|114|
In dit slothoofdstuk formuleren we adviezen ten dienste van de
besluitvorming op de Landelijke Vergadering 2004. Deze adviezen
bevatten geen voorstellen voor besluitteksten, maar zijn bedoeld
om structuur en richting te geven aan de behandeling door de LV.
Uitgangspunt voor de formulering van de adviezen is, dat een
heldere prioriteitstelling en fasering in de behandeling van ons
rapport van groot belang zijn. Om de verschillende vragen die
beantwoord moeten worden voldoende tot hun recht te laten komen,
denken wij dat de besluitvorming globaal genomen in twee stappen
zou moeten plaats vinden.
In de eerste stap komt de LV tot een inhoudelijke
standpuntbepaling inzake de openstelling van de ambten voor
zusters van de gemeente.
In de tweede stap bepaalt de LV hoe zij op basis van de uitkomst
van de eerste stap verder zal gaan. In deze fase dient de LV ook
aandacht te geven aan de kerkelijke aspecten van de
besluitvorming.
Elk advies wordt gevolgd door een beknopte toelichting.
Advies 1:
De Landelijke Vergadering spreekt eerst een oordeel uit over
het al of niet toereikend zijn van de uitvoering van de opdracht
door de commissie Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten.
Toelichting
• Kenmerkend voor de aanpak van onze commissie is de geringe
aandacht die is besteed aan argumenten die zouden kunnen worden
ontleend aan een ‘ambtsvisie’. De zwaartepunten in ons rapport
liggen bij de exegetische en de hermeneutische argumenten.
• Voorafgaande aan het vormen van een inhoudelijk oordeel over de
deelconclusies en hoofdconclusie van het commissierapport, is het
goed om vast te stellen of er cruciale aspecten zijn waaraan geen
of onvoldoende aandacht is besteed.
Advies 2:
De Landelijke Vergadering vormt zich een oordeel over de in
de hoofdstukken 4, 6 en 7 van dit rapport te vinden
deelconclusies.
Toelichting
• We adviseren de LV zich voor wat betreft de oordeelsvorming te
beperken tot de conclusies. Zo wordt voorkomen dat de LV zich een
oordeel gaat vormen over alle argumenten die in dit rapport naar
voren zijn gebracht. Hoewel de kerken in de bespreking
vanzelfsprekend de ruimte hebben om op elk argument - hoe
gedetailleerd ook - in te gaan, lijkt het ons wenselijk dat de LV
zich voor wat betreft de oordeelsvorming beperkt tot de
hoofdlijn.
• De omvangrijke exegetische studie van onze commissie heeft haar
tot de conclusie gebracht, dat er geen overtuigend sluitende
exegetische basis is gevonden voor een standpunt vóór of tégen de
vrouw in het ambt. Deze conclusie verlegt het zwaartepunt in de
bezinning van de exegetische naar de hermeneutische argumenten.
De vraag die hier beantwoord dient te worden is of er binnen de
kerken voldoende overeenstemming over deze conclusie bestaat, om
de daarop volgende beweging van de exegese naar de hermeneutiek
mee te maken.
• De bezinning op het Schriftverstaan in hoofdstuk 6 kent een
drietal speerpunten: de contextbepaaldheid van de bijbelse
voorschriften, de normatieve betekenis van de 'scheppingsorde' in
de Bijbel en de menselijke verantwoordelijkheid. De vraag op dit
punt is of de conclusies waartoe de overwegingen van de commissie
leiden — zie hoofdstuk 6.4.1 en 6.7 — door de LV erkend kunnen
worden als bijbels verantwoord en blijvend binnen de kaders van
de gereformeerde belijdenis.
• In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op enkele bijbelgedeelten die van
grote betekenis zijn voor de visie op de vrouw in het ambt. Zij
worden besproken in het licht van de hermeneutische bezinning die
in hoofdstuk 6 heeft plaatsgevonden. Uit deze bespreking
|115|
trekt de commissie conclusies betreffende de noodzaak,
mogelijkheid en wenselijkheid om deze bijbelgedeelten
rechtstreeks toe te passen. Deze conclusies zijn van invloed op
de hoofdconclusie die in hoofdstuk 8 van het rapport te vinden
is. De vraag rijst of deze conclusies volgens de LV de toets van
de kritiek kunnen doorstaan.
• In hoofdstuk 7.5 wordt ook een opvatting omtrent de
wereldgelijkvormigheid van de kerk naar voren gebracht, die van
betekenis is voor de taxatie die de commissie van het
emancipatieproces geeft. De kern hiervan is, dat de doorwerking
van de emancipatie in het kerkelijke leven op zich niet
wereldgelijkvormig genoemd kan worden. Indien de geëmancipeerde
verhouding tussen man en vrouw wordt ondergedompeld in de
openbaring van God in Jezus Christus kan deze een zegenrijke rol
vervullen in ook het kerkelijke leven. De hier te stellen vraag
is in welke mate de kerken deze opvatting delen.
Advies 3:
De Landelijke Vergadering komt tot een oordeel over de
hoofdconclusie van het commissierapport, zoals geformuleerd in
hoofdstuk 8: “De ambten van predikant en ouderling
kunnen ook voor zusters worden opengesteld.”
Toelichting
• Een bijzonder aandachtspunt
in dit verband is de verhouding tussen deze hoofdconclusie en het
voortraject dat tot deze conclusie leidt. Het is niet onmogelijk
dat sommige kerken het eens zullen zijn met de hoofdconclusie,
maar zich niet kunnen vinden in (onderdelen van) het betoog dat
daaraan vooraf gaat. Het omgekeerde is natuurlijk ook mogelijk,
maar op dit punt van de bespreking gekomen, minder relevant. De
vraag rijst of gebrek aan overeenstemming over de deelconclusies
tot noodzakelijk gevolg heeft, dat de LV zich van een oordeel
over de hoofdconclusie onthouden moet.
Advies 4:
In het geval dat de Landelijke Vergadering niet instemt met
de hoofdconclusie van het commissierapport, neemt zij een
beslissing over hoe verder te handelen.
Toelichting
• Als de LV niet instemt met de hoofdconclusie van onze
commissie, hoeven er weliswaar geen verdere besluiten genomen te
worden in de richting van een feitelijke openstelling van de
ambten voor zusters, maar blijft wel over de vraag wat de
consequenties zijn voor die plaatselijke kerken die tot
openstelling van het ambt van ouderling reeds zijn overgegaan of
daartoe willen overgaan. De LV zou er dan goed aan doen zich
daarover uit te spreken.
Advies 5:
In het geval dat de Landelijke Vergadering wel instemt met de
hoofdconclusie van het commissierapport, neemt zij vervolgens een
beslissing over de uitvoering van dit besluit en daarmee over de
feitelijke openstelling van de ambten voor zusters.
Toelichting
Bij deze verdergaande besluitvorming moet een aantal aspecten
worden meegewogen. We noemen:
• Binnen onze eigen kerken zal een zorgvuldige afweging moeten
worden gemaakt tussen enerzijds de aandrang die de kerken hebben
om de ambten metterdaad voor vrouwen open te stellen en
anderzijds de beoordeling van de draagkracht binnen ons
kerkverband.
• In de relatie met andere kerken (zowel in binnen- als
buitenland) ligt het voor de hand dat de LV 2004 aan de
‘Commissie voor contact en samenspreking met andere kerken’
hierover om informatie en eventueel advies vraagt. Daarbij zal
ook het in een later stadium aan de LV te rapporteren commentaar
van de Deputaten van CGK en GKV een rol spelen.
|116|
Advies 6:
De Landelijke Vergadering neemt een beslissing over de vraag
of, en zo ja hoe een fasering dient te worden aangebracht in de
uitvoering van het besluit tot openstelling van de ambten voor
zusters.
Toelichting
• In 9.3.2 is aangegeven waarom er belangrijke verschillen zijn
in de consequenties voor het kerkelijk samenleven bij de
openstelling van het ambt van ouderling en dat van predikant.
• Ten aanzien van besluitvorming over eventuele openstelling van
het ambt van predikant, zou de LV kunnen overwegen om een
voorbereidingscommissie te benoemen.
Advies 7:
De Landelijke Vergadering besluit, dat een uitspraak in een
gewichtige zaak als deze het karakter heeft van een voorlopig
oordeel in de zin van art. 38 van het AKS. Een definitief besluit
wordt pas genomen door een in dat artikel bedoelde Voortgezette
Landelijke Vergadering, waarin alle kerken rechtstreeks
vertegenwoordigd zijn.
Toelichting
• In 1994/1995 is dezelfde procedure gevolgd bij de
besluitvorming over de openstelling van het ambt van diaken.
• Vastgesteld moet worden welke uitspraken een dergelijke
procedure rechtvaardigen. Onze indruk is dat in elk geval een
besluit om in te stemmen met de hoofdconclusie van ons rapport en
een besluit om tot daadwerkelijke openstelling van een der
betreffende ambten over te gaan, hiertoe behoren.