|6|
Onze commissie heeft als onderdeel van haar werkzaamheden aandacht besteed aan de kerkelijke context van haar opdracht. Concreet betekent dit, dat vooral bestudeerd is wat er bij Ned. Ger. Kerken (NGK) leeft en wat er recent in de Chr. Ger. Kerken (CGK) ten aanzien van ‘vrouw en ambt’ is besloten.
Voor wat betreft de NGK lagen er onder meer het uitvoerige Studierapport (1991) en het Eindrapport (1994). Deze rapporten dienden als voorbereiding voor besluitvorming over de openstelling van het diakenambt voor zusters der gemeente. (LV Apeldoorn, 1994/5). Voorts behoorde het tot de opdracht van onze commissie om de kerken te verzoeken om hun reactie te geven op de stellingnamen in de stukken van de NG/CG-kerk van Arnhem (1996). Deze reacties zouden dan kunnen worden meegenomen in het werk van de commissie. In december 1998 heeft de commissie zo'n verzoek aan de kerken gestuurd.
  In relatie tot de CGK en de Ger. Kerken Vrijgemaakt
  behoorde het tot de opdracht van de commissie om de resultaten
  van haar werkzaamheden voor commentaar voor te leggen aan
  deputaten van deze kerken en om over eventueel ontvangen
  commentaar rapport uit te brengen.
  Los daarvan heeft onze commissie in haar werkzaamheden en
  rapportage aandacht gegeven aan de publicatie Vrouw en
  Ambt. Deze werd uitgegeven onder verantwoordelijkheid van de
  Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in
  Nederland 1998. Ze bevat het “Eindrapport Deputaten voor de
  vragen rond vrouw en ambt” en twee rapporten van de betreffende
  synodecommissie. Tevens bevat ze die delen van de Acta
  (Haarlem-Noord, 1998), die betrekking hebben op de bespreking en
  besluitvorming over de eerder genoemde rapporten.
  Hieronder wordt in 2.2 een globaal overzicht gegeven van de
  reacties die door de commissie zijn ontvangen uit de NGK. Deze
  reacties vertonen een grote veelkleurigheid. Ze laten zien dat de
  voorbereiding van landelijke besluitvorming, die verantwoord is
  en die tot voldoende draagvlak kan leiden, niet eenvoudig is. In
  2.3 wordt een korte terugblik gegeven op het
  Studierapport (1991) en het Eindrapport (1994).
  In 2.4 staat een samenvatting van het besluit door de Generale
  Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland 1998
  over Vrouw en Ambt en van de motivering daarvan. Tevens wordt een
  samenvatting gegeven van de conclusies in het meerderheidsrapport
  van de deputaten voor de vragen rond vrouw en ambt, die aan dit
  synodebesluit ten grondslag liggen.
  Dit hoofdstuk is vooral beschrijvend. Verwerking en beoordeling
  van een aantal van de beschreven standpunten vinden in latere
  hoofdstukken plaats.
  Op de uitnodiging aan de kerken om reacties op de stellingnamen
  van ‘Arnhem’ aan de commissie te sturen, hebben achtendertig
  kerken geantwoord. Het overgrote deel van deze reacties werd
  ontvangen vóór september 1999.
  Zestien kerken deelden mee geen of nog geen inhoudelijk standpunt
  te hebben over de vrouw in het ambt van ouderling of predikant.
  Tweeëntwintig kerken deden wel mededeling over een
  standpuntbepaling. Voor twaalf van deze kerken geldt dat de
  bezinning vroeger plaats had gevonden, los van de door onze
  commissie gestelde vraag. Verder kreeg de commissie de
  beschikking over een afschrift van een appèl van de kerk
|7|
  van Urk. Dit appèl betreft de besluitvorming rond de openstelling
  van het ambt van ouderling voor zusters der gemeenten in enkele
  NG-kerken. Het was gericht aan de Regio Kampen in vergadering
  bijeen op 4 maart 1999 te Emmeloord.
  Van de tweeëntwintig kerken die ons een inhoudelijke
  standpuntbepaling meedeelden, zijn er acht die in eigen gemeente
  het ambt van ouderling voor zusters hebben opengesteld. Zeven
  andere kerken staan positief tegenover openstelling, maar hebben
  óf nog geen besluitvorming daarover, óf zien voorlopig van
  openstelling af. Vijf kerken zien uitdrukkelijk geen
  schriftuurlijke ruimte voor zo’n openstelling. Verder is er één
  kerk die stelt, dat het feit dat nergens in het OT en NT een
  vrouw een kerkelijk ambt heeft bekleed, de kern van het vraagstuk
  is. Deze kerk vraagt om oprechte en grondige studie. Tenslotte,
  er is één kerk die het grotendeels met de stellingnamen van
  Arnhem eens is. Maar deze kerk vindt dat de stelling van Arnhem
  “dat het in overeenstemming is met het geheel der Schriften om
  zusters der gemeente te roepen tot de ambten”, net zo min uit de
  Bijbel is af te leiden als het tegenovergestelde standpunt.
Bijlage A bevat samenvattingen van de stukken van Arnhem (1996), van de ontvangen reacties uit NG-kerken en van studierapporten, besluiten en andere bijlagen die een aantal van deze kerken aan onze commissie toestuurden.
Zestien van de kerken die reageerden, gaven geen inhoudelijk standpunt over de openstelling van de ambten van ouderlingen predikant voor vrouwen.
  Als redenen hiervoor worden genoemd:
  • Het vraagstuk is (nog) niet actueel in onze gemeente.
  • Er is geen tijd geweest om zich in het vraagstuk te
  verdiepen.
  • De bezinning op de vrouw in het diakenambt is nog niet
  afgerond.
  • De discussie over het diakenambt is nog maar net verstomd en
  men is nog niet toe aan een nieuwe.
  • Het diakenambt is nog niet opengesteld voor zusters.
  • Met is er als kerkenraad nog niet uit.
  • In de discussie op de gemeentevergadering bleken de meningen
  erg verdeeld.
  • De prioriteit in de kerkenraad lag bij andere zaken (bijv. bij
  samenspreking met de plaatselijke CGK).
  • Een discussie over de openstelling van alle ambten zal tot
  grote onrust leiden. Eén van de kerken verzoekt de commissie
  daarom, om bij het voorstel aan de LV de spankracht van de
  gemeenten mee te wegen.
  • De commissie moet maar met een voorstel komen.
  Zie verder A.3.
Van de inhoudelijke reacties die de commissie ontving, gaat slechts een klein deel speciaal in op de stukken van Arnhem. Reacties die dat niet of slechts terloops doen, maken vooral duidelijk hoe men staat tegenover het benoemen van vrouwelijke ouderlingen. Slechts enkele reacties doen ook een uitspraak over vrouwelijke predikanten.
  Instemmende reacties op Arnhem
  De paar reacties die met instemming spreken over ‘Arnhem’, zijn
  daarover erg beknopt. De kerkenraad van Amstelveen somt als enige
  een serie concrete punten uit het rapport van Arnhem op, waar hij
  mee instemt.
  Die punten zijn:
  • In de schepping is er geen ondergeschiktheid tussen
  man en vrouw.
|8|
  • De ‘zwijgteksten’ zijn geschreven voor een specifieke
  situatie, waarbij het vooral belangrijk was om als christen géén
  aanstoot te geven aan de niet-christelijke omgeving.
  • Met de typering dat de man hoofd is van de vrouw wil Paulus de
  nadruk leggen op een invulling van de man/vrouw relatie, zoals
  die past in een bepaalde tijd. In die tijd zou het aanleiding
  hebben gegeven tot laster, als de man niet hiërarchisch boven de
  vrouw zou staan. In onze tijd, waarin de relatie man/vrouw
  volledig anders is, halen we met het instandhouden van deze
  hiërarchie mogelijk zelfs de laster van de huidige samenleving
  over ons heen.
  • Bepaalde zusters hebben de gave van onderricht en leidinggeven
  ontvangen. Het zou niet goed zijn als de gemeente daarvan geen
  gebruik zou maken.
  • Met de komst van Christus is er een nieuwe orde gekomen; in Hem
  zijn allen, man en vrouw, één.
Zonder dat ‘Arnhem’ speciaal genoemd wordt, komen deze door Amstelveen genoemde inhoudelijke punten ook voor in verschillende andere instemmende reacties.
  Afwijzende reacties op Arnhem
  De inhoudelijke reacties die de stellingnamen van Arnhem
  afwijzen, concentreren zich vooral op de wijze waarop Arnhem de
  vraag heeft benaderd, en op de wijze waarop met de Bijbel wordt
  omgegaan. Ook is er kritiek op de ‘druk’ die Arnhem op de kerken
  zou zetten om tot besluitvorming te komen, en op het laten
  prevaleren van het heil van de plaatselijke gemeente.
  Hieronder volgt een korte weergave van enkele aangevoerde
  bezwaren.
  Zalk en Veecaten: Exegetisch maar vooral hermeneutisch
  is er veel op het rapport af te dingen. Het belangrijkste bezwaar
  is dat in het rapport (Toelichting van Arnhem, blz. B.16) hardop
  de vraag wordt gesteld of wij in dezen nog wel gebonden zijn aan
  wat de Bijbel ons vertelt. Legt dit niet onbedoeld de
  hermeneutiek van Arnhem voor een stukje bloot? Waarom niet gewoon
  gezegd: aan wat de Bijbel ons leert? De betreffende voorschriften
  van Paulus overstijgen nu juist de cultuur, doordat hij ze
  baseert op de nog ongecultiveerde schepping.
  Urk: Wat met name stoort in de verantwoording door de
  kerk van Arnhem, is dat de manier waarop de cultuurwereld van
  toen vergeleken met die van vandaag, min of meer als
  hermeneutische sleutel wordt aangewend. Wie maakt uit wat wel en
  niet cultuurgebonden is? En: had onze cultuur niet veel meer
  gestempeld dienen te zijn door en daardoor meer gelijkenis moeten
  vertonen met die waarin de Bijbel is geschreven?
  Zaandam: Bij de benadering van de Bijbel moeten we niet
  ons startpunt nemen in de samenleving (Toelichting van Arnhem,
  blz. A.2), maar in de Bijbel zelf. Paulus grijpt in 1 Tim. 2: 13
  terug op de scheppingsordeningen.
  Zalk en Veecaten: Is het terecht dat Arnhem het heil van
  de plaatselijke gemeente wil laten prevaleren? Afgevaardigden
  naar regionale vergaderingen en gastpredikanten worden met de
  vrouwelijke ouderling geconfronteerd, ook als ze daartegen zijn.
  Invoering van vrouwelijke predikanten zal bezwaarde gemeenten
  zeer in het isolement drijven. Zal overgaan tot het legaliseren
  van een tot nu toe gevolgde gedoogpraktijk ‘de emmer niet doen
  overlopen’? De gevolgen van zo’n besluit tasten het draagvlak van
  ons gereformeerde kerkverband aan. Daarom is het een illusie dat
  invoering is over te laten aan de plaatselijke gemeenten.
  Andere reacties
  Van de verdere reacties voor en tegen de openstelling van de
  ambten van ouderling en predikant voor vrouwen, geven we hier
  geen overzicht. De lezer vindt een samenvatting ervan in Bijlage
  A bij dit rapport. In de volgende hoofdstukken van dit rapport
  zullen we meerdere malen terugkomen op wat ons ook in deze
  reacties uit de kerken is aangereikt.
  Op deze plaats volstaan we echter als commissie met het vermelden
  van onze mening, dat veel van de ontvangen rapporten een
  uitgebreid en gedegen bezig zijn met de
|9|
onderliggende vragen laten zien. Ook geven een aantal stukken ons een beeld van de procedurele zorg die besteed is aan de behandeling van deze vragen en aan de besluitvorming erover. Voor sommige gemeenten is er daarbij sprake van een lange periode waarin deze zaken aan de orde zijn geweest. In Zeist, bijvoorbeeld, is het in 1999 genomen besluit tot openstelling van het ambt van ouderling voor vrouwen, een voorlopig eindpunt van een discussie die — met tussenpozen — over een periode van 18 jaar is gevoerd. Voor Amsterdam-Centrum is het in 1996 genomen besluit om geen vrouwen te roepen tot het ambt van ouderling, een voorlopig eindpunt van een discussie, die — met tussenpozen — sinds 1975 in deze gemeente is gevoerd.
  De Landelijk Vergadering te Dronten 1988 stelde een
  Commissie Openstelling Diakenambt voor de Zusters der Gemeente
  in. Deze commissie bracht in 1991 een studierapport uit. In dit
  rapport werd een aantal vragen uitgediept, die aan de orde zijn
  bij het al of niet openstellen van de ambten voor zusters. Het
  rapport gaat achtereenvolgens in op
  • de wijze van argumenteren vanuit de Schrift,
  • karakter en onderlinge verhouding van de ambten,
  • de man-vrouwverhouding in de Bijbel,
  • enkele historische opmerkingen over de plaats van de vrouw in
  de kerk,
  • de hedendaagse plaats van de vrouw in een aantal kerken.
  In SR91 werd veel materiaal verwerkt, dat in ons land en
  daarbuiten over dit onderwerp is geschreven. Het rapport brengt
  hierin lijnen aan, zonder echter tot een standpuntbepaling met
  betrekking tot vrouwelijke diakenen te komen. In overeenstemming
  met de opdracht, werd dit rapport aan de kerken voorgelegd ter
  bestudering en met een verzoek om reacties.
  Uit het in 1994 uitgebrachte eindrapport blijkt dat 51
  kerken en tal van kerkleden op dit studierapport hebben
  gereageerd. De toenmalige commissie ervoer deze grote
  belangstelling als verblijdend, maar stelde tegelijk als
  ‘schaduwvolle’ keerzijde vast, dat we als kerken “nog zeer ver
  verwijderd zijn van eenheid van gevoelen over de zaak in geding”
  (3).
  ER94 is niet een bewerking van SR91, maar vormt
  een tot op zekere hoogte zelfstandig stuk. Het spitst zich van
  meet af aan toe op de ontwikkeling van het eigen standpunt.
  SR91 wordt daarbij in rekening gebracht, maar niet
  altijd expliciet besproken. Het mag als een bijlage worden
  beschouwd. ER94 behandelt achtereenvolgens:
  • het ambt van diaken,
  • de vrouw in het diakenambt,
  • christelijke en kerkelijke vrijheid,
  • conclusies en advies.
  De eindconclusie over de vrouw in het diakenambt wordt “omzoomd
  en afgebakend door een positieve en negatieve stelling:
  • Het is in overeenstemming met het geheel van de Schriften om
  zusters der gemeente te roepen tot de vervulling van het
  diakenambt.
  • Het is niet aangetoond, dat de daarvoor aangevoerde
  Schriftplaatsen de roeping van zusters der gemeente tot de
  vervulling van het diakenambt verbieden.” (35).
  ER94 gaat ook in op de vraag, in hoeverre de
  openstelling van het diakenambt voor zusters consequenties heeft
  voor een soortgelijke openstelling van het ambt van ouderling. We
  lezen (25):
  “voor de meerderheid van de kommissie staat vast, dat er zo’n
  groot onderscheid is tussen de ambten van diaken en ouderling is,
  dat men ze niet over één kam kan scheren als het gaat om
  openstelling ervan voor de zusters. Immers, is de diaken geroepen
  tot verantwoordelijkheid voor de dienst der barmhartigheid, de
  ouderling moet leiding geven aan de dienst des Woords. Dat
  betekent, dat bij de openstelling van het ambt van ouderling voor
  de zusters weer andere vragen opkomen dan die in dit rapport
  besproken zijn. Punt in kwestie zal dan vooral zijn, in hoeverre
  de zusters
|10|
geroepen worden om in de bediening van het Woord de sleutels van het Koninkrijk te hanteren. Om bij de vrouw van Spreuken 31 te blijven, het is duidelijk dat zij diakonale aktiviteiten ten toon spreidt, maar het is even duidelijk dat niet op haar, maar op haar echtgenoot de verantwoordelijkheid rust om recht te spreken (vs 23). Meer dan bij de kwestie van vrouwelijke diakenen, zal men dus als het gaat om vrouwelijke ouderlingen moeten onderzoeken in hoeverre een dergelijke binnen de Bijbel gangbare rolverdeling normatief is”.
  Ten aanzien van de christelijke en kerkelijke vrijheid
  concludeert ER94 (35-37; hier verkort weergegeven):
  • dat bij de verschillen van gevoelen ten aanzien van de
  openstelling van het diakenambt voor zusters der gemeente binnen
  onze kerken de beoefening van de geloofsgemeenschap niet in het
  geding is, noch een doorbreken van de grenzen om het gebied van
  de christelijke vrijheid;
  • dat de weg open ligt voor de LV om aan de kerken de vrijheid te
  laten in zelfstandigheid te beslissen in de zaak van de roeping
  van zusters der gemeente tot de vervulling van het
  diakenambt;
  • dat de LV de kerken grote schade zou berokkenen met een besluit
  dat de kerken tot een uniform beleid ten aanzien van openstelling
  van het diakenambt voor zusters der gemeente zou verplichten;
  • dat de LV de kerken grote schade zou berokkenen met een besluit
  dat tot verder uitstel van besluitvorming leidt, omdat dan aan
  kerken die naar hun overtuiging met openstelling niet kunnen
  wachten, het stigma van ‘onkerkelijk handelen’ zou worden
  opgedrukt;
  • dat de bewering dat afwijzing van openstelling de aangewezen
  weg zou zijn om de relaties met andere kerkgroepen in binnen- en
  buitenland op peil te houden, veel te ongenuanceerd is en goede
  grond mist gezien de ontwikkelingen die allerwegen gaande
  zijn.
De Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland f998 (Haarlem-Noord) heeft uitgesproken “dat het standpunt ten aanzien van de vrouw in het ambt, dat in de Christelijke Gereformeerde Kerken steeds heeft gegolden, schriftuurlijk verantwoord is.”
  Uit de overwegingen en het oordeel van de synode na kennisneming
  van het eindrapport van de deputaten voor vrouw en ambt, citeren
  we de volgende punten:
  overwegende (..)
  1. dat de ambten, zoals die thans in de Christelijke
  Gereformeerde Kerken functioneren niet rechtstreeks afkomstig
  zijn uit het Oude en Nieuwe Testament, maar wel bijbelse wortels
  hebben;
  2. dat uit de gereformeerde visie op de ambten blijkt, dat de
  ambten niet alleen voortvloeien uit de gaven die de Heere aan de
  leden van de gemeente verleend heeft, maar dat naast het
  ontvangen hebben van bepaalde gaven van de Heilige Geest een
  afzonderlijke roeping nodig is om in het ambt te kunnen
  dienen;
  3. dat de klassieke gereformeerde ambtsopvatting geen plaats
  heeft toegekend aan vrouwelijke ambtsdragers;
  4. dat het van het grootste belang is dat de kerken in de zaken
  van vrouw en ambt de eenheid van het kerkverband bewaren;
1 Vrouw en Ambt, 1999, Uitgave onder verantwoordelijkheid van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland 1998.
|11|
  van oordeel (..)
  4. dat het te betreuren is dat de deputaten niet tot een
  eensluidende visie konden komen ten aanzien van de hermeneutiek
  en de exegese van de in geding zijnde Schriftplaatsen;
  5. dat het verschil tussen de meerderheid en de minderheid van
  deputaten vooral samenhangt met een verschillende taxatie van de
  relatie tussen openbaring en cultuur/historie;
  6. dat de visie van de meerderheid van de deputaten — in
  tegenstelling tot die van de minderheid — een deugdelijke en
  overtuigende onderbouwing is van het standpunt, dat in de
  Christelijk Gereformeerde kerken steeds als schriftuurlijk heeft
  gegolden;
  7. dat uit het geheel van het spreken van de Heilige Schrift
  duidelijk is dat het gezaghebbend leiding geven aan de gemeente
  aan de man en niet aan de vrouw toekomt; (..)
  Het eindrapport van de deputaten bestaat uit een
  meerderheidsrapport en een minderheidsrapport. De eerste vier
  hoofdstukken worden door alle deputaten onderschreven: 1.
  Inleiding; 2. Oriëntatie; 3. Historie; 4. Ambt: achtergrond en
  ontwikkeling. Na de inleiding in hoofdstuk 5 gaan de wegen
  uiteen.
  Meerderheidsrapport: 5. Hermeneutische vragen; 6.
  Exegese; 7. Conclusies; 8. Voorstel.
  Minderheidsrapport: 5. Hermeneutische vragen; 6.
  Exegese; 7. Huwelijkse verhoudingen; 8. Conclusies; 9.
  Eindconclusie; 10. Aanbeveling.
  Bij de hieronder weergegeven citaten beperken we ons tot de
  conclusies van het meerderheidsrapport (V&A, 95-99).
  Een verdere beperking is, dat alleen passages worden geciteerd,
  die het meest direct van invloed zijn op de eindconclusie. Andere
  passages, zowel uit het meerderheidsrapport als uit het
  minderheidsrapport, zullen elders in ons rapport aan de orde
  komen.
  Een onderwerp van groot belang (V&A,
  95-96)
  (..) De vragen rond ‘vrouw en ambt’ zijn in een stroomversnelling
  gekomen door de kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen.
  (..) Tegen deze achtergrond komt de vraag op of bepaalde
  uitspraken in de Schrift over vrouwen alleen te betrekken zijn op
  de maatschappelijke en culturele omstandigheden van die tijd, of
  dat zij een geldigheid bezitten die verder reikt. Het antwoord op
  deze vraag hangt onlosmakelijk samen met de visie op het gezag
  van de Schrift. (..) Verder gaat het over de vraag wat nu onder
  een ambt wordt verstaan. Impliciet wordt daarmee de vraag gesteld
  naar het schriftuurlijke gehalte van de ambtelijke structuur van
  kerken die gerekend kunnen worden bij de gereformeerde gezindte.
  Daarmee is het grote belang getekend van de besproken materie.
  (..)
  Gelijkwaardigheid van de ambten (V&A,
  96-97)
  (..) De gelijkwaardigheid van de ambten komt uit de Schrift zelf
  naar voren: de overtuiging dat de ambten in de gemeente wortelen
  in de ambten van Christus, leidt tot de principiële eenheid van
  de ambten. (..)
  Vanuit het algemene ‘ambt’ of priesterschap van de gelovigen
  kunnen geen conclusies worden getrokken over het bijzondere ambt.
  Alle gelovigen delen min of meer in de gaven van de Geest. Voor
  het bijzondere ambt moet men naast het hebben van bepaalde gaven
  van de Heilige Geest, afzonderlijk geroepen zijn en aan bepaalde
  eisen voldoen.
  Blijkens uitspraken van de generale synode te Hilversum (1968/69)
  zijn vrouwen niet in ieder opzicht uitgesloten van elke vorm van
  regering, evenmin draagt het zwijggebod in de gemeente een
  absoluut karakter. De vermaningen in de Schrift zijn gericht
  tegen een situatie waarin de vrouw over de man zou gaan heersen.
  (..)
|12|
  Historische wortels van de ambten (V&A,
  97-98)
  (..) De ambtelijke structuur zoals die in de lijn van de historie
  vanuit de reformatie tot ons is gekomen, heeft een herkenbaar
  bijbels karakter maar is niet canoniek (in de zin dat geen
  veranderingen of verbeteringen meer mogelijk zouden zijn).
  De gelijkwaardigheid van de ambten maakt het onmogelijk (en
  ongeloofwaardig) om te overwegen slechts één ambt voor vrouwen
  open te stellen. (..)
  Kijkend naar de historische vormgeving van de ambten in onze
  kerken blijkt dat bij de argumenten op grond waarvan vrouwen
  werden uitgesloten om te dienen in de ambten, niet naar voren
  komt (..) dat vrouwen (..) ongeschikt zouden zijn (..); het gaat
  erom recht te doen aan Gods Woord, waarin het principe te vinden
  is dat vrouwen niet mogen staan in een heersende positie over
  mannen. (..)
  Hermeneutiek en exegese (V&A, 98-99)
  (..) Wat de hermeneutiek betreft, zijn er ondanks wisselende
  historische en culturele omstandigheden lijnen te ontdekken
  waarlangs de Heilige Geest het Woord van God in het heden tot
  klinken wil brengen in zijn volle en rijke betekenis (..)
  Er zijn blijvende normen, waarden en geboden in de Schrift die
  binnen elke culturele context van kracht blijven.
  De trouw en goedheid van God komt uit in scheppingsordeningen als
  blijvende door God ingestelde patronen.
De exegese van de behandelde teksten uit het Oude en Nieuwe Testament geeft aan: (..) In de gelijkwaardigheid van man en vrouw als beeld van God is de man het hoofd van de vrouw en de vrouw de heerlijkheid van de man. Dit is niet omkeerbaar. God heeft in de schepping, verlossing en herschepping een orde gelegd die geldende kracht behoudt. (..) Vrouwen kunnen in de gemeente van Christus geen officiële, leidinggevende (= ambtelijke) positie bekleden. Dit niet vanwege een kritiekloos aansluiten van de Schrift bij bestaande patriarchale verhoudingen, maar op grond van de door God gegeven plaats van man en vrouw in de schepping en herschepping.
  Eindconclusie (V&A, 99)
  Op grond van het verstaan en de uitleg van de Schrift binnen het
  kader van de gereformeerde schriftbeschouwing en ambtsopvatting
  moet geconcludeerd worden dat de ambten niet voor vrouwen
  opengesteld kunnen worden. (..)