‘Arnhem’ in. Van de kerken die dit niet deden, stuurde een
aantal ons wel een inhoudelijke stellingname over de vrouw in het
ambt.
Ten aanzien van een eventuele openstelling van alle ambten voor
zusters der gemeente laten de brieven de volgende verdeling
zien:
Geen standpunt — 16 kerken
Wel standpunt — 22 kerken
Tegen — 5 kerken
Voor — 15 kerken (8 daarvan hebben het ambt van ouderling
opengesteld)
Andere nuance — 2 kerken
Paragraaf A.5 bevat de samenvattingen van studierapporten,
besluiten en andere bijlagen, welke we van tien kerken
ontvingen.
De samenvattingen in A.3-A.5 zijn alfabetisch op plaatsnaam
gerangschikt en meerdere malen is een breed betoog nogal beknopt
weergegeven.
In juni 1997 stuurde Arnhem een brief met een aantal bijlagen aan de Landelijke Vergadering der NGK 1998. De brief bevat het principebesluit van de CGK/NGK Arnhem uit 1996 tot openstelling van de ambten voor zusters der gemeente. De bijlagen bestaan uit een kopie van een brief aan de kerken in de Regio Arnhem en verder uit: A. De motivatie voor het besluit. B. De weergave van het proces van besluitvorming in kerkenraad en gemeente.
Principebesluit
a. De kerkenraad meent dat niet uit de Schriften kan worden
afgeleid dat de Here het vervullen van de ambten in de gemeente
door zusters voor alle tijden verbiedt en dat het in
overeenstemming is met het geheel der Schriften om zusters der
gemeente te roepen tot de ambten.
b. De kerkenraad is ervan overtuigd dat de Here aan bepaalde
zusters de gave gegeven heeft om leiding en onderricht te geven.
Het zou niet goed zijn van deze gaven slechts gedeeltelijk
gebruik te maken.
|118|
c. Bij het uitwerken van dit standpunt zal het heil van de gemeente voorop staan en zal terdege rekening worden gehouden met de positie in de Christelijke Gereformeerde en Nederlands Gereformeerde kerkverbanden.
A. Motivatie
A.l. Gaven van God
Het is tegenwoordig normaal dat vrouwen in de samenleving
leidinggevende posities vervullen, en dat zij regelmatig in het
openbaar spreken. Hierdoor klinkt ook in de kerk steeds luider de
vraag waarom de zusters de gaven die zij van God ontvangen hebben
in de gemeente niet of slecht selectief [namelijk buiten het ambt
en de eredienst] mogen benutten.
A.2. Wereldgelijkvormigheid
We moeten ons afvragen of God in deze tijd nog van ons vraagt om
deze situatie te handhaven. Enerzijds waarschuwt de Schrift ons
voor wereldgelijkvormigheid, anderzijds worden we ook
gewaarschuwd ons in de samenleving niet aanstootgevend te
gedragen.
A.3. Argumenten tegen de vrouw in het ambt
De belangrijkste argumenten die tegen de vrouw in het diakenambt
zijn aangevoerd zijn de teksten 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 12 en
teksten zoals 1 Kor. 11 en Ef. 5, die daaraan ten grondslag
zouden liggen. We stellen daarbij vast dat de eerste twee teksten
in het huidige kerkelijke leven alleen met betrekking tot de
vrouw in het ambt worden toegepast.
A.4. De vrouw in het (diaken)ambt
De diakenen geven leiding en geven bijbels onderricht over het
werk van de barmhartigheid. Daarom hebben we eerst gesproken over
de vraag of vrouwen in de gemeente leiding mogen geven en spreken
en in het verlengde daarvan over de openstelling van de ambten.
A.5. Conclusies
1. God geeft bepaalde zusters gaven van leiding en onderricht
geven; het zou niet goed zijn die in onze tijd slechts
gedeeltelijk te gebruiken.
2. We zijn tot de conclusie gekomen, dat de bijbel ons niet
verbiedt in deze tijd de ambten voor vrouwen open te stellen.
3. Uit het functioneren van de gemeenten in het Nieuwe Testament
blijkt, dat de zwijgteksten en het verbod om te leren en gezag
uit te oefenen, geen universeel geldende normen zijn en
waren.
4. In onze kerkverbanden wordt hier verschillend over gedacht.
Daarom leggen wij ons standpunt voor aan de CG classis en de NG
regiovergadering, met de vraag of zij bezwaren zouden hebben als
wij ons standpunt in concreet beleid omzetten.
B. Weergave van het proces van besluitvorming in
kerkenraad en gemeente
B.1.-B.4. Proces van besluitvorming
Naar aanleiding van de besluiten van de LV van Apeldoorn 1995
over het diakenambt, heeft de kerkenraad een stappenplan
opgesteld om met de gemeente te spreken over vrouwelijke
ambtsdragers. Via twee gemeentevergaderingen, vijf wijkavonden en
vier exegeseavonden is het nemen van het principebesluit
voorbereid.
B.5. Wijkavonden o.l.v. de predikanten
Doel was om de gemeente te horen over de vraag hoe men dacht over
de openstelling
|119|
van de ambten voor vrouwen en of men daarbij onderscheid zou willen maken tussen vrouwelijke diakenen en de andere twee ambten. Ook was een vraag of men dit een zaak vindt die de kern van het geloof raakt, of dat het een bijzaak is. Verder werd gevraagd of men vindt dat de bijbel zich duidelijk tegen openstelling uitspreekt en of dat tot gewetensnood zou kunnen leiden bij openstelling. Ten slotte werd gevraagd welke betekenis het standpunt van de landelijke verbanden zou moeten hebben voor plaatselijke besluitvorming. Het overgrote deel van de aanwezigen was van mening dat men over deze zaak geen breuk met de landelijke kerkelijke verbanden zou moeten riskeren. Echter als men dat aspect even buiten beschouwing laat dan waren er grote meerderheden voor de diverse varianten van openstelling. Opvallend daarbij was dat er zowel bij voor-als tegenstanders van openstelling vaak grote moeite was om hun standpunt vanuit de Schrift te motiveren. Men heeft wel enkele bijbelse argumenten, maar men heeft grote moeite om alle gegevens op één lijn te krijgen. Bij openstelling van het diakenambt zou er voor niemand van de aanwezigen gewetensnood ontstaan, bij de andere ambten zou dit voor circa 10% wel het geval zijn. Niemand ziet de vraag ‘vrouw in het ambt’ als een centraal geloofspunt. De belangrijke punten zijn: de manier waarop het gezag van de Schrift functioneert, en het afwijken van de praktijk in de kerk van wat in de samenleving als normaal wordt gezien. Als de Schrift niet van ons vraagt de gangbare praktijk te handhaven, dan zijn er belangrijke argumenten voor openstelling. Dit zijn openheid naar de wereld om ons heen en het niet onbenut laten van gaven die God geschonken heeft.
B.6. Evaluatie wijkbesprekingen
Voorlopige principe uitspraak: Naar aanleiding van de uitkomst
van de wijkavonden nam de kerkenraad een voorlopig
principebesluit met een positieve uitspraak over openstelling van
de ambten. Tevens werd besloten exegeseavonden te houden ter
verdieping van de studie van de betrokken Schriftgedeelten.
B.7.1. Eerste exegeseavond: Gen. 1-3 en het gebruik ervan in
het NT (ds. J. van ’t Hof)
Gen. 1-3
• Gen. 1: 26-29: Gelijkwaardigheid in de schepping.
Samen beeld van God. Samen de opdracht om de aarde te
onderwerpen. Gen. 2: 4b-7 en 2: 18-3: 24: Hulp/Helper
wijst niet op ondergeschiktheid. De volgorde van het geschapen
worden speelt in dit hoofdstuk geen rol.
• Gen. 3: 18: ‘Heersen’ is hier een onderdeel van de
beschrijving van de gevolgen van de vloek. Pas als het mis gaat,
blijkt er dat een gezagsrelatie tussen man en vrouw is
ontstaan.
Gebruik van Gen. 1-3 in het NT
• 1 Tim. 2: 13: Paulus gebruikt de tijdsvolgorde bij de
schepping als argument om de hiërarchische relatie tussen man en
vrouw aan te tonen. Twee mogelijkheden: Onze eerder gegeven
interpretatie van Gen. 2 is onjuist of Paulus geeft hier geen
bindende uitleg van Gen. 2.
• 1 Tim. 2: 14: Heeft Adam zich niet laten verleiden?
Hij schoof wel de schuld af op Eva. In Rom. 5: 14 spreekt Paulus
ook heel anders over de rol van Adam. Die tegenstrijdigheid
levert opnieuw de vraag naar de aard van Paulus'
argumentatie.
• 1 Kor. 11: Paulus relativeert zijn uitspraak van vers
8-9 in vers 11. In vers 16 laat hij blijken dat in deze perikoop
geen wezenlijk kernpunt aan de orde is.
We moeten in rekening brengen dat Paulus in zijn brieven ingaat
op concrete vragen en problemen. Daarbij gebruikt hij geen
verzameling leerstellige uitspraken, maar een bonte verzameling
van argumenten. Het is waarschijnlijk dat hij in 1 Tim. 2
reageert op
|120|
vreemd gedrag (bijvoorbeeld vrouwen die hun huwelijksproblemen via openbare kerkelijke functies proberen uit te spelen), op hetzelfde niveau, d.w.z. met vreemde argumenten.
B.7.2. Tweede exegeseavond: 1 Kor. 14: 26-40 en 1 Tim. 2:
1-15 (ds. M.W. Vrijhof)
Exegese en hermeneutiek
Exegese (uitleg) komt tot stand door goed te kijken wat er staat
en door te kijken naar de context (genre, culturele context
e.d.). Die context speelt een belangrijke rol in de volgende
bespreking. Naast de exegese is er nog de hermeneutiek. Daarbij
gaat het om de regels voor de exegese en om de horizon van een
tekst. Dat laatste wil zeggen, dat elke tekst in een bepaalde
situatie klinkt. Zowel bij de schrijver als bij de hoorders. Er
is geen brief van Paulus zonder dat zijn leefwereld erin
meeklinkt. Er is ook geen uitleg van ons zonder dat onze
leefwereld erin meeklinkt. Op de vierde avond komt dit expliciet
terug.
Vrouwen in Korinte
Genre: Zowel in 1 Kor. als in 1 Tim. gaat het om
brieven, waarin Paulus op heel concrete situaties in die
gemeenten ingaat.
• 1 Kor. 11: 2-16: In de gemeente van Korinte bidden en
profeteren de vrouwen in de samenkomsten; wat Paulus bestrijdt is
het demonstratieve karakter van bepaald gedrag bij
(waarschijnlijk) bepaalde vrouwen. Deze kwestie heeft te maken
met de orde die er is. Paulus spreekt over God die het hoofd is
van Christus, Christus die het hoofd is van de man, de man die
het hoofd is van de vrouw. 'Hoofd' wil hier niet zeggen:
staatshoofd, dus regeerder, maar bepaler. Hoofd kan ook meer in
de zin van volgorde dan van rangorde worden
verstaan.
• 1 Kor. 14: 26-40: In 1 Kor. 12 begint Paulus over de
Geestesgaven en het lichaam van Christus. De centrale vraag is:
wat bouwt de gemeente van Christus, die zijn lichaam is? In 14:
26-40 komt aan de orde, dat alles in de samenkomsten tot
stichting moet geschieden (spreken in tongen, profeteren, spreken
van vrouwen). De problematiek die in 1 Kor. 14 aan de orde komt
is niet: welke plaats is er voor de vrouw in de gemeente? Ook
niet: mag een vrouw een ambt bekleden? Waar het om gaat is: hoe
zullen de samenkomsten stichtelijk (opbouwend) verlopen. Vrouwen
moeten zich daarbij schikken naar de orde die God wenst (met het
oog op de goede doortocht van het Evangelie) en naar het fatsoen
(zoals dat in zijn dagen gold).
Vrouwen in 1 Timoteüs
In de ‘pastorale brieven’ (1 en 2 Timoteüs en Titus) wordt nogal
wat over vrouwen gezegd (1 Tim. 3: 11; 5: 1-16; 2 Tim. 1: 5; 3:
6; Tit. 2: 3-5). Ze zijn vatbaar voor dwalingen: 1 Tim. 5: 14vv,
2 Tim.3: 6. De leiders van de gemeente moeten extra aandacht
hebben voor jonge vrouwen, zie 1 Tim. 5: 14; Tit. 2: 3vv.
• 1 Tim. 2:1-15
1. Het niet mogen onderwijzen en gezag hebben van vrouwen staat
in het kader van het gebed voor de samenleving, wat op zijn beurt
weer tot doel heeft dat de gemeente stil en rustig in de
samenleving zal kunnen leven, opdat zo het evangelie zijn loop
heeft.
2. Het verbod om onderricht te geven en gezag te hebben over de
man is niet gebaseerd op het vrouw-zijn, maar op het gehuwd-zijn.
We zullen de verzen 13 en 14 niet moeten lezen als een
leeruitspraak. Het is meer een onderstreping in een betoog. In
een bepaalde situatie wordt de schepping erbij gehaald. Niet om
daarmee te zeggen dat dit de betekenis is van wat in Genesis
staat.
|121|
3. Of de onderdanigheid hier ook te maken heeft met ‘het zich
stellen in de goede orde, namelijk van de opbouw van de gemeente’
is niet duidelijk.
4. In 1 Tim. 2 liggen de zaken moeilijker dan in 1 Kor. 14.
B.7.3. Derde exegeseavond: Onderdanigheid (ds. J. van ’t
Hof)
In 1 Pet. 2: 11-3: 7 lezen we over onderdanigheid van onderdanen
aan de overheid (2: 14), van slaven aan hun meesters (2: 18) en
van vrouwen aan hun mannen (3: 1). Het doel wordt in 2: 15
genoemd, nl. het tot zwijgen brengen van de kritiek van de
buitenwereld. Het gaat hier om menselijke instellingen (2: 13).
De onderwerping geschiedt om “des Heren wil”.
De belangrijkste vraag hier is: Noemt het NT de onderdanigheid
van de vrouw, omdat God die onderdanigheid op zich wil, of omdat
God ter wille van de verbreiding van het evangelie de zusters
vraagt om deze onrechtvaardige situatie te tolereren? Vergelijk
met de slavernij. Bij onderdanig blijven (hypo = onder, tassestai
= opstellen, zetten, plaatsen) kunnen we denken aan zich voegen
onder, iemands gezag erkennen, een van iemand afhankelijke plaats
innemen. Zo wordt er van gemeenteleden gevraagd, zich aan de
ambtsdragers te onderwerpen. Als men met behulp van het
‘elkander’ uit Ef. 5: 21 stelt dat mannen ook aan vrouwen
onderdanig moeten zijn, dan wordt onderdanig zijn zo geformuleerd
dat we er weinig moeite mee hebben. We kunnen dat echter niet zo
op de kinderen en slaven toepassen, en de vraag is of dit in de
tijd van het NT zo ervaren is. In de samenleving waarin de
positie van de vrouw duidelijk aan die van de man ondergeschikt
was, heeft onderdanigheid waarschijnlijk toch een scherpere
klank. Op twee plaatsen wordt de onderdanigheid in verband
gebracht met het gemeentelijk functioneren (1 Kor. 14: 34 en 1
Tim. 2: 11). Wat is de gevoelswaarde van onderdanigheid in deze
teksten en wordt die gevraagd, omdat die in zichzelf goed is of
omdat het nog niet de geschikte tijd is dat de verhouding tussen
man en vrouw gesaneerd wordt? Wat betreft het antwoord op de
tweede vraag wordt vaak verwezen naar de uitspraak van Paulus,
dat de man het hoofd van de vrouw is. We vinden deze beeldspraak
in 1 Kor. 11: 2-16 en Ef. 5: 22-33. In 1 Kor. 11 heeft dit beeld
gevolgen voor alle vrouwen, ook de ongehuwde. In Ef. 5 kan het
niet anders dan gaan om de man-vrouw relatie binnen het huwelijk.
Op grond van deze twee teksten zelf, kunnen we niet vaststellen
dat ‘hoofd-zijn’ hier de betekenis heeft van ‘de baas-zijn’. Zo
kan erop gewezen worden dat de LXX (Griekse vert. OT) in het
woord kefalè (hoofd) blijkbaar niet primair de gezagsrelatie
ervaren heeft. ‘Hoofd’ in Ef. 5 en 1 Kor. 11 lijkt geen
uitsluitsel te geven over het begrip onderdanig.
“(..) Als ik het geheel overzie, lijkt het mij het meest
waarschijnlijk dat het Paulus vooral te doen is om sanering van
de relatie tussen mannen en vrouwen in en buiten het huwelijk.
Centraal staat voor hem een harmonieuze respectvolle
omgang/relatie die past in zijn tijd. En vooral met dat laatste
'die past in zijn tijd' zit een behoorlijk stuk hiërarchie
ingebakken. (..) Gelet op de gewijzigde denkbeelden in de
samenleving lijkt het mij, voor ons nu, een grote fout om die
sanering nog langer uit te stellen.(..)”
B.7.4. Vierde exegeseavond (ds. M.W. Vrijhof)
Op deze laatste avond komen eerst een aantal teksten uit het OT
en NT ter sprake, waarin de positie van vrouwen ter sprake komt.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of je aan het Woord van God
kunt merken dat het in een bepaalde tijd gesproken is; en als dat
zo is (en het Woord dus de geur van een bepaalde tijd en cultuur
aan zich heeft) of je dan kunt zeggen dat ook die
cultuurbetrokkenheid behoort bij het gezaghebbende van het Woord
van God.
|122|
De positie van de vrouw in het OT
Ongunstige en gunstige uitspraken worden naar voren gehaald.
Enkele ongunstige: 1) Lev. 12 verschil in duur van onreinheid na
geboorte van zoon (40 dagen) en van dochter (80 dagen). 2) Num.
5: proef met het bittere water (wet op de jaloersheid). Alleen de
man heeft het recht zijn vrouw aan die proef te onderwerpen,
omgekeerd niet. 3) Tiende gebod (Ex. 20) ‘opgezet’ vanuit de man
als ‘bezitter’.
Enkele gunstige: 1) Vijfde gebod (Ex. 20: 12): Eer uw vader en uw
moeder. 2) Idem Lev. 19: 3 met de moeder voorop. 3) Num. 27,
Mozes honoreert de vraag van de dochters van Selofchad. 4) Spr.
31. 5) Enkele met name genoemde vrouwen met een grote betekenis
voor het volk Israël.
De positie van de vrouw in het NT
Jezus ging onbekommerd met vrouwen om. Ook gebruikt Hij in zijn
prediking en gelijkenissen voorbeelden, waarbij een vrouw een
hoofdrol speelt. Opmerkelijk in contrast met tijdgenoten, maar
daarom nog niet revolutionair. Jezus stelde geen vrouwen tot
discipelen of apostelen aan. We weten niet waarom niet, al kunnen
we een aantal mogelijkheden gissen. Op belangrijke momenten in
het evangelie treden er vrouwen op. Zo zijn vrouwen de eerste
getuigen van de opstanding. Ook in het boek Handelingen spelen
vrouwen een belangrijke rol en in de brieven van Paulus als
medewerkers en medestrijders. Tot slot wijzen we nog op Gal. 3:
28. In Christus is er een nieuwe orde, waarbij alleen geloof en
doop (vs. 26) van belang zijn. Te concluderen uit deze woorden,
dat Paulus hier alleen zou beweren dat door Jezus Christus zowel
Joden als Grieken, slaven als vrijen, mannen als vrouwen behouden
kunnen worden is ontegenzeggelijk een verenging van zijn
uitspraak.
Over het verstaan van de bijbel
De vraag naar de tijdbetrokkenheid van de bijbel komt op als we
ons afvragen wat de plaats van de vrouw in de bijbel betekent
voor haar plaats in de kerk van vandaag. De bijbel is het Woord
van God. In de (hele) bijbel klinkt de stem van God.
Tegelijkertijd is de bijbel door mensen geschreven. Op elke
bladzijde tref je de cultuur aan waarin de bijbel is geschreven.
De bijbel, als Woord van God in menselijk gewaad, heeft tot doel
de mensen Gods daden voor ogen te stellen, opdat mensen in geloof
voor zijn aangezicht gaan leven en behouden worden. Voor dat doel
is de bijbel genoegzaam duidelijk. Dat laat onverlet dat we bij
het verstaan ook op vragen stuiten: tegenstrijdigheden, die je
ook oneffenheden kunt noemen; ordening uit het oogpunt van een
bepaalde doelstelling, maar niet volgens een historische
maatstaf; een bepaald wereldbeeld; een cultuurpatroon van de
oosterse wereld. Dat is te merken in de taal, maar ook in de
relaties van mensen: het dominante belang van het stamlid zijn,
het patriarchaat en de polygamie.
Daarbij komt dan de vraag op hoe het doel van de bijbel (zie
hierboven) zich verhoudt tot de cultuurbetrokkenheid ervan. Met
andere woorden: moeten we om aan het doel van de bijbel vast te
houden ook de hele cultuursituatie voor onze rekening nemen?
Concreet: als we vaststellen dat er in de bijbel sprake is van
een patriarchaal cultuurpatroon en in onze tijd niet meer, zijn
we dan gebonden aan wat de bijbel ons daarover vertelt? “Mijn
opvatting is dat dat niet het geval is. Net zo min als wij nog
slaven willen houden en net zomin als wij nog over onze vrouw als
ons bezit willen denken, net zomin willen wij aan de vrouw de
gelijkwaardigheid aan de man ontzeggen ook in haar
maatschappelijke situatie.” Hiervan zijn vele voorbeelden te
geven. Ons cultuurpatroon wijkt op vele punten af van dat in de
bijbel. Daarbij gaat het niet zomaar om beter tegenover slechter.
|123|
Een soort balans
Gebleken is dat er op de keper beschouwd geen grond is om in deze
tijd aan de vrouw het bekleden van de ambten te ontzeggen. De
gegevens over de schepping wijzen geen ondergeschiktheidspatroon
aan. De ‘zwijgteksten’ functioneren in een bepaald verband,
waarbij gehuwde vrouwen niet tegenover hun mannen moeten komen te
staan. De ‘onderdanigheidsteksten’ geven niet aan dat de vrouw
per definitie de tweede is. Ten slotte zijn er vele teksten, die
laten zien hoe vrouwen intensief hebben meegewerkt aan de arbeid
van de verkondiging. In Christus is noch mannelijk noch
vrouwelijk. Leggen we daarnaast het cultuurpatroon (niet tot het
doel van de bijbel behorend) dan stellen we vast dat wij in een
andere culturele situatie leven. Voor ons is het leidinggeven van
vrouwen geen probleem. We hebben dit vanuit de gelijkwaardigheid
aanvaard. Daarom is er ook vanuit onze cultuurbeleving geen
bezwaar om de vrouwen in deze tijd toe te laten tot het bekleden
van de ambten.
B.8.-B.10. Afronding in een gemeentevergadering.
Principebesluit. Benadering kerkelijke vergaderingen.
Amersfoort
Heeft nog geen standpunt. Stuurt rapport mee dat in 1994 in
Amersfoort is opgesteld tijdens de discussie over de vrouw in het
diakenambt (zie A.5.1).
Apeldoorn
Vindt het momenteel, net als in 1997 (voorbereiding LV ’98) niet
verstandig om de discussie te openen over alle ambten, nu die
over het diakenambt nog maar amper is verstomd. De vorige
discussie heeft veel tijd gevergd. Er is tijd nodig om binnen de
gemeente een breed draagvlak te krijgen. Laat de commissie maar
met een voorstel komen.
Barendrecht
Het ambt van diaken is nog niet opengesteld voor zusters der
gemeente, laat staan dat van ouderling of predikant. De
kerkenraad maakt zich zorgen over de manier waarop de agenda van
de kerkenraad van buitenaf en van bovenaf wordt bepaald. Je wordt
gedwongen tot een standpuntbepaling. Het ambt van ouderling en
van predikant is volgens de Schrift een en hetzelfde ambt. Dus
het ambt van ouderling kan niet in de vrijheid der kerken gegeven
worden zonder consequenties voor zustergemeenten. De raad “vindt
dat de hermeneutische discussie terdege gevoerd moet worden. Want
blijven de blijkbaar veranderde inzichten in de hermeneutiek wel
zonder gevolgen voor andere terreinen van ons geloof?”
Bilthoven
De kerkenraad heeft de gemeente om reacties op onder meer het
‘rapport van Arnhem’ gevraagd. Tijdens een gemeentevergadering
waren de reacties erg verdeeld, met een lichte voorkeur voor
openstelling. Hoopt op een weldoordacht besluit.
Dalfsen
De kerkenraad heeft nog niet inhoudelijk over de stukken van
Arnhem gesproken. Net als bij de besluitvorming over vrouwelijke
diakenen het geval was, wil de kerkenraad belangstellende
gemeenteleden betrekken bij de voorbereiding van besluitvorming.
Het afgelopen half jaar was onvoldoende tijd beschikbaar voor een
dergelijke behandeling. In plaats daarvan heeft de kerkenraad
gemeenteleden gelegenheid gegeven op de stukken
|124|
te reageren. De twee schriftelijke reacties, die daarop zijn binnengekomen, zijn aan de commissie V.O.P. meegestuurd.
Dronten
Door omstandigheden is de bespreking van ‘Arnhem’ die in juni zou
plaatsvinden uitgesteld tot na de zomer. Het resultaat zal alsnog
worden gestuurd.
Ede
De kerkenraad besloot om geen brede discussie te beginnen naar
aanleiding van het commissieverzoek om reacties op de
stellingnamen ‘Arnhem’, maar prioriteit te geven aan andere
onderwerpen die voor de gemeente in Ede de aandacht vragen.
Echter voor de bespreking in de kerkenraad van het
commissieverzoek, is aan enkele gemeenteleden gevraagd om hun
visie te geven. Drie brieven daarover zijn ter informatie
meegestuurd.
Enschede-Zuid
Heeft geen standpunt gevormd. Is nog niet klaar met standpunt
over vrouwelijke diakenen.
Ermelo
Heeft de stukken wel gelezen, maar nog niet inhoudelijk
besproken. Zal op de vergadering van de regio Harderwijk op 19
mei '99 de vraag aan de orde stellen of het kerkverband geweld
wordt aangedaan als een gemeente ambten openstelt voordat de LV
hierover een besluit genomen heeft.
Haarlemmermeer O.Z.
Geen standpuntvorming in verband met het net op gang komen van
enige samenwerking met de CGK te Aalsmeer.
Den Helder
Geen standpuntvorming wegens veel werk in eigen kleine gemeente.
Hoorn
De zaak is niet actueel in eigen gemeente.
Maassluis
Het onderwerp ‘vrouwelijke ouderlingen en predikanten’ leeft niet
erg in de gemeente. Invoering van vrouwelijke diakenen in 1997 is
volledig geaccepteerd. Vrouwelijke diakenen geven mee leiding ook
op bestuurlijk en pastoraal vlak. Een bespreking van het rapport
van ‘Arnhem’ kan niet eerder dan in het voorjaar 2000 worden
geagendeerd, waarna de kerkenraad zijn zienswijze aan de
commissie zal meedelen.
Rijswijk
Ziet geen schriftuurlijke bezwaren tegen vrouwelijke diakenen.
Komt in september 1999 met het voorgenomen besluit in een
gemeentevergadering om in het vervolg ook zusters tot het
diakenambt te roepen. Heeft uit een enquête geconcludeerd, dat
een discussie over de vrouw in alle ambten tot grote onrust zal
leiden. Verzoekt de commissie bij het voorstel aan de LV de
spankracht van de gemeenten mee te wegen.
Veenendaal
Ziet geen kans om aan dit onderwerp de daarvoor benodigde tijd te
besteden.
Zwolle II
Heeft geen standpunt gevormd. Is nog niet klaar met een standpunt
over vrouwelijke diakenen.
|125|
Almere
De Nederlands en Christelijke Gereformeerde Kerk te Almere heeft
eerdere discussies over de vrouw in het ambt nooit beperkt tot
het diakenambt. Bij de voorbereiding van de LV Doorn 1998 heeft
de kerkenraad de ‘stukken van Arnhem’ met instemming gelezen, wat
ook op de Regio Kampen is meegedeeld.
Amstelveen
De kerkenraad heeft het rapport van Arnhem bestudeerd en
besproken. De in het rapport genoemde argumenten voor
openstelling van alle ambten hebben de kerkenraad overtuigd. Deze
zou daarom een besluit van de LV daartoe in principe ondersteunen
en aan de gemeente voorleggen. Logischerwijze komen in het
rapport de argumenten ‘pro’ uitvoeriger aan bod dan die ‘contra’.
Aan een betere weergave van die laatste categorie is wel
behoefte.
Wat het rapport betreft, was het aanbrengen van een
cultuurbetrokkenheid bij het verstaan van en omgaan met de bijbel
voor een aantal kerkenraadsleden nieuw. De kerkenraad
onderschrijft de volgende punten uit het rapport:
1. In de schepping is er geen ondergeschiktheid tussen man en
vrouw.
2. De ‘zwijgteksten’ zijn geschreven voor een specifieke
situatie, waarbij het vooral belangrijk was om als christen géén
aanstoot te geven aan de niet-christelijke omgeving.
3. Met de typering dat de man hoofd is van de vrouw wil Paulus de
nadruk leggen op een invulling van de man-vrouw-relatie, zoals
die past in een bepaalde tijd. In die tijd zou het aanleiding
hebben gegeven tot laster, als de man niet hiërarchisch boven de
vrouw zou staan. In onze tijd, waarin de relatie man-vrouw
volledig anders is, halen we met het in standhouden van deze
hiërarchie mogelijk zelfs de laster van de huidige samenleving
over ons heen.
4. Bepaalde zusters hebben de gave van onderricht en leidinggeven
ontvangen. Het zou niet goed zijn als de gemeente daarvan geen
gebruik zou maken.
5. Met de komst van Christus is er een nieuwe orde gekomen; in
Hem zijn allen, man en vrouw, één.
Wat de gemeente betreft, deze zal evenals het geval was met de
openstelling van het diakenambt voor vrouwen, opnieuw een
groeiproces moeten doormaken voordat tot openstelling zou kunnen
worden overgegaan.
Wat het kerkverband betreft, als niet alle gemeenten instemmen
kan dit op een aantal punten (bijvoorbeeld preekconsent, examens)
tot problemen leiden.
Wat de samenwerking met de CGK betreft, het risico bestaat dat
door dit onderwerp de plaatselijke en landelijke samenwerking
onder (extra) spanning komt te staan.
Amsterdam-Centrum
De kerkenraad heeft in 1996 besloten het ambt van diaken open te
stellen voor vrouwen en dat van ouderling niet. Bijgevoegd is een
commissierapport met het advies dat door de kerkenraad is
opgevolgd (zie A.5.2).
Assen
Er is niet opnieuw breed over het onderwerp gesproken, omdat in
Assen al jaren vrouwen ouderling en diaken kunnen worden. Wel is
doorgesproken over vrouwelijke predikanten, als nieuw element.
Zonder tot een formeel standpunt te komen is het gevoelen, dat er
geen principiële drempel is om tot verruiming over te gaan. Assen
kan zich vinden in beargumentering door Arnhem (1996) en
Eindhoven (30 januari ’99). Echter
|126|
een daadwerkelijk besluit, zeker ten aanzien van vrouwelijke predikanten zal voor veel kerken gevoelig liggen en kan alleen met grote zorgvuldigheid en voldoende draagvlak worden genomen.
Baarn, Soest e.o.
De ambten van ouderling en predikant staan open voor alle
geschikt geachte personen.
Culemborg
Sinds augustus 1992 functioneren er vrouwelijke diakenen en hun
werk wordt als een zegen voor de gemeente ervaren. Van september
1997 tot november 1999 heeft de kerkenraad, na meerdere verzoeken
daartoe uit de gemeente, gesprekken gevoerd over de openstelling
van alle ambten voor zusters. Na uitvoerige gedachtewisseling
tussen kerkenraad en gemeente en na peiling van de opvattingen
bleken er geen overwegende bezwaren tegen openstelling van alle
ambten. Wel werd gevraagd om een verantwoording in het licht van
de Schrift en van onze gezamenlijke traditie.
Een dergelijke verantwoording (zie A.5.3) is opgesteld en goed
ontvangen. Na afronding van deze discussies nam de kerkenraad het
besluit dat in principe de vervulling van alle ambten en de
daaraan verbonden taken in de gemeente van Culemborg ook door
vrouwen mogelijk is. Dit besluit zal worden geëffectueerd wanneer
daar geen gegronde bezwaren tegen worden ingebracht. Op 16
januari 2001 schreef Culemborg aan onze commissie, dat zulke
bezwaren nog niet werden ingebracht. De kerkenraad spreekt daarom
de hoop uit dat ook de dienst van zusters in een ander ambt dan
dat van diaken de gemeente tot zegen zal zijn. Ook vertrouwt hij
erop dat dit besluit de samenleving met andere kerken niet zal
bemoeilijken. De praktijk ten aanzien van andere kerken, die
Culemborg voorgingen, rechtvaardigt die verwachting.
Dordrecht
In 1996 is het ambt van ouderling opengesteld voor zusters in de
gemeente. Momenteel functioneren er twee vrouwelijke ouderlingen,
terwijl kort geleden een vrouwelijke jeugdouderling is gekozen en
benoemd.
Een in 1994 ingestelde werkgroep heeft ter voorbereiding van een
advies aan de kerkenraad onder meer rapporten van Groningen,
Oegstgeest en Utrecht bestudeerd. Men kon zich het beste vinden
in het rapport van Utrecht. Tevens is tweemaal een
gemeentegespreksavond gehouden. Resultaat was een eindrapport
(zie A.5.4) en een advies om het ambt van ouderling ook voor
zusters open te stellen. Het rapport van Utrecht, dat hieronder
in A.5.9 is samengevat, vormde een van de bijlagen bij het
eindrapport.
Eindhoven
In januari 1999 is besloten om ook vrouwen kandidaat te stellen
voor ouderling. Bijgevoegd is de verantwoording aan de kerken
over dit besluit (zie A.5.5).
Emmeloord
De discussie over de ‘brief van Arnhem’ wordt als volgt
samengevat:
• De raad onderkent het spanningsveld dat er is ten aanzien van
de positie van de vrouw in de maatschappij en in de kerk.
• Tussen de drie ambten bestaat ons inziens geen principieel
verschil; een geleidelijke invoering van de
ambten voor zusters is verstandig.
• Onze verwachting is dat de ambten op termijn opengesteld worden
voor vrouwen.
• We vinden het moeilijk een goed gebruik van bijbelse argumenten
te vinden.
• Als een gemeente de ambten voor zusters wil openstellen, is het
juist om een stappenplan op te stellen.
|127|
Den Haag
Bij de bespreking van ‘Arnhem’ waren er zowel opvattingen die
pleiten voor als tegen openstelling. In de drie punten a-c van
het principebesluit van Arnhem kan men zich goeddeels vinden.
Echter niet met het tweede deel van punt a: Als je niet uit de
Schriften kunt afleiden dat de Here het vervullen van ambten door
zusters verbiedt, dan kun je ook niet afleiden dat het geheel met
de Schriften in overeenstemming is om de zusters wel tot het ambt
te roepen.
Omdat er nauwe samenwerking is met de CGK van Den Haag-Zuid, zal
de kerkenraad zich voortdurend moeten afvragen wat het heil van
beide gemeenten het meest dient. De onderlinge liefde moet ook
hier getoetst worden aan de Schrift, waarbij de Heilige Geest
onmisbaar is.
Heemstede/Haarlem
Deze kerk kent sinds 1992 vrouwelijke diakenen. In 1997 heeft de
kerkenraad besloten om het gesprek over de vrouwelijke ouderling
in de gemeente aan te gaan. Een notitie van de kerkenraad diende
hierbij als leidraad (zie A.5.6). De kerkenraad heeft in goed
overleg en met brede steun van de gemeente besloten om met ingang
van de talstelling in het voorjaar 2000 ruimte te geven voor
vrouwelijke ouderlingen. De NG zusterkerken zullen hierover
worden geïnformeerd.
Dit besluit volgt op een eerder genomen besluit dat “zusters der
gemeente in principe kunnen worden geroepen tot het ambt van
ouderling” (brief aan gemeente d.d. 19 februari 1998). De grond
voor dit eerdere besluit is: “dat de kerkenraad van oordeel is
dat wat de bijbel over vrouwelijke ouderlingen zegt in onze tijd,
cultuur en situatie, niet automatisch naar de letter moet worden
toegepast. De kwestie van de vrouw in het ambt raakt immers niet
het fundament van ons geloof zelf: Jezus Christus en die
gekruisigd, maar het leven op dat ene onvervangbare fundament.
Dat betekent dan, dat wij de vrijheid hebben om als het gaat om
de plaats van de vrouw in de gemeente, in wijsheid te zoeken naar
mogelijkheden, óók ambtelijke. In tegenstelling tot de bijbelse
tijd en cultuur zien we vandaag dat vrouwen doorgaans even goed
zijn opgeleid als mannen. Ze functioneren in het maatschappelijk
leven ook in leidinggevende functies. Christenvrouwen vormen
daarop geen uitzondering. Ook in het kerkelijk leven zijn vrouwen
al ingeschakeld bij bijvoorbeeld het onderwijs aan de kinderen
der gemeente. En tijdens gemeentevergaderingen en wijkavonden
verheffen zij regelmatig hun gewaardeerde stemmen. Kortom onze
tijd, cultuur en situatie zijn zo anders dan die waarin Paulus
het ambtelijk functioneren van vrouwen in het ambt van oudste
verbood, dat een klakkeloze toepassing van die voorschriften
onrecht zou doen aan onze eigen verantwoordelijkheid hier en nu
te zoeken naar eigentijdse toepassing van de bijbelse boodschap”.
Langerak
De kerkenraad heeft de conclusies overgenomen van een commissie,
die het vraagstuk over de plaats van de zusters in de gemeente
heeft bestudeerd. Het schrijven van deze commissie, inclusief de
conclusies, wordt meegestuurd als bijdrage ten behoeve van het
werk van onze commissie V.O.P. (zie A.5.7). De samenvattende
conclusies zijn:
1. De Bijbel geeft aan, dat het hoofdschap — en daarmee het
regeerambt — voorbehouden is aan de broeders. Openstelling van
het ambt van ouderling voor zusters zou dan ook niet moeten
plaatsvinden.
2. De taak van ouderling bevat meer dan het hoofdschap
(regeerambt). Daarbij komt dat de broeders ook beperkt zijn voor
wat betreft vermogen en tijd. Daarom zou een aanvulling, als hulp
tegenover, wenselijk kunnen zijn. Hier zouden zusters wellicht
|128|
veel kunnen betekenen. Vraag is hoe we de gaven van zusters zo
optimaal mogelijk ten dienste van de gemeente kunnen stellen.
3. Voorop staat, en stond ook in de tijd van het Oude en Nieuwe
Testament, dat de gemeente gediend wordt. Uitgangspunt is dat het
regeerambt door broeders wordt vervuld, maar indien dit niet
voldoet, zijn de zusters geroepen de gemeente te dienen (Richt.
4). We zijn ons ervan bewust, dat deze conclusie wellicht niet
door alle zustergemeenten gedeeld wordt. Hoewel we het belangrijk
vinden onze visie als advies mee te geven, vinden we een en ander
niet een zodanige hoofdzaak dat de relatie met andere gemeenten
er op zou mogen breken.
Leerdam
Kern van het vraagstuk is dat nergens in het OT en NT een vrouw
in oudtestamentische of nieuwtestamentische zin een kerkelijk
ambt heeft bekleed. De hoge charismatische positie die sommige
vrouwen hebben gekend, maakt duidelijk dat de vrouw absoluut
meetelt in de weg die God gaat met zijn kerk. Maar zij die
profetessen worden genoemd en anderen met al hun bijzondere en
charismatische vragen zijn daarmee nog geen ambtsdrager
geweest.
Omdat het een vraagstuk is dat zich opdringt in kerken van
allerlei denominatie, vraagt het om gedegen studie. Laten we
vooral luisteren naar de bijbel, naar de wezenlijke literatuur
over de oude kerk en naar mensen die er werkelijk iets van
afweten.
Met betrekking tot CGK en GKV moeten we als kerken ernst maken
met Mat. 5: 41 (één mijl, twee mijl).
Lelystad
In april 2001 heeft de kerkenraad van de Christelijke
Gereformeerde Kerk en Nederlands Gereformeerde Kerk in
meerderheid uitgesproken, dat de openstelling van de kerkelijke
ambten voor de vrouw, niet in strijd is met wat de Schrift als
Woord Gods leert, noch met de belijdenis der kerk die op de
Schrift gegrond is. Voorafgaande aan dit besluit werd
kennisgenomen van het eindrapport van de Deputaten voor de vragen
rond vrouw en ambt, uitgebracht aan de Generale Synode van de
Christelijke Gereformeerde Kerken in 1998, van de standpunten van
de LV mb.t. tot de vrouw in het diakenambt in de NGK en van
studiemateriaal van de plaatselijke Commissie Kerkelijke Eenheid
en Vrouw in het Ambt. Tevens werd besloten een openstelling
vooralsnog niet te effectueren, gelet op spanningen op landelijk
niveau tussen CGK en NGK, ter voorkoming van zulke spanningen op
plaatselijk niveau en in afwachting van nadere ontwikkelingen
binnen de kerken, zowel met betrekking tot samenwerking als met
betrekking tot openstelling van het ambt voor zusters der
gemeente.
Contact zal worden gezocht met enkele andere
samenwerkingsgemeenten. Nieuw beraad over effectuering zal
plaatsvinden na kennisneming van een uitspraak van de LV 2004
over deze zaak. Aan de CG classis Zwolle en aan de NG regio
Kampen worden de genomen besluiten meegedeeld.
Middelburg
De kerkenraad onderschrijft de stellingnamen van Arnhem en
Eindhoven. Sinds begin 80-er jaren zijn er vrouwelijke diakenen.
In de kerkenraad van vier personen doen ze feitelijk hetzelfde
werk als ouderlingen.
Nieuwegein
Deze samenwerkingsgemeente stuurde een afschrift van de
“instructie met betrekking tot de openstelling van het
(diaken)ambt voor de zusters der gemeente”, die in 1997 is
ingediend bij de CG Classis Utrecht. Deze instructie vraagt aan
de classis om het aan de
|129|
vrijheid van de gemeente over te laten het ambt van diaken open
te stellen voor de zusters der gemeente en om de instructie over
te nemen en aan de orde te stellen in de meerdere vergaderingen
van de CG Kerken. De kerkenraad is ervan overtuigd dat de
voorgestelde openstelling niet tegen de wil van de Here ingaat en
dat dit het heil van de gemeente dient en haar niet onnodig in
opspraak brengt in de wereld. De instructie begint met te
constateren, dat de gaven van vrouwen, die ze van de Here hebben
ontvangen, voor een deel niet kunnen worden aangewend, omdat het
bijzondere ambt niet voor hen open staat. Dit doet afbreuk aan de
opbouw en aan de goede naam van de gemeente en is schadelijk voor
de eenheid van de gemeente.
Als overwegingen worden genoemd:
1. Dat aan de Schrift geen dwingende argumenten kunnen worden
ontleend om in ieder geval het diakenambt niet open te
stellen.
2. Dat in de gemeente een sterk en breed gedragen verlangen leeft
om de gaven van zusters in het bijzondere ambt te kunnen
gebruiken.
3. Dat om die reden door de kerkenraad op de LV van de NGK ook is
gestemd voor de openstelling van het diakenambt.
4. Dat in eigen CG kerkverband hierover verschillend wordt
gedacht.
Deze instructie ging vergezeld van een toelichting (zie A.5.8).
Hoewel de instructie de vrouwelijke diaken betreft, doet de
toelichting ook een uitspraak over de andere ambten: “We willen
in deze toelichting eerst aangeven wat naar onze mening pleit
voor de openstelling van het (diaken)ambt voor de zusters der
gemeente en vervolgens nagaan wat er tegen zou kunnen zijn. Het
zal duidelijk zijn na lezing van de hier volgende toelichting,
dat er naar onze mening belangrijke schriftuurlijke redenen zijn
om alle ambten open te stellen voor mannen en vrouwen
gelijkelijk. Dat we in de instructie toch niet verder gaan dan
het diakenambt heeft te maken met de kerkelijke positie waarin
wij ons bevinden (als samenwerkingsgemeente) en met de
overtuiging dat we elkaar in de kerk niet moeten overvragen.”
Urk
Onze commissie mocht gebruik maken van een ‘Appèl aan de
Nederlands Gereformeerde zusterkerken in de Regio Kampen’ (maart
1999). Dit gaat over de besluitvorming rond de openstelling van
het ambt van ouderling voor zusters der gemeente (met name van
Eindhoven en Arnhem). In dit appèl worden de zusterkerken
dringend uitgenodigd om zich opnieuw met de kerkenraad van Urk te
verdiepen in zijn bezwaren en daarover te gelegener tijd door te
spreken. Drijfveer van de kerkenraad is “een vruchtbare liefde
voor Christus' gemeente en voor de doorbraak van Gods Koninkrijk
in onze huwelijken en gezinnen, in onze kerken en in de
samenleving”. De kerkenraad is met name bezorgd over de
ontwikkelingen op het gebied van theologie en hermeneutiek. Hij
denkt daartoe goed recht te hebben. Volgens hem wijst de Schrift
andere wegen voor de Christelijke gemeente en voor het ambt dan
die worden voorgestaan door een groeiend aantal gemeenten in ons
kerkverband en daarbuiten.
Het eerste en grootste deel van het appèl reageert op het besluit
van Eindhoven (zie ook onder Eindhoven). Urk maakt bezwaar tegen
het spreken over een zogenaamd dubbelpatroon in de bijbel,
namelijk van ondergeschiktheid en van gelijkwaardigheid. Niemand
ontkent dat in de Kerk onder het Oude en Nieuwe Verbond vrouwen
bijzondere gaven bezaten en taken vervulden en posities
bekleedden. “Wij zijn echter van mening, dat de voorbeelden van
zelfstandig optredende vrouwen in de Bijbel niet veel te zeggen
hebben over de onderhavige kwestie. (..) Door algemene
gevolgtrekkingen uit bijzondere situaties, wordt het zicht op de
voortgaande geschiedenis van God met Zijn Kerk onder Oud en Nieuw
Verbond op z'n minst vertroebeld. (..) Paulus zegt op een
beslissend
|130|
moment in de Kerkgeschiedenis: “De vrouwen moeten in de gemeente
zwijgen. (..) Zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de Wet
zegt. Ik sta niet toe dat een vrouw onderricht geeft of gezag
over de man heeft (1 Kor. 14: 34; 1 Tim. 2: 12).”
Eindhoven heeft groot gelijk, wanneer men zegt, dat er meer in de
Bijbel staat dan dat. Maar we kunnen een helder verbod van de
Apostel Paulus niet ter zijde stellen of van minder gewicht
achten ten gunste van een door ons al dan niet terecht
waargenomen tendens in de Bijbelse geschiedenis. Het is
aanvechtbaar om van teksten, die spreken over de
ondergeschiktheid van de vrouw aan haar echtgenoot, te zeggen dat
daar de OT-ische patriarchale samenleving doorwerkt. Het
patriarchale hoort tot de puur verbondsmatige samenleving die men
in het Nabije Oosten de eeuwen door altijd heeft gekend.
Individualisatie behoort tot de Westerse cultuurwereld; de wereld
waarin het Evangelie goeddeels pas in de tijd na de apostolische
vaders is doorgedrongen.
Galaten 3: 26v is onbruikbaar om het geschil over het ambt mee te
beslechten. Paulus heeft het hier over de afwezigheid van
verschillen als het gaat om het bekleed zijn met Christus. Hij
wist echter verschillen tussen mannen en vrouwen niet uit. Hij
geeft ook niet te kennen dat de ondergeschiktheid van de vrouw
aan de man gevolg is van de zondeval en nu, in Christus, verleden
tijd dient te worden. Urk ontkent dat Gal. 3: 26v iets te maken
heeft met de vraag of een vrouw in Christus’ gemeente mag
onderwijzen en gezag dragen. Het kind-van-God-zijn brengt voor de
vrouw geen verandering mee in het feit dat ze haar eigen man
onderdanig moet zijn (Rom. 7: 2; 1 Kor. 11: 3, 7-9; Ef. 5: 22-24;
1 Pet. 3: 1,5,6) en ook niet in het feit dat ze in de gemeente
geen onderricht mag geven en geen gezag mag hebben over de man (1
Tim. 2: 12).
Gezag hebben over de man mag een vrouw in Christus’ gemeente
niet. Wat in de samenleving wel kan ligt in de kerk anders. Dat
zegt de Apostel immers. Wat kan hij anders bedoelen, dan dat
zusters in de Kerk niet gezagvol leiding mogen geven als diaken
of ouderling in de kerkenraad?
De kerkenraad van Urk is de mening toegedaan, dat de huidige
ontwikkelingen in de NG kerken gekeerd moet worden. “Het komt ons
toch voor, dat zich een emancipatiedrang aangediend heeft, die de
hermeneutiek (uitlegregels) en de exegese (uitleg) onder druk
zet. Helaas is de discussie over het functioneel Bijbellezen, de
‘nieuwe’ hermeneutiek, niet voortgezet na de LV van Apeldoorn.”
Daar moet dringend over worden doorgesproken. “Wat ons daarin
vooralsnog stoort, is de manier waarop de cultuur-wereld van toen
vergeleken met die van vandaag, min of meer als hermeneutische
sleutel wordt aangewend. In de Bijbel is sprake van een ander
cultuur-patroon dan dat in onze dagen en daarom zijn wij niet
meer gehouden aan zaken die in de Bijbel cultuur-gebonden zijn.
Vraag is dan wel: wie maakt uit wat wel of niet cultuur-gebonden
is?”
Ten aanzien van de hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen
vraagt Urk kritisch: “Was het wel goed, dat in de samenleving de
positie van de vrouw werd, zoals ze geworden is? Zitten er alleen
maar positieve kanten aan de emancipatie van de vrouw?”
In de hele discussie over de vrouw in het ambt, wordt ‘het ambt’
te hoog aangeslagen. Bepaalde mannen-broeders dragen
hoofd-verantwoordelijkheid over het reilen en zeilen in de
gemeente. Met die beperkte taak leven ze niet het leven voor de
gemeente. Urk merkt te weinig, dat we met elkaar zoeken naar
nieuw élan onder alle gemeenteleden.
Utrecht
Een studie-commissie heeft in de jaren 1988-1992 vier rapporten
opgesteld over de vraag of het openstellen van het ambt van
ouderling voor zusters der gemeente bijbels gezien al dan niet
aanvaardbaar is. De commissie oordeelde dat er geen bijbelse
gronden waren om het ambt van ouderling niet open te stellen. Een
samenvattend rapport (zie A.5.9) is in de kerkenraad, de
gemeentewijken en een gemeentevergadering besproken.
|131|
De conclusie van de commissie bleek een groot draagvlak in de gemeente te hebben. Het bleek dat het door de kerkenraad als minimaal voor invoering vereiste percentage van 85% van de gemeenteleden, instemde met deze conclusie. De raad besloot op 7 juni 1993 tot openstelling over te gaan. Sindsdien functioneren binnen de gemeente vrouwelijke ouderlingen.
Vlaardingen
De kerkenraad heeft vastgesteld dat het afwegingsproces binnen de
Arnhemse zustergemeente met zorgvuldigheid en luisterend naar
Gods Woord heeft plaatsgevonden. Daarom kan de raad de beslissing
van Arnhem volledig respecteren. De raad is van oordeel, dat de
onderhavige kwestie van het openstellen van de ambten voor
zusters tot de zaken behoort waarin plaatselijke gemeenten vrij
zijn hun eigen keuzes te maken.
Zaandam
De kerkenraad meent dat ‘Arnhem’ uitgaat van de vooronderstelling
dat er geen bijbelse bezwaren zijn tegen de vrouw als ouderling.
Om vanuit de samenleving (zie paragraaf A.2, 118 over
wereldgelijkvormigheid) naar de bijbel te gaan lijkt Zaandam niet
wenselijk. We zullen in de Bijbel bij het begin moeten beginnen,
bij de scheppingsordeningen. Daar grijpt Paulus in 1 Tim. 2: 13
op terug. De commissie V.O.P. moet eerst de bijbelse gegevens
onverkort laten spreken.
Ook het stuk over het verstaan van de bijbel (zie A.2, 122) wordt
aanvechtbaar gevonden. Weten wij het vandaag allemaal beter? “Het
evangelie verdraagt geen compromis met de samenleving. Dat
compromis vinden we helaas in het rapport van ‘Arnhem’.” Zaandam
hoopt dat de commissie V.O.P. alle ballast bij de studie aan de
kant zet en zo onbevangen mogelijk probeert de Heilige Schrift te
lezen om te verstaan of de Here zusters roept tot het ambt van
ouderling.
Zalk en Veecaten
De kerkenraad heeft waardering voor het omvangrijke werk van
Arnhem en voor de uitnodiging om mee te denken. De reactie moet
helaas vooral kritisch zijn. Klopt de constatering, dat Arnhem
vooral lijkt te wijzen op de risico's van wereldvreemdheid en de
bedreiging van wereldgelijkvormigheid voor onze gemeenten geheel
buiten beschouwing laat? “Dat wereldgelijkvormigheid een
bedreiging voor onze gemeenten kan vormen — een aspect dat
absoluut aandacht moet krijgen in de onderhavige discussie — laat
men volledig buiten beschouwing.” Zet Arnhem niet een
oneigenlijke druk op de discussie door te verklaren dat een
discussie over vrouwelijke ouderlingen niet eindeloos kan worden
uitgesteld, terwijl die nog maar sinds kort in onze kerken
denkbaar is gebleken? Is het terecht dat Arnhem het heil van de
plaatselijke gemeente wil laten prevaleren? Afgevaardigden naar
regionale vergaderingen en gastpredikanten worden met de
vrouwelijke ouderling geconfronteerd, ook als ze daar tegen zijn.
Invoering van vrouwelijke predikanten zal bezwaarde gemeenten
zeer in het isolement drijven. Zal overgaan tot het legaliseren
van een tot nu toe gevolgde gedoogpraktijk ‘de emmer niet doen
overlopen’? Zo’n besluit betreft het draagvlak van ons
gereformeerde kerkverband. Daarom is het een illusie dat
invoering is over te laten aan de plaatselijke gemeenten.
Het belangrijkste bezwaar is dat in het rapport hardop de vraag
wordt gesteld of wij in dezen nog wel gebonden zijn aan wat
de bijbel ons vertelt (zie A.2, 122). “Exegetisch, maar
vooral hermeneutisch is er teveel af te dingen op het rapport.
Natuurlijk is de Bijbel in een bepaalde cultuur geschreven. Maar
de betreffende voorschriften van Paulus overstijgen nu juist de
cultuur, doordat hij ze baseert op de nog ongecultiveerde
schepping.”
|132|
Kunnen we elkaar nog in de stijl van het Koninkrijk van God
aanspreken? Kan Arnhem niet in plaats van eigen belang te zoeken,
allen (allereerst de eigen bezwaarde gemeenteleden) in alles ter
wille zijn?
Samengevat:
1. Onthaasting in plaats van jakkeren is meer in de stijl van de
Geest van Christus.
2. Meer studie is nodig van het feit, dat Paulus op de schepping
terugvalt als boven-cultureel moment.
3. Serieuze NG studie is gewenst over wereldgelijkvormigheid en
over de haat van de wereld jegens de volgelingen van Jezus.
4. Veel consciëntieuzer dan tot nu toe het gemeenschappelijk
belang van deze zaak een rol laten spelen.
Zeist
In november 1999 ontving onze commissie de Verantwoording
voor het besluit van de kerkenraad van de NGK te Zeist inzake
“vrouw in het ambt” (zie A.5.10). Deze dateert van 29 maart
1999. Het gaat daarbij om het volgende besluit:
“Na raadpleging van de gemeente heeft de kerkenraad het volgende
besloten:
• dat voortaan alle ambten in de gemeente, ook door zusters die
daarvoor gaven en bekwaamheden bezitten, vervuld kunnen
worden,
• daarvan de zusterkerken in de regio mededeling te doen en hen
deze verantwoording toe te zenden,
• terwille van en in contacten met zusterkerken en plaatselijke
andere kerken wijs en behoedzaam te handelen.”
In november 1999 bestaat de indruk bij de kerkenraad, dat de
reacties op de effectuering van het besluit en de mededeling
ervan aan de regiokerken wijzen op een vrijwel algemene
acceptatie.
(Bron: Enkele aspecten betreffende de vrouw in het ambt.
Rapport van studiecommissie Vrouw in het Ambt (commissie VIA),
nov. 1994)
Het rapport concentreert zich op het hoofdschap in de man-vrouw
relatie en in verband daarmee op het lidmaatschap van de
vrouwelijke diaken van de kerkenraad.
Reacties van de commissie VIA op het
Studierapport (1991)
Bij Ef. 1: 22-23 en Kol. 2: 19 (Christus als hoofd) moeten we aan
meer dan alleen ‘gezag’ denken. Het is het niet zozeer òf-òf,
maar èn-èn, niet alleen gezag, maar ook bron, schenker van alle
gaven, steungever, saambinder, zorg voor groei van de gemeente,
etc.
Betekenissen van ‘rosj’ (Hebr. hoofd) in het OT? De
commissie VIA schrijft: dit heeft nergens de betekenis
‘bron’.
Betekenissen van ‘képhalè’ (Gr. hoofd) in het NT? De
commissie VIA schrijft: dit heeft nergens de betekenis
‘bron’.
Conclusie van de commissie VIA: Zowel in het OT als het NT bij
‘hoofd’ nooit aan ‘oorsprong/ bron’ denken.
Dit wil evenwel niet zeggen dat het hoofdschap slechts het aspect
van gezag inhoudt. SR91, p.71, r. 15, zegt: “Paulus wil
in Ef. 5: 22 de vrouw inprenten, dat ze zich niet als
tegenspeelster van de man mag opstellen, maar als medewerkster
zich voor hem beschikbaar stelt en haar schouders zet onder de
taak die ze met hem deelt. Dat wil nog niet zeggen, dat er van
een gezagsrelatie sprake zou zijn.”.
|133|
Reactie van de commissie VIA: Misschien moet zelfs gezegd worden: deze gedachte is in het licht van Ef. 5: 22-23; 6 :1,5 geheel onhoudbaar.
Twee opvattingen over de strekking van het hoofdschap
binnen de commissie VIA
Vragen: Hoe is de ideale man-vrouw verhouding (paradijstoestand?,
invloeden zondeval?, waarnaar nu te streven?).
Opvatting A: Hoofdschap van de man houdt in dat hij de
eerste is in leidinggeven. De vrouw geeft leiding naast hem. In
de gemeente betekent dat: de kerkenraad heeft de leiding en de
ouderlingen vormen het ‘hoofd’. Prioriteit ligt niet bij het
veranderen van structuren (niet verboden), maar bij gehoorzaam je
taak uitvoeren in de geworden/verworden situatie.
Opvatting B: Dat Adam moest leiding geven aan mannin
staat niet in Gen. 1 en 2. Sommige vrouwen krijgen ook van God de
gave om leiding te geven. Zouden ze die niet mogen gebruiken? Nog
steeds wordt met een beroep op bepaalde schriftgedeelten
verklaard dat vrouwen geen diaken of ouderling mogen zijn. Is
hier niet sprake van over het hoofd zien van de specifieke
blikrichting van de betreffende teksten? Laat het voorbeeld van
Priscilla al niet zien, dat we met een algemeen en permanente
verbodsopvatting van 1 Tim. 2 vastlopen? (verwijzing naar
Opbouw-artikel M. Biewenga, 14/8/92).
Vrouwelijke diakenen in de kerkenraad?
Er zijn in de commissie VIA twee visies op de verhouding tussen
man en vrouw met betrekking tot gezag uitoefenen en leidinggeven.
Daarom wordt verschillend gedacht over vrouwelijke diakenen als
kerkenraadslid en over het ‘gelijkwaardig’ aan de ouderlingen
deelhebben aan leidinggeven.
(Bron: Advies inzake de vrouw en het ambt. Rapport van de commissie ‘vrouw en ambt’, sept. 1996)
Oriëntatie
Eigen gemeente
In 1978 spreekt de kerkenraad zich uit voor openstelling
diakenambt voor vrouwen, omdat de Schrift ook over vrouwelijke
diakenen spreekt. Verdere studies zijn nodig mb.t.
ouderlingenambt. In 1989 werd de openstelling voor vr. diaken
geëffectueerd.
LV
Overzicht van LV-commissies en van rapporten (’85, ’88, ’91 +
’94) m.b.t. de kernvragen over de wijze van omgaan met de
Schrift, over de man-vrouwverhouding en over vrouw en ambt (in
het bijzonder dat van ouderling).
Kerkverband
Gemeenten die zich voor de vrouw in het ouderlingenambt hebben
uitgesproken zijn Assen, Baarn, Eindhoven, Groningen, Oegstgeest,
Utrecht en Zeist. Dan volgt een korte weergave van de
motiveringen. Bij alle genoemde gemeenten komt naar voren dat de
aanwezige gaven van de zusters gebruikt moeten worden. Er zijn
een aantal vragen bij het tekstgebruik. Gal. 3: 28: Mag hier meer
van gezegd worden, dan dat man en vrouw op dezelfde wijze delen
in de genade? 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 12 zijn cultuur- en
tijdgebonden. Maar is er daarnaast in deze hoofdstukken toch niet
een aanwijzing te vinden voor de man-vrouwverhouding in het
algemeen, dus ook nu nog geldend? In 1 Kor. 11 komt ook het
hoofd-zijn van de man aan de orde. Men legt heel sterk accent op
de
|134|
dienende kant. Maar heeft het woord ‘hoofd’ hier ook niet de betekenis van eerste, van toonaangever?
Gemeenteavond 1: Hoe gaan we om met de
Schrift?
Er zijn vier benaderingen:
1. De Schrift is duidelijk en daar houden we ons aan.
2. De Schrift is duidelijk, maar wij zijn verder in de
heilsgeschiedenis. Dit geeft nieuwe ruimte.
3. De Schrift is niet uitgesproken duidelijk; wij hebben
ruimte.
4. De Schrift is niet uitgesproken duidelijk. Wij wachten op meer
licht.
Discussie: De spanning tussen situatie in kerk en maatschappij
kan een probleem zijn voor gemeenteleden. De wereld mag niet
bepalen hoe wij de bijbel lezen.
Gemeenteavond 2: Hoe spreekt de Schrift over de
verhouding man-vrouw?
Er zijn twee benaderingen:
1. Man en vrouw gelijkwaardig. Hierbinnen is er onderschikking
van de vrouw ten opzichte van de man. Dit is zo van de schepping
af tot nu toe. Dit vraagt om goed verstaan van die
onderschikking.
2. Gelijkwaardig. Vóór de zondeval nevenschikking. Na de zondeval
heersen van man over vrouw. In Christus man en vrouw gelijk. In
de heilsgeschiedenis is er een ontwikkeling naar meer gelijk.
Vraag: Hoe toets je wanneer een ontwikkeling
heilshistorisch mag heten? Andere vragen: Verschil tussen binnen
en buiten het huwelijk? Verschil tussen binnen-de-gemeente en
buiten-de-gemeente?
Ds. Zwarts: Na de zondeval treedt God regulerend op
tegen de zonde, om de gevolgen zoveel mogelijk in te dammen
(bijv. regeling van scheiding). Nu is de zonde nog steeds een
realiteit. Je zou de gezagsverhouding kunnen zien als een
noodverband om de gevolgen van de zonde in te dammen. Is dit
cultuurgebonden? Paulus gaat toch wel heel vanzelfsprekend uit
van het positieverschil. Cultuurverschillen kunnen wel eens
kleiner zijn dan we denken.
Gemeente-avond 3: Hoe spreekt de Schrift over de
ambten?
Een ambt is een taak/dienst/goed werk (1 Tim. 3: 1) waarvoor
iemand wordt aangesteld. De taak van een oudste wordt omschreven
in Hand. 20: 28, 1 Tim. 3: 5; 5: 17 en Tit. 1. We zien hier
noties als zorgen voor de gemeente, leidinggeven, prediking,
onderricht, vermanen, tegenspreken, weerleggen. Er is dus een
‘tegenover’ ten opzichte van de gemeente. Een wachtersfunctie.
Gezag en dienst vormen hierbij geen tegenstelling.
Ds. Zwarts: De oudste heeft gezag in de gemeente, vanuit
het Woord en krachtens aanstelling door de Heilige Geest. Dit
gezag wordt gekleurd door woorden als dienst en nederigheid. Maar
heeft dit gezag een mannelijke component? De gezagsstructuur is
nodig na de zondeval, nog steeds. Als het goed is (Christus de
ruimte krijgt) zal dit minder opvallen. Ook in een goed huwelijk
valt het positieverschil nauwelijks op. Maar we leven niet altijd
op dat niveau en daarom is correctie nodig. Het is een zaak van
wijsheid om een structuur te gebruiken met mannelijke
ouderlingen.
Overige overwegingen
Kerkverband
Vijf gemeenten (in 1996) zijn ertoe overgegaan het
ouderlingenambt open te stellen. Behalve Assen betreft dit
gemeenten, die zich niet aan het AKS hebben gebonden.
|135|
‘Kleine oecumene’
Openstelling ouderlingenambt voor vrouwen zal de betrekkingen
niet vereenvoudigen.
Standpunt kerkenraad A’dam-C uit 1984
In een brief van de kerkenraad uit 1984 aan de LV over het
verschil dat hij zag tussen openstelling voor zusters van het
diakenambt en het ouderlingenambt, staat: “Wat de vrouwelijke
ouderlingen betreft is het moeilijk om zonder het omstreden
begrip van ‘tijdgebondenheid’ met de apostolische voorschriften
van 1 Kor. 14: 34-36 en 1 Tim. 2: 11-12 klaar te komen. We zeggen
niet dat dat onmogelijk is. We lieten al merken dat op dit punt
ook onder ons de eenstemmigheid (nog) ontbreekt. Maar beiden,
voor- en tegenstanders van de vrouwelijke ouderling, zijn het
erover eens dat we het begrip ‘tijdgebondenheid’ als
uitlegkundige sleutel, vooral in zijn gevolgen, niet kunnen
overzien. Immers, hoe voorkomen we dat vitale delen van de
Schrift met behulp van deze zelfde sleutel van hun kracht worden
beroofd?”
Gemeenteavonden
In de gemeenteavonden (periode ’94-’96) bleken de vragen omtrent
‘tijdgebondenheid’ nog steeds actueel. “Is onze tijd en onze
gemeente werkelijk verder en vrijer dan die waaraan de apostel
Paulus zijn voorschriften bond? Hebben wij meer licht van de
Geest ontvangen?”
Advies (1996): “Geen vrouwelijke
ouderlingen”
Overwegingen bij dit advies:
1. Op grond van de bijbel kan niet worden gesteld dat ze
voorkomen of moeten worden aangesteld. Cultuurgebonden, noch
heilshistorische benadering overtuigen. Ef. 5 is belangrijk,
omdat de man hoofd is van de vrouw, evenals Christus het hoofd is
van zijn gemeente.
2. Ten aanzien van kerkverband en ‘kleine oecumene’ is het
wijzer, in verband met gevoeligheid en vergroten van
verschillen.
3. Gaven van vrouwen behoeven niet ongebruikt te blijven.
Verwezen wordt naar het functioneren van vrouwelijke pastorale
medewerkers in A’dam-C.
Het advies is unaniem, maar de motivatie loopt op onderdelen
uiteen: van meer principieel tot meer het accent op
wijsheidsoverwegingen.
(Bron: GEGRONDE VRAGEN — schets van een verantwoording van de vrouw in het ambt)
Schriftgezag laat zich kenmerken met twee woorden: de Schrift als
bron en norm. Een bron om uit te putten en je aan te laven. Ook
een norm: regel voor geloof en leven. De tijden door bevraagbaar
op de vragen van de eigen tijd. En verstaan vanuit die vragen
richting wijzend. Waar het gebruik als bron opdroogt, verstart de
Schrift als norm. Echt gezag stroomt door de bedding van
verrukking, bevlogenheid en ontroering.
Ruimte voor de eigen vragen in de omgang met de Schriften is een
levensvoorwaarde voor de christelijke gemeente. Zo zijn de
Schriften in twee, drie millennia door een verscheidenheid aan
culturen heen getrokken en op steeds nieuwe wijzen verstaan. En
meer dan eens hebben ontwikkelingen in de cultuur bevruchtend
gewerkt op het lezen en verstaan van de Schriften. Meer dan eens
moesten eerst een cultuur de schellen van de ogen vallen, moest
er eerst aandacht voor maatschappelijke nood of een
maatschappelijk tekort gevraagd en verworven worden, alvorens de
ogen opengingen voor schatten in de Schriften waar eerder
overheen gelezen was.
|136|
Zo staat ook de roep om de vrouw in het ambt niet los van de
maatschappelijke emancipatie van de vrouw. Het valt alleen maar
te waarderen wanneer de christelijke gemeente in een dergelijke
ontwikkeling niet klakkeloos meegaat, maar wel royaal ruimte
biedt aan het opnieuw bevragen van de Schriften.
Lange tijd is de vraag naar de vrouw in het ambt afgedaan met de
bekende zwijgteksten (1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 12). Deze
teksten lijken op zich duidelijk. Echter dat is ook het geval met
andere teksten, die in het verleden gebruikt zijn om bijv. het
orgelspel uit kerkdiensten te weren, het dragen van een lange
broek door vrouwen te verbieden, de achturige werkdag en de
vijfdaagse werkweek af te wijzen. In lijn met het
gelegenheidskarakter van de brieven van Paulus, kunnen de
voorschriften in de ‘zwijgteksten’ worden opgevat als
corrigerende opmerkingen aan het adres van vrouwen, die met
veronachtzaming van andere verantwoordelijkheden een
buitensporige en ongezonde claim dreigden te leggen op het leven
van een gemeente toen en daar. Alleen al vanwege hun bijzondere
blikrichting en zeer gerichte zeggenschap kunnen de zwijgteksten
moeilijk nog langer als doorslaggevend beschouwd worden.
De Schriften kennen veel vrouwen op verantwoordelijke posities,
daaronder vrouwen werkzaam in de prediking van het evangelie. Een
dragende lijn in de Schrift is dat de mens is geschapen en
bestemd om te worden herschapen, mannelijk en vrouwelijk naar het
beeld van God. God stelt de vrouw als een hulpe
tegenover de mens die Hij als eerste had geschapen (Gen. 2:
18-25). Alleen is hij maar eenzijdig. Hij behoeft een die
tegenspel biedt, op alle terreinen van het leven. Dat is het
perspectief in de richting waarvan de Schriften ons drijven (Joël
2: 28-29; Hand. 2: 17-18). Niet de vloek, maar de belofte is de
bron waaraan de norm ontspringt. Het visioen van Joël 2 wijst de
richting aan naar een gemeente zonder macht van rang of stand
(Gal. 3:28).
Paulus geeft met de gelijkberechtiging van slaaf en vrije in de
gemeente een aanzet tot de afschaffing van de slavernij, waar het
pas veel later in de tijd van gekomen is. En met de
gelijkberechtiging van man en vrouw in de gemeente opent hij op
zijn minst de weg naar het dienen van de vrouw in alle ambten.
(Bron: Verslag werkgroep ambten, november 1995)
Informatiebronnen
Navraag is gedaan bij Groningen, Oegstgeest en Utrecht naar
motivatie en bevindingen mb.t. de openstelling van het
ouderlingenambt voor vrouwen. Uit de ontvangen rapporten bleek,
dat de argumenten voor openstelling onderling grote overeenkomst
vertonen. In gesprekken met gemeenteleden uit de genoemde
gemeenten is gebleken dat de ervaringen met vrouwelijke
ouderlingen overwegend als positief gezien werden.
Overwegingen
De vraag of vrouwen in de gemeente in het ambt mogen dienen is
eeuwenlang met ‘nee’ beantwoord. Dit lijkt te passen bij de
toenmalige positie van vrouwen. Moet dit zo blijven nu die
maatschappelijke positie sterk is veranderd? Verbiedt de bijbel
dat de vrouw een verantwoordelijke positie heeft in de kerk of
dat ze wordt toegelaten tot de ambten? We zien in de bijbel geen
eenduidig beeld. Enerzijds lezen we dat er in Christus noch man
noch vrouw is, en illustraties hiervan. Anderzijds zijn er
diverse teksten die een leidende rol van de vrouw lijken te
blokkeren. Het gebruik van deze 'anti-teksten' zit er bij ons
diep in. Wie die teksten echter nauwkeurig bekijkt ziet dat ze
ook een andere uitleg verdragen dan een die de vrouwen radicaal
en voor altijd uit de ambten wil weren.
|137|
Ook moet erkend worden dat de Bijbelwoorden in een andere situatie werden gesproken dan die wij kennen. De slavernij wordt als gegeven geaccepteerd, zonder dat er stelling tegen wordt genomen. Anderzijds is een christelijke gemeenschap een tijdbom onder de slavernij. Zo was de positie van de vrouw in de dagen van Paulus anders dan in onze tijd. Zie ook de argumenten in het rapport van Utrecht, waar de werkgroep graag naar verwijst, (opm: dat rapport was toegevoegd als bij het rapport van de werkgroep).
Conclusies
• De gaven, die Christus geeft aan zijn gemeente zijn ook aan
vrouwen gegeven.
• De verhouding tussen man en vrouw zoals die in Paulus’ dagen
was, is verleden tijd.
• Niemand in de wereld om ons heen zal er aanstoot aan nemen als
vrouwen als ambtsdragers dienen in de gemeente (dat was in
Paulus’ dagen wel zo). Nu is het argument omgekeerd.
• De Schrift hoeft geen geweld aangedaan te worden om vrouwen toe
te laten tot het ambt. Er is wel een ander verstaan.
(Bron: Verantwoording van het besluit tot aanstellen van vrouwelijke ouderlingen, januari 1999)
Schriftgezag
Het bijbelwoord is voor ons gezaghebbend als het gaat om de
openstelling van het ambt van ouderling voor vrouwen. Kom je dan
niet in strijd met 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 12? Het is te
simpel om met deze twee teksten de discussie af te doen. Er is in
de bijbel een patroon te zien waarin vrouwen ondergeschikt zijn
aan de man en een patroon van gelijkwaardigheid. Dit wordt
toegelicht met voorbeelden. Over de verhouding daarvan wordt
verschillend gedacht. De kerkenraad en de gemeente (E) menen in
overgrote meerderheid, dat vrouwen ouderling en predikant kunnen
worden. De motiveringen hiervoor zijn niet eensluidend:
1. Ondergeschiktheid is gevolg van zondeval. Door Christus is er
herstel van de oorspronkelijke gelijkwaardigheid.
2. God heeft zijn woord geconcretiseerd in een patriarchale
cultuur. Bij de onze hoort gelijkwaardigheid.
3. Ondergeschiktheid is beperkt tot het huwelijk.
De kerkenraad zag geen heil in nieuwe krachtsinspanningen om
hierover op één lijn te komen.
Emancipatiebeweging
De vrouwenemancipatie heeft een aantal vruchten die ook door
christenen dankbaar geplukt worden. Bovendien is het onmiskenbaar
dat we onder invloed ervan de bijbel anders zijn gaan lezen. Toch
liggen vrouwelijke ambtsdragers niet zomaar in het verlengde van
die beweging. In de emancipatiebeweging zijn een aantal motieven
zichtbaar, die vreemd zijn aan het evangelie. Christelijke
dienstbaarheid is wezenlijk voor het ambt. Leidinggeven is
enerzijds eervol, maar vraagt ook om zelfverloochening en brengt
soms lijden aan de kerk mee. De motivatie om als vrouw dienst te
doen als ouderling of predikant moet voortkomen uit de bereidheid
om de Here Jezus na te volgen.
Kerkverband
Eindhoven is zich bewust dat het niet om een middelmatige zaak
gaat. Waarom niet
|138|
langer wachten op overeenstemming en fiat van de zusterkerken? Eindhoven komt tot andere afweging. “De kerkenraad acht het niet verantwoord tegenover de Here als wij in onze eigen gemeente geen gebruik gaan maken van de gaven die Hij aan zusters geschonken heeft om leiding en onderricht te geven. Nog langer daarmee wachten zou te vervreemdend werken voor een groot deel van de gemeente.” Verder maakt het kerkverband duidelijk dat kerken waar men al jarenlang ouderlingen heeft, er helemaal bijhoren (één in geloof en belijden). Ook Assen (ondertekenaar AKS) is niet vermaand. Eindhoven hoeft zichzelf dus niet als onbetrouwbare partner te beschouwen met zijn besluit. De besprekingen in de regio hebben dit bevestigd.
CGK Eindhoven
Gaat niet mee met het besluit. Hoewel een meerderheid in de
gemeente voorstander is van vrouwelijke ouderlingen en diakenen,
laat men zich leiden door de situatie in het eigen kerkverband.
Zorg is er bij CGK en NGK over gevolgen voor de verhouding van de
CG zusterkerk met hun kerkverband. Echter de CG kerkenraad sprak
de overtuiging uit dat de intentie om trouw te blijven aan de
Schrift herkend wordt.
(Bron: Vrouwen in het ouderlingenambt? Een handreiking namens de kerkenraad, 1997)
A. Kerkenraadstandpunt: geen uitgesproken ja of
nee
De kerkenraad wil de discussie niet leiden in de richting van een
vooraf ingenomen standpunt. Hij is van mening dat het punt van
vrouwelijke ouderlingen een ‘vrije kwestie’ is, die dus aan de
vrijheid van de plaatselijke kerken kan worden overgelaten.
B. Uitgangspunt van de discussie
De kerkenraad vindt dat de discussie niet zou moeten gaan over de
interpretatieverschillen bij allerlei relevante teksten. In de
ogen van de kerkenraad is Paulus wel degelijk duidelijk over de
plaats van de vrouw in de gemeente. De discussie moet vooral gaan
over welke gelding die — op zichzelf duidelijke — teksten voor de
gemeente vandaag hebben.
C. De structuur van de gemeente volgens het Nieuwe
Testament
1. Een verkeerde vraag
De volgende vraag wordt wel gesteld: Kent de Schrift vrouwelijke
ouderlingen? De tegengestelde antwoorden op deze vraag kunnen tot
de conclusie leiden dat de bijbel onduidelijk is op dit punt. Een
andere voor de hand liggende mogelijkheid is dat we de verkeerde
vraag stellen. Uitgaande van wat de Schrift zegt over de plaats
van de vrouw in de gemeente in het algemeen en in de ambten in
het bijzonder willen we de Schrift de vraag stellen: Wat is de
(ambtelijke) structuur van Christus’ gemeente in het Nieuwe
Testament en welke plaats hebben zusters der gemeente daarin? We
vinden de volgende gegevens:
2. Gaven en diensten in de gemeente
Er is geen blauwdruk voor de opzet van het gemeentelijk leven.
Woorden als ambt en kerkenraad vinden we niet in de bijbel. De
Here Jezus beschouwt leden van zijn gemeente als arbeiders in de
wijngaard. De Heiland heeft de gemeente door zijn Geest toegerust
met (genade)gaven en diensten.
a. Genadegaven: voor alle gemeenteleden
Genadegaven of gaven van de Geest worden gegeven, zonder dat er
daarbij onderscheid is tussen mannen en vrouwen (1 Kor. 12: 1-11;
Joël 2: 28-32; Hand. 2: 17-21). Doel ervan
|139|
is het kunnen functioneren van de gemeente, zoals van een door
het kruis en de opstanding van Christus bevrijde en vernieuwde
gemeenschap mag worden verwacht.
b. Diensten: voor sommige gemeenteleden
Naast genadegaven zijn er ook diensten (1 Kor. 12: 28; Ef. 4: 11)
om de gemeente te besturen. Daarmee bedoelt het NT wat wij ambten
zijn gaan noemen. Tussen gaven en diensten zijn de twee
belangrijkste verschillen:
• dat gaven worden gegeven aan allen, terwijl in de diensten
slechts sommige gemeenteleden functioneren (1 Kor. 12:
7,11,28);
• dat men voor het uitoefenen van een dienst aangesteld, erkend
en bevestigd wordt, hetgeen een zekere afzondering van en het
uitoefenen van gezag over de gemeente met zich meebrengt (Hand.
14: 23; 20: 28; Tit. 1: 5-9).
In deze bijbelse gegevens over de diensten (ambten) herkennen wij
het werk, dat bij ons is ondergebracht in het ambt van ouderling.
Voor de ambtelijke werkzaamheden, die wij in het ambt van diaken
hebben ondergebracht, is het moeilijker duidelijke informatie aan
de Schrift te ontlenen. Toch zijn er gegevens die wijzen in de
richting van een officiële ambtelijke status (Filip. 1: 1; 1 Tim.
3: 1,8).
c. Duidelijke Schriftgegevens: geen vrouwelijke
ouderlingen, wel vrouwelijke diakenen
Ouderlingschap. Paulus denkt hierbij niet aan vrouwen,
maar aan sommige mannen. Zij gaan voor, vertegenwoordigen de
gemeente en oefenen herderlijk gezag uit.
1 Kor. 11:3: het hoofd van de vrouw is de
man
Bidden en profeteren behoren bij de categorie genadegaven en zijn
geen ambtelijke activiteiten. In deze tekst brengt Paulus onder
meer een rangorde aan in hun onderlinge verhouding en in die tot
Christus. Hoofd-zijn geeft aan wie voorop gaat, voortrekker is,
bepalend is voor wie na hem komen. Dit geldt niet alleen voor de
huwelijksrelatie, maar hier juist voor het optreden in de
gemeentesamenkomsten. Wat Paulus hier te berde brengt, betekent
voor het ambt van oudste, dat immers gekenmerkt wordt door een
bepaalde vorm van gezagsuitoefening, dat de gegeven rangorde
tussen man en vrouw het volgens Paulus onmogelijk maakt, vrouwen
als oudste te roepen. Dat zou die rangorde volledig in de war
sturen.
1 Kor. 14:34-36: zwijgen in de gemeente
Paulus’ voorschrift aan vrouwen om te zwijgen, staat in het kader
van allerlei regels om de goede orde in de gemeentesamenkomsten
van de Korintiërs te waarborgen (vs. 26-40). Gezien de plaats die
vrouwen ten opzichte van de man hebben, mogen zij van Paulus die
ondergeschiktheid niet doorbreken. We hebben hier niet te doen
met een absoluut zwijggebod. Het spreken-met-gezag is aan de
mannen voorbehouden (uitleggen van tongen en profetieën) en dan
moeten de vrouwen hun ondergeschiktheid in acht nemen en dus
zwijgen van Paulus. Aangezien het onderwijs aan de gemeente een
gezagstaak is en opgedragen aan de oudsten (ouderlingen), geeft
deze tekst indirect aan, dat vrouwen, volgens Paulus, niet tot
dit ambt geroepen kunnen worden: “Want het staat lelijk voor een
vrouw te spreken in de gemeente.”
1 Tim. 2:11 en 12: (..) geen onderricht geven,
geen gezag over de man (..) Wat in bovengenoemde teksten nog
indirect bleek, wordt nu zonder omhaal van woorden expliciet en
duidelijk door Paulus gezegd. Ook in deze tekst gaat het niet
alleen maar over de huwelijksrelatie van man en vrouw, maar
betreft het gezien het woordgebruik een algemene strekking. De
regel waaraan Paulus ook hier vrouwen in de gemeente bindt is
overduidelijk. Voor de apostel staat vast: vrouwen mogen niet tot
het ambt van ouderling worden geroepen.
|140|
Tit. 1:5-6: (..) mannen aangesteld als
oudsten
Uit deze tekst blijkt zonneklaar dat Paulus bij het ambt van
oudste alleen aan mannen denkt.
Diakenambt: Rom. 16: 1 en 1 Tim. 3: 11 vormen duidelijke
aanwijzingen dat er vrouwelijke diakenen waren, die een
ambtelijke status hadden. 1 Tim. 3: 11 geeft aan dat Paulus hen
toch wil onderscheiden van hun mannelijke ambtgenoten.
d. Samenvatting
• De bijbel maakt onderscheid tussen gaven en ambten.
• Oudsten moeten worden aangesteld voor onderwijs, opzicht en
tucht, enz.
• Paulus denkt hierbij niet aan vrouwen, maar aan sommige mannen.
Onderwijzen en gezag uitoefenen brengen dat met zich mee.
• Voor de hulpverlening in de gemeente werden zowel sommige
mannen als vrouwen geroepen om diakenen te zijn.
e. Conclusie
Volgens Paulus is er wel ruimte om zusters der gemeente te roepen
tot het ambt van diaken, maar nadrukkelijk niet tot dat van
ouderling. Bij het ambt van ouderling (onderwijzen, vermanen)
komt het onderdanig zijn van de vrouw aan de man, zoals Paulus
dat voorschrijft, in gevaar.
D. De geldigheid voor ons van de Schriftplaatsen over de
plaats van de vrouw in de gemeente
Als we besluiten het ouderlingenambt open te stellen voor vrouwen
vinden we Paulus tegenover ons. De grote vraag is dan: hebben de
betreffende teksten voor ons dezelfde geldigheid als voor de
gemeenten, waaraan Paulus schrijft? Aan deze vraag zitten nogal
wat haken en ogen.
1. Paulus’ woorden altijd geldig
We zullen deze uitspraak niet gauw op alle geboden, verboden en
uitspraken toepassen (bijv. 1 Kor. 11: 2-16, 1 Tim. 2: 9; Tit. 1:
12, 13).
2. Paulus’ woorden cultuurgebonden
Sommigen wijzen op 1 Kor. 11: 13-15 en 1 Kor. 14: 35 voor de
opvatting dat Paulus’ woorden moeten worden verstaan vanuit de
culturele context. Paulus zou willen voorkomen dat de gemeente in
een kwade reuk komt te staan op een in feite ondergeschikt
punt.
3. Paulus’ woorden situatiegebonden
Deze opvatting wordt verdedigd met het argument dat de brieven
ingaan op concrete situaties en omstandigheden. Zo zouden
bijvoorbeeld in Korinte de vrouwen hebben bijgedragen aan de
ongeregeldheden in de samenkomsten. Onze situatie is anders en
daarom zouden wij in onze situatie anders mogen handelen dan
Paulus toen voorschreef.
Een probleem met de opvattingen 2 en 3 is, dat voor Paulus de
onderdanige positie van de vrouw ten opzichte van de man
kennelijk meer is dan een natuurlijk of cultureel gegeven (1 Tim.
2: 13, 1 Kor. 11: 8,9); het is een met de schepping gegeven orde.
Ook komt de vraag op of met het tijd- of situatiegebonden
verklaren van de teksten over de plaats van de vrouw, we onszelf
niet teveel vrijheid toekennen ten aanzien van de Schrift. Of
zijn er criteria, die kunnen aangeven, welke bijbelse
voorschriften door hun tijd- of situatiegebondenheid voor ons
vandaag niet meer gelden en welke wel? Wat betekent in dat
verband 1 Kor. 11: 13 voor ons?
|141|
E. Consequenties voor onze contacten met de CG kerken in
Haarlem
Deze kerken hebben ons op last van hun particuliere synode
gevraagd de weg van vrouwelijke ambtsdragers niet verder te
bewandelen en zelfs die van de vrouwelijke diaken te verlaten.
Als we besluiten ook vrouwen verkiesbaar te stellen voor
ouderling, dan brengen de CG regels voor samenspreking met zich
mee dat de CG kerken van Haarlem gedwongen worden de
samenspreking met ons op te schorten.
(Bron: Samenvatting van notulen van een commissievergadering mb.t het vraagstuk over de plaats van de zusters in de gemeente, 1999)
Kernbegrippen
Man en vrouw zijn beiden geschapen naar Gods beeld en stonden
gelijk in de verhouding tot God (Gen. 1: 26-28).
Door Christus’ verlossingswerk vond wat dit betreft herstel
plaats van hetgeen door de zondeval was aangetast (Gal. 3:
28).
Man en vrouw hebben — tegen de achtergrond van Gen. 1 — een
verschillende rol en vullen elkaar aan (Gen. 2: 18-25; 1 Kor. 11:
11).
De man heeft t.o.v. de vrouw een beschermende taak (Ef. 5:
25-30).
De man is hoofd van zijn vrouw evenals Christus hoofd is van zijn
gemeente: Hij is het die zijn lichaam in stand houdt (Ef. 5: 23,
1 Kor. 11: 3).
‘Heersen’: Heersen is het gevolg van de zondeval (Gen. 3: 16);
dit is niet gelijk aan ‘hoofdschap’. Het ‘hoofdschap’ is aan
broeders toegewezen, maar de gaven van de vrouw mogen niet
onbenut blijven (Spr. 31: 10-31; Ri. 4; Ex. 15: 20; Hand. 21:
8-9; 1 Kor. 11; Hand. 2).
Kernteksten
(o.a. 1 Tim. 2: 11-12; 1 Kor. 14: 34: Ef. 5: 22-24; Kol. 3: 18;
Gal. 3: 28). “Tijdens de avond over een aantal teksten
concludeerden we, dat een aantal zaken, zoals letterlijk zwijgen,
hebben betrekking gehad op een specifieke plaats en tijd (zie ook
Ef. 6: 5). Het hoofdschap is echter gebaseerd op de schepping en
derhalve niet aan tijd of plaats gebonden (1 Tim. 2: 13; 1 Kor.
11: 8-12). Dit hoofdschap is ten dienste van de gehele gemeente;
niet om gediend te worden, maar om te dienen. Taken van
ambtsdragers, die buiten regeren of hoofdschap vallen, o.a. op
gebieden als onderwijs en pastoraat, kunnen ook door zusters
vervuld worden. Dit hoeft niet perse binnen een bijzonder ambt,
maar zou daar een goede aanvulling op zijn (‘Ambt aller
gelovigen’).”
(Bron: Toelichting bij de INSTRUCTIE met betrekking tot de openstelling van het (diaken)ambt voor de zusters der gemeente aan de CG Classis Utrecht, maart 1997)
1. Motivatie
Reeds zo’n tien jaar staat het punt van de vrouwelijke
‘ambtsdrager’ op de agenda van de kerkenraad. Naar aanleiding van
de LV te Dronten (1988) is de kerkenraad tot de conclusie gekomen
dat er geen zwaarwegende schriftuurlijke bezwaren tegen de
vrouwelijke diaken aan te voeren waren. Maar terwille van de
bijzondere positie als samen-werkingsgemeente is besloten
prioriteit te geven aan de opbouw van de eigen gemeente en niet
teveel energie te steken in het aan de orde stellen van deze
zaken in bredere kerkelijke vergaderingen. Op de LV van
Apeldoorn/Utrecht 1995 hebben wij als kerkenraad
|142|
ingestemd met het voorstel om de openstelling van het diakenambt voor vrouwen in de vrijheid der kerken te laten. Tegen die achtergrond wordt voor ons de vraag dringender welke lijn we in onze gemeente willen volgen. In deze toelichting op de instructie geven we rekenschap van de bezinning en oordeelsvorming, die tot ons standpunt heeft geleid. Dit standpunt wordt gemeentebreed gesteund. We zijn eerst nagegaan wat naar onze mening pleit voor de openstelling van het (diaken)ambt voor de zusters der gemeente en vervolgens wat daartegen zou kunnen zijn. We hebben daarbij volstaan met verwijzingen naar de Schrift. Hoewel de instructie zich beperkt de vrouwelijke diaken, hebben onze conclusies betrekking op de openstelling van alle ambten.
2. Waarom ruimte voor de vrouwelijke diaken?
1. De Here heeft aan Zijn gemeente gaven gegeven om haar te
leiden en te dienen. Daarbij wordt er geen onderscheid gemaakt
tussen gaven alleen voor mannen of voor vrouwen.
2. Uit de Schrift blijkt uit vele voorbeelden, dat vrouwen in de
geschiedenis van Gods volk en de gemeente van Christus een niet
onbelangrijke plaats hebben ingenomen. Zeker gezien de positie
van de vrouw in die tijd, is dat opmerkelijk.
3. In de nieuwe bedeling vallen verschillen tussen man en vrouw,
die in de oude bedeling aanwezig waren, weg (2 Kor. 5: 17; Gal.
3: 28).
4. Er zijn twee plaatsen in het Nieuwe Testament waar
mogelijkerwijs op directe wijze over vrouwelijke diakenen
gesproken wordt (Rom. 16: 1; 1 Tim. 3: 11). Hoewel het wat ver
gaat om uit deze teksten de conclusie te trekken dat de bijbel de
vrouwelijke diaken heeft gekend, kan wel gesteld worden dat de
vrouw in de gemeente ten volle in haar diensten is erkend.
5. De positie van vrouwen in de maatschappij is door allerlei
oorzaken sterk veranderd. In die context wordt het in toenemende
mate als onbegrijpelijk en onverteerbaar ervaren dat mannen en
vrouwen in de kerk niet in alles op gelijke wijze kunnen
functioneren. Moet dit gezien worden als de tijdgeest
waartegenover wij ‘geheel anders’ moeten zijn? Wij menen van
niet. Uitgerekend in de Schrift, wordt, waar het om de positie
van de vrouw gaat, datgene wat in de toenmalige wereld betamelijk
was, als argument gebruikt (1 Kor. 11: 14,15; 14: 35). In dat
verband moet o.i. ook de matigende opstelling van de apostelen
worden gezien tegenover alles wat als revolutionair zou kunnen
worden opgevat.
Uit de Bijbel blijkt dus:
• dat de vrouw een belangrijk aandeel in de dienst van de Here
heeft;
• dat dit wellicht ook plaats had in de vorm van een geordende
dienst;
• dat de man/vrouw verhouding in de kerk niet losstaat van die in
de wereld.
3. Welke bezwaren er (kunnen) zijn tegen de vrouwelijke
diaken
1. Ook als we ons alleen tot het diakenambt beperken, willen we
niet om de ‘zwijgteksten’ heen. De reden is dat we menen dat in
de praktijk van onze gemeente de drie ambten van predikant,
ouderling en diaken functioneren in gezamenlijke
verantwoordelijkheid als het gaat om het leiding geven aan de
gemeente.
In de zwijgteksten (1 Kor. 14: 34,35 en 1 Tim. 2: 12) verbiedt
Paulus volgens ons alleen het spreken onder bepaalde
omstandigheden. Vrouwen baden en profeteerden. Uit de gebruikte
terminologie in 1 Kor. 14 (vs. 35 “te weten komen” is een
technische term voor het vragen van consult) blijkt dat het hier
gaat om het deelnemen aan discussies over de toepassing van het
evangelie in de dagelijkse levenspraktijk. Voor vrouwen was dat
in die tijd niet gepast. De apostel houdt daar duidelijk rekening
mee en houdt de gemeente voor dat het lelijk is als vrouwen zich
mengen in
|143|
dergelijke discussies. Het gebruik van het werkwoord dat Paulus
in beide tekstgedeelten gebruikt (epitrepoo), vormt ook een
aanwijzing dat hij niet aan een universeel verbod denkt. Het kan
vertaald worden met: toestaan, verlof geven, en het wordt altijd
gebruikt in situaties waarin rekening gehouden wordt met de
omstandigheden (Mat. 19: 7,8; Luc. 8: 32; 9:5 9,61; Joh. 19: 38;
Hand. 21: 39,40: Hebr. 6: 3). Wanneer de omstandigheden
veranderen, vervalt ook de geldigheid van dit gebod. Wat te
zeggen van de ‘onderdanigheidsteksten’ (Ef. 5: 22, 1 Kor. 11: 3,
1 Tim. 2: 13v, 1 Pet. 3: 1-7)? Al deze teksten staan in verband
met de verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk. Het lijkt
ons niet juist deze verhouding te generaliseren en te stellen:
de man is het hoofd van de vrouw.
Onze conclusie is dat noch aan de ‘zwijgteksten’ noch aan de
‘onderdanigheidsteksten’ argumenten ontleend kunnen worden om
vrouwen uit te sluiten uit de ambtelijke dienst in de
gemeente.
2. Hoe moeten we de kerkelijke traditie beoordelen, waarin
vrouwen doorgaans uitgesloten waren van de ambten? Uiteindelijk
is het zo dat de kerkelijke praktijk van het verleden geen
doorslaggevend argument kan zijn om het in onze tijd zo te
houden, als de Schrift het niet voorschrijft. Overigens vinden
opvattingen van een bepaalde tijd altijd hun weerslag in de kerk.
Niet ten onrechte. Zoals de Here in Christus mens geworden is en
zoals Paulus de Joden een Jood en de Grieken een Griek geworden
is, zo zal de kerk ook hebben te staan in de wereld.
3. Het zou schadelijk kunnen zijn voor de kerkelijke eenheid. De
eenheid van de Kerk is gebaseerd op de eenheid in Christus.
Eenheid hoeft niet te leiden tot eenvormigheid, zoals ook al in
het Nieuwe Testament blijkt. Wat echter op de ene plaats goed en
opbouwend is, is dat op de andere plaats niet. Daarom pleiten we
niet voor uniforme openstelling van het diakenambt, maar om dit
over te laten aan de vrijheid van de kerken.
(Bron: Vrouwelijke ouderlingen. Samenvatting van vier rapporten die in de jaren 1988-1992 zijn opgesteld door een studiecommissie van de NGK te Utrecht, bestaande uit ds. M.R. van den Berg, ds. W.G. Visser, D. Douw en W. van Rheenen.)
1. De rode draad: in Christus is geen sprake van
mannelijk en vrouwelijk
Gal. 3: 28 grijpt terug op de situatie in ‘den beginne’ (Gen. 1:
27,28). Aan man en vrouw (beiden geschapen naar Gods beeld) wordt
gelijkelijk de functie toebedeeld van het onderwerpen van de
aarde en het heersen over de schepping. In het huwelijk —
niet in de maatschappelijke en kerkelijke verhoudingen — is de
man hoofd van de vrouw, maar daarbij gaat het niet over heersen,
maar dienen (Ef. 5: 25). Het heersen van de man over de vrouw is
geen scheppingsordening maar een straf op de zonde en daarom
zeker geen norm. In het NT wordt teruggegrepen op Gods
oorspronkelijke opzet, niet alleen ten aanzien van het huwelijk,
maar ook ten aanzien van de plaats van de man en de vrouw in het
algemeen. Daarbij worden aanzetten uit het Oude Testament
uitgediept en gerealiseerd. Debora was een profetes die Israël
richtte. Ze had een permanente en publieke functie als
vrouwelijke rechter. Nergens wordt dit als rechter functioneren
negatief geduid of als noodoplossing getypeerd. Ook enkele andere
profetessen zijn bekend. Deze incidentele voorbeelden mogen
worden gezien als een aanloop tot de nieuwe bedeling van de
Geest, waarin mannen en vrouwen zonder onderscheid zullen
profeteren. De Geest geeft zijn gaven evenzeer aan mannen als aan
vrouwen. Paulus maakt daar
|144|
vrijmoedig gebruik van bij de prediking van het evangelie en bij de opbouw van de gemeente.
2. Tegenwerpingen: de vrouw regeert niet, maar
zwijgt
Noch de afschaffing van de slavernij, noch de aanvaarding van
vrouwelijke ouderlingen worden in het Nieuwe Testament met zoveel
woorden voorgeschreven. Echter allebei liggen in het verlengde
van de Nieuwtestamentische gegevens (zie Gal. 3: 28). Aan de
belangrijkste tegenwerpingen wordt aandacht gegeven.
Vrouwen regeren niet
Het vaak gebruikte argument dat vrouwen geen ouderling kunnen
zijn omdat ze geen leiding mogen geven, is sterk beïnvloed door
een complex van misverstanden. In plaats van het bijbelse de
man is het hoofd van zijn vrouw is men gaan zeggen: de
man is het hoofd van de vrouw (in het algemeen). Daarbij
werd het hoofd-zijn van de man ook nog eens ingekleurd volgens
het ten onrechte als norm opgevatte heersen uit Gen. 3: 16.
Eeuwenlang heeft het daardoor geen aandacht gekregen, dat volgens
Gen. 1: 27,28, God het leiding geven en regeren in de schepping
evenzeer aan de vrouw als aan de man heeft toegedacht.
Ambtelijk gezag
De Griekse woorden die er waren voor ‘ambt’ ontbreken in het NT.
“Dat is niet zonder reden: alle gaven die Christus aan zijn
gemeente geeft (..), vallen onder het hoofd: dienst,
dienen. Het NT kent onze tegenstelling tussen
genadegave (charisma) en ambt dan ook niet. Daarom zegt
het ook nergens dat de ambten uitsluitend voor mannen
gereserveerd moeten blijven (..). Bijbels gezien heeft niet 'het
ambt' gezag, maar alleen het Woord van God dat de ambtsdragers
brengen.”
Scheiding van ambten
Het NT noemt wel onderscheiden taken die aan ambtsdragers worden
toegekend. Er is echter geen scherpe afbakening van de taken die
bij het ambt van apostel, oudste en diaken horen. Het exclusief
koppelen van bepaalde taken aan het ambt van ouderling, zoals
later is gebeurd, kent het NT niet. Daarin ligt opgesloten, dat
er geen principiële scheidslijn ligt tussen vrouwelijke diakenen
en vrouwelijke ouderlingen.
Discipelen alleen mannen
Een soms gebruikt argument tegen vrouwelijke ambtsdragers is het
feit dat Christus alleen mannen als apostelen uitkoos. Dit
argument miskent de heilshistorische betekenis van dit gegeven.
De twaalf apostelen vormen als het ware een fundament van de
nieuwtestamentische kerk, net als de twaalf aartsvaders dat
vormden voor de oudtestamentische kerk. Uit deze unieke positie
kunnen geen generaliserende conclusies over vrouwen in het ambt
worden getrokken. Dat doen we toch ook niet uit het feit dat
Jezus de vrouwen die met hem meetrokken, niet bij de instelling
van het Avondmaal betrok.
Zwijggebod voor vrouwen
De zwaarstwegende bezwaren tegen vrouwelijke ouderlingen worden
ontleend aan 1 Kor. 14: 34 (In de gemeente moeten vrouwen
zwijgen) en 1 Tim. 2: 12 (Ik sta niet toe dat een vrouw
onderricht geeft of gezag over de man heeft). Dat
het niet over een absoluut zwijggebod gaat, blijkt uit het feit
dat vrouwen in de samenkomsten deelnemen aan profeteren en bidden
(1 Kor. 11: 5; 1 Tim. 2: 9). Uit het tekstverband blijkt dat het
gaat over het deelnemen aan discussies over de toepassing van het
evangelie in de dagelijkse levenspraktijk. Binnen het bestaande
cultuurpatroon was het deelnemen van vrouwen aan publieke
discussies beperkt tot prostituees. Paulus’ voorschrift houdt
hier rekening mee. Hij wil voorkomen dat de gemeente van Christus
in opspraak komt door gedrag dat door buitenstaanders wordt
geassocieerd met revolutionair optreden of met onzedelijkheid.
Het is niet goed in te zien waarom deze teksten wel in stelling
worden gebracht
|145|
tegen het openstellen van kerkelijke ambten voor vrouwen en niet
tegen het deelnemen van vrouwen aan discussies binnen de
gemeente.
Gebod of toestemming
Dat het bovengenoemde ‘zwijggebod’ niet is gebaseerd op een
permanent geldig goddelijk gebod, blijkt ook uit een werkwoord
dat zowel in 1 Kor. 14 als in 1 Tim. 2 wordt. Dit werkwoord is
epitrepoo, en kan vertaald worden met toestaan,
verlof geven, vergeven, toestemming geven. Het wordt in het
NT steeds gebruikt in situaties waarin het al of niet geven van
toestemming niet afhangt van een gebod van God, maar van de
concrete omstandigheden van dat bepaalde moment, zie Mat. 19:
7,8; Luc. 8: 32; 9: 59, 61; Joh. 19: 38; Hand. 21: 39,40; Hebr.
6: 3. Het feit dat Paulus de vrouwen geen toestemming geeft in de
publieke samenkomst van de gemeente deel te nemen aan de
discussies, is dus niet gebaseerd op een altijd geldend goddelijk
gebod, maar hangt af van de toenmalige omstandigheden. Zodra die
omstandigheden niet meer van toepassing zijn, vervalt ook de
daarop geënte regel.
Is onderschikking een scheppingsorde?
Bij het lezen van de eerste hoofdstukken van Genesis dient men
onderscheid te maken tussen de plaats van de vrouw in de
schepping (Gen. 1) en die in het huwelijk (Gen. 2). Het
hoofd-zijn van de man is geen allesbeheersende scheppingsorde.
Vaak wordt gedacht dat Adam in Gen. 2 als hoofd van het
geschapene en dus ook (algemeen) van de vrouw getekend wordt. In
zijn sleutelpositie representeert Adam wel al zijn nakomelingen,
maar juist niet zijn vrouw. Eva zondigt zelf en nog wel als
eerste. Evenmin valt uit Gen. 1-3 af te leiden, dat de man (Adam)
gezag heeft over de vrouw (Eva), noch dat de man krachtens zijn
hoofd-zijn de leiding behoort te hebben in de maatschappelijke
orde. Gen. 2:19,20 functioneren in de context van Gen. 2 als
inleiding op de schepping van de vrouw, waarbij niets erop wijst
dat de vrouw een ondergeschikte positie zal innemen. Vóór de
zondeval is er geen enkele aanwijzing dat de man hoofd is van
zijn vrouw.
2. De man het hoofd van de vrouw: in het huwelijk
Vrouwen, weest uw man onderdanig, gelijk het betaamt in de
Here. Mannen, hebt uw vrouw lief (Kol. 3:
18,19)
Paulus predikte dat in Christus de vrouw een gelijkwaardige
positie naast de man krijgt. Echter het toenmalige
maatschappelijke patroon was sterk doortrokken van de
ondergeschiktheid van een vrouw aan haar man, die na de zondeval
is ontstaan. Een vrouw die in Christus een gelijkwaardige positie
naast haar man krijgt, moet er niet op uit zijn de
maatschappelijke structuren revolutionair omver te werpen. Zij
moet niet zichzelf zoeken, maar haar man. Zo moet het ook haar
man niet om zichzelf gaan, maar hij moet het belang van zijn
vrouw zoeken. Zo wordt niet de structuur van onderschikking
overboord gegooid, maar van binnenuit afgebroken.
Jonge vrouwen moeten huishoudelijk zijn en aan haar
man onderdanig, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde
(Tit. 2:5)
Jonge vrouwen moeten hun gezin niet verwaarlozen en zich
‘onderschikken’ aan hun man. Hoe ze dat moeten doen wordt hier
niet gezegd, wel de motivering. Paulus is altijd heel erg op zijn
hoede geweest voor het in de hand werken van een verkeerde
beeldvorming omtrent het evangelie. Zijn oproep dat vrouwen zich
moeten onderschikken aan haar man (ook 1 Kor. 14: 34) is er een
waartoe de maatschappelijke context hem noopte. Nu in onze
geseculariseerde maatschappij de consequenties van Gal. 3:28 veel
eerder zijn getrokken dan in de kerk, is het hoog tijd dat we het
accent gaan leggen op die bijbelgedeelten die de
ondergeschiktheid van de vrouw van binnenuit uithollen en op
losse schroeven zetten. Daarbij moeten we ons wel distantiëren
van rivaliserende tendensen in de man-vrouwverhouding.
|146|
Het hoofd van de vrouw is de man (1 Kor.
11)
Ook dit gedeelte gaat uit van de onderschikking van de gehuwde
vrouw aan haar man. Hoewel die rangorde hier wordt erkend, wordt
die ook gerelativeerd (vs. 11,12). In Christus moet de man zich
vanwege zijn hoofd-zijn niet op de borst kloppen, want hij is er
alleen maar door de vrouw. Dat betekent concreet dat, anders dan
in de synagoge, vrouwen in de samenkomsten mogen voorgaan in
gebed en spreekbuis van God mogen zijn. Maar als ze door hun
hoofdbedekking zich autonoom willen tonen, worden ze
teruggefloten. Dat de bepalingen waar het hier om gaat, nauw
samenhangen met het toen gangbare maatschappelijk patroon, blijkt
wel als we ze vergelijken met de wijze waarop in het Oude
Testament over hoofdbedekking van biddende mannen wordt
gesproken.
Vrouwen, weest aan uw man onderdanig, (..) in
alles (Ef. 5 vanaf vers 22)
De man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is
van zijn gemeente. Paulus gebruikt deze parallellie hier niet om
het gezag en koningschap van Christus te benadrukken. Het enige
wat hij over Christus als hoofd zegt is dat Hij zijn lichaam in
stand houdt en zich voor zijn gemeente heeft overgegeven. De
onderschikking van de vrouw wordt onmiddellijk geneutraliseerd
door de man voor te houden dat hij het voorbeeld van Christus
moet volgen.
Ik sta niet toe dat een vrouw onderricht geeft
(1 Tim. 2 vanaf vers 11)
Het gaat er Paulus om dat de gehuwde vrouw in haar publieke
optreden niet op een revolutionaire manier de toen gangbare
patronen (epitrepoo) zou doorbreken. De daarop volgende
argumenten (“Want eerst is Adam geformeerd, (..) En
Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw...”)
zijn meer een speelse onderstreping, dan een beroep op een
scheppingsordinantie. Vergelijk een andere manier van spreken
door Paulus in Rom. 5: 14-21 en 1 Kor. 15: 21,22).
Zoals Sara Abraham gehoorzaamde (1 Pet. 3:
1-7)
Wat Petrus voorschrijft over de man-vrouwverhouding heeft
dezelfde strekking als wat we bij Paulus vinden. Wel laat Paulus
scherper uitkomen, dat het evangelie een radicale verandering van
het leven in al zijn verbanden teweeg brengt.
Conclusie
In de hier besproken gedeelten van het Nieuwe Testament vinden we
geen aanwijzingen, dat de man krachtens de scheppingsorde hoofd
van de vrouw is in algemene zin. “De man is wel het hoofd van
zijn eigen vrouw en dat impliceert een rangorde. Maar dat hoofd
zijn dient in het evangelisch licht te worden gezien: als
liefhebben en dienen.”
Nawoord
Na een uitvoerige bespreking in kerkenraad en gemeente gedurende
een periode van vijf jaar, heeft de kerkenraad op 1 maart 1993
unaniem uitgesproken, dat hij geen dwingende bijbelse gronden
ziet om de openstelling van het ouderlingschap voor vrouwen
blijvend af te wijzen.
(Bron: Verantwoording voor het besluit van de kerkenraad te Zeist inzake ‘vrouw in het ambt’, maart 1999)
1. Inleiding
Het onderwerp ‘Vrouw in het ambt’ is in Zeist — met tussenpozen —
sinds 1981 in discussie. In 1991 is het diakenambt opengesteld
voor zusters. In 1999 is in goed overleg met de gemeente een
vervolgbesluit genomen, dat in het verlengde ligt van het in 1991
genomen besluit. De kerkenraad is van mening dat de bijbel ons in
deze tijd niet verbiedt alle ambten voor zusters open te stellen.
Deze verantwoording gaat in op vragen als:
|147|
• is deze mening niet een signaal van
‘wereldgelijkvormigheid’?
• wat is de ‘schriftuurlijke fundering’?
Hierbij kan de kerkenraad zich goed herkennen in de
verantwoordingen van de NGK/CGK te Arnhem (1996) en in die van de
NG kerk te Eindhoven (1998). Gedeelten daarvan zijn gebruikt.
2. Wereldgelijkvormigheid?
In aansluiting bij ‘Arnhem’: De Schrift waarschuwt ons voor
wereldgelijkvormigheid, maar we worden ook gewaarschuwd in de
samenleving niet onnodig aanstoot te geven. Voor velen is het
feit dat vrouwen geen ambtsdrager kunnen worden een voorbeeld van
schandelijke discriminatie van de vrouw. Vraagt God in deze tijd
nog steeds van ons om het ambt voor zusters gesloten te houden?
3. Luisteren naar God
Tegen het duidelijke spreken van God hebben we niet in te gaan.
Wat doe je dan met bijbelwoorden als in 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim.
2: 12?
In aansluiting bij ‘Eindhoven’ (zie A.5.5 onder
Schriftgezag): Het is veel te simpel om de discussie af
te doen met een verwijzing naar die twee zwijgteksten. Men moet
er oog voor hebben, dat patronen van ondergeschiktheid en van
gelijkwaardigheid beide hun plaats hebben in de bijbel.
In aansluiting bij ‘Arnhem’ (zie A.2 onder B.7.2.): In 1 Kor. 14
gaat het niet om de problematiek van de vrouw in het ambt, maar
om een ‘stichtend’ in plaats van aanstoot oproepend gedrag in de
samenkomsten. In 1 Tim. 2 gaat het om een verbod, dat samenhangt
met het gehuwd zijn en dat staat in het kader van vermaningen met
betrekking tot het gebed voor de samenleving.
4. Over het verstaan van de Bijbel
Openstelling van het diakenambt kon nog op basis van exegetische
motieven. De nu genomen stap heeft ook te maken met ons verstaan
van de bijbel. Dan vervolgt de verantwoording met een uitgebreid
citaat uit ‘Arnhem, blz. B.15 en B.16’ (zie in de huidige
paragraaf A.2, punt B.7.2: Over het verstaan van de
bijbel).
5. Visie op het ambt
“Niet ontkend kan worden, dat met name in het boek Handelingen
(14: 23; 15: 6; 20: 28-31) wordt gesproken over ‘oudsten’, die
verantwoordelijk zijn voor de koers van de gemeente. Naar onze
mening doen we echter tekort aan de functies van het ambt als we
alleen nadruk leggen op het ‘leiding geven’. Zou dit niet
voortkomen uit een bepaalde visie op het ambt, waarbij sterke
nadruk wordt gelegd op autoriteit en gezag? (..) Alle gaven die
Christus aan zijn gemeente geeft (en dat zijn er nogal wat: Rom.
12: 6-8, 1 Cor. 12: 8-10, Ef. 4: 11) vallen onder het hoofd
dienen-dienst (..). Bijbels gezien heeft niet ‘het ambt’ gezag,
maar alleen het Woord van God, dat de ambtsdragers brengen.”
6. Standpuntbepaling t.o.v. het kerkverband
Waarom nu, waarom niet wachten? Het is in lijn met eerdere
besluiten en met de ontwikkelingen in Zeist. Op de LV van Doorn
1998 heeft het door Zeist gesteunde voorstel van Arnhem het bij
lange na niet gehaald en een definitieve besluitvorming kan nog
lange tijd op zich laten wachten. Na overleg met de gemeente
oordeelde de kerkenraad de tijd rijp om tot een vervolgbesluit te
komen.
Verwijderen we ons of isoleren we ons daarmee van het
kerkverband?
Zeist is een NG kerk, maar heeft het AKS niet ondertekend. In de
regio Utrecht hebben de andere ‘vrije kerken’, te weten Baarn en
Utrecht, eerder zulke besluiten genomen en
|148|
uitgevoerd. Het benoemen van vrouwelijke ouderlingen heeft binnen onze kerken gelukkig geen aanleiding tot daadwerkelijke verwijdering gegeven. Zeist wil één in geloof en belijden blijven met al de zusterkerken. Onderdeel van het besluit is dan ook om de zusterkerken te informeren, zowel regionaal als —indien gevraagd — landelijk.
7. Conclusie
De kerkenraad meent dat niet uit de Schriften kan worden afgeleid
dat de Here het vervullen van ambten door zusters verbiedt, en
dat het in overeenstemming met het geheel der Schriften is om
zusters te roepen tot alle diensten in de gemeente, waaronder de
ambten.
En hij is ervan overtuigd dat de Here ook aan zusters de gaven
heeft gegeven tot dienen, tot het dragen van verantwoordelijkheid
en tot het geven van onderricht en dat het niet goed zou zijn van
deze gaven slechts gedeeltelijk gebruik te maken.