|117|
Deze bijlage bevat een samenvatting van de brief met bijlagen van de NGK te Arnhem aan de LV van Doorn 1998 en samenvattingen van reacties die onze commissie uit de kerken ontving.
In paragraaf A.2 staat een samenvatting van de stukken van Arnhem (1996). Deze stukken vormden de aanleiding voor het instellen van onze commissie. Hoewel ze te vinden zijn in de Acta van de LV van Doorn 1998, is hieronder toch een samenvatting ervan opgenomen. De lezer van dit rapport heeft zo direct toegang tot de achtergrond waartegen een aantal van de reacties uit de kerken gelezen moet worden.
  In december 1998 verzocht onze commissie, in overeenstemming met
  haar opdracht, de kerken om te reageren op de stellingnamen van
  ‘Arnhem’.
  In de paragrafen A.3 en A.4 staan de samenvattingen van de
  brieven die kerkenraden ons toestuurden. Er werd door 38 van de
  91 aangeschreven kerken geantwoord. Daarvan gingen er 10 speciaal
  op ‘Arnhem’ in. Van de kerken die dit niet deden, stuurde een
  aantal ons wel een inhoudelijke stellingname over de vrouw in het
  ambt.
  Ten aanzien van een eventuele openstelling van alle ambten voor
  zusters der gemeente laten de brieven de volgende verdeling
  zien:
  Geen standpunt — 16 kerken
  Wel standpunt — 22 kerken
  Tegen — 5 kerken
  Voor — 15 kerken (8 daarvan hebben het ambt van ouderling
  opengesteld)
  Andere nuance — 2 kerken
  Paragraaf A.5 bevat de samenvattingen van studierapporten,
  besluiten en andere bijlagen, welke we van tien kerken
  ontvingen.
  De samenvattingen in A.3-A.5 zijn alfabetisch op plaatsnaam
  gerangschikt en meerdere malen is een breed betoog nogal beknopt
  weergegeven.
In juni 1997 stuurde Arnhem een brief met een aantal bijlagen aan de Landelijke Vergadering der NGK 1998. De brief bevat het principebesluit van de CGK/NGK Arnhem uit 1996 tot openstelling van de ambten voor zusters der gemeente. De bijlagen bestaan uit een kopie van een brief aan de kerken in de Regio Arnhem en verder uit: A. De motivatie voor het besluit. B. De weergave van het proces van besluitvorming in kerkenraad en gemeente.
  Principebesluit
  a. De kerkenraad meent dat niet uit de Schriften kan worden
  afgeleid dat de Here het vervullen van de ambten in de gemeente
  door zusters voor alle tijden verbiedt en dat het in
  overeenstemming is met het geheel der Schriften om zusters der
  gemeente te roepen tot de ambten.
  b. De kerkenraad is ervan overtuigd dat de Here aan bepaalde
  zusters de gave gegeven heeft om leiding en onderricht te geven.
  Het zou niet goed zijn van deze gaven slechts gedeeltelijk
  gebruik te maken.
|118|
c. Bij het uitwerken van dit standpunt zal het heil van de gemeente voorop staan en zal terdege rekening worden gehouden met de positie in de Christelijke Gereformeerde en Nederlands Gereformeerde kerkverbanden.
  A. Motivatie
  A.l. Gaven van God
  Het is tegenwoordig normaal dat vrouwen in de samenleving
  leidinggevende posities vervullen, en dat zij regelmatig in het
  openbaar spreken. Hierdoor klinkt ook in de kerk steeds luider de
  vraag waarom de zusters de gaven die zij van God ontvangen hebben
  in de gemeente niet of slecht selectief [namelijk buiten het ambt
  en de eredienst] mogen benutten.
  A.2. Wereldgelijkvormigheid
  We moeten ons afvragen of God in deze tijd nog van ons vraagt om
  deze situatie te handhaven. Enerzijds waarschuwt de Schrift ons
  voor wereldgelijkvormigheid, anderzijds worden we ook
  gewaarschuwd ons in de samenleving niet aanstootgevend te
  gedragen.
  A.3. Argumenten tegen de vrouw in het ambt
  De belangrijkste argumenten die tegen de vrouw in het diakenambt
  zijn aangevoerd zijn de teksten 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 12 en
  teksten zoals 1 Kor. 11 en Ef. 5, die daaraan ten grondslag
  zouden liggen. We stellen daarbij vast dat de eerste twee teksten
  in het huidige kerkelijke leven alleen met betrekking tot de
  vrouw in het ambt worden toegepast.
  A.4. De vrouw in het (diaken)ambt
  De diakenen geven leiding en geven bijbels onderricht over het
  werk van de barmhartigheid. Daarom hebben we eerst gesproken over
  de vraag of vrouwen in de gemeente leiding mogen geven en spreken
  en in het verlengde daarvan over de openstelling van de ambten.
  A.5. Conclusies
  1. God geeft bepaalde zusters gaven van leiding en onderricht
  geven; het zou niet goed zijn die in onze tijd slechts
  gedeeltelijk te gebruiken.
  2. We zijn tot de conclusie gekomen, dat de bijbel ons niet
  verbiedt in deze tijd de ambten voor vrouwen open te stellen.
  3. Uit het functioneren van de gemeenten in het Nieuwe Testament
  blijkt, dat de zwijgteksten en het verbod om te leren en gezag
  uit te oefenen, geen universeel geldende normen zijn en
  waren.
  4. In onze kerkverbanden wordt hier verschillend over gedacht.
  Daarom leggen wij ons standpunt voor aan de CG classis en de NG
  regiovergadering, met de vraag of zij bezwaren zouden hebben als
  wij ons standpunt in concreet beleid omzetten.
  B. Weergave van het proces van besluitvorming in
  kerkenraad en gemeente
  B.1.-B.4. Proces van besluitvorming
  Naar aanleiding van de besluiten van de LV van Apeldoorn 1995
  over het diakenambt, heeft de kerkenraad een stappenplan
  opgesteld om met de gemeente te spreken over vrouwelijke
  ambtsdragers. Via twee gemeentevergaderingen, vijf wijkavonden en
  vier exegeseavonden is het nemen van het principebesluit
  voorbereid.
  B.5. Wijkavonden o.l.v. de predikanten
  Doel was om de gemeente te horen over de vraag hoe men dacht over
  de openstelling
|119|
van de ambten voor vrouwen en of men daarbij onderscheid zou willen maken tussen vrouwelijke diakenen en de andere twee ambten. Ook was een vraag of men dit een zaak vindt die de kern van het geloof raakt, of dat het een bijzaak is. Verder werd gevraagd of men vindt dat de bijbel zich duidelijk tegen openstelling uitspreekt en of dat tot gewetensnood zou kunnen leiden bij openstelling. Ten slotte werd gevraagd welke betekenis het standpunt van de landelijke verbanden zou moeten hebben voor plaatselijke besluitvorming. Het overgrote deel van de aanwezigen was van mening dat men over deze zaak geen breuk met de landelijke kerkelijke verbanden zou moeten riskeren. Echter als men dat aspect even buiten beschouwing laat dan waren er grote meerderheden voor de diverse varianten van openstelling. Opvallend daarbij was dat er zowel bij voor-als tegenstanders van openstelling vaak grote moeite was om hun standpunt vanuit de Schrift te motiveren. Men heeft wel enkele bijbelse argumenten, maar men heeft grote moeite om alle gegevens op één lijn te krijgen. Bij openstelling van het diakenambt zou er voor niemand van de aanwezigen gewetensnood ontstaan, bij de andere ambten zou dit voor circa 10% wel het geval zijn. Niemand ziet de vraag ‘vrouw in het ambt’ als een centraal geloofspunt. De belangrijke punten zijn: de manier waarop het gezag van de Schrift functioneert, en het afwijken van de praktijk in de kerk van wat in de samenleving als normaal wordt gezien. Als de Schrift niet van ons vraagt de gangbare praktijk te handhaven, dan zijn er belangrijke argumenten voor openstelling. Dit zijn openheid naar de wereld om ons heen en het niet onbenut laten van gaven die God geschonken heeft.
  B.6. Evaluatie wijkbesprekingen
  Voorlopige principe uitspraak: Naar aanleiding van de uitkomst
  van de wijkavonden nam de kerkenraad een voorlopig
  principebesluit met een positieve uitspraak over openstelling van
  de ambten. Tevens werd besloten exegeseavonden te houden ter
  verdieping van de studie van de betrokken Schriftgedeelten.
  B.7.1. Eerste exegeseavond: Gen. 1-3 en het gebruik ervan in
  het NT (ds. J. van ’t Hof)
  Gen. 1-3
  • Gen. 1: 26-29: Gelijkwaardigheid in de schepping.
  Samen beeld van God. Samen de opdracht om de aarde te
  onderwerpen. Gen. 2: 4b-7 en 2: 18-3: 24: Hulp/Helper
  wijst niet op ondergeschiktheid. De volgorde van het geschapen
  worden speelt in dit hoofdstuk geen rol.
  • Gen. 3: 18: ‘Heersen’ is hier een onderdeel van de
  beschrijving van de gevolgen van de vloek. Pas als het mis gaat,
  blijkt er dat een gezagsrelatie tussen man en vrouw is
  ontstaan.
  Gebruik van Gen. 1-3 in het NT
  • 1 Tim. 2: 13: Paulus gebruikt de tijdsvolgorde bij de
  schepping als argument om de hiërarchische relatie tussen man en
  vrouw aan te tonen. Twee mogelijkheden: Onze eerder gegeven
  interpretatie van Gen. 2 is onjuist of Paulus geeft hier geen
  bindende uitleg van Gen. 2.
  • 1 Tim. 2: 14: Heeft Adam zich niet laten verleiden?
  Hij schoof wel de schuld af op Eva. In Rom. 5: 14 spreekt Paulus
  ook heel anders over de rol van Adam. Die tegenstrijdigheid
  levert opnieuw de vraag naar de aard van Paulus'
  argumentatie.
  • 1 Kor. 11: Paulus relativeert zijn uitspraak van vers
  8-9 in vers 11. In vers 16 laat hij blijken dat in deze perikoop
  geen wezenlijk kernpunt aan de orde is.
  We moeten in rekening brengen dat Paulus in zijn brieven ingaat
  op concrete vragen en problemen. Daarbij gebruikt hij geen
  verzameling leerstellige uitspraken, maar een bonte verzameling
  van argumenten. Het is waarschijnlijk dat hij in 1 Tim. 2
  reageert op
|120|
vreemd gedrag (bijvoorbeeld vrouwen die hun huwelijksproblemen via openbare kerkelijke functies proberen uit te spelen), op hetzelfde niveau, d.w.z. met vreemde argumenten.
  B.7.2. Tweede exegeseavond: 1 Kor. 14: 26-40 en 1 Tim. 2:
  1-15 (ds. M.W. Vrijhof)
  Exegese en hermeneutiek
  Exegese (uitleg) komt tot stand door goed te kijken wat er staat
  en door te kijken naar de context (genre, culturele context
  e.d.). Die context speelt een belangrijke rol in de volgende
  bespreking. Naast de exegese is er nog de hermeneutiek. Daarbij
  gaat het om de regels voor de exegese en om de horizon van een
  tekst. Dat laatste wil zeggen, dat elke tekst in een bepaalde
  situatie klinkt. Zowel bij de schrijver als bij de hoorders. Er
  is geen brief van Paulus zonder dat zijn leefwereld erin
  meeklinkt. Er is ook geen uitleg van ons zonder dat onze
  leefwereld erin meeklinkt. Op de vierde avond komt dit expliciet
  terug.
  Vrouwen in Korinte
  Genre: Zowel in 1 Kor. als in 1 Tim. gaat het om
  brieven, waarin Paulus op heel concrete situaties in die
  gemeenten ingaat.
  • 1 Kor. 11: 2-16: In de gemeente van Korinte bidden en
  profeteren de vrouwen in de samenkomsten; wat Paulus bestrijdt is
  het demonstratieve karakter van bepaald gedrag bij
  (waarschijnlijk) bepaalde vrouwen. Deze kwestie heeft te maken
  met de orde die er is. Paulus spreekt over God die het hoofd is
  van Christus, Christus die het hoofd is van de man, de man die
  het hoofd is van de vrouw. 'Hoofd' wil hier niet zeggen:
  staatshoofd, dus regeerder, maar bepaler. Hoofd kan ook meer in
  de zin van volgorde dan van rangorde worden
  verstaan.
  • 1 Kor. 14: 26-40: In 1 Kor. 12 begint Paulus over de
  Geestesgaven en het lichaam van Christus. De centrale vraag is:
  wat bouwt de gemeente van Christus, die zijn lichaam is? In 14:
  26-40 komt aan de orde, dat alles in de samenkomsten tot
  stichting moet geschieden (spreken in tongen, profeteren, spreken
  van vrouwen). De problematiek die in 1 Kor. 14 aan de orde komt
  is niet: welke plaats is er voor de vrouw in de gemeente? Ook
  niet: mag een vrouw een ambt bekleden? Waar het om gaat is: hoe
  zullen de samenkomsten stichtelijk (opbouwend) verlopen. Vrouwen
  moeten zich daarbij schikken naar de orde die God wenst (met het
  oog op de goede doortocht van het Evangelie) en naar het fatsoen
  (zoals dat in zijn dagen gold).
  Vrouwen in 1 Timoteüs
  In de ‘pastorale brieven’ (1 en 2 Timoteüs en Titus) wordt nogal
  wat over vrouwen gezegd (1 Tim. 3: 11; 5: 1-16; 2 Tim. 1: 5; 3:
  6; Tit. 2: 3-5). Ze zijn vatbaar voor dwalingen: 1 Tim. 5: 14vv,
  2 Tim.3: 6. De leiders van de gemeente moeten extra aandacht
  hebben voor jonge vrouwen, zie 1 Tim. 5: 14; Tit. 2: 3vv.
  • 1 Tim. 2:1-15
  1. Het niet mogen onderwijzen en gezag hebben van vrouwen staat
  in het kader van het gebed voor de samenleving, wat op zijn beurt
  weer tot doel heeft dat de gemeente stil en rustig in de
  samenleving zal kunnen leven, opdat zo het evangelie zijn loop
  heeft.
  2. Het verbod om onderricht te geven en gezag te hebben over de
  man is niet gebaseerd op het vrouw-zijn, maar op het gehuwd-zijn.
  We zullen de verzen 13 en 14 niet moeten lezen als een
  leeruitspraak. Het is meer een onderstreping in een betoog. In
  een bepaalde situatie wordt de schepping erbij gehaald. Niet om
  daarmee te zeggen dat dit de betekenis is van wat in Genesis
  staat.
|121|
  3. Of de onderdanigheid hier ook te maken heeft met ‘het zich
  stellen in de goede orde, namelijk van de opbouw van de gemeente’
  is niet duidelijk.
  4. In 1 Tim. 2 liggen de zaken moeilijker dan in 1 Kor. 14.
  B.7.3. Derde exegeseavond: Onderdanigheid (ds. J. van ’t
  Hof)
  In 1 Pet. 2: 11-3: 7 lezen we over onderdanigheid van onderdanen
  aan de overheid (2: 14), van slaven aan hun meesters (2: 18) en
  van vrouwen aan hun mannen (3: 1). Het doel wordt in 2: 15
  genoemd, nl. het tot zwijgen brengen van de kritiek van de
  buitenwereld. Het gaat hier om menselijke instellingen (2: 13).
  De onderwerping geschiedt om “des Heren wil”.
  De belangrijkste vraag hier is: Noemt het NT de onderdanigheid
  van de vrouw, omdat God die onderdanigheid op zich wil, of omdat
  God ter wille van de verbreiding van het evangelie de zusters
  vraagt om deze onrechtvaardige situatie te tolereren? Vergelijk
  met de slavernij. Bij onderdanig blijven (hypo = onder, tassestai
  = opstellen, zetten, plaatsen) kunnen we denken aan zich voegen
  onder, iemands gezag erkennen, een van iemand afhankelijke plaats
  innemen. Zo wordt er van gemeenteleden gevraagd, zich aan de
  ambtsdragers te onderwerpen. Als men met behulp van het
  ‘elkander’ uit Ef. 5: 21 stelt dat mannen ook aan vrouwen
  onderdanig moeten zijn, dan wordt onderdanig zijn zo geformuleerd
  dat we er weinig moeite mee hebben. We kunnen dat echter niet zo
  op de kinderen en slaven toepassen, en de vraag is of dit in de
  tijd van het NT zo ervaren is. In de samenleving waarin de
  positie van de vrouw duidelijk aan die van de man ondergeschikt
  was, heeft onderdanigheid waarschijnlijk toch een scherpere
  klank. Op twee plaatsen wordt de onderdanigheid in verband
  gebracht met het gemeentelijk functioneren (1 Kor. 14: 34 en 1
  Tim. 2: 11). Wat is de gevoelswaarde van onderdanigheid in deze
  teksten en wordt die gevraagd, omdat die in zichzelf goed is of
  omdat het nog niet de geschikte tijd is dat de verhouding tussen
  man en vrouw gesaneerd wordt? Wat betreft het antwoord op de
  tweede vraag wordt vaak verwezen naar de uitspraak van Paulus,
  dat de man het hoofd van de vrouw is. We vinden deze beeldspraak
  in 1 Kor. 11: 2-16 en Ef. 5: 22-33. In 1 Kor. 11 heeft dit beeld
  gevolgen voor alle vrouwen, ook de ongehuwde. In Ef. 5 kan het
  niet anders dan gaan om de man-vrouw relatie binnen het huwelijk.
  Op grond van deze twee teksten zelf, kunnen we niet vaststellen
  dat ‘hoofd-zijn’ hier de betekenis heeft van ‘de baas-zijn’. Zo
  kan erop gewezen worden dat de LXX (Griekse vert. OT) in het
  woord kefalè (hoofd) blijkbaar niet primair de gezagsrelatie
  ervaren heeft. ‘Hoofd’ in Ef. 5 en 1 Kor. 11 lijkt geen
  uitsluitsel te geven over het begrip onderdanig.
  “(..) Als ik het geheel overzie, lijkt het mij het meest
  waarschijnlijk dat het Paulus vooral te doen is om sanering van
  de relatie tussen mannen en vrouwen in en buiten het huwelijk.
  Centraal staat voor hem een harmonieuze respectvolle
  omgang/relatie die past in zijn tijd. En vooral met dat laatste
  'die past in zijn tijd' zit een behoorlijk stuk hiërarchie
  ingebakken. (..) Gelet op de gewijzigde denkbeelden in de
  samenleving lijkt het mij, voor ons nu, een grote fout om die
  sanering nog langer uit te stellen.(..)”
  B.7.4. Vierde exegeseavond (ds. M.W. Vrijhof)
  Op deze laatste avond komen eerst een aantal teksten uit het OT
  en NT ter sprake, waarin de positie van vrouwen ter sprake komt.
  Vervolgens komt de vraag aan de orde of je aan het Woord van God
  kunt merken dat het in een bepaalde tijd gesproken is; en als dat
  zo is (en het Woord dus de geur van een bepaalde tijd en cultuur
  aan zich heeft) of je dan kunt zeggen dat ook die
  cultuurbetrokkenheid behoort bij het gezaghebbende van het Woord
  van God.
|122|
  De positie van de vrouw in het OT
  Ongunstige en gunstige uitspraken worden naar voren gehaald.
  Enkele ongunstige: 1) Lev. 12 verschil in duur van onreinheid na
  geboorte van zoon (40 dagen) en van dochter (80 dagen). 2) Num.
  5: proef met het bittere water (wet op de jaloersheid). Alleen de
  man heeft het recht zijn vrouw aan die proef te onderwerpen,
  omgekeerd niet. 3) Tiende gebod (Ex. 20) ‘opgezet’ vanuit de man
  als ‘bezitter’.
  Enkele gunstige: 1) Vijfde gebod (Ex. 20: 12): Eer uw vader en uw
  moeder. 2) Idem Lev. 19: 3 met de moeder voorop. 3) Num. 27,
  Mozes honoreert de vraag van de dochters van Selofchad. 4) Spr.
  31. 5) Enkele met name genoemde vrouwen met een grote betekenis
  voor het volk Israël.
  De positie van de vrouw in het NT
  Jezus ging onbekommerd met vrouwen om. Ook gebruikt Hij in zijn
  prediking en gelijkenissen voorbeelden, waarbij een vrouw een
  hoofdrol speelt. Opmerkelijk in contrast met tijdgenoten, maar
  daarom nog niet revolutionair. Jezus stelde geen vrouwen tot
  discipelen of apostelen aan. We weten niet waarom niet, al kunnen
  we een aantal mogelijkheden gissen. Op belangrijke momenten in
  het evangelie treden er vrouwen op. Zo zijn vrouwen de eerste
  getuigen van de opstanding. Ook in het boek Handelingen spelen
  vrouwen een belangrijke rol en in de brieven van Paulus als
  medewerkers en medestrijders. Tot slot wijzen we nog op Gal. 3:
  28. In Christus is er een nieuwe orde, waarbij alleen geloof en
  doop (vs. 26) van belang zijn. Te concluderen uit deze woorden,
  dat Paulus hier alleen zou beweren dat door Jezus Christus zowel
  Joden als Grieken, slaven als vrijen, mannen als vrouwen behouden
  kunnen worden is ontegenzeggelijk een verenging van zijn
  uitspraak.
  Over het verstaan van de bijbel
  De vraag naar de tijdbetrokkenheid van de bijbel komt op als we
  ons afvragen wat de plaats van de vrouw in de bijbel betekent
  voor haar plaats in de kerk van vandaag. De bijbel is het Woord
  van God. In de (hele) bijbel klinkt de stem van God.
  Tegelijkertijd is de bijbel door mensen geschreven. Op elke
  bladzijde tref je de cultuur aan waarin de bijbel is geschreven.
  De bijbel, als Woord van God in menselijk gewaad, heeft tot doel
  de mensen Gods daden voor ogen te stellen, opdat mensen in geloof
  voor zijn aangezicht gaan leven en behouden worden. Voor dat doel
  is de bijbel genoegzaam duidelijk. Dat laat onverlet dat we bij
  het verstaan ook op vragen stuiten: tegenstrijdigheden, die je
  ook oneffenheden kunt noemen; ordening uit het oogpunt van een
  bepaalde doelstelling, maar niet volgens een historische
  maatstaf; een bepaald wereldbeeld; een cultuurpatroon van de
  oosterse wereld. Dat is te merken in de taal, maar ook in de
  relaties van mensen: het dominante belang van het stamlid zijn,
  het patriarchaat en de polygamie.
  Daarbij komt dan de vraag op hoe het doel van de bijbel (zie
  hierboven) zich verhoudt tot de cultuurbetrokkenheid ervan. Met
  andere woorden: moeten we om aan het doel van de bijbel vast te
  houden ook de hele cultuursituatie voor onze rekening nemen?
  Concreet: als we vaststellen dat er in de bijbel sprake is van
  een patriarchaal cultuurpatroon en in onze tijd niet meer, zijn
  we dan gebonden aan wat de bijbel ons daarover vertelt? “Mijn
  opvatting is dat dat niet het geval is. Net zo min als wij nog
  slaven willen houden en net zomin als wij nog over onze vrouw als
  ons bezit willen denken, net zomin willen wij aan de vrouw de
  gelijkwaardigheid aan de man ontzeggen ook in haar
  maatschappelijke situatie.” Hiervan zijn vele voorbeelden te
  geven. Ons cultuurpatroon wijkt op vele punten af van dat in de
  bijbel. Daarbij gaat het niet zomaar om beter tegenover slechter.
|123|
  Een soort balans
  Gebleken is dat er op de keper beschouwd geen grond is om in deze
  tijd aan de vrouw het bekleden van de ambten te ontzeggen. De
  gegevens over de schepping wijzen geen ondergeschiktheidspatroon
  aan. De ‘zwijgteksten’ functioneren in een bepaald verband,
  waarbij gehuwde vrouwen niet tegenover hun mannen moeten komen te
  staan. De ‘onderdanigheidsteksten’ geven niet aan dat de vrouw
  per definitie de tweede is. Ten slotte zijn er vele teksten, die
  laten zien hoe vrouwen intensief hebben meegewerkt aan de arbeid
  van de verkondiging. In Christus is noch mannelijk noch
  vrouwelijk. Leggen we daarnaast het cultuurpatroon (niet tot het
  doel van de bijbel behorend) dan stellen we vast dat wij in een
  andere culturele situatie leven. Voor ons is het leidinggeven van
  vrouwen geen probleem. We hebben dit vanuit de gelijkwaardigheid
  aanvaard. Daarom is er ook vanuit onze cultuurbeleving geen
  bezwaar om de vrouwen in deze tijd toe te laten tot het bekleden
  van de ambten.
  B.8.-B.10. Afronding in een gemeentevergadering.
  Principebesluit. Benadering kerkelijke vergaderingen.
  Amersfoort
  Heeft nog geen standpunt. Stuurt rapport mee dat in 1994 in
  Amersfoort is opgesteld tijdens de discussie over de vrouw in het
  diakenambt (zie A.5.1).
  Apeldoorn
  Vindt het momenteel, net als in 1997 (voorbereiding LV ’98) niet
  verstandig om de discussie te openen over alle ambten, nu die
  over het diakenambt nog maar amper is verstomd. De vorige
  discussie heeft veel tijd gevergd. Er is tijd nodig om binnen de
  gemeente een breed draagvlak te krijgen. Laat de commissie maar
  met een voorstel komen.
  Barendrecht
  Het ambt van diaken is nog niet opengesteld voor zusters der
  gemeente, laat staan dat van ouderling of predikant. De
  kerkenraad maakt zich zorgen over de manier waarop de agenda van
  de kerkenraad van buitenaf en van bovenaf wordt bepaald. Je wordt
  gedwongen tot een standpuntbepaling. Het ambt van ouderling en
  van predikant is volgens de Schrift een en hetzelfde ambt. Dus
  het ambt van ouderling kan niet in de vrijheid der kerken gegeven
  worden zonder consequenties voor zustergemeenten. De raad “vindt
  dat de hermeneutische discussie terdege gevoerd moet worden. Want
  blijven de blijkbaar veranderde inzichten in de hermeneutiek wel
  zonder gevolgen voor andere terreinen van ons geloof?”
  Bilthoven
  De kerkenraad heeft de gemeente om reacties op onder meer het
  ‘rapport van Arnhem’ gevraagd. Tijdens een gemeentevergadering
  waren de reacties erg verdeeld, met een lichte voorkeur voor
  openstelling. Hoopt op een weldoordacht besluit.
  Dalfsen
  De kerkenraad heeft nog niet inhoudelijk over de stukken van
  Arnhem gesproken. Net als bij de besluitvorming over vrouwelijke
  diakenen het geval was, wil de kerkenraad belangstellende
  gemeenteleden betrekken bij de voorbereiding van besluitvorming.
  Het afgelopen half jaar was onvoldoende tijd beschikbaar voor een
  dergelijke behandeling. In plaats daarvan heeft de kerkenraad
  gemeenteleden gelegenheid gegeven op de stukken
|124|
te reageren. De twee schriftelijke reacties, die daarop zijn binnengekomen, zijn aan de commissie V.O.P. meegestuurd.
  Dronten
  Door omstandigheden is de bespreking van ‘Arnhem’ die in juni zou
  plaatsvinden uitgesteld tot na de zomer. Het resultaat zal alsnog
  worden gestuurd.
  Ede
  De kerkenraad besloot om geen brede discussie te beginnen naar
  aanleiding van het commissieverzoek om reacties op de
  stellingnamen ‘Arnhem’, maar prioriteit te geven aan andere
  onderwerpen die voor de gemeente in Ede de aandacht vragen.
  Echter voor de bespreking in de kerkenraad van het
  commissieverzoek, is aan enkele gemeenteleden gevraagd om hun
  visie te geven. Drie brieven daarover zijn ter informatie
  meegestuurd.
  Enschede-Zuid
  Heeft geen standpunt gevormd. Is nog niet klaar met standpunt
  over vrouwelijke diakenen.
  Ermelo
  Heeft de stukken wel gelezen, maar nog niet inhoudelijk
  besproken. Zal op de vergadering van de regio Harderwijk op 19
  mei '99 de vraag aan de orde stellen of het kerkverband geweld
  wordt aangedaan als een gemeente ambten openstelt voordat de LV
  hierover een besluit genomen heeft.
  Haarlemmermeer O.Z.
  Geen standpuntvorming in verband met het net op gang komen van
  enige samenwerking met de CGK te Aalsmeer.
  Den Helder
  Geen standpuntvorming wegens veel werk in eigen kleine gemeente.
  Hoorn
  De zaak is niet actueel in eigen gemeente.
  Maassluis
  Het onderwerp ‘vrouwelijke ouderlingen en predikanten’ leeft niet
  erg in de gemeente. Invoering van vrouwelijke diakenen in 1997 is
  volledig geaccepteerd. Vrouwelijke diakenen geven mee leiding ook
  op bestuurlijk en pastoraal vlak. Een bespreking van het rapport
  van ‘Arnhem’ kan niet eerder dan in het voorjaar 2000 worden
  geagendeerd, waarna de kerkenraad zijn zienswijze aan de
  commissie zal meedelen.
  Rijswijk
  Ziet geen schriftuurlijke bezwaren tegen vrouwelijke diakenen.
  Komt in september 1999 met het voorgenomen besluit in een
  gemeentevergadering om in het vervolg ook zusters tot het
  diakenambt te roepen. Heeft uit een enquête geconcludeerd, dat
  een discussie over de vrouw in alle ambten tot grote onrust zal
  leiden. Verzoekt de commissie bij het voorstel aan de LV de
  spankracht van de gemeenten mee te wegen.
  Veenendaal
  Ziet geen kans om aan dit onderwerp de daarvoor benodigde tijd te
  besteden.
  Zwolle II
  Heeft geen standpunt gevormd. Is nog niet klaar met een standpunt
  over vrouwelijke diakenen.
|125|
  Almere
  De Nederlands en Christelijke Gereformeerde Kerk te Almere heeft
  eerdere discussies over de vrouw in het ambt nooit beperkt tot
  het diakenambt. Bij de voorbereiding van de LV Doorn 1998 heeft
  de kerkenraad de ‘stukken van Arnhem’ met instemming gelezen, wat
  ook op de Regio Kampen is meegedeeld.
  Amstelveen
  De kerkenraad heeft het rapport van Arnhem bestudeerd en
  besproken. De in het rapport genoemde argumenten voor
  openstelling van alle ambten hebben de kerkenraad overtuigd. Deze
  zou daarom een besluit van de LV daartoe in principe ondersteunen
  en aan de gemeente voorleggen. Logischerwijze komen in het
  rapport de argumenten ‘pro’ uitvoeriger aan bod dan die ‘contra’.
  Aan een betere weergave van die laatste categorie is wel
  behoefte.
  Wat het rapport betreft, was het aanbrengen van een
  cultuurbetrokkenheid bij het verstaan van en omgaan met de bijbel
  voor een aantal kerkenraadsleden nieuw. De kerkenraad
  onderschrijft de volgende punten uit het rapport:
  1. In de schepping is er geen ondergeschiktheid tussen man en
  vrouw.
  2. De ‘zwijgteksten’ zijn geschreven voor een specifieke
  situatie, waarbij het vooral belangrijk was om als christen géén
  aanstoot te geven aan de niet-christelijke omgeving.
  3. Met de typering dat de man hoofd is van de vrouw wil Paulus de
  nadruk leggen op een invulling van de man-vrouw-relatie, zoals
  die past in een bepaalde tijd. In die tijd zou het aanleiding
  hebben gegeven tot laster, als de man niet hiërarchisch boven de
  vrouw zou staan. In onze tijd, waarin de relatie man-vrouw
  volledig anders is, halen we met het in standhouden van deze
  hiërarchie mogelijk zelfs de laster van de huidige samenleving
  over ons heen.
  4. Bepaalde zusters hebben de gave van onderricht en leidinggeven
  ontvangen. Het zou niet goed zijn als de gemeente daarvan geen
  gebruik zou maken.
  5. Met de komst van Christus is er een nieuwe orde gekomen; in
  Hem zijn allen, man en vrouw, één.
  Wat de gemeente betreft, deze zal evenals het geval was met de
  openstelling van het diakenambt voor vrouwen, opnieuw een
  groeiproces moeten doormaken voordat tot openstelling zou kunnen
  worden overgegaan.
  Wat het kerkverband betreft, als niet alle gemeenten instemmen
  kan dit op een aantal punten (bijvoorbeeld preekconsent, examens)
  tot problemen leiden.
  Wat de samenwerking met de CGK betreft, het risico bestaat dat
  door dit onderwerp de plaatselijke en landelijke samenwerking
  onder (extra) spanning komt te staan.
  Amsterdam-Centrum
  De kerkenraad heeft in 1996 besloten het ambt van diaken open te
  stellen voor vrouwen en dat van ouderling niet. Bijgevoegd is een
  commissierapport met het advies dat door de kerkenraad is
  opgevolgd (zie A.5.2).
  Assen
  Er is niet opnieuw breed over het onderwerp gesproken, omdat in
  Assen al jaren vrouwen ouderling en diaken kunnen worden. Wel is
  doorgesproken over vrouwelijke predikanten, als nieuw element.
  Zonder tot een formeel standpunt te komen is het gevoelen, dat er
  geen principiële drempel is om tot verruiming over te gaan. Assen
  kan zich vinden in beargumentering door Arnhem (1996) en
  Eindhoven (30 januari ’99). Echter
|126|
een daadwerkelijk besluit, zeker ten aanzien van vrouwelijke predikanten zal voor veel kerken gevoelig liggen en kan alleen met grote zorgvuldigheid en voldoende draagvlak worden genomen.
  Baarn, Soest e.o.
  De ambten van ouderling en predikant staan open voor alle
  geschikt geachte personen.
  Culemborg
  Sinds augustus 1992 functioneren er vrouwelijke diakenen en hun
  werk wordt als een zegen voor de gemeente ervaren. Van september
  1997 tot november 1999 heeft de kerkenraad, na meerdere verzoeken
  daartoe uit de gemeente, gesprekken gevoerd over de openstelling
  van alle ambten voor zusters. Na uitvoerige gedachtewisseling
  tussen kerkenraad en gemeente en na peiling van de opvattingen
  bleken er geen overwegende bezwaren tegen openstelling van alle
  ambten. Wel werd gevraagd om een verantwoording in het licht van
  de Schrift en van onze gezamenlijke traditie.
  Een dergelijke verantwoording (zie A.5.3) is opgesteld en goed
  ontvangen. Na afronding van deze discussies nam de kerkenraad het
  besluit dat in principe de vervulling van alle ambten en de
  daaraan verbonden taken in de gemeente van Culemborg ook door
  vrouwen mogelijk is. Dit besluit zal worden geëffectueerd wanneer
  daar geen gegronde bezwaren tegen worden ingebracht. Op 16
  januari 2001 schreef Culemborg aan onze commissie, dat zulke
  bezwaren nog niet werden ingebracht. De kerkenraad spreekt daarom
  de hoop uit dat ook de dienst van zusters in een ander ambt dan
  dat van diaken de gemeente tot zegen zal zijn. Ook vertrouwt hij
  erop dat dit besluit de samenleving met andere kerken niet zal
  bemoeilijken. De praktijk ten aanzien van andere kerken, die
  Culemborg voorgingen, rechtvaardigt die verwachting.
  Dordrecht
  In 1996 is het ambt van ouderling opengesteld voor zusters in de
  gemeente. Momenteel functioneren er twee vrouwelijke ouderlingen,
  terwijl kort geleden een vrouwelijke jeugdouderling is gekozen en
  benoemd.
  Een in 1994 ingestelde werkgroep heeft ter voorbereiding van een
  advies aan de kerkenraad onder meer rapporten van Groningen,
  Oegstgeest en Utrecht bestudeerd. Men kon zich het beste vinden
  in het rapport van Utrecht. Tevens is tweemaal een
  gemeentegespreksavond gehouden. Resultaat was een eindrapport
  (zie A.5.4) en een advies om het ambt van ouderling ook voor
  zusters open te stellen. Het rapport van Utrecht, dat hieronder
  in A.5.9 is samengevat, vormde een van de bijlagen bij het
  eindrapport.
  Eindhoven
  In januari 1999 is besloten om ook vrouwen kandidaat te stellen
  voor ouderling. Bijgevoegd is de verantwoording aan de kerken
  over dit besluit (zie A.5.5).
  Emmeloord
  De discussie over de ‘brief van Arnhem’ wordt als volgt
  samengevat:
  • De raad onderkent het spanningsveld dat er is ten aanzien van
  de positie van de vrouw in de maatschappij en in de kerk.
  • Tussen de drie ambten bestaat ons inziens geen principieel
  verschil; een geleidelijke invoering van de
  ambten voor zusters is verstandig.
  • Onze verwachting is dat de ambten op termijn opengesteld worden
  voor vrouwen.
  • We vinden het moeilijk een goed gebruik van bijbelse argumenten
  te vinden.
  • Als een gemeente de ambten voor zusters wil openstellen, is het
  juist om een stappenplan op te stellen.
|127|
  Den Haag
  Bij de bespreking van ‘Arnhem’ waren er zowel opvattingen die
  pleiten voor als tegen openstelling. In de drie punten a-c van
  het principebesluit van Arnhem kan men zich goeddeels vinden.
  Echter niet met het tweede deel van punt a: Als je niet uit de
  Schriften kunt afleiden dat de Here het vervullen van ambten door
  zusters verbiedt, dan kun je ook niet afleiden dat het geheel met
  de Schriften in overeenstemming is om de zusters wel tot het ambt
  te roepen.
  Omdat er nauwe samenwerking is met de CGK van Den Haag-Zuid, zal
  de kerkenraad zich voortdurend moeten afvragen wat het heil van
  beide gemeenten het meest dient. De onderlinge liefde moet ook
  hier getoetst worden aan de Schrift, waarbij de Heilige Geest
  onmisbaar is.
  Heemstede/Haarlem
  Deze kerk kent sinds 1992 vrouwelijke diakenen. In 1997 heeft de
  kerkenraad besloten om het gesprek over de vrouwelijke ouderling
  in de gemeente aan te gaan. Een notitie van de kerkenraad diende
  hierbij als leidraad (zie A.5.6). De kerkenraad heeft in goed
  overleg en met brede steun van de gemeente besloten om met ingang
  van de talstelling in het voorjaar 2000 ruimte te geven voor
  vrouwelijke ouderlingen. De NG zusterkerken zullen hierover
  worden geïnformeerd.
  Dit besluit volgt op een eerder genomen besluit dat “zusters der
  gemeente in principe kunnen worden geroepen tot het ambt van
  ouderling” (brief aan gemeente d.d. 19 februari 1998). De grond
  voor dit eerdere besluit is: “dat de kerkenraad van oordeel is
  dat wat de bijbel over vrouwelijke ouderlingen zegt in onze tijd,
  cultuur en situatie, niet automatisch naar de letter moet worden
  toegepast. De kwestie van de vrouw in het ambt raakt immers niet
  het fundament van ons geloof zelf: Jezus Christus en die
  gekruisigd, maar het leven op dat ene onvervangbare fundament.
  Dat betekent dan, dat wij de vrijheid hebben om als het gaat om
  de plaats van de vrouw in de gemeente, in wijsheid te zoeken naar
  mogelijkheden, óók ambtelijke. In tegenstelling tot de bijbelse
  tijd en cultuur zien we vandaag dat vrouwen doorgaans even goed
  zijn opgeleid als mannen. Ze functioneren in het maatschappelijk
  leven ook in leidinggevende functies. Christenvrouwen vormen
  daarop geen uitzondering. Ook in het kerkelijk leven zijn vrouwen
  al ingeschakeld bij bijvoorbeeld het onderwijs aan de kinderen
  der gemeente. En tijdens gemeentevergaderingen en wijkavonden
  verheffen zij regelmatig hun gewaardeerde stemmen. Kortom onze
  tijd, cultuur en situatie zijn zo anders dan die waarin Paulus
  het ambtelijk functioneren van vrouwen in het ambt van oudste
  verbood, dat een klakkeloze toepassing van die voorschriften
  onrecht zou doen aan onze eigen verantwoordelijkheid hier en nu
  te zoeken naar eigentijdse toepassing van de bijbelse boodschap”.
  Langerak
  De kerkenraad heeft de conclusies overgenomen van een commissie,
  die het vraagstuk over de plaats van de zusters in de gemeente
  heeft bestudeerd. Het schrijven van deze commissie, inclusief de
  conclusies, wordt meegestuurd als bijdrage ten behoeve van het
  werk van onze commissie V.O.P. (zie A.5.7). De samenvattende
  conclusies zijn:
  1. De Bijbel geeft aan, dat het hoofdschap — en daarmee het
  regeerambt — voorbehouden is aan de broeders. Openstelling van
  het ambt van ouderling voor zusters zou dan ook niet moeten
  plaatsvinden.
  2. De taak van ouderling bevat meer dan het hoofdschap
  (regeerambt). Daarbij komt dat de broeders ook beperkt zijn voor
  wat betreft vermogen en tijd. Daarom zou een aanvulling, als hulp
  tegenover, wenselijk kunnen zijn. Hier zouden zusters wellicht
|128|
  veel kunnen betekenen. Vraag is hoe we de gaven van zusters zo
  optimaal mogelijk ten dienste van de gemeente kunnen stellen.
  3. Voorop staat, en stond ook in de tijd van het Oude en Nieuwe
  Testament, dat de gemeente gediend wordt. Uitgangspunt is dat het
  regeerambt door broeders wordt vervuld, maar indien dit niet
  voldoet, zijn de zusters geroepen de gemeente te dienen (Richt.
  4). We zijn ons ervan bewust, dat deze conclusie wellicht niet
  door alle zustergemeenten gedeeld wordt. Hoewel we het belangrijk
  vinden onze visie als advies mee te geven, vinden we een en ander
  niet een zodanige hoofdzaak dat de relatie met andere gemeenten
  er op zou mogen breken.
  Leerdam
  Kern van het vraagstuk is dat nergens in het OT en NT een vrouw
  in oudtestamentische of nieuwtestamentische zin een kerkelijk
  ambt heeft bekleed. De hoge charismatische positie die sommige
  vrouwen hebben gekend, maakt duidelijk dat de vrouw absoluut
  meetelt in de weg die God gaat met zijn kerk. Maar zij die
  profetessen worden genoemd en anderen met al hun bijzondere en
  charismatische vragen zijn daarmee nog geen ambtsdrager
  geweest.
  Omdat het een vraagstuk is dat zich opdringt in kerken van
  allerlei denominatie, vraagt het om gedegen studie. Laten we
  vooral luisteren naar de bijbel, naar de wezenlijke literatuur
  over de oude kerk en naar mensen die er werkelijk iets van
  afweten.
  Met betrekking tot CGK en GKV moeten we als kerken ernst maken
  met Mat. 5: 41 (één mijl, twee mijl).
  Lelystad
  In april 2001 heeft de kerkenraad van de Christelijke
  Gereformeerde Kerk en Nederlands Gereformeerde Kerk in
  meerderheid uitgesproken, dat de openstelling van de kerkelijke
  ambten voor de vrouw, niet in strijd is met wat de Schrift als
  Woord Gods leert, noch met de belijdenis der kerk die op de
  Schrift gegrond is. Voorafgaande aan dit besluit werd
  kennisgenomen van het eindrapport van de Deputaten voor de vragen
  rond vrouw en ambt, uitgebracht aan de Generale Synode van de
  Christelijke Gereformeerde Kerken in 1998, van de standpunten van
  de LV mb.t. tot de vrouw in het diakenambt in de NGK en van
  studiemateriaal van de plaatselijke Commissie Kerkelijke Eenheid
  en Vrouw in het Ambt. Tevens werd besloten een openstelling
  vooralsnog niet te effectueren, gelet op spanningen op landelijk
  niveau tussen CGK en NGK, ter voorkoming van zulke spanningen op
  plaatselijk niveau en in afwachting van nadere ontwikkelingen
  binnen de kerken, zowel met betrekking tot samenwerking als met
  betrekking tot openstelling van het ambt voor zusters der
  gemeente.
  Contact zal worden gezocht met enkele andere
  samenwerkingsgemeenten. Nieuw beraad over effectuering zal
  plaatsvinden na kennisneming van een uitspraak van de LV 2004
  over deze zaak. Aan de CG classis Zwolle en aan de NG regio
  Kampen worden de genomen besluiten meegedeeld.
  Middelburg
  De kerkenraad onderschrijft de stellingnamen van Arnhem en
  Eindhoven. Sinds begin 80-er jaren zijn er vrouwelijke diakenen.
  In de kerkenraad van vier personen doen ze feitelijk hetzelfde
  werk als ouderlingen.
  Nieuwegein
  Deze samenwerkingsgemeente stuurde een afschrift van de
  “instructie met betrekking tot de openstelling van het
  (diaken)ambt voor de zusters der gemeente”, die in 1997 is
  ingediend bij de CG Classis Utrecht. Deze instructie vraagt aan
  de classis om het aan de
|129|
  vrijheid van de gemeente over te laten het ambt van diaken open
  te stellen voor de zusters der gemeente en om de instructie over
  te nemen en aan de orde te stellen in de meerdere vergaderingen
  van de CG Kerken. De kerkenraad is ervan overtuigd dat de
  voorgestelde openstelling niet tegen de wil van de Here ingaat en
  dat dit het heil van de gemeente dient en haar niet onnodig in
  opspraak brengt in de wereld. De instructie begint met te
  constateren, dat de gaven van vrouwen, die ze van de Here hebben
  ontvangen, voor een deel niet kunnen worden aangewend, omdat het
  bijzondere ambt niet voor hen open staat. Dit doet afbreuk aan de
  opbouw en aan de goede naam van de gemeente en is schadelijk voor
  de eenheid van de gemeente.
  Als overwegingen worden genoemd:
  1. Dat aan de Schrift geen dwingende argumenten kunnen worden
  ontleend om in ieder geval het diakenambt niet open te
  stellen.
  2. Dat in de gemeente een sterk en breed gedragen verlangen leeft
  om de gaven van zusters in het bijzondere ambt te kunnen
  gebruiken.
  3. Dat om die reden door de kerkenraad op de LV van de NGK ook is
  gestemd voor de openstelling van het diakenambt.
  4. Dat in eigen CG kerkverband hierover verschillend wordt
  gedacht.
  Deze instructie ging vergezeld van een toelichting (zie A.5.8).
  Hoewel de instructie de vrouwelijke diaken betreft, doet de
  toelichting ook een uitspraak over de andere ambten: “We willen
  in deze toelichting eerst aangeven wat naar onze mening pleit
  voor de openstelling van het (diaken)ambt voor de zusters der
  gemeente en vervolgens nagaan wat er tegen zou kunnen zijn. Het
  zal duidelijk zijn na lezing van de hier volgende toelichting,
  dat er naar onze mening belangrijke schriftuurlijke redenen zijn
  om alle ambten open te stellen voor mannen en vrouwen
  gelijkelijk. Dat we in de instructie toch niet verder gaan dan
  het diakenambt heeft te maken met de kerkelijke positie waarin
  wij ons bevinden (als samenwerkingsgemeente) en met de
  overtuiging dat we elkaar in de kerk niet moeten overvragen.”
  Urk
  Onze commissie mocht gebruik maken van een ‘Appèl aan de
  Nederlands Gereformeerde zusterkerken in de Regio Kampen’ (maart
  1999). Dit gaat over de besluitvorming rond de openstelling van
  het ambt van ouderling voor zusters der gemeente (met name van
  Eindhoven en Arnhem). In dit appèl worden de zusterkerken
  dringend uitgenodigd om zich opnieuw met de kerkenraad van Urk te
  verdiepen in zijn bezwaren en daarover te gelegener tijd door te
  spreken. Drijfveer van de kerkenraad is “een vruchtbare liefde
  voor Christus' gemeente en voor de doorbraak van Gods Koninkrijk
  in onze huwelijken en gezinnen, in onze kerken en in de
  samenleving”. De kerkenraad is met name bezorgd over de
  ontwikkelingen op het gebied van theologie en hermeneutiek. Hij
  denkt daartoe goed recht te hebben. Volgens hem wijst de Schrift
  andere wegen voor de Christelijke gemeente en voor het ambt dan
  die worden voorgestaan door een groeiend aantal gemeenten in ons
  kerkverband en daarbuiten.
  Het eerste en grootste deel van het appèl reageert op het besluit
  van Eindhoven (zie ook onder Eindhoven). Urk maakt bezwaar tegen
  het spreken over een zogenaamd dubbelpatroon in de bijbel,
  namelijk van ondergeschiktheid en van gelijkwaardigheid. Niemand
  ontkent dat in de Kerk onder het Oude en Nieuwe Verbond vrouwen
  bijzondere gaven bezaten en taken vervulden en posities
  bekleedden. “Wij zijn echter van mening, dat de voorbeelden van
  zelfstandig optredende vrouwen in de Bijbel niet veel te zeggen
  hebben over de onderhavige kwestie. (..) Door algemene
  gevolgtrekkingen uit bijzondere situaties, wordt het zicht op de
  voortgaande geschiedenis van God met Zijn Kerk onder Oud en Nieuw
  Verbond op z'n minst vertroebeld. (..) Paulus zegt op een
  beslissend
|130|
  moment in de Kerkgeschiedenis: “De vrouwen moeten in de gemeente
  zwijgen. (..) Zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de Wet
  zegt. Ik sta niet toe dat een vrouw onderricht geeft of gezag
  over de man heeft (1 Kor. 14: 34; 1 Tim. 2: 12).”
  Eindhoven heeft groot gelijk, wanneer men zegt, dat er meer in de
  Bijbel staat dan dat. Maar we kunnen een helder verbod van de
  Apostel Paulus niet ter zijde stellen of van minder gewicht
  achten ten gunste van een door ons al dan niet terecht
  waargenomen tendens in de Bijbelse geschiedenis. Het is
  aanvechtbaar om van teksten, die spreken over de
  ondergeschiktheid van de vrouw aan haar echtgenoot, te zeggen dat
  daar de OT-ische patriarchale samenleving doorwerkt. Het
  patriarchale hoort tot de puur verbondsmatige samenleving die men
  in het Nabije Oosten de eeuwen door altijd heeft gekend.
  Individualisatie behoort tot de Westerse cultuurwereld; de wereld
  waarin het Evangelie goeddeels pas in de tijd na de apostolische
  vaders is doorgedrongen.
  Galaten 3: 26v is onbruikbaar om het geschil over het ambt mee te
  beslechten. Paulus heeft het hier over de afwezigheid van
  verschillen als het gaat om het bekleed zijn met Christus. Hij
  wist echter verschillen tussen mannen en vrouwen niet uit. Hij
  geeft ook niet te kennen dat de ondergeschiktheid van de vrouw
  aan de man gevolg is van de zondeval en nu, in Christus, verleden
  tijd dient te worden. Urk ontkent dat Gal. 3: 26v iets te maken
  heeft met de vraag of een vrouw in Christus’ gemeente mag
  onderwijzen en gezag dragen. Het kind-van-God-zijn brengt voor de
  vrouw geen verandering mee in het feit dat ze haar eigen man
  onderdanig moet zijn (Rom. 7: 2; 1 Kor. 11: 3, 7-9; Ef. 5: 22-24;
  1 Pet. 3: 1,5,6) en ook niet in het feit dat ze in de gemeente
  geen onderricht mag geven en geen gezag mag hebben over de man (1
  Tim. 2: 12).
  Gezag hebben over de man mag een vrouw in Christus’ gemeente
  niet. Wat in de samenleving wel kan ligt in de kerk anders. Dat
  zegt de Apostel immers. Wat kan hij anders bedoelen, dan dat
  zusters in de Kerk niet gezagvol leiding mogen geven als diaken
  of ouderling in de kerkenraad?
  De kerkenraad van Urk is de mening toegedaan, dat de huidige
  ontwikkelingen in de NG kerken gekeerd moet worden. “Het komt ons
  toch voor, dat zich een emancipatiedrang aangediend heeft, die de
  hermeneutiek (uitlegregels) en de exegese (uitleg) onder druk
  zet. Helaas is de discussie over het functioneel Bijbellezen, de
  ‘nieuwe’ hermeneutiek, niet voortgezet na de LV van Apeldoorn.”
  Daar moet dringend over worden doorgesproken. “Wat ons daarin
  vooralsnog stoort, is de manier waarop de cultuur-wereld van toen
  vergeleken met die van vandaag, min of meer als hermeneutische
  sleutel wordt aangewend. In de Bijbel is sprake van een ander
  cultuur-patroon dan dat in onze dagen en daarom zijn wij niet
  meer gehouden aan zaken die in de Bijbel cultuur-gebonden zijn.
  Vraag is dan wel: wie maakt uit wat wel of niet cultuur-gebonden
  is?”
  Ten aanzien van de hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen
  vraagt Urk kritisch: “Was het wel goed, dat in de samenleving de
  positie van de vrouw werd, zoals ze geworden is? Zitten er alleen
  maar positieve kanten aan de emancipatie van de vrouw?”
  In de hele discussie over de vrouw in het ambt, wordt ‘het ambt’
  te hoog aangeslagen. Bepaalde mannen-broeders dragen
  hoofd-verantwoordelijkheid over het reilen en zeilen in de
  gemeente. Met die beperkte taak leven ze niet het leven voor de
  gemeente. Urk merkt te weinig, dat we met elkaar zoeken naar
  nieuw élan onder alle gemeenteleden.
  Utrecht
  Een studie-commissie heeft in de jaren 1988-1992 vier rapporten
  opgesteld over de vraag of het openstellen van het ambt van
  ouderling voor zusters der gemeente bijbels gezien al dan niet
  aanvaardbaar is. De commissie oordeelde dat er geen bijbelse
  gronden waren om het ambt van ouderling niet open te stellen. Een
  samenvattend rapport (zie A.5.9) is in de kerkenraad, de
  gemeentewijken en een gemeentevergadering besproken.
|131|
De conclusie van de commissie bleek een groot draagvlak in de gemeente te hebben. Het bleek dat het door de kerkenraad als minimaal voor invoering vereiste percentage van 85% van de gemeenteleden, instemde met deze conclusie. De raad besloot op 7 juni 1993 tot openstelling over te gaan. Sindsdien functioneren binnen de gemeente vrouwelijke ouderlingen.
  Vlaardingen
  De kerkenraad heeft vastgesteld dat het afwegingsproces binnen de
  Arnhemse zustergemeente met zorgvuldigheid en luisterend naar
  Gods Woord heeft plaatsgevonden. Daarom kan de raad de beslissing
  van Arnhem volledig respecteren. De raad is van oordeel, dat de
  onderhavige kwestie van het openstellen van de ambten voor
  zusters tot de zaken behoort waarin plaatselijke gemeenten vrij
  zijn hun eigen keuzes te maken.
  Zaandam
  De kerkenraad meent dat ‘Arnhem’ uitgaat van de vooronderstelling
  dat er geen bijbelse bezwaren zijn tegen de vrouw als ouderling.
  Om vanuit de samenleving (zie paragraaf A.2, 118 over
  wereldgelijkvormigheid) naar de bijbel te gaan lijkt Zaandam niet
  wenselijk. We zullen in de Bijbel bij het begin moeten beginnen,
  bij de scheppingsordeningen. Daar grijpt Paulus in 1 Tim. 2: 13
  op terug. De commissie V.O.P. moet eerst de bijbelse gegevens
  onverkort laten spreken.
  Ook het stuk over het verstaan van de bijbel (zie A.2, 122) wordt
  aanvechtbaar gevonden. Weten wij het vandaag allemaal beter? “Het
  evangelie verdraagt geen compromis met de samenleving. Dat
  compromis vinden we helaas in het rapport van ‘Arnhem’.” Zaandam
  hoopt dat de commissie V.O.P. alle ballast bij de studie aan de
  kant zet en zo onbevangen mogelijk probeert de Heilige Schrift te
  lezen om te verstaan of de Here zusters roept tot het ambt van
  ouderling.
  Zalk en Veecaten
  De kerkenraad heeft waardering voor het omvangrijke werk van
  Arnhem en voor de uitnodiging om mee te denken. De reactie moet
  helaas vooral kritisch zijn. Klopt de constatering, dat Arnhem
  vooral lijkt te wijzen op de risico's van wereldvreemdheid en de
  bedreiging van wereldgelijkvormigheid voor onze gemeenten geheel
  buiten beschouwing laat? “Dat wereldgelijkvormigheid een
  bedreiging voor onze gemeenten kan vormen — een aspect dat
  absoluut aandacht moet krijgen in de onderhavige discussie — laat
  men volledig buiten beschouwing.” Zet Arnhem niet een
  oneigenlijke druk op de discussie door te verklaren dat een
  discussie over vrouwelijke ouderlingen niet eindeloos kan worden
  uitgesteld, terwijl die nog maar sinds kort in onze kerken
  denkbaar is gebleken? Is het terecht dat Arnhem het heil van de
  plaatselijke gemeente wil laten prevaleren? Afgevaardigden naar
  regionale vergaderingen en gastpredikanten worden met de
  vrouwelijke ouderling geconfronteerd, ook als ze daar tegen zijn.
  Invoering van vrouwelijke predikanten zal bezwaarde gemeenten
  zeer in het isolement drijven. Zal overgaan tot het legaliseren
  van een tot nu toe gevolgde gedoogpraktijk ‘de emmer niet doen
  overlopen’? Zo’n besluit betreft het draagvlak van ons
  gereformeerde kerkverband. Daarom is het een illusie dat
  invoering is over te laten aan de plaatselijke gemeenten.
  Het belangrijkste bezwaar is dat in het rapport hardop de vraag
  wordt gesteld of wij in dezen nog wel gebonden zijn aan wat
  de bijbel ons vertelt (zie A.2, 122). “Exegetisch, maar
  vooral hermeneutisch is er teveel af te dingen op het rapport.
  Natuurlijk is de Bijbel in een bepaalde cultuur geschreven. Maar
  de betreffende voorschriften van Paulus overstijgen nu juist de
  cultuur, doordat hij ze baseert op de nog ongecultiveerde
  schepping.”
|132|
  Kunnen we elkaar nog in de stijl van het Koninkrijk van God
  aanspreken? Kan Arnhem niet in plaats van eigen belang te zoeken,
  allen (allereerst de eigen bezwaarde gemeenteleden) in alles ter
  wille zijn?
  Samengevat:
  1. Onthaasting in plaats van jakkeren is meer in de stijl van de
  Geest van Christus.
  2. Meer studie is nodig van het feit, dat Paulus op de schepping
  terugvalt als boven-cultureel moment.
  3. Serieuze NG studie is gewenst over wereldgelijkvormigheid en
  over de haat van de wereld jegens de volgelingen van Jezus.
  4. Veel consciëntieuzer dan tot nu toe het gemeenschappelijk
  belang van deze zaak een rol laten spelen.
  Zeist
  In november 1999 ontving onze commissie de Verantwoording
  voor het besluit van de kerkenraad van de NGK te Zeist inzake
  “vrouw in het ambt” (zie A.5.10). Deze dateert van 29 maart
  1999. Het gaat daarbij om het volgende besluit:
  “Na raadpleging van de gemeente heeft de kerkenraad het volgende
  besloten:
  • dat voortaan alle ambten in de gemeente, ook door zusters die
  daarvoor gaven en bekwaamheden bezitten, vervuld kunnen
  worden,
  • daarvan de zusterkerken in de regio mededeling te doen en hen
  deze verantwoording toe te zenden,
  • terwille van en in contacten met zusterkerken en plaatselijke
  andere kerken wijs en behoedzaam te handelen.”
  In november 1999 bestaat de indruk bij de kerkenraad, dat de
  reacties op de effectuering van het besluit en de mededeling
  ervan aan de regiokerken wijzen op een vrijwel algemene
  acceptatie.
  (Bron: Enkele aspecten betreffende de vrouw in het ambt.
  Rapport van studiecommissie Vrouw in het Ambt (commissie VIA),
  nov. 1994)
  Het rapport concentreert zich op het hoofdschap in de man-vrouw
  relatie en in verband daarmee op het lidmaatschap van de
  vrouwelijke diaken van de kerkenraad.
  Reacties van de commissie VIA op het
  Studierapport (1991)
  Bij Ef. 1: 22-23 en Kol. 2: 19 (Christus als hoofd) moeten we aan
  meer dan alleen ‘gezag’ denken. Het is het niet zozeer òf-òf,
  maar èn-èn, niet alleen gezag, maar ook bron, schenker van alle
  gaven, steungever, saambinder, zorg voor groei van de gemeente,
  etc.
  Betekenissen van ‘rosj’ (Hebr. hoofd) in het OT? De
  commissie VIA schrijft: dit heeft nergens de betekenis
  ‘bron’.
  Betekenissen van ‘képhalè’ (Gr. hoofd) in het NT? De
  commissie VIA schrijft: dit heeft nergens de betekenis
  ‘bron’.
  Conclusie van de commissie VIA: Zowel in het OT als het NT bij
  ‘hoofd’ nooit aan ‘oorsprong/ bron’ denken.
  Dit wil evenwel niet zeggen dat het hoofdschap slechts het aspect
  van gezag inhoudt. SR91, p.71, r. 15, zegt: “Paulus wil
  in Ef. 5: 22 de vrouw inprenten, dat ze zich niet als
  tegenspeelster van de man mag opstellen, maar als medewerkster
  zich voor hem beschikbaar stelt en haar schouders zet onder de
  taak die ze met hem deelt. Dat wil nog niet zeggen, dat er van
  een gezagsrelatie sprake zou zijn.”.
|133|
Reactie van de commissie VIA: Misschien moet zelfs gezegd worden: deze gedachte is in het licht van Ef. 5: 22-23; 6 :1,5 geheel onhoudbaar.
  Twee opvattingen over de strekking van het hoofdschap
  binnen de commissie VIA
  Vragen: Hoe is de ideale man-vrouw verhouding (paradijstoestand?,
  invloeden zondeval?, waarnaar nu te streven?).
  Opvatting A: Hoofdschap van de man houdt in dat hij de
  eerste is in leidinggeven. De vrouw geeft leiding naast hem. In
  de gemeente betekent dat: de kerkenraad heeft de leiding en de
  ouderlingen vormen het ‘hoofd’. Prioriteit ligt niet bij het
  veranderen van structuren (niet verboden), maar bij gehoorzaam je
  taak uitvoeren in de geworden/verworden situatie.
  Opvatting B: Dat Adam moest leiding geven aan mannin
  staat niet in Gen. 1 en 2. Sommige vrouwen krijgen ook van God de
  gave om leiding te geven. Zouden ze die niet mogen gebruiken? Nog
  steeds wordt met een beroep op bepaalde schriftgedeelten
  verklaard dat vrouwen geen diaken of ouderling mogen zijn. Is
  hier niet sprake van over het hoofd zien van de specifieke
  blikrichting van de betreffende teksten? Laat het voorbeeld van
  Priscilla al niet zien, dat we met een algemeen en permanente
  verbodsopvatting van 1 Tim. 2 vastlopen? (verwijzing naar
  Opbouw-artikel M. Biewenga, 14/8/92).
  Vrouwelijke diakenen in de kerkenraad?
  Er zijn in de commissie VIA twee visies op de verhouding tussen
  man en vrouw met betrekking tot gezag uitoefenen en leidinggeven.
  Daarom wordt verschillend gedacht over vrouwelijke diakenen als
  kerkenraadslid en over het ‘gelijkwaardig’ aan de ouderlingen
  deelhebben aan leidinggeven.
(Bron: Advies inzake de vrouw en het ambt. Rapport van de commissie ‘vrouw en ambt’, sept. 1996)
  Oriëntatie
  Eigen gemeente
  In 1978 spreekt de kerkenraad zich uit voor openstelling
  diakenambt voor vrouwen, omdat de Schrift ook over vrouwelijke
  diakenen spreekt. Verdere studies zijn nodig mb.t.
  ouderlingenambt. In 1989 werd de openstelling voor vr. diaken
  geëffectueerd.
  LV
  Overzicht van LV-commissies en van rapporten (’85, ’88, ’91 +
  ’94) m.b.t. de kernvragen over de wijze van omgaan met de
  Schrift, over de man-vrouwverhouding en over vrouw en ambt (in
  het bijzonder dat van ouderling).
  Kerkverband
  Gemeenten die zich voor de vrouw in het ouderlingenambt hebben
  uitgesproken zijn Assen, Baarn, Eindhoven, Groningen, Oegstgeest,
  Utrecht en Zeist. Dan volgt een korte weergave van de
  motiveringen. Bij alle genoemde gemeenten komt naar voren dat de
  aanwezige gaven van de zusters gebruikt moeten worden. Er zijn
  een aantal vragen bij het tekstgebruik. Gal. 3: 28: Mag hier meer
  van gezegd worden, dan dat man en vrouw op dezelfde wijze delen
  in de genade? 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 12 zijn cultuur- en
  tijdgebonden. Maar is er daarnaast in deze hoofdstukken toch niet
  een aanwijzing te vinden voor de man-vrouwverhouding in het
  algemeen, dus ook nu nog geldend? In 1 Kor. 11 komt ook het
  hoofd-zijn van de man aan de orde. Men legt heel sterk accent op
  de
|134|
dienende kant. Maar heeft het woord ‘hoofd’ hier ook niet de betekenis van eerste, van toonaangever?
  Gemeenteavond 1: Hoe gaan we om met de
  Schrift?
  Er zijn vier benaderingen:
  1. De Schrift is duidelijk en daar houden we ons aan.
  2. De Schrift is duidelijk, maar wij zijn verder in de
  heilsgeschiedenis. Dit geeft nieuwe ruimte.
  3. De Schrift is niet uitgesproken duidelijk; wij hebben
  ruimte.
  4. De Schrift is niet uitgesproken duidelijk. Wij wachten op meer
  licht.
  Discussie: De spanning tussen situatie in kerk en maatschappij
  kan een probleem zijn voor gemeenteleden. De wereld mag niet
  bepalen hoe wij de bijbel lezen.
  Gemeenteavond 2: Hoe spreekt de Schrift over de
  verhouding man-vrouw?
  Er zijn twee benaderingen:
  1. Man en vrouw gelijkwaardig. Hierbinnen is er onderschikking
  van de vrouw ten opzichte van de man. Dit is zo van de schepping
  af tot nu toe. Dit vraagt om goed verstaan van die
  onderschikking.
  2. Gelijkwaardig. Vóór de zondeval nevenschikking. Na de zondeval
  heersen van man over vrouw. In Christus man en vrouw gelijk. In
  de heilsgeschiedenis is er een ontwikkeling naar meer gelijk.
  Vraag: Hoe toets je wanneer een ontwikkeling
  heilshistorisch mag heten? Andere vragen: Verschil tussen binnen
  en buiten het huwelijk? Verschil tussen binnen-de-gemeente en
  buiten-de-gemeente?
  Ds. Zwarts: Na de zondeval treedt God regulerend op
  tegen de zonde, om de gevolgen zoveel mogelijk in te dammen
  (bijv. regeling van scheiding). Nu is de zonde nog steeds een
  realiteit. Je zou de gezagsverhouding kunnen zien als een
  noodverband om de gevolgen van de zonde in te dammen. Is dit
  cultuurgebonden? Paulus gaat toch wel heel vanzelfsprekend uit
  van het positieverschil. Cultuurverschillen kunnen wel eens
  kleiner zijn dan we denken.
  Gemeente-avond 3: Hoe spreekt de Schrift over de
  ambten?
  Een ambt is een taak/dienst/goed werk (1 Tim. 3: 1) waarvoor
  iemand wordt aangesteld. De taak van een oudste wordt omschreven
  in Hand. 20: 28, 1 Tim. 3: 5; 5: 17 en Tit. 1. We zien hier
  noties als zorgen voor de gemeente, leidinggeven, prediking,
  onderricht, vermanen, tegenspreken, weerleggen. Er is dus een
  ‘tegenover’ ten opzichte van de gemeente. Een wachtersfunctie.
  Gezag en dienst vormen hierbij geen tegenstelling.
  Ds. Zwarts: De oudste heeft gezag in de gemeente, vanuit
  het Woord en krachtens aanstelling door de Heilige Geest. Dit
  gezag wordt gekleurd door woorden als dienst en nederigheid. Maar
  heeft dit gezag een mannelijke component? De gezagsstructuur is
  nodig na de zondeval, nog steeds. Als het goed is (Christus de
  ruimte krijgt) zal dit minder opvallen. Ook in een goed huwelijk
  valt het positieverschil nauwelijks op. Maar we leven niet altijd
  op dat niveau en daarom is correctie nodig. Het is een zaak van
  wijsheid om een structuur te gebruiken met mannelijke
  ouderlingen.
  Overige overwegingen
  Kerkverband
  Vijf gemeenten (in 1996) zijn ertoe overgegaan het
  ouderlingenambt open te stellen. Behalve Assen betreft dit
  gemeenten, die zich niet aan het AKS hebben gebonden.
|135|
  ‘Kleine oecumene’
  Openstelling ouderlingenambt voor vrouwen zal de betrekkingen
  niet vereenvoudigen.
  Standpunt kerkenraad A’dam-C uit 1984
  In een brief van de kerkenraad uit 1984 aan de LV over het
  verschil dat hij zag tussen openstelling voor zusters van het
  diakenambt en het ouderlingenambt, staat: “Wat de vrouwelijke
  ouderlingen betreft is het moeilijk om zonder het omstreden
  begrip van ‘tijdgebondenheid’ met de apostolische voorschriften
  van 1 Kor. 14: 34-36 en 1 Tim. 2: 11-12 klaar te komen. We zeggen
  niet dat dat onmogelijk is. We lieten al merken dat op dit punt
  ook onder ons de eenstemmigheid (nog) ontbreekt. Maar beiden,
  voor- en tegenstanders van de vrouwelijke ouderling, zijn het
  erover eens dat we het begrip ‘tijdgebondenheid’ als
  uitlegkundige sleutel, vooral in zijn gevolgen, niet kunnen
  overzien. Immers, hoe voorkomen we dat vitale delen van de
  Schrift met behulp van deze zelfde sleutel van hun kracht worden
  beroofd?”
  Gemeenteavonden
  In de gemeenteavonden (periode ’94-’96) bleken de vragen omtrent
  ‘tijdgebondenheid’ nog steeds actueel. “Is onze tijd en onze
  gemeente werkelijk verder en vrijer dan die waaraan de apostel
  Paulus zijn voorschriften bond? Hebben wij meer licht van de
  Geest ontvangen?”
  Advies (1996): “Geen vrouwelijke
  ouderlingen”
  Overwegingen bij dit advies:
  1. Op grond van de bijbel kan niet worden gesteld dat ze
  voorkomen of moeten worden aangesteld. Cultuurgebonden, noch
  heilshistorische benadering overtuigen. Ef. 5 is belangrijk,
  omdat de man hoofd is van de vrouw, evenals Christus het hoofd is
  van zijn gemeente.
  2. Ten aanzien van kerkverband en ‘kleine oecumene’ is het
  wijzer, in verband met gevoeligheid en vergroten van
  verschillen.
  3. Gaven van vrouwen behoeven niet ongebruikt te blijven.
  Verwezen wordt naar het functioneren van vrouwelijke pastorale
  medewerkers in A’dam-C.
  Het advies is unaniem, maar de motivatie loopt op onderdelen
  uiteen: van meer principieel tot meer het accent op
  wijsheidsoverwegingen.
(Bron: GEGRONDE VRAGEN — schets van een verantwoording van de vrouw in het ambt)
  Schriftgezag laat zich kenmerken met twee woorden: de Schrift als
  bron en norm. Een bron om uit te putten en je aan te laven. Ook
  een norm: regel voor geloof en leven. De tijden door bevraagbaar
  op de vragen van de eigen tijd. En verstaan vanuit die vragen
  richting wijzend. Waar het gebruik als bron opdroogt, verstart de
  Schrift als norm. Echt gezag stroomt door de bedding van
  verrukking, bevlogenheid en ontroering.
  Ruimte voor de eigen vragen in de omgang met de Schriften is een
  levensvoorwaarde voor de christelijke gemeente. Zo zijn de
  Schriften in twee, drie millennia door een verscheidenheid aan
  culturen heen getrokken en op steeds nieuwe wijzen verstaan. En
  meer dan eens hebben ontwikkelingen in de cultuur bevruchtend
  gewerkt op het lezen en verstaan van de Schriften. Meer dan eens
  moesten eerst een cultuur de schellen van de ogen vallen, moest
  er eerst aandacht voor maatschappelijke nood of een
  maatschappelijk tekort gevraagd en verworven worden, alvorens de
  ogen opengingen voor schatten in de Schriften waar eerder
  overheen gelezen was.
|136|
  Zo staat ook de roep om de vrouw in het ambt niet los van de
  maatschappelijke emancipatie van de vrouw. Het valt alleen maar
  te waarderen wanneer de christelijke gemeente in een dergelijke
  ontwikkeling niet klakkeloos meegaat, maar wel royaal ruimte
  biedt aan het opnieuw bevragen van de Schriften.
  Lange tijd is de vraag naar de vrouw in het ambt afgedaan met de
  bekende zwijgteksten (1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 12). Deze
  teksten lijken op zich duidelijk. Echter dat is ook het geval met
  andere teksten, die in het verleden gebruikt zijn om bijv. het
  orgelspel uit kerkdiensten te weren, het dragen van een lange
  broek door vrouwen te verbieden, de achturige werkdag en de
  vijfdaagse werkweek af te wijzen. In lijn met het
  gelegenheidskarakter van de brieven van Paulus, kunnen de
  voorschriften in de ‘zwijgteksten’ worden opgevat als
  corrigerende opmerkingen aan het adres van vrouwen, die met
  veronachtzaming van andere verantwoordelijkheden een
  buitensporige en ongezonde claim dreigden te leggen op het leven
  van een gemeente toen en daar. Alleen al vanwege hun bijzondere
  blikrichting en zeer gerichte zeggenschap kunnen de zwijgteksten
  moeilijk nog langer als doorslaggevend beschouwd worden.
  De Schriften kennen veel vrouwen op verantwoordelijke posities,
  daaronder vrouwen werkzaam in de prediking van het evangelie. Een
  dragende lijn in de Schrift is dat de mens is geschapen en
  bestemd om te worden herschapen, mannelijk en vrouwelijk naar het
  beeld van God. God stelt de vrouw als een hulpe
  tegenover de mens die Hij als eerste had geschapen (Gen. 2:
  18-25). Alleen is hij maar eenzijdig. Hij behoeft een die
  tegenspel biedt, op alle terreinen van het leven. Dat is het
  perspectief in de richting waarvan de Schriften ons drijven (Joël
  2: 28-29; Hand. 2: 17-18). Niet de vloek, maar de belofte is de
  bron waaraan de norm ontspringt. Het visioen van Joël 2 wijst de
  richting aan naar een gemeente zonder macht van rang of stand
  (Gal. 3:28).
  Paulus geeft met de gelijkberechtiging van slaaf en vrije in de
  gemeente een aanzet tot de afschaffing van de slavernij, waar het
  pas veel later in de tijd van gekomen is. En met de
  gelijkberechtiging van man en vrouw in de gemeente opent hij op
  zijn minst de weg naar het dienen van de vrouw in alle ambten.
(Bron: Verslag werkgroep ambten, november 1995)
  Informatiebronnen
  Navraag is gedaan bij Groningen, Oegstgeest en Utrecht naar
  motivatie en bevindingen mb.t. de openstelling van het
  ouderlingenambt voor vrouwen. Uit de ontvangen rapporten bleek,
  dat de argumenten voor openstelling onderling grote overeenkomst
  vertonen. In gesprekken met gemeenteleden uit de genoemde
  gemeenten is gebleken dat de ervaringen met vrouwelijke
  ouderlingen overwegend als positief gezien werden.
  Overwegingen
  De vraag of vrouwen in de gemeente in het ambt mogen dienen is
  eeuwenlang met ‘nee’ beantwoord. Dit lijkt te passen bij de
  toenmalige positie van vrouwen. Moet dit zo blijven nu die
  maatschappelijke positie sterk is veranderd? Verbiedt de bijbel
  dat de vrouw een verantwoordelijke positie heeft in de kerk of
  dat ze wordt toegelaten tot de ambten? We zien in de bijbel geen
  eenduidig beeld. Enerzijds lezen we dat er in Christus noch man
  noch vrouw is, en illustraties hiervan. Anderzijds zijn er
  diverse teksten die een leidende rol van de vrouw lijken te
  blokkeren. Het gebruik van deze 'anti-teksten' zit er bij ons
  diep in. Wie die teksten echter nauwkeurig bekijkt ziet dat ze
  ook een andere uitleg verdragen dan een die de vrouwen radicaal
  en voor altijd uit de ambten wil weren.
|137|
Ook moet erkend worden dat de Bijbelwoorden in een andere situatie werden gesproken dan die wij kennen. De slavernij wordt als gegeven geaccepteerd, zonder dat er stelling tegen wordt genomen. Anderzijds is een christelijke gemeenschap een tijdbom onder de slavernij. Zo was de positie van de vrouw in de dagen van Paulus anders dan in onze tijd. Zie ook de argumenten in het rapport van Utrecht, waar de werkgroep graag naar verwijst, (opm: dat rapport was toegevoegd als bij het rapport van de werkgroep).
  Conclusies
  • De gaven, die Christus geeft aan zijn gemeente zijn ook aan
  vrouwen gegeven.
  • De verhouding tussen man en vrouw zoals die in Paulus’ dagen
  was, is verleden tijd.
  • Niemand in de wereld om ons heen zal er aanstoot aan nemen als
  vrouwen als ambtsdragers dienen in de gemeente (dat was in
  Paulus’ dagen wel zo). Nu is het argument omgekeerd.
  • De Schrift hoeft geen geweld aangedaan te worden om vrouwen toe
  te laten tot het ambt. Er is wel een ander verstaan.
(Bron: Verantwoording van het besluit tot aanstellen van vrouwelijke ouderlingen, januari 1999)
  Schriftgezag
  Het bijbelwoord is voor ons gezaghebbend als het gaat om de
  openstelling van het ambt van ouderling voor vrouwen. Kom je dan
  niet in strijd met 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 12? Het is te
  simpel om met deze twee teksten de discussie af te doen. Er is in
  de bijbel een patroon te zien waarin vrouwen ondergeschikt zijn
  aan de man en een patroon van gelijkwaardigheid. Dit wordt
  toegelicht met voorbeelden. Over de verhouding daarvan wordt
  verschillend gedacht. De kerkenraad en de gemeente (E) menen in
  overgrote meerderheid, dat vrouwen ouderling en predikant kunnen
  worden. De motiveringen hiervoor zijn niet eensluidend:
  1. Ondergeschiktheid is gevolg van zondeval. Door Christus is er
  herstel van de oorspronkelijke gelijkwaardigheid.
  2. God heeft zijn woord geconcretiseerd in een patriarchale
  cultuur. Bij de onze hoort gelijkwaardigheid.
  3. Ondergeschiktheid is beperkt tot het huwelijk.
  De kerkenraad zag geen heil in nieuwe krachtsinspanningen om
  hierover op één lijn te komen.
  Emancipatiebeweging
  De vrouwenemancipatie heeft een aantal vruchten die ook door
  christenen dankbaar geplukt worden. Bovendien is het onmiskenbaar
  dat we onder invloed ervan de bijbel anders zijn gaan lezen. Toch
  liggen vrouwelijke ambtsdragers niet zomaar in het verlengde van
  die beweging. In de emancipatiebeweging zijn een aantal motieven
  zichtbaar, die vreemd zijn aan het evangelie. Christelijke
  dienstbaarheid is wezenlijk voor het ambt. Leidinggeven is
  enerzijds eervol, maar vraagt ook om zelfverloochening en brengt
  soms lijden aan de kerk mee. De motivatie om als vrouw dienst te
  doen als ouderling of predikant moet voortkomen uit de bereidheid
  om de Here Jezus na te volgen.
  Kerkverband
  Eindhoven is zich bewust dat het niet om een middelmatige zaak
  gaat. Waarom niet
|138|
langer wachten op overeenstemming en fiat van de zusterkerken? Eindhoven komt tot andere afweging. “De kerkenraad acht het niet verantwoord tegenover de Here als wij in onze eigen gemeente geen gebruik gaan maken van de gaven die Hij aan zusters geschonken heeft om leiding en onderricht te geven. Nog langer daarmee wachten zou te vervreemdend werken voor een groot deel van de gemeente.” Verder maakt het kerkverband duidelijk dat kerken waar men al jarenlang ouderlingen heeft, er helemaal bijhoren (één in geloof en belijden). Ook Assen (ondertekenaar AKS) is niet vermaand. Eindhoven hoeft zichzelf dus niet als onbetrouwbare partner te beschouwen met zijn besluit. De besprekingen in de regio hebben dit bevestigd.
  CGK Eindhoven
  Gaat niet mee met het besluit. Hoewel een meerderheid in de
  gemeente voorstander is van vrouwelijke ouderlingen en diakenen,
  laat men zich leiden door de situatie in het eigen kerkverband.
  Zorg is er bij CGK en NGK over gevolgen voor de verhouding van de
  CG zusterkerk met hun kerkverband. Echter de CG kerkenraad sprak
  de overtuiging uit dat de intentie om trouw te blijven aan de
  Schrift herkend wordt.
(Bron: Vrouwen in het ouderlingenambt? Een handreiking namens de kerkenraad, 1997)
  A. Kerkenraadstandpunt: geen uitgesproken ja of
  nee
  De kerkenraad wil de discussie niet leiden in de richting van een
  vooraf ingenomen standpunt. Hij is van mening dat het punt van
  vrouwelijke ouderlingen een ‘vrije kwestie’ is, die dus aan de
  vrijheid van de plaatselijke kerken kan worden overgelaten.
  B. Uitgangspunt van de discussie
  De kerkenraad vindt dat de discussie niet zou moeten gaan over de
  interpretatieverschillen bij allerlei relevante teksten. In de
  ogen van de kerkenraad is Paulus wel degelijk duidelijk over de
  plaats van de vrouw in de gemeente. De discussie moet vooral gaan
  over welke gelding die — op zichzelf duidelijke — teksten voor de
  gemeente vandaag hebben.
  C. De structuur van de gemeente volgens het Nieuwe
  Testament
  1. Een verkeerde vraag
  De volgende vraag wordt wel gesteld: Kent de Schrift vrouwelijke
  ouderlingen? De tegengestelde antwoorden op deze vraag kunnen tot
  de conclusie leiden dat de bijbel onduidelijk is op dit punt. Een
  andere voor de hand liggende mogelijkheid is dat we de verkeerde
  vraag stellen. Uitgaande van wat de Schrift zegt over de plaats
  van de vrouw in de gemeente in het algemeen en in de ambten in
  het bijzonder willen we de Schrift de vraag stellen: Wat is de
  (ambtelijke) structuur van Christus’ gemeente in het Nieuwe
  Testament en welke plaats hebben zusters der gemeente daarin? We
  vinden de volgende gegevens:
  2. Gaven en diensten in de gemeente
  Er is geen blauwdruk voor de opzet van het gemeentelijk leven.
  Woorden als ambt en kerkenraad vinden we niet in de bijbel. De
  Here Jezus beschouwt leden van zijn gemeente als arbeiders in de
  wijngaard. De Heiland heeft de gemeente door zijn Geest toegerust
  met (genade)gaven en diensten.
  a. Genadegaven: voor alle gemeenteleden
  Genadegaven of gaven van de Geest worden gegeven, zonder dat er
  daarbij onderscheid is tussen mannen en vrouwen (1 Kor. 12: 1-11;
  Joël 2: 28-32; Hand. 2: 17-21). Doel ervan
|139|
  is het kunnen functioneren van de gemeente, zoals van een door
  het kruis en de opstanding van Christus bevrijde en vernieuwde
  gemeenschap mag worden verwacht.
  b. Diensten: voor sommige gemeenteleden
  Naast genadegaven zijn er ook diensten (1 Kor. 12: 28; Ef. 4: 11)
  om de gemeente te besturen. Daarmee bedoelt het NT wat wij ambten
  zijn gaan noemen. Tussen gaven en diensten zijn de twee
  belangrijkste verschillen:
  • dat gaven worden gegeven aan allen, terwijl in de diensten
  slechts sommige gemeenteleden functioneren (1 Kor. 12:
  7,11,28);
  • dat men voor het uitoefenen van een dienst aangesteld, erkend
  en bevestigd wordt, hetgeen een zekere afzondering van en het
  uitoefenen van gezag over de gemeente met zich meebrengt (Hand.
  14: 23; 20: 28; Tit. 1: 5-9).
  In deze bijbelse gegevens over de diensten (ambten) herkennen wij
  het werk, dat bij ons is ondergebracht in het ambt van ouderling.
  Voor de ambtelijke werkzaamheden, die wij in het ambt van diaken
  hebben ondergebracht, is het moeilijker duidelijke informatie aan
  de Schrift te ontlenen. Toch zijn er gegevens die wijzen in de
  richting van een officiële ambtelijke status (Filip. 1: 1; 1 Tim.
  3: 1,8).
  c. Duidelijke Schriftgegevens: geen vrouwelijke
  ouderlingen, wel vrouwelijke diakenen
  Ouderlingschap. Paulus denkt hierbij niet aan vrouwen,
  maar aan sommige mannen. Zij gaan voor, vertegenwoordigen de
  gemeente en oefenen herderlijk gezag uit.
  1 Kor. 11:3: het hoofd van de vrouw is de
  man
  Bidden en profeteren behoren bij de categorie genadegaven en zijn
  geen ambtelijke activiteiten. In deze tekst brengt Paulus onder
  meer een rangorde aan in hun onderlinge verhouding en in die tot
  Christus. Hoofd-zijn geeft aan wie voorop gaat, voortrekker is,
  bepalend is voor wie na hem komen. Dit geldt niet alleen voor de
  huwelijksrelatie, maar hier juist voor het optreden in de
  gemeentesamenkomsten. Wat Paulus hier te berde brengt, betekent
  voor het ambt van oudste, dat immers gekenmerkt wordt door een
  bepaalde vorm van gezagsuitoefening, dat de gegeven rangorde
  tussen man en vrouw het volgens Paulus onmogelijk maakt, vrouwen
  als oudste te roepen. Dat zou die rangorde volledig in de war
  sturen.
  1 Kor. 14:34-36: zwijgen in de gemeente
  Paulus’ voorschrift aan vrouwen om te zwijgen, staat in het kader
  van allerlei regels om de goede orde in de gemeentesamenkomsten
  van de Korintiërs te waarborgen (vs. 26-40). Gezien de plaats die
  vrouwen ten opzichte van de man hebben, mogen zij van Paulus die
  ondergeschiktheid niet doorbreken. We hebben hier niet te doen
  met een absoluut zwijggebod. Het spreken-met-gezag is aan de
  mannen voorbehouden (uitleggen van tongen en profetieën) en dan
  moeten de vrouwen hun ondergeschiktheid in acht nemen en dus
  zwijgen van Paulus. Aangezien het onderwijs aan de gemeente een
  gezagstaak is en opgedragen aan de oudsten (ouderlingen), geeft
  deze tekst indirect aan, dat vrouwen, volgens Paulus, niet tot
  dit ambt geroepen kunnen worden: “Want het staat lelijk voor een
  vrouw te spreken in de gemeente.”
  1 Tim. 2:11 en 12: (..) geen onderricht geven,
  geen gezag over de man (..) Wat in bovengenoemde teksten nog
  indirect bleek, wordt nu zonder omhaal van woorden expliciet en
  duidelijk door Paulus gezegd. Ook in deze tekst gaat het niet
  alleen maar over de huwelijksrelatie van man en vrouw, maar
  betreft het gezien het woordgebruik een algemene strekking. De
  regel waaraan Paulus ook hier vrouwen in de gemeente bindt is
  overduidelijk. Voor de apostel staat vast: vrouwen mogen niet tot
  het ambt van ouderling worden geroepen.
|140|
  Tit. 1:5-6: (..) mannen aangesteld als
  oudsten
  Uit deze tekst blijkt zonneklaar dat Paulus bij het ambt van
  oudste alleen aan mannen denkt.
  Diakenambt: Rom. 16: 1 en 1 Tim. 3: 11 vormen duidelijke
  aanwijzingen dat er vrouwelijke diakenen waren, die een
  ambtelijke status hadden. 1 Tim. 3: 11 geeft aan dat Paulus hen
  toch wil onderscheiden van hun mannelijke ambtgenoten.
  d. Samenvatting
  • De bijbel maakt onderscheid tussen gaven en ambten.
  • Oudsten moeten worden aangesteld voor onderwijs, opzicht en
  tucht, enz.
  • Paulus denkt hierbij niet aan vrouwen, maar aan sommige mannen.
  Onderwijzen en gezag uitoefenen brengen dat met zich mee.
  • Voor de hulpverlening in de gemeente werden zowel sommige
  mannen als vrouwen geroepen om diakenen te zijn.
  e. Conclusie
  Volgens Paulus is er wel ruimte om zusters der gemeente te roepen
  tot het ambt van diaken, maar nadrukkelijk niet tot dat van
  ouderling. Bij het ambt van ouderling (onderwijzen, vermanen)
  komt het onderdanig zijn van de vrouw aan de man, zoals Paulus
  dat voorschrijft, in gevaar.
  D. De geldigheid voor ons van de Schriftplaatsen over de
  plaats van de vrouw in de gemeente
  Als we besluiten het ouderlingenambt open te stellen voor vrouwen
  vinden we Paulus tegenover ons. De grote vraag is dan: hebben de
  betreffende teksten voor ons dezelfde geldigheid als voor de
  gemeenten, waaraan Paulus schrijft? Aan deze vraag zitten nogal
  wat haken en ogen.
  1. Paulus’ woorden altijd geldig
  We zullen deze uitspraak niet gauw op alle geboden, verboden en
  uitspraken toepassen (bijv. 1 Kor. 11: 2-16, 1 Tim. 2: 9; Tit. 1:
  12, 13).
  2. Paulus’ woorden cultuurgebonden
  Sommigen wijzen op 1 Kor. 11: 13-15 en 1 Kor. 14: 35 voor de
  opvatting dat Paulus’ woorden moeten worden verstaan vanuit de
  culturele context. Paulus zou willen voorkomen dat de gemeente in
  een kwade reuk komt te staan op een in feite ondergeschikt
  punt.
  3. Paulus’ woorden situatiegebonden
  Deze opvatting wordt verdedigd met het argument dat de brieven
  ingaan op concrete situaties en omstandigheden. Zo zouden
  bijvoorbeeld in Korinte de vrouwen hebben bijgedragen aan de
  ongeregeldheden in de samenkomsten. Onze situatie is anders en
  daarom zouden wij in onze situatie anders mogen handelen dan
  Paulus toen voorschreef.
  Een probleem met de opvattingen 2 en 3 is, dat voor Paulus de
  onderdanige positie van de vrouw ten opzichte van de man
  kennelijk meer is dan een natuurlijk of cultureel gegeven (1 Tim.
  2: 13, 1 Kor. 11: 8,9); het is een met de schepping gegeven orde.
  Ook komt de vraag op of met het tijd- of situatiegebonden
  verklaren van de teksten over de plaats van de vrouw, we onszelf
  niet teveel vrijheid toekennen ten aanzien van de Schrift. Of
  zijn er criteria, die kunnen aangeven, welke bijbelse
  voorschriften door hun tijd- of situatiegebondenheid voor ons
  vandaag niet meer gelden en welke wel? Wat betekent in dat
  verband 1 Kor. 11: 13 voor ons?
|141|
  E. Consequenties voor onze contacten met de CG kerken in
  Haarlem
  Deze kerken hebben ons op last van hun particuliere synode
  gevraagd de weg van vrouwelijke ambtsdragers niet verder te
  bewandelen en zelfs die van de vrouwelijke diaken te verlaten.
  Als we besluiten ook vrouwen verkiesbaar te stellen voor
  ouderling, dan brengen de CG regels voor samenspreking met zich
  mee dat de CG kerken van Haarlem gedwongen worden de
  samenspreking met ons op te schorten.
(Bron: Samenvatting van notulen van een commissievergadering mb.t het vraagstuk over de plaats van de zusters in de gemeente, 1999)
  Kernbegrippen
  Man en vrouw zijn beiden geschapen naar Gods beeld en stonden
  gelijk in de verhouding tot God (Gen. 1: 26-28).
  Door Christus’ verlossingswerk vond wat dit betreft herstel
  plaats van hetgeen door de zondeval was aangetast (Gal. 3:
  28).
  Man en vrouw hebben — tegen de achtergrond van Gen. 1 — een
  verschillende rol en vullen elkaar aan (Gen. 2: 18-25; 1 Kor. 11:
  11).
  De man heeft t.o.v. de vrouw een beschermende taak (Ef. 5:
  25-30).
  De man is hoofd van zijn vrouw evenals Christus hoofd is van zijn
  gemeente: Hij is het die zijn lichaam in stand houdt (Ef. 5: 23,
  1 Kor. 11: 3).
  ‘Heersen’: Heersen is het gevolg van de zondeval (Gen. 3: 16);
  dit is niet gelijk aan ‘hoofdschap’. Het ‘hoofdschap’ is aan
  broeders toegewezen, maar de gaven van de vrouw mogen niet
  onbenut blijven (Spr. 31: 10-31; Ri. 4; Ex. 15: 20; Hand. 21:
  8-9; 1 Kor. 11; Hand. 2).
  Kernteksten
  (o.a. 1 Tim. 2: 11-12; 1 Kor. 14: 34: Ef. 5: 22-24; Kol. 3: 18;
  Gal. 3: 28). “Tijdens de avond over een aantal teksten
  concludeerden we, dat een aantal zaken, zoals letterlijk zwijgen,
  hebben betrekking gehad op een specifieke plaats en tijd (zie ook
  Ef. 6: 5). Het hoofdschap is echter gebaseerd op de schepping en
  derhalve niet aan tijd of plaats gebonden (1 Tim. 2: 13; 1 Kor.
  11: 8-12). Dit hoofdschap is ten dienste van de gehele gemeente;
  niet om gediend te worden, maar om te dienen. Taken van
  ambtsdragers, die buiten regeren of hoofdschap vallen, o.a. op
  gebieden als onderwijs en pastoraat, kunnen ook door zusters
  vervuld worden. Dit hoeft niet perse binnen een bijzonder ambt,
  maar zou daar een goede aanvulling op zijn (‘Ambt aller
  gelovigen’).”
(Bron: Toelichting bij de INSTRUCTIE met betrekking tot de openstelling van het (diaken)ambt voor de zusters der gemeente aan de CG Classis Utrecht, maart 1997)
  1. Motivatie
  Reeds zo’n tien jaar staat het punt van de vrouwelijke
  ‘ambtsdrager’ op de agenda van de kerkenraad. Naar aanleiding van
  de LV te Dronten (1988) is de kerkenraad tot de conclusie gekomen
  dat er geen zwaarwegende schriftuurlijke bezwaren tegen de
  vrouwelijke diaken aan te voeren waren. Maar terwille van de
  bijzondere positie als samen-werkingsgemeente is besloten
  prioriteit te geven aan de opbouw van de eigen gemeente en niet
  teveel energie te steken in het aan de orde stellen van deze
  zaken in bredere kerkelijke vergaderingen. Op de LV van
  Apeldoorn/Utrecht 1995 hebben wij als kerkenraad
|142|
ingestemd met het voorstel om de openstelling van het diakenambt voor vrouwen in de vrijheid der kerken te laten. Tegen die achtergrond wordt voor ons de vraag dringender welke lijn we in onze gemeente willen volgen. In deze toelichting op de instructie geven we rekenschap van de bezinning en oordeelsvorming, die tot ons standpunt heeft geleid. Dit standpunt wordt gemeentebreed gesteund. We zijn eerst nagegaan wat naar onze mening pleit voor de openstelling van het (diaken)ambt voor de zusters der gemeente en vervolgens wat daartegen zou kunnen zijn. We hebben daarbij volstaan met verwijzingen naar de Schrift. Hoewel de instructie zich beperkt de vrouwelijke diaken, hebben onze conclusies betrekking op de openstelling van alle ambten.
  2. Waarom ruimte voor de vrouwelijke diaken?
  1. De Here heeft aan Zijn gemeente gaven gegeven om haar te
  leiden en te dienen. Daarbij wordt er geen onderscheid gemaakt
  tussen gaven alleen voor mannen of voor vrouwen.
  2. Uit de Schrift blijkt uit vele voorbeelden, dat vrouwen in de
  geschiedenis van Gods volk en de gemeente van Christus een niet
  onbelangrijke plaats hebben ingenomen. Zeker gezien de positie
  van de vrouw in die tijd, is dat opmerkelijk.
  3. In de nieuwe bedeling vallen verschillen tussen man en vrouw,
  die in de oude bedeling aanwezig waren, weg (2 Kor. 5: 17; Gal.
  3: 28).
  4. Er zijn twee plaatsen in het Nieuwe Testament waar
  mogelijkerwijs op directe wijze over vrouwelijke diakenen
  gesproken wordt (Rom. 16: 1; 1 Tim. 3: 11). Hoewel het wat ver
  gaat om uit deze teksten de conclusie te trekken dat de bijbel de
  vrouwelijke diaken heeft gekend, kan wel gesteld worden dat de
  vrouw in de gemeente ten volle in haar diensten is erkend.
  5. De positie van vrouwen in de maatschappij is door allerlei
  oorzaken sterk veranderd. In die context wordt het in toenemende
  mate als onbegrijpelijk en onverteerbaar ervaren dat mannen en
  vrouwen in de kerk niet in alles op gelijke wijze kunnen
  functioneren. Moet dit gezien worden als de tijdgeest
  waartegenover wij ‘geheel anders’ moeten zijn? Wij menen van
  niet. Uitgerekend in de Schrift, wordt, waar het om de positie
  van de vrouw gaat, datgene wat in de toenmalige wereld betamelijk
  was, als argument gebruikt (1 Kor. 11: 14,15; 14: 35). In dat
  verband moet o.i. ook de matigende opstelling van de apostelen
  worden gezien tegenover alles wat als revolutionair zou kunnen
  worden opgevat.
  Uit de Bijbel blijkt dus:
  • dat de vrouw een belangrijk aandeel in de dienst van de Here
  heeft;
  • dat dit wellicht ook plaats had in de vorm van een geordende
  dienst;
  • dat de man/vrouw verhouding in de kerk niet losstaat van die in
  de wereld.
  3. Welke bezwaren er (kunnen) zijn tegen de vrouwelijke
  diaken
  1. Ook als we ons alleen tot het diakenambt beperken, willen we
  niet om de ‘zwijgteksten’ heen. De reden is dat we menen dat in
  de praktijk van onze gemeente de drie ambten van predikant,
  ouderling en diaken functioneren in gezamenlijke
  verantwoordelijkheid als het gaat om het leiding geven aan de
  gemeente.
  In de zwijgteksten (1 Kor. 14: 34,35 en 1 Tim. 2: 12) verbiedt
  Paulus volgens ons alleen het spreken onder bepaalde
  omstandigheden. Vrouwen baden en profeteerden. Uit de gebruikte
  terminologie in 1 Kor. 14 (vs. 35 “te weten komen” is een
  technische term voor het vragen van consult) blijkt dat het hier
  gaat om het deelnemen aan discussies over de toepassing van het
  evangelie in de dagelijkse levenspraktijk. Voor vrouwen was dat
  in die tijd niet gepast. De apostel houdt daar duidelijk rekening
  mee en houdt de gemeente voor dat het lelijk is als vrouwen zich
  mengen in
|143|
  dergelijke discussies. Het gebruik van het werkwoord dat Paulus
  in beide tekstgedeelten gebruikt (epitrepoo), vormt ook een
  aanwijzing dat hij niet aan een universeel verbod denkt. Het kan
  vertaald worden met: toestaan, verlof geven, en het wordt altijd
  gebruikt in situaties waarin rekening gehouden wordt met de
  omstandigheden (Mat. 19: 7,8; Luc. 8: 32; 9:5 9,61; Joh. 19: 38;
  Hand. 21: 39,40: Hebr. 6: 3). Wanneer de omstandigheden
  veranderen, vervalt ook de geldigheid van dit gebod. Wat te
  zeggen van de ‘onderdanigheidsteksten’ (Ef. 5: 22, 1 Kor. 11: 3,
  1 Tim. 2: 13v, 1 Pet. 3: 1-7)? Al deze teksten staan in verband
  met de verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk. Het lijkt
  ons niet juist deze verhouding te generaliseren en te stellen:
  de man is het hoofd van de vrouw.
  Onze conclusie is dat noch aan de ‘zwijgteksten’ noch aan de
  ‘onderdanigheidsteksten’ argumenten ontleend kunnen worden om
  vrouwen uit te sluiten uit de ambtelijke dienst in de
  gemeente.
  2. Hoe moeten we de kerkelijke traditie beoordelen, waarin
  vrouwen doorgaans uitgesloten waren van de ambten? Uiteindelijk
  is het zo dat de kerkelijke praktijk van het verleden geen
  doorslaggevend argument kan zijn om het in onze tijd zo te
  houden, als de Schrift het niet voorschrijft. Overigens vinden
  opvattingen van een bepaalde tijd altijd hun weerslag in de kerk.
  Niet ten onrechte. Zoals de Here in Christus mens geworden is en
  zoals Paulus de Joden een Jood en de Grieken een Griek geworden
  is, zo zal de kerk ook hebben te staan in de wereld.
  3. Het zou schadelijk kunnen zijn voor de kerkelijke eenheid. De
  eenheid van de Kerk is gebaseerd op de eenheid in Christus.
  Eenheid hoeft niet te leiden tot eenvormigheid, zoals ook al in
  het Nieuwe Testament blijkt. Wat echter op de ene plaats goed en
  opbouwend is, is dat op de andere plaats niet. Daarom pleiten we
  niet voor uniforme openstelling van het diakenambt, maar om dit
  over te laten aan de vrijheid van de kerken.
(Bron: Vrouwelijke ouderlingen. Samenvatting van vier rapporten die in de jaren 1988-1992 zijn opgesteld door een studiecommissie van de NGK te Utrecht, bestaande uit ds. M.R. van den Berg, ds. W.G. Visser, D. Douw en W. van Rheenen.)
  1. De rode draad: in Christus is geen sprake van
  mannelijk en vrouwelijk
  Gal. 3: 28 grijpt terug op de situatie in ‘den beginne’ (Gen. 1:
  27,28). Aan man en vrouw (beiden geschapen naar Gods beeld) wordt
  gelijkelijk de functie toebedeeld van het onderwerpen van de
  aarde en het heersen over de schepping. In het huwelijk —
  niet in de maatschappelijke en kerkelijke verhoudingen — is de
  man hoofd van de vrouw, maar daarbij gaat het niet over heersen,
  maar dienen (Ef. 5: 25). Het heersen van de man over de vrouw is
  geen scheppingsordening maar een straf op de zonde en daarom
  zeker geen norm. In het NT wordt teruggegrepen op Gods
  oorspronkelijke opzet, niet alleen ten aanzien van het huwelijk,
  maar ook ten aanzien van de plaats van de man en de vrouw in het
  algemeen. Daarbij worden aanzetten uit het Oude Testament
  uitgediept en gerealiseerd. Debora was een profetes die Israël
  richtte. Ze had een permanente en publieke functie als
  vrouwelijke rechter. Nergens wordt dit als rechter functioneren
  negatief geduid of als noodoplossing getypeerd. Ook enkele andere
  profetessen zijn bekend. Deze incidentele voorbeelden mogen
  worden gezien als een aanloop tot de nieuwe bedeling van de
  Geest, waarin mannen en vrouwen zonder onderscheid zullen
  profeteren. De Geest geeft zijn gaven evenzeer aan mannen als aan
  vrouwen. Paulus maakt daar
|144|
vrijmoedig gebruik van bij de prediking van het evangelie en bij de opbouw van de gemeente.
  2. Tegenwerpingen: de vrouw regeert niet, maar
  zwijgt
  Noch de afschaffing van de slavernij, noch de aanvaarding van
  vrouwelijke ouderlingen worden in het Nieuwe Testament met zoveel
  woorden voorgeschreven. Echter allebei liggen in het verlengde
  van de Nieuwtestamentische gegevens (zie Gal. 3: 28). Aan de
  belangrijkste tegenwerpingen wordt aandacht gegeven.
  Vrouwen regeren niet
  Het vaak gebruikte argument dat vrouwen geen ouderling kunnen
  zijn omdat ze geen leiding mogen geven, is sterk beïnvloed door
  een complex van misverstanden. In plaats van het bijbelse de
  man is het hoofd van zijn vrouw is men gaan zeggen: de
  man is het hoofd van de vrouw (in het algemeen). Daarbij
  werd het hoofd-zijn van de man ook nog eens ingekleurd volgens
  het ten onrechte als norm opgevatte heersen uit Gen. 3: 16.
  Eeuwenlang heeft het daardoor geen aandacht gekregen, dat volgens
  Gen. 1: 27,28, God het leiding geven en regeren in de schepping
  evenzeer aan de vrouw als aan de man heeft toegedacht.
  Ambtelijk gezag
  De Griekse woorden die er waren voor ‘ambt’ ontbreken in het NT.
  “Dat is niet zonder reden: alle gaven die Christus aan zijn
  gemeente geeft (..), vallen onder het hoofd: dienst,
  dienen. Het NT kent onze tegenstelling tussen
  genadegave (charisma) en ambt dan ook niet. Daarom zegt
  het ook nergens dat de ambten uitsluitend voor mannen
  gereserveerd moeten blijven (..). Bijbels gezien heeft niet 'het
  ambt' gezag, maar alleen het Woord van God dat de ambtsdragers
  brengen.”
  Scheiding van ambten
  Het NT noemt wel onderscheiden taken die aan ambtsdragers worden
  toegekend. Er is echter geen scherpe afbakening van de taken die
  bij het ambt van apostel, oudste en diaken horen. Het exclusief
  koppelen van bepaalde taken aan het ambt van ouderling, zoals
  later is gebeurd, kent het NT niet. Daarin ligt opgesloten, dat
  er geen principiële scheidslijn ligt tussen vrouwelijke diakenen
  en vrouwelijke ouderlingen.
  Discipelen alleen mannen
  Een soms gebruikt argument tegen vrouwelijke ambtsdragers is het
  feit dat Christus alleen mannen als apostelen uitkoos. Dit
  argument miskent de heilshistorische betekenis van dit gegeven.
  De twaalf apostelen vormen als het ware een fundament van de
  nieuwtestamentische kerk, net als de twaalf aartsvaders dat
  vormden voor de oudtestamentische kerk. Uit deze unieke positie
  kunnen geen generaliserende conclusies over vrouwen in het ambt
  worden getrokken. Dat doen we toch ook niet uit het feit dat
  Jezus de vrouwen die met hem meetrokken, niet bij de instelling
  van het Avondmaal betrok.
  Zwijggebod voor vrouwen
  De zwaarstwegende bezwaren tegen vrouwelijke ouderlingen worden
  ontleend aan 1 Kor. 14: 34 (In de gemeente moeten vrouwen
  zwijgen) en 1 Tim. 2: 12 (Ik sta niet toe dat een vrouw
  onderricht geeft of gezag over de man heeft). Dat
  het niet over een absoluut zwijggebod gaat, blijkt uit het feit
  dat vrouwen in de samenkomsten deelnemen aan profeteren en bidden
  (1 Kor. 11: 5; 1 Tim. 2: 9). Uit het tekstverband blijkt dat het
  gaat over het deelnemen aan discussies over de toepassing van het
  evangelie in de dagelijkse levenspraktijk. Binnen het bestaande
  cultuurpatroon was het deelnemen van vrouwen aan publieke
  discussies beperkt tot prostituees. Paulus’ voorschrift houdt
  hier rekening mee. Hij wil voorkomen dat de gemeente van Christus
  in opspraak komt door gedrag dat door buitenstaanders wordt
  geassocieerd met revolutionair optreden of met onzedelijkheid.
  Het is niet goed in te zien waarom deze teksten wel in stelling
  worden gebracht
|145|
  tegen het openstellen van kerkelijke ambten voor vrouwen en niet
  tegen het deelnemen van vrouwen aan discussies binnen de
  gemeente.
  Gebod of toestemming
  Dat het bovengenoemde ‘zwijggebod’ niet is gebaseerd op een
  permanent geldig goddelijk gebod, blijkt ook uit een werkwoord
  dat zowel in 1 Kor. 14 als in 1 Tim. 2 wordt. Dit werkwoord is
  epitrepoo, en kan vertaald worden met toestaan,
  verlof geven, vergeven, toestemming geven. Het wordt in het
  NT steeds gebruikt in situaties waarin het al of niet geven van
  toestemming niet afhangt van een gebod van God, maar van de
  concrete omstandigheden van dat bepaalde moment, zie Mat. 19:
  7,8; Luc. 8: 32; 9: 59, 61; Joh. 19: 38; Hand. 21: 39,40; Hebr.
  6: 3. Het feit dat Paulus de vrouwen geen toestemming geeft in de
  publieke samenkomst van de gemeente deel te nemen aan de
  discussies, is dus niet gebaseerd op een altijd geldend goddelijk
  gebod, maar hangt af van de toenmalige omstandigheden. Zodra die
  omstandigheden niet meer van toepassing zijn, vervalt ook de
  daarop geënte regel.
  Is onderschikking een scheppingsorde?
  Bij het lezen van de eerste hoofdstukken van Genesis dient men
  onderscheid te maken tussen de plaats van de vrouw in de
  schepping (Gen. 1) en die in het huwelijk (Gen. 2). Het
  hoofd-zijn van de man is geen allesbeheersende scheppingsorde.
  Vaak wordt gedacht dat Adam in Gen. 2 als hoofd van het
  geschapene en dus ook (algemeen) van de vrouw getekend wordt. In
  zijn sleutelpositie representeert Adam wel al zijn nakomelingen,
  maar juist niet zijn vrouw. Eva zondigt zelf en nog wel als
  eerste. Evenmin valt uit Gen. 1-3 af te leiden, dat de man (Adam)
  gezag heeft over de vrouw (Eva), noch dat de man krachtens zijn
  hoofd-zijn de leiding behoort te hebben in de maatschappelijke
  orde. Gen. 2:19,20 functioneren in de context van Gen. 2 als
  inleiding op de schepping van de vrouw, waarbij niets erop wijst
  dat de vrouw een ondergeschikte positie zal innemen. Vóór de
  zondeval is er geen enkele aanwijzing dat de man hoofd is van
  zijn vrouw.
  2. De man het hoofd van de vrouw: in het huwelijk
  Vrouwen, weest uw man onderdanig, gelijk het betaamt in de
  Here. Mannen, hebt uw vrouw lief (Kol. 3:
  18,19)
  Paulus predikte dat in Christus de vrouw een gelijkwaardige
  positie naast de man krijgt. Echter het toenmalige
  maatschappelijke patroon was sterk doortrokken van de
  ondergeschiktheid van een vrouw aan haar man, die na de zondeval
  is ontstaan. Een vrouw die in Christus een gelijkwaardige positie
  naast haar man krijgt, moet er niet op uit zijn de
  maatschappelijke structuren revolutionair omver te werpen. Zij
  moet niet zichzelf zoeken, maar haar man. Zo moet het ook haar
  man niet om zichzelf gaan, maar hij moet het belang van zijn
  vrouw zoeken. Zo wordt niet de structuur van onderschikking
  overboord gegooid, maar van binnenuit afgebroken.
  Jonge vrouwen moeten huishoudelijk zijn en aan haar
  man onderdanig, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde
  (Tit. 2:5)
  Jonge vrouwen moeten hun gezin niet verwaarlozen en zich
  ‘onderschikken’ aan hun man. Hoe ze dat moeten doen wordt hier
  niet gezegd, wel de motivering. Paulus is altijd heel erg op zijn
  hoede geweest voor het in de hand werken van een verkeerde
  beeldvorming omtrent het evangelie. Zijn oproep dat vrouwen zich
  moeten onderschikken aan haar man (ook 1 Kor. 14: 34) is er een
  waartoe de maatschappelijke context hem noopte. Nu in onze
  geseculariseerde maatschappij de consequenties van Gal. 3:28 veel
  eerder zijn getrokken dan in de kerk, is het hoog tijd dat we het
  accent gaan leggen op die bijbelgedeelten die de
  ondergeschiktheid van de vrouw van binnenuit uithollen en op
  losse schroeven zetten. Daarbij moeten we ons wel distantiëren
  van rivaliserende tendensen in de man-vrouwverhouding.
|146|
  Het hoofd van de vrouw is de man (1 Kor.
  11)
  Ook dit gedeelte gaat uit van de onderschikking van de gehuwde
  vrouw aan haar man. Hoewel die rangorde hier wordt erkend, wordt
  die ook gerelativeerd (vs. 11,12). In Christus moet de man zich
  vanwege zijn hoofd-zijn niet op de borst kloppen, want hij is er
  alleen maar door de vrouw. Dat betekent concreet dat, anders dan
  in de synagoge, vrouwen in de samenkomsten mogen voorgaan in
  gebed en spreekbuis van God mogen zijn. Maar als ze door hun
  hoofdbedekking zich autonoom willen tonen, worden ze
  teruggefloten. Dat de bepalingen waar het hier om gaat, nauw
  samenhangen met het toen gangbare maatschappelijk patroon, blijkt
  wel als we ze vergelijken met de wijze waarop in het Oude
  Testament over hoofdbedekking van biddende mannen wordt
  gesproken.
  Vrouwen, weest aan uw man onderdanig, (..) in
  alles (Ef. 5 vanaf vers 22)
  De man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is
  van zijn gemeente. Paulus gebruikt deze parallellie hier niet om
  het gezag en koningschap van Christus te benadrukken. Het enige
  wat hij over Christus als hoofd zegt is dat Hij zijn lichaam in
  stand houdt en zich voor zijn gemeente heeft overgegeven. De
  onderschikking van de vrouw wordt onmiddellijk geneutraliseerd
  door de man voor te houden dat hij het voorbeeld van Christus
  moet volgen.
  Ik sta niet toe dat een vrouw onderricht geeft
  (1 Tim. 2 vanaf vers 11)
  Het gaat er Paulus om dat de gehuwde vrouw in haar publieke
  optreden niet op een revolutionaire manier de toen gangbare
  patronen (epitrepoo) zou doorbreken. De daarop volgende
  argumenten (“Want eerst is Adam geformeerd, (..) En
  Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw...”)
  zijn meer een speelse onderstreping, dan een beroep op een
  scheppingsordinantie. Vergelijk een andere manier van spreken
  door Paulus in Rom. 5: 14-21 en 1 Kor. 15: 21,22).
  Zoals Sara Abraham gehoorzaamde (1 Pet. 3:
  1-7)
  Wat Petrus voorschrijft over de man-vrouwverhouding heeft
  dezelfde strekking als wat we bij Paulus vinden. Wel laat Paulus
  scherper uitkomen, dat het evangelie een radicale verandering van
  het leven in al zijn verbanden teweeg brengt.
  Conclusie
  In de hier besproken gedeelten van het Nieuwe Testament vinden we
  geen aanwijzingen, dat de man krachtens de scheppingsorde hoofd
  van de vrouw is in algemene zin. “De man is wel het hoofd van
  zijn eigen vrouw en dat impliceert een rangorde. Maar dat hoofd
  zijn dient in het evangelisch licht te worden gezien: als
  liefhebben en dienen.”
  Nawoord
  Na een uitvoerige bespreking in kerkenraad en gemeente gedurende
  een periode van vijf jaar, heeft de kerkenraad op 1 maart 1993
  unaniem uitgesproken, dat hij geen dwingende bijbelse gronden
  ziet om de openstelling van het ouderlingschap voor vrouwen
  blijvend af te wijzen.
(Bron: Verantwoording voor het besluit van de kerkenraad te Zeist inzake ‘vrouw in het ambt’, maart 1999)
  1. Inleiding
  Het onderwerp ‘Vrouw in het ambt’ is in Zeist — met tussenpozen —
  sinds 1981 in discussie. In 1991 is het diakenambt opengesteld
  voor zusters. In 1999 is in goed overleg met de gemeente een
  vervolgbesluit genomen, dat in het verlengde ligt van het in 1991
  genomen besluit. De kerkenraad is van mening dat de bijbel ons in
  deze tijd niet verbiedt alle ambten voor zusters open te stellen.
  Deze verantwoording gaat in op vragen als:
|147|
  • is deze mening niet een signaal van
  ‘wereldgelijkvormigheid’?
  • wat is de ‘schriftuurlijke fundering’?
  Hierbij kan de kerkenraad zich goed herkennen in de
  verantwoordingen van de NGK/CGK te Arnhem (1996) en in die van de
  NG kerk te Eindhoven (1998). Gedeelten daarvan zijn gebruikt.
  2. Wereldgelijkvormigheid?
  In aansluiting bij ‘Arnhem’: De Schrift waarschuwt ons voor
  wereldgelijkvormigheid, maar we worden ook gewaarschuwd in de
  samenleving niet onnodig aanstoot te geven. Voor velen is het
  feit dat vrouwen geen ambtsdrager kunnen worden een voorbeeld van
  schandelijke discriminatie van de vrouw. Vraagt God in deze tijd
  nog steeds van ons om het ambt voor zusters gesloten te houden?
  3. Luisteren naar God
  Tegen het duidelijke spreken van God hebben we niet in te gaan.
  Wat doe je dan met bijbelwoorden als in 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim.
  2: 12?
  In aansluiting bij ‘Eindhoven’ (zie A.5.5 onder
  Schriftgezag): Het is veel te simpel om de discussie af
  te doen met een verwijzing naar die twee zwijgteksten. Men moet
  er oog voor hebben, dat patronen van ondergeschiktheid en van
  gelijkwaardigheid beide hun plaats hebben in de bijbel.
  In aansluiting bij ‘Arnhem’ (zie A.2 onder B.7.2.): In 1 Kor. 14
  gaat het niet om de problematiek van de vrouw in het ambt, maar
  om een ‘stichtend’ in plaats van aanstoot oproepend gedrag in de
  samenkomsten. In 1 Tim. 2 gaat het om een verbod, dat samenhangt
  met het gehuwd zijn en dat staat in het kader van vermaningen met
  betrekking tot het gebed voor de samenleving.
  4. Over het verstaan van de Bijbel
  Openstelling van het diakenambt kon nog op basis van exegetische
  motieven. De nu genomen stap heeft ook te maken met ons verstaan
  van de bijbel. Dan vervolgt de verantwoording met een uitgebreid
  citaat uit ‘Arnhem, blz. B.15 en B.16’ (zie in de huidige
  paragraaf A.2, punt B.7.2: Over het verstaan van de
  bijbel).
  5. Visie op het ambt
  “Niet ontkend kan worden, dat met name in het boek Handelingen
  (14: 23; 15: 6; 20: 28-31) wordt gesproken over ‘oudsten’, die
  verantwoordelijk zijn voor de koers van de gemeente. Naar onze
  mening doen we echter tekort aan de functies van het ambt als we
  alleen nadruk leggen op het ‘leiding geven’. Zou dit niet
  voortkomen uit een bepaalde visie op het ambt, waarbij sterke
  nadruk wordt gelegd op autoriteit en gezag? (..) Alle gaven die
  Christus aan zijn gemeente geeft (en dat zijn er nogal wat: Rom.
  12: 6-8, 1 Cor. 12: 8-10, Ef. 4: 11) vallen onder het hoofd
  dienen-dienst (..). Bijbels gezien heeft niet ‘het ambt’ gezag,
  maar alleen het Woord van God, dat de ambtsdragers brengen.”
  6. Standpuntbepaling t.o.v. het kerkverband
  Waarom nu, waarom niet wachten? Het is in lijn met eerdere
  besluiten en met de ontwikkelingen in Zeist. Op de LV van Doorn
  1998 heeft het door Zeist gesteunde voorstel van Arnhem het bij
  lange na niet gehaald en een definitieve besluitvorming kan nog
  lange tijd op zich laten wachten. Na overleg met de gemeente
  oordeelde de kerkenraad de tijd rijp om tot een vervolgbesluit te
  komen.
  Verwijderen we ons of isoleren we ons daarmee van het
  kerkverband?
  Zeist is een NG kerk, maar heeft het AKS niet ondertekend. In de
  regio Utrecht hebben de andere ‘vrije kerken’, te weten Baarn en
  Utrecht, eerder zulke besluiten genomen en
|148|
uitgevoerd. Het benoemen van vrouwelijke ouderlingen heeft binnen onze kerken gelukkig geen aanleiding tot daadwerkelijke verwijdering gegeven. Zeist wil één in geloof en belijden blijven met al de zusterkerken. Onderdeel van het besluit is dan ook om de zusterkerken te informeren, zowel regionaal als —indien gevraagd — landelijk.
  7. Conclusie
  De kerkenraad meent dat niet uit de Schriften kan worden afgeleid
  dat de Here het vervullen van ambten door zusters verbiedt, en
  dat het in overeenstemming met het geheel der Schriften is om
  zusters te roepen tot alle diensten in de gemeente, waaronder de
  ambten.
  En hij is ervan overtuigd dat de Here ook aan zusters de gaven
  heeft gegeven tot dienen, tot het dragen van verantwoordelijkheid
  en tot het geven van onderricht en dat het niet goed zou zijn van
  deze gaven slechts gedeeltelijk gebruik te maken.