|55|
In het vorige hoofdstuk gingen we uitvoerig in op de uitleg van de Bijbelteksten waarop voor- en tegenstanders van de vrouw in het ambt zich beroepen: 'de exegese in de strikte zin van het woord'. In de bezinning spelen echter tal van andere dan exegetische argumenten een rol, die soms van beslissende betekenis zijn voor de standpuntbepaling.1 In dit hoofdstuk willen we die argumenten in kaart brengen en de eigen aard ervan benoemen. Ook gaan we in op de vraag of, en zo ja in welke mate deze argumenten bespreking behoeven in ons rapport. Om te beginnen willen we concreet aangeven om welke argumenten het gaat.
In het rapport van Arnhem lezen we de vraag: “Zijn deze teksten bedoeld als overal en altijd geldende richtlijnen, of gaan ze in op heel specifieke situaties en zijn ze niet algemeen van toepassing voor onze situatie?”2 Het is duidelijk dat het in deze vraag niet zozeer gaat over de juiste uitleg van de teksten, als wel over het juiste gebruik en de juiste toepassing daarvan. Het antwoord op deze vraag veronderstelt daarom niet alleen exegetische bekwaamheid, maar vooral inzicht in de boodschap van de Bijbel als geheel.
Wanneer we nagaan hoe deze vraag door Arnhem en door andere kerken beantwoord wordt, krijgen we het volgende beeld.
  Cultuur- en
  situatiebepaald3
  Arnhem zelf heeft vanuit twee invalshoeken naar het vraagstuk
  gekeken, te weten die van de exegese en die van het verschil in
  situatie en cultuur tussen de Bijbel en ons. Deze invalshoeken
  samen leiden tot de volgende gedachtegang:
  Exegese wijst uit, dat Paulus’ voorschriften cultuurbepaald
  zijn.
  Aangezien wij in een andere cultuur leven, waarin man en vrouw in
  principe gelijkwaardig zijn, is er voor ons geen bezwaar om in
  deze tijd vrouwen toe te staan een ambt te
  bekleden.4
  In het besluit van Heemstede-Haarlem is alleen al het verschil in
  cultuur en situatie van doorslaggevende betekenis voor de
  standpuntbepaling. In een brief aan de gemeente schrijft de raad:
  “... onze tijd, cultuur en situatie zijn zo anders dan die waarin
  Paulus het ambtelijk functioneren van vrouwen in het ambt van
  oudste verbood, dat een klakkeloze toepassing van die
  voorschriften onrecht zou doen aan onze eigen
  verantwoordelijkheid hier en nu te zoeken naar eigentijdse
  toepassing van de bijbelse boodschap.”5
  1 In het vorige hoofdstuk maakten we hierop
  reeds attent, zie het slot van paragraaf 4.1.
  2 Zie Acta Doorn 1998, 179.
  3 In de nu volgende weergave van reacties uit die we
  uit de kerken ontvingen, worden herhaaldelijk de woorden
  ‘cultuur’ en ‘situatie’ gebruikt. We vestigen er de aandacht op,
  dat deze twee onderscheiden dienen te worden. Onder ‘cultuur’
  verstaan we de menselijke vormgeving van het leven in de breedste
  zin van het woord, de ‘beschavingstoestand’. Onder een ‘situatie’
  verstaan we de omstandigheden, waarin iemand of iets zich op een
  bepaald tijdstip bevindt. Cultuurbepaald is daarom niet hetzelfde
  als situatie-bepaald.
  4 Acta Doorn 1998, 198-201, m.n. 201. Zie ook
  A.2. Idem Culemborg, zie A.5.3 en Eindhoven, zie A.5.5. Het
  cultuurbepaalde speelt verder een rol bij Dordrecht en Utrecht,
  zij het niet als zelfstandig argument, maar als gevolgtrekking:
  Paulus’ voorschriften zijn evident situatie- en cultuurbepaald en
  daarom hoeven zij in onze heel andere cultuur en situatie niet op
  dezelfde wijze toegepast te worden. Zie A.5.4 en A.5.9.
  5 Zie A.4.
|56|
  Tegelijk zijn er kerken die benadrukken dat aan het
  verschil in cultuur geen, of geen grote, betekenis mag worden
  toegekend.
  Langerak: “Tijdens de avond over een aantal teksten concludeerden
  we, dat een aantal zaken, zoals letterlijk zwijgen, betrekking
  hebben gehad op een specifieke plaats en tijd (zie ook Ef. 6: 5.)
  Het hoofdschap is echter gebaseerd op de schepping en derhalve
  niet aan plaats of tijd geboden.”6
  Urk schrijft over de verantwoording van Arnhem: “Wat ons daarin
  vooralsnog stoort, is de manier waarop de cultuur-wereld van toen
  vergeleken met die van vandaag, min of meer als hermeneutische
  sleutel wordt aangewend. In de Bijbel is sprake van een ander
  cultuurpatroon dan dat in onze dagen en daarom zijn wij niet meer
  gehouden aan zaken die in de Bijbel cultuur-gebonden zijn. Vraag
  is dan wel: wie maakt uit wat wel of niet cultuurgebonden
  is?”7
  Zalk en Veecaten schrijft over het rapport van Arnhem:
  “Exegetisch, maar vooral hermeneutisch is er teveel af te dingen
  op het rapport. Natuurlijk is de Bijbel in een bepaalde cultuur
  geschreven. Maar de betreffende voorschriften van Paulus
  overstijgen nu juist de cultuur, doordat hij ze baseert op de nog
  ongecultiveerde schepping.”8
  Heilshistorisch bepaald?
  In de jaren tachtig schreef Eindhoven een rapport dat in de Akta
  van de LV Dronten is opgenomen.9 Een belangrijke rol
  speelde daarin de gedachte dat de HERE God in een historisch
  proces van vele eeuwen, in de weg van de geleidelijkheid, een
  einde heeft gemaakt aan de scheefgroei die door de zonde in de
  man-vrouwverhouding is ontstaan. Ook werd gesteld, dat de
  gemeente van Christus in deze tijd geroepen is Gods heilsplan
  voor man en vrouw verder tot realisering te brengen. In de
  stukken die wij uit de kerken ontvingen, treffen we nog slechts
  enkele sporen aan van een aansluiten bij of een discussie over
  deze ‘heilshistorische’ invalshoek.10
  Urk overigens neemt een precies tegengestelde tendens waar: “Wij
  zijn echter van mening, dat de voorbeelden van zelfstandig
  optredende vrouwen in de Bijbel niet veel te zeggen hebben over
  de onderhavige kwestie. (..) Door algemene gevolgtrekkingen uit
  bijzondere situaties, wordt het zicht op de voortgaande
  geschiedenis van God met Zijn Kerk onder Oud en Nieuw Verbond op
  z'n minst vertroebeld. (..) Paulus zegt op een beslissend moment
  in de Kerkgeschiedenis: “De vrouwen moeten in de gemeente
  zwijgen”.”11
  Naast deze argumenten die de juiste omgang met en toepassing van
  de bijbelse gegevens betreffen, worden in de bezinning ook heel
  andersoortige argumenten ter sprake gebracht.
  Te denken valt aan de verhouding waarin kerk en wereld tot elkaar
  staan. Het rapport van Arnhem stelt: “We mogen de laster van onze
  samenleving niet onnodig over ons heen halen”12.
  Waarop Zalk en Veecaten reageert: “Dat wereldgelijkvormigheid een
  bedreiging voor onze gemeenten kan vormen — een aspect dat
  absoluut aandacht moet krijgen
  6 Zie A.5.7.
  7 Zie A.4.
  8 Zie A.4.
  9 Zie Akta van de Landelijke Vergadering van de
  Nederlands Gereformeerde Kerken te Dronten 1988, Amsterdam
  1989, 39-50.
  10 Dit waren een brief van mw. Holwerda-van ’t Veer,
  die de kerk van Ede ons stuurde, het huidige stuk van Eindhoven
  en het stuk van Amsterdam.
  11 Zie A.4.
  12 Zie Acta Doorn 1998, 193. Vergelijk 179.
  Zie ook A.2.
|57|
in de onderhavige discussie — laat men volledig buiten beschouwing.”13 En Zaandam schrijft: “Het evangelie verdraagt geen compromis met de samenleving.”14 Te denken valt ook aan de wijze waarop we de emancipatie van vrouwen hebben te beoordelen. Urk vraagt: “Was het wel goed, dat in de samenleving de positie van de vrouw werd, zoals ze geworden is? Zitten er alleen maar positieve kanten aan de emancipatie van de vrouw?”15 Culemborg stelt: “Meer dan eens moesten eerst een cultuur de schellen van de ogen vallen, moest er eerst aandacht voor maatschappelijke nood of een maatschappelijk tekort gevraagd en verworven worden, alvorens de ogen opengingen voor schatten in de Schriften waar eerder overheen gelezen was.”16 Eindhoven tenslotte benoemt beide kanten: Enerzijds worden de vruchten van de emancipatie door christenen dankbaar geplukt, anderzijds zijn de ideologische motieven van de vrouwenemancipatie vreemd aan het evangelie.17
  Uit deze citaten blijkt, hoezeer wij als mensen van deze tijd
  zelf ook meekomen in de beoordeling van 'de vrouw in het ambt'.
  Hoe komt het dat de balans bij de één doorslaat naar een keuze
  vóór de vrouw in het ambt en bij een ander tégen? Hoe komt het,
  dat standpunten gaandeweg bijgesteld kunnen worden? Hoe komt het,
  dat voorstanders zelfs tegenstanders kunnen worden en omgekeerd?
  Naar onze overtuiging ontkomen we er niet aan de verklaring
  hiervoor mede te zoeken in andere dan exegetische factoren. Niet
  alleen iemands leeservaring, maar ook zijn of haar
  levenservaring, persoonlijke beleving, beoordeling van
  maatschappelijke ontwikkelingen en de keuze van het hart spelen
  een rol. Juist bij een vraagstuk als dat van de vrouw in het ambt
  doet dit alles evenzeer mee als het lezen van de Schrift ‘op
  zich’.
  Dat wil niet zeggen dat de uitkomst van de bezinning uitsluitend
  op dergelijke factoren terug te voeren zou zijn; alsof exegese
  niet meer is dan een verlengstuk van onze menselijke
  vooronderstellingen. Maar in de accenten die we leggen, juist als
  we de balans opmaken, spelen factoren als deze wel mee. Het zou
  zelfs wel eens zo kunnen zijn, dat we elkaar nooit zullen
  verstaan, als we de bezinning beperken tot het niveau van de
  exegese alleen.
De bovengenoemde argumenten laten zich typeren als ‘hermeneutisch’.18 Deze aanduiding wordt ook door de kerken gebruikt; en meer dan één kerk spreekt in dat verband de wens uit dat we ons als kerken op deze hermeneutische argumenten zullen bezinnen, vanwege de invloed die zij uitoefenen op de standpuntbepaling.
Barendrecht schrijft: “(..) dat de hermeneutische bezinning wel terdege gevoerd moet worden. Want blijven de blijkbaar veranderde inzichten in de hermeneutiek wel zonder gevolgen voor andere terreinen van ons geloof?”19 Amsterdam grijpt terug op een brief uit 1984 waarin o.a. staat te lezen: “Maar beiden, voor- en tegenstanders van de vrouwelijke ouderling, zijn het erover eens dat we het begrip ‘tijdgebondenheid’ als uitlegkundige sleutel,
  13 Zie A.4.
  14 Zie A.4.
  15 Zie A.4.
  16 Zie A.5.3.
  17 Zie A.5.5.
  18 Het rapport van Arnhem introduceert de term
  ‘hermeneutiek’. De hermeneutische bezinning vormt ook de kern van
  dat rapport. Zie Acta Doorn 1998, 188vv. Zie ook
  A.2.
  19 Zie A.3. Amstelveen zegt hetzelfde, zij het meer
  impliciet, zie A.4.
|58|
vooral in zijn gevolgen, niet kunnen overzien. Immers, hoe voorkomen we dat vitale delen van de Schrift met behulp van deze zelfde sleutel van hun kracht worden beroofd?”20 En Urk schrijft: “Het komt ons toch voor, dat zich een emancipatie-drang aangediend heeft, die de hermeneutiek (uitlegregels) en de exegese (uitleg) onder druk zet. Helaas is de discussie over het functioneel Bijbellezen, de ‘nieuwe’ hermeneutiek, niet voortgezet na de LV van Apeldoorn.”21
Ook in het meerderheids- en minderheidsrapport van de CG Deputaten speelt een bezinning op de hermeneutiek een rol, centraler zelfs dan in de meeste rapporten en reacties die we uit onze kerken ontvingen.22 In kleine letters geven we hieronder een korte weergave daarvan. Ten eerste, omdat daaruit blijkt, dat in deze zusterkerken dezelfde bezinning plaatsvindt, en ten tweede omdat die bezinning heel helder maakt hoe ingrijpend de verschillen zijn en vanaf welk punt de meningen uiteen lopen.
  Overeenkomsten tussen meerderheids- en
  minderheidsrapport
  Gaan we de beide rapporten langs, dan vallen de volgende
  overeenkomsten op.23 Beide stellen dat de Schrift meer
  dan een mensenwoord is, omdat zij Gods Woord is. Beide wijzen in
  vrijwel gelijke bewoordingen zowel een omgang met de Schrift af,
  die afbreuk doet aan de Bijbel als Gods Woord, als
  fundamentalistische en biblicistische Schriftopvattingen, waarbij
  niet of nauwelijks oog is voor de historisch-culturele setting en
  de heilshistorische verbanden. Beide stemmen in met de opvatting
  van H. Bavinck, die met zijn leer van de organische inspiratie
  aandacht vroeg voor de wijze waarop de Heilige Geest mensen met
  hun eigen vermogens heeft ingeschakeld bij de totstandkoming van
  de Schrift. Beide benadrukken, dat de hermeneutiek geen eigen
  leven mag gaan leiden, maar in het nauwste contact met de exegese
  groeien moet. Beide hanteren dezelfde uitgangspunten in de omgang
  met en uitleg van de Schriften24, te weten:
  1. dat de Schriften Woord Gods zijn
  2. dat wij geheel en al zijn aangewezen op de leiding van Gods
  Geest
  3. dat de Schriften zichzelf uitleggen
  4. dat de Schriften een hart hebben en een omtrek
  5. dat de boodschap van de Schrift tijdbetrokken is
  6. dat de Schriften een heilshistorische interpretatie vragen
  7. dat wij te rekenen hebben met de verschillende literaire
  genres in de Schriften.
  Verschillen tussen meerderheids- en
  minderheidsrapport
  Naast deze overeenkomsten zijn er ook verschillen tussen de beide
  rapporten.
  Zo wil het meerderheidsrapport “op een onbevangen en tegelijk
  voorzichtige wijze” over de scheppingsordeningen spreken. Het
  benadrukt ook, dat we weliswaar niet voorbij kunnen en mogen gaan
  aan de cultureel-historische setting van de Bijbel, maar dat Gods
  Woord niet is opgesloten in die culturele omstandigheden. Met
  name wordt in dit verband gesteld: “Bij een te grote nadruk op de
  culturele context van de Bijbel als een hermeneutische
  20 Zie A.5.2.
  21 ZieA.3.
  22 Dit blijkt uit een drietal gegevens. Ten eerste
  gaat in beide rapporten de bezinning op de hermeneutiek aan de
  exegese vooraf. Daarin wordt de uitgangshouding bepaald voor de
  lezing van de Schriften. Ten tweede is die bezinning uitvoerig.
  Tenslotte — en dat met name onderstreept de betekenis van deze
  hermeneutische bezinning — gaan het meerder- en
  minderheidsstandpunt in het hoofdstuk over hermeneutiek
  uiteen.
  23 Zie voor het meerderheidsrapport V&A,
  48-57 en voor het minderheidsrapport V&A,
  102-108.
  24 Zie V&A respectievelijk 54-57 en 107.
  Beide rapporten sluiten aan bij de leesregels die door H.G.L.
  Peels zijn opgesteld in het artikel Het Woord is leven — over de
  Heilige Schrift, in Gegrond geloof, Kernpunten uit de
  geloofsleer. In bijbels, historisch en belijdend
  perspectief, red. G. van den Brink, M. van Campen & J. van
  der Graaf, Zoetermeer 1996, 81-86.
|59|
  belemmering voor het verstaan van de openbaring van God,
  dreigt het gevaar van een onkritisch omgaan met het eigen
  culturele klimaat.”25
  Het minderheidsrapport spreekt uit, dat de blijvende relevantie
  van de Schriften niet in de scheppingsordeningen gelegen is, maar
  in het grote continuüm van de Schriften, dat is de trouw van God,
  die schepping, verzoening en voltooiing verbindt. Het
  concentratie- en zwaartepunt van de bijbelse boodschap is de Here
  Jezus Christus en het in Hem gekomen heil. Hij is de weg en de
  waarheid en het leven. Zijn kruis en opstanding zijn de dragende
  grond van de werkelijkheid. Ja, zij zijn de nieuwe
  werkelijkheid.27
Overzien we de bezinning die binnen de CGK heeft plaatsgevonden, dan blijkt ook die te gaan over de (hermeneutische) vraag die Arnhem stelde: wat is het blijvende en wat is het tijdelijke in de bijbelse voorschriften?28
Omdat hermeneutische argumenten in de bezinning op de vrouw in het ambt zo’n belangrijke rol spelen en omdat verschillende kerken de wens uitspreken daaraan goede aandacht te geven, gaan we hieronder in op de vraag of en zo ja in welke mate in dit rapport een bezinning op de hermeneutische argumenten gewenst is. Met het oog op lezers die zelden of nooit in aanraking gekomen zijn met ‘hermeneutiek’ willen we echter eerst wat dieper ingaan op het verschijnsel ‘hermeneutiek’ als zodanig.
Het woord ‘hermeneutiek’ stamt af van een Grieks werkwoord hermeneuein, dat onder andere uitleggen en verklaren, vertalen en vertolken betekent.29 De Van Dale omschrijft het woord ‘hermeneutiek’ onder meer30 als de theorie van de exegese.31 Deze omschrijving wordt door het rapport van Arnhem overgenomen en aangevuld. Arnhem verstaat onder hermeneutiek “twee dingen: de regels van de exegese (de theorie van de exegese) en de vraag naar de horizon van een tekst. Dat laatste wil zeggen: elke tekst klinkt in een bepaalde situatie, zowel bij de schrijver als bij de hoorders.”32 Afgezien van de vraag of de wijze waarop Arnhem zich uitdrukt helemaal adequaat is, kan gezegd worden
  25 V&A, 54.
  26 V&A, 105.
  27 V&A, 106.
  28 Het meerderheidsrapport, V&A, 51,
  stelt: “Ondanks de wisselende bedelingen en veranderende
  culturele omstandigheden zijn er zaken in de Schrift die hun
  geldigheid temidden van alle wijzigingen behouden.' Het
  minderheidsrapport stelt in hetzelfde verband de vraag: 'Wat is
  de constante?”, V&A, 104.
  29 H.W. de Knijff schrijft: “Hermes — wiens naam met
  het woord hermeneutiek samenhangt — is de naam van de bode, die
  de boodschap der goden aan de mensen overbrengt. Hij deelt niet
  een onbegrijpelijk orakel mee, maar is de uitlegger van de
  goddelijke bevelen en wel op zodanige wijze, dat mensen op
  menselijke manier, in taal en aards begrip, de boodschap
  verstaan”, Zie Sleutel en slot. Beknopte geschiedenis van de
  bijbelse hermeneutiek, Kampen 19852, pag.
  11.
  30 Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse
  taal, Utrecht/Antwerpen12 definieert
  ‘hermeneutiek’ als ‘leer van de regels en hulpmiddelen die bij de
  uitlegkunde gebruikt worden, de theorie van de exegese, m.n. van
  de bijbeluitlegging’.
  31 Vermeldenswaard is in dit verband een verwijzing
  van ds. H. de Jong naar hetgeen H.J. Schilder opmerkte, die het
  op zijn beurt weer van S. Greijdanus had, namelijk “dat dit te
  theoretisch geformuleerd was. De indruk zou gewekt kunnen worden
  dat het mogelijk is hermeneutiek te kunnen bestuderen zonder te
  exegetiseren. In feite is het juist zo dat hermeneutiek alleen in
  de nauwste samenhang met de daadwerkelijke exegese geleerd kan
  worden.” Zie Hermeneutiek, 18.
  32 Acta Doorn 1998, 188-189.
|60|
dat bovengenoemde aanvulling kenmerkend is voor de ontwikkeling die de bijbelse hermeneutiek heeft doorgemaakt.
  Gesteld kan worden dat niet iedereen onder ‘hermeneutiek’
  hetzelfde verstaat. In het algemeen kunnen we zeggen dat
  ‘hermeneutiek’ zich bezig houdt met de methoden en
  vooronderstellingen met behulp waarvan wij proberen een tekst te
  verstaan. Als het gaat om het verstaan van de Bijbel, komen
  daarbij de volgende aandachtsvelden aan de orde:
  • In de eerste plaats maakt de bezinning op de exegese, de uitleg
  van de Bijbeltekst deel uit van de hermeneutiek; waarbij onder
  exegese wordt verstaan: 'het handwerk van de exegese',
  het met behulp van grammatica, concordantie, lexica, commentaren
  en kennis van de historische, sociale en culturele achtergronden
  ophelderen van de betekenis van een tekst voor de tijd waarin
  deze geschreven werd.
  • In de tweede plaats maakt de bezinning op de theologische
  vooronderstellingen waarmee de Bijbel gelezen wordt deel uit van
  de hermeneutiek. Vooronderstellingen, die binnen de gereformeerde
  hermeneutiek op lezing en herlezing van de Bijbel zelf gebaseerd
  zijn. Deze zijn onder andere de overtuiging dat de hele Bijbel
  het Woord van de levende God is. Verder ook, dat de Bijbel een
  eenheid is, waarvan de delen verstaan dienen te worden binnen het
  geheel. Een centraal aspect van deze overtuiging is, dat alles in
  de Heilige Schrift in verband met Christus gezien en verstaan
  moet worden.33
  • Tenslotte richt de aandacht binnen de hermeneutiek zich ook op
  de ontvangst van de Bijbeltekst door de lezer. Hoe kan de Schrift
  door mensen uit een geheel andere tijd en wereld verstaan en in
  het leven geïntegreerd worden?34
  Als commissie zien we er vanaf om met een eigen omschrijving van
  hermeneutiek te komen. Het is niet nodig in het kader van ons
  rapport en het zal ook niet meevallen een omschrijving te bieden
  die alle theologen en filosofen bevredigen zal. Wel hebben we
  terwille van de werkbaarheid een onderscheid gemaakt tussen wat
  wij noemen Schriftuitleg (exegese) en Schriftverstaan
  (hermeneutiek). Aan dit onderscheid ligt de gedachte ten
  grondslag dat er na de Schriftuitleg nog een weg te gaan is
  alvorens het komt tot Schriftverstaan. In de Schriftuitleg richt
  de aandacht zich op het Schriftdeel zoals dat begrepen dient te
  worden binnen zijn eigen context. In het Schriftverstaan richt de
  aandacht zich op het uitgelegde Schriftdeel zoals dat begrepen
  dient te worden in onze context, en wel op een dusdanige wijze,
  dat recht gedaan wordt aan het geheel van de Schriften.
  Deze twee, Schriftuitleg en Schriftverstaan, kunnen onderscheiden
  worden, omdat elk van beide andere vragen aan (de tekst van) de
  Schrift stelt. In het eerste geval luidt de vraag “Wat staat
  er?”, in het tweede geval “Wat betekent datgene wat er staat voor
  ons en onze tijd?” Deze twee vragen hebben elk een eigen
  blikrichting. Tegelijk willen we ook de nauwe samenhang tussen
  Schriftuitleg en Schriftverstaan beklemtonen. Zoals er bij de
  uitleg van de Bijbel een voortdurende wisselwerking moet zijn
  tussen de kleinste eenheid en het grootste geheel binnen een
  tekst, zo dient er ook een zelfde wisselwerking te zijn tussen
  Schriftuitleg en Schriftverstaan. Hierdoor wordt enerzijds
  voorkomen
  33 Zie Greijdanus, S., Schriftbeginselen
  ter Schriftverklaring, Kampen 1946, 121vv. De inhoudsopgave
  van dit nog altijd lezenswaardige boek op pag. 222 en 223 biedt
  een goed overzicht van de uitgangspunten die nog steeds
  kenmerkend zijn voor de gereformeerde hermeneutiek.
  34 Juist dit aspect van de hermeneutiek is de
  afgelopen anderhalve eeuw in het centrum van de belangstelling
  komen te staan. Een goed overzicht van deze ontwikkeling biedt
  het — in noot 29 genoemde — boek van Knijff, H.W. de,
  Sleutel, 73-81 en 104-115.
|61|
dat exegese een techniek wordt, en anderzijds dat hermeneutiek een eigen leven gaat leiden.
We zijn ons er als commissie overigens van bewust, dat een mens de Bijbel nooit zo kan lezen, dat hij zichzelf geheel losmaakt van de eigen tijd, kennis en levenservaring. Hoewel we met dit inzicht in dit rapport niet veel zullen doen, kunnen we er wel van leren dat we de Schriften steeds weer biddend dienen te lezen, bewust zowel van onze mogelijkheden als van onze beperkingen en in gemeenschap met de kerk van alle plaatsen en alle tijden.
De aandacht voor het Schriftverstaan is geen vinding van de 20ste eeuw. Die is al zo oud als de Bijbel zelf en heeft door heel de kerkgeschiedenis heen de lezing, uitleg en toepassing van de Bijbel beïnvloed.
  Voor wat betreft de Bijbel zelf willen we ten eerste
  wijzen op Mc. 12: 28-31. Een schriftgeleerde vraagt Jezus:
  “Welk gebod is het eerste van alle?” Hierop antwoordde
  Jezus: “Het eerste is: Hoor, Israël, de Here, onze God, de
  Here is één, en gij zult de Here, uw God liefhebben uit geheel uw
  hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit
  geheel uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste
  liefhebben als uzelf.” Jezus beantwoordt deze vraag met een
  verwijzing naar Deut. 6: 4,5 en Lev. 19: 18. Dit is niet
  allereerst een staaltje van exegetische bekwaamheid. Nee, wie uit
  de veelheid het ene weet aan te wijzen waar alles om draait,
  léést niet alleen intens, maar lééft ook heel intens, en vooral
  met de HERE.
  Boeiend in dit verband is lezing van de parallelle passages in
  Mat. 22: 34-40 en Luc. 10: 25-28.
  In Mat. 22: 40 voegt Jezus aan het gezegde toe: “Aan deze
  twee geboden hangt de ganse wet en de profeten”. Jezus
  brengt hier het totaal van de bijbelse geboden onder de koepel
  van de liefde. De liefde is de bron waaruit alle voorschriften
  voortvloeien, de liefde is het zuurdesem dat alle geboden
  doortrekt, de liefde is de maatstaf waaraan God heel het leven
  meet. Daardoor verliezen de afzonderlijke geboden hun relevantie
  niet, zij worden echter wel in een dienende relatie tot het
  liefdegebod geplaatst. Van belang is hier dat de sleutel tot het
  verstaan binnen de Schrift zelf gevonden wordt. Door het naar
  voren halen van het dubbelgebod van de liefde wordt de Schrift
  geen vreemde leesregel opgelegd.
  In Luc. 10:25vv is het een wetgeleerde die het dubbelgebod van de
  liefde noemt als antwoord op de vraag van Jezus: “Wat staat
  in uw wet geschreven? Hoe leest gij?” Hoe leest gij, dat is
  de grondvraag van het Schriftverstaan.
In de tweede plaats wijzen we op het veel gebruikte, maar altijd weer treffende Bijbelgedeelte Hand. 8: 26-40. De Ethiopische eunuch is op de weg terug naar zijn vaderland verdiept in de profetieën van Jesaja. De lettertekens en de woorden kan hij lezen, maar verder doolt hij rond in de tekst. Dan stuurt de Here hem een gids, Filippus. Uitgaande van dat Schriftwoord predikt die hem Jezus. Vraagtekens worden tot uitroeptekens dankzij het inzicht dat baan breekt. Dit heeft als consequentie dat de eunuch zich laat dopen en zijn weg met vreugde vervolgt.
  Uit de kerkgeschiedenis brengen we het volgende naar
  voren.
  Van de hand van de kerkvader Augustinus stamt één van de oudste
  en meest invloedrijke boeken over het lezen en begrijpen van de
  Bijbel.35 Het verdient de aandacht, dat Augustinus aan
  deze verhandeling over het lezen van de Bijbel een schets van de
  centrale inhoud van het christelijk geloof vooraf laat gaan.
  Waarover gaat het in de Bijbel? Augustinus’ antwoord luidt: om
  het dubbelgebod van de liefde. En dan schrijft hij: “Iedereen die
  dus denkt de Schrift of een willekeurig gedeelte daarvan te
  hebben begrepen, maar ondanks dat begrip de tweevoudige liefde,
  voor God en de naaste, niet heeft opgebouwd, heeft de Schrift nog
  niet begrepen. Iedereen die er een idee aan ontleent dat nuttig
  is voor de
35 De doctrina christiana, recentelijk voor het eerst in een Nederlandse vertaling verschenen onder de titel Wat betekent de bijbel? Christelijke scholing in tekstbegrip en presentatie, De doctrina christiana, ingeleid, vertaald en toegelicht door Jan den Boeft en Ineke Sluiter, Amsterdam 1999.
|62|
opbouw van deze liefde, maar die niet onder woorden brengt wat de auteur van de bewuste passage kennelijk bedoeld heeft, maakt geen fatale vergissing en liegt absoluut niet.”36 En: “De conclusie is deze: wanneer men tot het inzicht is gekomen dat ‘het doel van de vermaning liefde is, uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof’, zal men heel zijn begrip van de Schrift op die drie factoren oriënteren en zich vol vertrouwen gaan wijden aan de studie van de Bijbel.”37
Het hanteren van een hermeneutiek gaat dus op de Bijbel zelf terug. En het kan niet anders — zo blijkt uit de kerkgeschiedenis — dat iedereen die de Heilige Schrift leest voor zichzelf bezig is met de vraag hoe die verstaan moet worden. Dat is met het op schrift stellen van Gods Woord gegeven. In een bepaalde tijd, op een bepaalde plaats, hebben bepaalde mensen, in een bepaalde cultuur en situatie, in een bepaalde heilshistorische bedeling, de woorden van God opgeschreven, vastgelegd. Dit historische karakter van de Godsopenbaring maakt een bezinning op het Schriftverstaan onontkoombaar. Een bezinning die steeds weer vrucht draagt als die zich voltrekt in het nauwste en meest persoonlijke gesprek met de HERE, Zijn Woord, de verwerking van dat Woord door de kerk van alle plaatsen en eeuwen en de tijd waarin wij geplaatst zijn. Zo kan de hermeneutiek een sleutel worden die de deur naar het Schriftverstaan opent, hoezeer we er steeds ook op bedacht dienen te zijn dat juist in de hermeneutiek de deur naar het Schriftverstaan ook dichtgedaan kan worden.38
  Paragraaf 5.1 sloten we af met de vraag of en, zo ja, in welke
  mate, een bezinning op de hermeneutische argumenten gewenst
  is.
  Gelet op de rol die hermeneutische argumenten in de discussie
  spelen, is ook naar onze mening een verdere bezinning op ons
  omgaan met de Bijbel gewenst. Wat betreft de mate waarin dit
  dient te gebeuren kunnen we onszelf echter beperkingen opleggen.
  Niet de hele hermeneutiek hoeft aan de orde te komen, een
  gerichte bezinning volstaat. Onze kerken hanteren immers in hoge
  mate dezelfde uitgangspunten voor de omgang met en uitleg van de
  Bijbel.39 Daarom is het onnodig daar in dit rapport
  nog eens uitvoerig bij stil te staan. Ook is het niet moeilijk om
  het centrale punt van de gewenste bezinning aan te geven. Dat is
  de vraag wat in de bijbelse voorschriften omtrent de verhouding
  tussen man en vrouw het blijvende en het tijdelijke is.
  Bij de bezinning op deze vraag concentreren we ons op drie
  thema’s:
  • De contextbepaaldheid van de bijbelse voorschriften en in het
  bijzonder die van de apostel Paulus als het gaat om de plaats van
  de vrouw in de gemeente.
  36 Wat betekent, 67.
  37 Wat betekent, 69.
  38 Van betekenis is een nuchtere opmerking van H.W. de
  Knijff, die schrijft: “Het hermeneutische grond-kader is een
  sleutel — oude naam voor een hermeneutiek! — die de toegang
  opent, maar evenzeer een slot, dat de deur dicht houdt. Zo gezien
  krijgen in de hermeneutiek zowel de mogelijkheden als de
  onmogelijkheden van het mens-zijn, in zijn pogingen tot het
  verstaan van het woord Gods, gestalte. Er is geen reden om in de
  hermeneutiek te gloriëren en haar als het één en al te beschouwen
  ... evenmin, om haar achteloos weg te werpen en daarmee ruimte te
  geven aan het gevaar, door onhelderheid en gebrek aan bezinning
  aan de boodschap van de bijbel voor deze tijd voorbij te horen,
  juist terwijl men dacht haar te vernemen.”, Sleutel,
  7-8.
  39 De in het rapport van de Christelijke Gereformeerde
  Kerken geformuleerde uitgangspunten — zie hierboven in 5.1.4 —
  liggen ook ten grondslag aan de reacties die we uit onze kerken
  ontvingen.
|63|
  • De betekenis van ‘de scheppingsorde’ in de Bijbel en in het
  bijzonder de betekenis daarvan in de voorschriften die Paulus gaf
  met betrekking tot de plaats van de vrouw in de gemeente.
  • De plaatsing van het gegeven dat, ondanks de inspanningen om
  zorgvuldig te luisteren naar de Bijbel, in de weg van de exegese
  geen duidelijkheid en eenduidigheid wordt gevonden.
  Het laatste thema komt direct voort uit het resultaat van onze
  bezinning op de Schriftuitleg in hoofdstuk 4. De vraag dringt
  zich op hoe we dit resultaat moeten plaatsen in het licht van de
  Bijbel en welke gevolgen het heeft voor de wijze waarop we ons op
  de Bijbel beroepen.
  In hoofdstuk 6 gaan we in op de contextbepaaldheid van bijbelse
  voorschriften en op het beroep op de schepping. Verder komen aan
  de orde de menselijke verantwoordelijkheid en in relatie daarmee
  het karakter van de Bijbel.
  In hoofdstuk 7 volgt een toespitsing op het verstaan van enkele
  van Paulus' voorschriften met betrekking tot de plaats van de
  vrouw in de gemeente. Ook wordt in dat hoofdstuk ingegaan op in
  onze kerken levende vragen over een eventuele
  wereldgelijkvormigheid van de kerk.