|6|

 

2 De kerkelijke context: reacties en standpunten

 

2.1 Inleiding

Onze commissie heeft als onderdeel van haar werkzaamheden aandacht besteed aan de kerkelijke context van haar opdracht. Concreet betekent dit, dat vooral bestudeerd is wat er bij Ned. Ger. Kerken (NGK) leeft en wat er recent in de Chr. Ger. Kerken (CGK) ten aanzien van ‘vrouw en ambt’ is besloten.

Voor wat betreft de NGK lagen er onder meer het uitvoerige Studierapport (1991) en het Eindrapport (1994). Deze rapporten dienden als voorbereiding voor besluitvorming over de openstelling van het diakenambt voor zusters der gemeente. (LV Apeldoorn, 1994/5). Voorts behoorde het tot de opdracht van onze commissie om de kerken te verzoeken om hun reactie te geven op de stellingnamen in de stukken van de NG/CG-kerk van Arnhem (1996). Deze reacties zouden dan kunnen worden meegenomen in het werk van de commissie. In december 1998 heeft de commissie zo'n verzoek aan de kerken gestuurd.

In relatie tot de CGK en de Ger. Kerken Vrijgemaakt behoorde het tot de opdracht van de commissie om de resultaten van haar werkzaamheden voor commentaar voor te leggen aan deputaten van deze kerken en om over eventueel ontvangen commentaar rapport uit te brengen.
Los daarvan heeft onze commissie in haar werkzaamheden en rapportage aandacht gegeven aan de publicatie Vrouw en Ambt. Deze werd uitgegeven onder verantwoordelijkheid van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland 1998. Ze bevat het “Eindrapport Deputaten voor de vragen rond vrouw en ambt” en twee rapporten van de betreffende synodecommissie. Tevens bevat ze die delen van de Acta (Haarlem-Noord, 1998), die betrekking hebben op de bespreking en besluitvorming over de eerder genoemde rapporten.

Hieronder wordt in 2.2 een globaal overzicht gegeven van de reacties die door de commissie zijn ontvangen uit de NGK. Deze reacties vertonen een grote veelkleurigheid. Ze laten zien dat de voorbereiding van landelijke besluitvorming, die verantwoord is en die tot voldoende draagvlak kan leiden, niet eenvoudig is. In 2.3 wordt een korte terugblik gegeven op het Studierapport (1991) en het Eindrapport (1994). In 2.4 staat een samenvatting van het besluit door de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland 1998 over Vrouw en Ambt en van de motivering daarvan. Tevens wordt een samenvatting gegeven van de conclusies in het meerderheidsrapport van de deputaten voor de vragen rond vrouw en ambt, die aan dit synodebesluit ten grondslag liggen.
Dit hoofdstuk is vooral beschrijvend. Verwerking en beoordeling van een aantal van de beschreven standpunten vinden in latere hoofdstukken plaats.

 

2.2 Beknopte weergave van ontvangen reacties van NG Kerken

2.2.1 Overzicht

Op de uitnodiging aan de kerken om reacties op de stellingnamen van ‘Arnhem’ aan de commissie te sturen, hebben achtendertig kerken geantwoord. Het overgrote deel van deze reacties werd ontvangen vóór september 1999.
Zestien kerken deelden mee geen of nog geen inhoudelijk standpunt te hebben over de vrouw in het ambt van ouderling of predikant. Tweeëntwintig kerken deden wel mededeling over een standpuntbepaling. Voor twaalf van deze kerken geldt dat de bezinning vroeger plaats had gevonden, los van de door onze commissie gestelde vraag. Verder kreeg de commissie de beschikking over een afschrift van een appèl van de kerk

|7|

van Urk. Dit appèl betreft de besluitvorming rond de openstelling van het ambt van ouderling voor zusters der gemeenten in enkele NG-kerken. Het was gericht aan de Regio Kampen in vergadering bijeen op 4 maart 1999 te Emmeloord.
Van de tweeëntwintig kerken die ons een inhoudelijke standpuntbepaling meedeelden, zijn er acht die in eigen gemeente het ambt van ouderling voor zusters hebben opengesteld. Zeven andere kerken staan positief tegenover openstelling, maar hebben óf nog geen besluitvorming daarover, óf zien voorlopig van openstelling af. Vijf kerken zien uitdrukkelijk geen schriftuurlijke ruimte voor zo’n openstelling. Verder is er één kerk die stelt, dat het feit dat nergens in het OT en NT een vrouw een kerkelijk ambt heeft bekleed, de kern van het vraagstuk is. Deze kerk vraagt om oprechte en grondige studie. Tenslotte, er is één kerk die het grotendeels met de stellingnamen van Arnhem eens is. Maar deze kerk vindt dat de stelling van Arnhem “dat het in overeenstemming is met het geheel der Schriften om zusters der gemeente te roepen tot de ambten”, net zo min uit de Bijbel is af te leiden als het tegenovergestelde standpunt.

Bijlage A bevat samenvattingen van de stukken van Arnhem (1996), van de ontvangen reacties uit NG-kerken en van studierapporten, besluiten en andere bijlagen die een aantal van deze kerken aan onze commissie toestuurden.

2.2.2 Reacties waarin geen inhoudelijk standpunt werd gegeven

Zestien van de kerken die reageerden, gaven geen inhoudelijk standpunt over de openstelling van de ambten van ouderlingen predikant voor vrouwen.

Als redenen hiervoor worden genoemd:
• Het vraagstuk is (nog) niet actueel in onze gemeente.
• Er is geen tijd geweest om zich in het vraagstuk te verdiepen.
• De bezinning op de vrouw in het diakenambt is nog niet afgerond.
• De discussie over het diakenambt is nog maar net verstomd en men is nog niet toe aan een nieuwe.
• Het diakenambt is nog niet opengesteld voor zusters.
• Met is er als kerkenraad nog niet uit.
• In de discussie op de gemeentevergadering bleken de meningen erg verdeeld.
• De prioriteit in de kerkenraad lag bij andere zaken (bijv. bij samenspreking met de plaatselijke CGK).
• Een discussie over de openstelling van alle ambten zal tot grote onrust leiden. Eén van de kerken verzoekt de commissie daarom, om bij het voorstel aan de LV de spankracht van de gemeenten mee te wegen.
• De commissie moet maar met een voorstel komen.
Zie verder A.3.

2.2.3 Reacties met een inhoudelijk standpunt

Van de inhoudelijke reacties die de commissie ontving, gaat slechts een klein deel speciaal in op de stukken van Arnhem. Reacties die dat niet of slechts terloops doen, maken vooral duidelijk hoe men staat tegenover het benoemen van vrouwelijke ouderlingen. Slechts enkele reacties doen ook een uitspraak over vrouwelijke predikanten.

Instemmende reacties op Arnhem
De paar reacties die met instemming spreken over ‘Arnhem’, zijn daarover erg beknopt. De kerkenraad van Amstelveen somt als enige een serie concrete punten uit het rapport van Arnhem op, waar hij mee instemt.

Die punten zijn:
In de schepping is er geen ondergeschiktheid tussen man en vrouw.

|8|

• De ‘zwijgteksten’ zijn geschreven voor een specifieke situatie, waarbij het vooral belangrijk was om als christen géén aanstoot te geven aan de niet-christelijke omgeving.
• Met de typering dat de man hoofd is van de vrouw wil Paulus de nadruk leggen op een invulling van de man/vrouw relatie, zoals die past in een bepaalde tijd. In die tijd zou het aanleiding hebben gegeven tot laster, als de man niet hiërarchisch boven de vrouw zou staan. In onze tijd, waarin de relatie man/vrouw volledig anders is, halen we met het instandhouden van deze hiërarchie mogelijk zelfs de laster van de huidige samenleving over ons heen.
• Bepaalde zusters hebben de gave van onderricht en leidinggeven ontvangen. Het zou niet goed zijn als de gemeente daarvan geen gebruik zou maken.
• Met de komst van Christus is er een nieuwe orde gekomen; in Hem zijn allen, man en vrouw, één.

Zonder dat ‘Arnhem’ speciaal genoemd wordt, komen deze door Amstelveen genoemde inhoudelijke punten ook voor in verschillende andere instemmende reacties.

Afwijzende reacties op Arnhem
De inhoudelijke reacties die de stellingnamen van Arnhem afwijzen, concentreren zich vooral op de wijze waarop Arnhem de vraag heeft benaderd, en op de wijze waarop met de Bijbel wordt omgegaan. Ook is er kritiek op de ‘druk’ die Arnhem op de kerken zou zetten om tot besluitvorming te komen, en op het laten prevaleren van het heil van de plaatselijke gemeente.

Hieronder volgt een korte weergave van enkele aangevoerde bezwaren.
Zalk en Veecaten: Exegetisch maar vooral hermeneutisch is er veel op het rapport af te dingen. Het belangrijkste bezwaar is dat in het rapport (Toelichting van Arnhem, blz. B.16) hardop de vraag wordt gesteld of wij in dezen nog wel gebonden zijn aan wat de Bijbel ons vertelt. Legt dit niet onbedoeld de hermeneutiek van Arnhem voor een stukje bloot? Waarom niet gewoon gezegd: aan wat de Bijbel ons leert? De betreffende voorschriften van Paulus overstijgen nu juist de cultuur, doordat hij ze baseert op de nog ongecultiveerde schepping.
Urk: Wat met name stoort in de verantwoording door de kerk van Arnhem, is dat de manier waarop de cultuurwereld van toen vergeleken met die van vandaag, min of meer als hermeneutische sleutel wordt aangewend. Wie maakt uit wat wel en niet cultuurgebonden is? En: had onze cultuur niet veel meer gestempeld dienen te zijn door en daardoor meer gelijkenis moeten vertonen met die waarin de Bijbel is geschreven?
Zaandam: Bij de benadering van de Bijbel moeten we niet ons startpunt nemen in de samenleving (Toelichting van Arnhem, blz. A.2), maar in de Bijbel zelf. Paulus grijpt in 1 Tim. 2: 13 terug op de scheppingsordeningen.
Zalk en Veecaten: Is het terecht dat Arnhem het heil van de plaatselijke gemeente wil laten prevaleren? Afgevaardigden naar regionale vergaderingen en gastpredikanten worden met de vrouwelijke ouderling geconfronteerd, ook als ze daartegen zijn. Invoering van vrouwelijke predikanten zal bezwaarde gemeenten zeer in het isolement drijven. Zal overgaan tot het legaliseren van een tot nu toe gevolgde gedoogpraktijk ‘de emmer niet doen overlopen’? De gevolgen van zo’n besluit tasten het draagvlak van ons gereformeerde kerkverband aan. Daarom is het een illusie dat invoering is over te laten aan de plaatselijke gemeenten.

Andere reacties
Van de verdere reacties voor en tegen de openstelling van de ambten van ouderling en predikant voor vrouwen, geven we hier geen overzicht. De lezer vindt een samenvatting ervan in Bijlage A bij dit rapport. In de volgende hoofdstukken van dit rapport zullen we meerdere malen terugkomen op wat ons ook in deze reacties uit de kerken is aangereikt.
Op deze plaats volstaan we echter als commissie met het vermelden van onze mening, dat veel van de ontvangen rapporten een uitgebreid en gedegen bezig zijn met de

|9|

onderliggende vragen laten zien. Ook geven een aantal stukken ons een beeld van de procedurele zorg die besteed is aan de behandeling van deze vragen en aan de besluitvorming erover. Voor sommige gemeenten is er daarbij sprake van een lange periode waarin deze zaken aan de orde zijn geweest. In Zeist, bijvoorbeeld, is het in 1999 genomen besluit tot openstelling van het ambt van ouderling voor vrouwen, een voorlopig eindpunt van een discussie die — met tussenpozen — over een periode van 18 jaar is gevoerd. Voor Amsterdam-Centrum is het in 1996 genomen besluit om geen vrouwen te roepen tot het ambt van ouderling, een voorlopig eindpunt van een discussie, die — met tussenpozen — sinds 1975 in deze gemeente is gevoerd.

 

2.3 Rapporten uit 1991 en 1994 in opdracht van de LVDronten 1988

De Landelijk Vergadering te Dronten 1988 stelde een Commissie Openstelling Diakenambt voor de Zusters der Gemeente in. Deze commissie bracht in 1991 een studierapport uit. In dit rapport werd een aantal vragen uitgediept, die aan de orde zijn bij het al of niet openstellen van de ambten voor zusters. Het rapport gaat achtereenvolgens in op
• de wijze van argumenteren vanuit de Schrift,
• karakter en onderlinge verhouding van de ambten,
• de man-vrouwverhouding in de Bijbel,
• enkele historische opmerkingen over de plaats van de vrouw in de kerk,
• de hedendaagse plaats van de vrouw in een aantal kerken.
In SR91 werd veel materiaal verwerkt, dat in ons land en daarbuiten over dit onderwerp is geschreven. Het rapport brengt hierin lijnen aan, zonder echter tot een standpuntbepaling met betrekking tot vrouwelijke diakenen te komen. In overeenstemming met de opdracht, werd dit rapport aan de kerken voorgelegd ter bestudering en met een verzoek om reacties.

Uit het in 1994 uitgebrachte eindrapport blijkt dat 51 kerken en tal van kerkleden op dit studierapport hebben gereageerd. De toenmalige commissie ervoer deze grote belangstelling als verblijdend, maar stelde tegelijk als ‘schaduwvolle’ keerzijde vast, dat we als kerken “nog zeer ver verwijderd zijn van eenheid van gevoelen over de zaak in geding” (3).
ER94 is niet een bewerking van SR91, maar vormt een tot op zekere hoogte zelfstandig stuk. Het spitst zich van meet af aan toe op de ontwikkeling van het eigen standpunt. SR91 wordt daarbij in rekening gebracht, maar niet altijd expliciet besproken. Het mag als een bijlage worden beschouwd. ER94 behandelt achtereenvolgens:
• het ambt van diaken,
• de vrouw in het diakenambt,
• christelijke en kerkelijke vrijheid,
• conclusies en advies.
De eindconclusie over de vrouw in het diakenambt wordt “omzoomd en afgebakend door een positieve en negatieve stelling:
• Het is in overeenstemming met het geheel van de Schriften om zusters der gemeente te roepen tot de vervulling van het diakenambt.
• Het is niet aangetoond, dat de daarvoor aangevoerde Schriftplaatsen de roeping van zusters der gemeente tot de vervulling van het diakenambt verbieden.” (35).

ER94 gaat ook in op de vraag, in hoeverre de openstelling van het diakenambt voor zusters consequenties heeft voor een soortgelijke openstelling van het ambt van ouderling. We lezen (25):
“voor de meerderheid van de kommissie staat vast, dat er zo’n groot onderscheid is tussen de ambten van diaken en ouderling is, dat men ze niet over één kam kan scheren als het gaat om openstelling ervan voor de zusters. Immers, is de diaken geroepen tot verantwoordelijkheid voor de dienst der barmhartigheid, de ouderling moet leiding geven aan de dienst des Woords. Dat betekent, dat bij de openstelling van het ambt van ouderling voor de zusters weer andere vragen opkomen dan die in dit rapport besproken zijn. Punt in kwestie zal dan vooral zijn, in hoeverre de zusters

|10|

geroepen worden om in de bediening van het Woord de sleutels van het Koninkrijk te hanteren. Om bij de vrouw van Spreuken 31 te blijven, het is duidelijk dat zij diakonale aktiviteiten ten toon spreidt, maar het is even duidelijk dat niet op haar, maar op haar echtgenoot de verantwoordelijkheid rust om recht te spreken (vs 23). Meer dan bij de kwestie van vrouwelijke diakenen, zal men dus als het gaat om vrouwelijke ouderlingen moeten onderzoeken in hoeverre een dergelijke binnen de Bijbel gangbare rolverdeling normatief is”.

Ten aanzien van de christelijke en kerkelijke vrijheid concludeert ER94 (35-37; hier verkort weergegeven):
• dat bij de verschillen van gevoelen ten aanzien van de openstelling van het diakenambt voor zusters der gemeente binnen onze kerken de beoefening van de geloofsgemeenschap niet in het geding is, noch een doorbreken van de grenzen om het gebied van de christelijke vrijheid;
• dat de weg open ligt voor de LV om aan de kerken de vrijheid te laten in zelfstandigheid te beslissen in de zaak van de roeping van zusters der gemeente tot de vervulling van het diakenambt;
• dat de LV de kerken grote schade zou berokkenen met een besluit dat de kerken tot een uniform beleid ten aanzien van openstelling van het diakenambt voor zusters der gemeente zou verplichten;
• dat de LV de kerken grote schade zou berokkenen met een besluit dat tot verder uitstel van besluitvorming leidt, omdat dan aan kerken die naar hun overtuiging met openstelling niet kunnen wachten, het stigma van ‘onkerkelijk handelen’ zou worden opgedrukt;
• dat de bewering dat afwijzing van openstelling de aangewezen weg zou zijn om de relaties met andere kerkgroepen in binnen- en buitenland op peil te houden, veel te ongenuanceerd is en goede grond mist gezien de ontwikkelingen die allerwegen gaande zijn.

 

2.4 Synode CGK 1998: Vrouw en Ambt1

2.4.1 Uitspraak van de synode (V&A, 156-157)

De Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland f998 (Haarlem-Noord) heeft uitgesproken “dat het standpunt ten aanzien van de vrouw in het ambt, dat in de Christelijke Gereformeerde Kerken steeds heeft gegolden, schriftuurlijk verantwoord is.”

Uit de overwegingen en het oordeel van de synode na kennisneming van het eindrapport van de deputaten voor vrouw en ambt, citeren we de volgende punten:
overwegende (..)
1. dat de ambten, zoals die thans in de Christelijke Gereformeerde Kerken functioneren niet rechtstreeks afkomstig zijn uit het Oude en Nieuwe Testament, maar wel bijbelse wortels hebben;
2. dat uit de gereformeerde visie op de ambten blijkt, dat de ambten niet alleen voortvloeien uit de gaven die de Heere aan de leden van de gemeente verleend heeft, maar dat naast het ontvangen hebben van bepaalde gaven van de Heilige Geest een afzonderlijke roeping nodig is om in het ambt te kunnen dienen;
3. dat de klassieke gereformeerde ambtsopvatting geen plaats heeft toegekend aan vrouwelijke ambtsdragers;
4. dat het van het grootste belang is dat de kerken in de zaken van vrouw en ambt de eenheid van het kerkverband bewaren;


1 Vrouw en Ambt, 1999, Uitgave onder verantwoordelijkheid van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland 1998.

|11|

van oordeel (..)
4. dat het te betreuren is dat de deputaten niet tot een eensluidende visie konden komen ten aanzien van de hermeneutiek en de exegese van de in geding zijnde Schriftplaatsen;
5. dat het verschil tussen de meerderheid en de minderheid van deputaten vooral samenhangt met een verschillende taxatie van de relatie tussen openbaring en cultuur/historie;
6. dat de visie van de meerderheid van de deputaten — in tegenstelling tot die van de minderheid — een deugdelijke en overtuigende onderbouwing is van het standpunt, dat in de Christelijk Gereformeerde kerken steeds als schriftuurlijk heeft gegolden;
7. dat uit het geheel van het spreken van de Heilige Schrift duidelijk is dat het gezaghebbend leiding geven aan de gemeente aan de man en niet aan de vrouw toekomt; (..)

2.4.2 Eindrapport Deputaten voor de vragen rond vrouw en ambt (V&A, 11-135)

Het eindrapport van de deputaten bestaat uit een meerderheidsrapport en een minderheidsrapport. De eerste vier hoofdstukken worden door alle deputaten onderschreven: 1. Inleiding; 2. Oriëntatie; 3. Historie; 4. Ambt: achtergrond en ontwikkeling. Na de inleiding in hoofdstuk 5 gaan de wegen uiteen.
Meerderheidsrapport: 5. Hermeneutische vragen; 6. Exegese; 7. Conclusies; 8. Voorstel.
Minderheidsrapport: 5. Hermeneutische vragen; 6. Exegese; 7. Huwelijkse verhoudingen; 8. Conclusies; 9. Eindconclusie; 10. Aanbeveling.
Bij de hieronder weergegeven citaten beperken we ons tot de conclusies van het meerderheidsrapport (V&A, 95-99). Een verdere beperking is, dat alleen passages worden geciteerd, die het meest direct van invloed zijn op de eindconclusie. Andere passages, zowel uit het meerderheidsrapport als uit het minderheidsrapport, zullen elders in ons rapport aan de orde komen.

Een onderwerp van groot belang (V&A, 95-96)
(..) De vragen rond ‘vrouw en ambt’ zijn in een stroomversnelling gekomen door de kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. (..) Tegen deze achtergrond komt de vraag op of bepaalde uitspraken in de Schrift over vrouwen alleen te betrekken zijn op de maatschappelijke en culturele omstandigheden van die tijd, of dat zij een geldigheid bezitten die verder reikt. Het antwoord op deze vraag hangt onlosmakelijk samen met de visie op het gezag van de Schrift. (..) Verder gaat het over de vraag wat nu onder een ambt wordt verstaan. Impliciet wordt daarmee de vraag gesteld naar het schriftuurlijke gehalte van de ambtelijke structuur van kerken die gerekend kunnen worden bij de gereformeerde gezindte. Daarmee is het grote belang getekend van de besproken materie. (..)

Gelijkwaardigheid van de ambten (V&A, 96-97)
(..) De gelijkwaardigheid van de ambten komt uit de Schrift zelf naar voren: de overtuiging dat de ambten in de gemeente wortelen in de ambten van Christus, leidt tot de principiële eenheid van de ambten. (..)
Vanuit het algemene ‘ambt’ of priesterschap van de gelovigen kunnen geen conclusies worden getrokken over het bijzondere ambt. Alle gelovigen delen min of meer in de gaven van de Geest. Voor het bijzondere ambt moet men naast het hebben van bepaalde gaven van de Heilige Geest, afzonderlijk geroepen zijn en aan bepaalde eisen voldoen.
Blijkens uitspraken van de generale synode te Hilversum (1968/69) zijn vrouwen niet in ieder opzicht uitgesloten van elke vorm van regering, evenmin draagt het zwijggebod in de gemeente een absoluut karakter. De vermaningen in de Schrift zijn gericht tegen een situatie waarin de vrouw over de man zou gaan heersen. (..)

|12|

Historische wortels van de ambten (V&A, 97-98)
(..) De ambtelijke structuur zoals die in de lijn van de historie vanuit de reformatie tot ons is gekomen, heeft een herkenbaar bijbels karakter maar is niet canoniek (in de zin dat geen veranderingen of verbeteringen meer mogelijk zouden zijn).
De gelijkwaardigheid van de ambten maakt het onmogelijk (en ongeloofwaardig) om te overwegen slechts één ambt voor vrouwen open te stellen. (..)
Kijkend naar de historische vormgeving van de ambten in onze kerken blijkt dat bij de argumenten op grond waarvan vrouwen werden uitgesloten om te dienen in de ambten, niet naar voren komt (..) dat vrouwen (..) ongeschikt zouden zijn (..); het gaat erom recht te doen aan Gods Woord, waarin het principe te vinden is dat vrouwen niet mogen staan in een heersende positie over mannen. (..)

Hermeneutiek en exegese (V&A, 98-99)
(..) Wat de hermeneutiek betreft, zijn er ondanks wisselende historische en culturele omstandigheden lijnen te ontdekken waarlangs de Heilige Geest het Woord van God in het heden tot klinken wil brengen in zijn volle en rijke betekenis (..)
Er zijn blijvende normen, waarden en geboden in de Schrift die binnen elke culturele context van kracht blijven.
De trouw en goedheid van God komt uit in scheppingsordeningen als blijvende door God ingestelde patronen.

De exegese van de behandelde teksten uit het Oude en Nieuwe Testament geeft aan: (..) In de gelijkwaardigheid van man en vrouw als beeld van God is de man het hoofd van de vrouw en de vrouw de heerlijkheid van de man. Dit is niet omkeerbaar. God heeft in de schepping, verlossing en herschepping een orde gelegd die geldende kracht behoudt. (..) Vrouwen kunnen in de gemeente van Christus geen officiële, leidinggevende (= ambtelijke) positie bekleden. Dit niet vanwege een kritiekloos aansluiten van de Schrift bij bestaande patriarchale verhoudingen, maar op grond van de door God gegeven plaats van man en vrouw in de schepping en herschepping.

Eindconclusie (V&A, 99)
Op grond van het verstaan en de uitleg van de Schrift binnen het kader van de gereformeerde schriftbeschouwing en ambtsopvatting moet geconcludeerd worden dat de ambten niet voor vrouwen opengesteld kunnen worden. (..)