B25 roeping van ouderlingen
en diakenen
B29 kerkenraad en diaconie
Consideratie classis Leeuwarden
Inbreng deputaten diaconale zaken
Tegen de afgenomen bestuurlijke betrokkenheid van de diakenen in
de HKO worden de volgende bezwaren ingebracht door deputaten
diaconale zaken (GDD; zie ook Bijlage 2) en door de classis
Leeuwarden (cl-L):
1. Diakenen zijn in de nieuwe kerkorde niet in het kerkverband
vertegenwoordigd (GDD). Het is wenselijk ze daarin een eigen
plaats te geven.
2. Zelfs waar het hun eigen plek en werk aangaat (talstelling, op
non-actiefstelling, verantwoordelijkheid voor gezamenlijk
ambtswerk en materieel beleid van de kerk) raken diakenen
buiten spel (GDD).
3. De indruk bestaat dat voor de nieuwe praktijk is gekozen om de
weg vrij te maken voor het toelaten van vrouwen in het
diakenambt (GDD).
4. In de huidige situatie maken diakenen deel uit van besturende
colleges en dragen ze mede verantwoordelijkheid voor het
algemeen beleid (cl-L).
|16|
5. In kerken met een gering aantal ambtsdragers mag de werkwijze
van het huidige art. 37 KO niet meer worden toegepast (cl-L).
6. Afvaardiging van een diaken naar de classis is volgens de
uitleg van deputaten niet langer mogelijk (cl-L).
7. De voorgestelde praktijk vertoont spanning met art. 30 NGB
(GDD).
8. Het gekozen model spoort niet met wat in de Christelijke
Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde kerken
gebruik is (GDD).
9. In de huidige situatie kunnen CGKV-gemeenten kiezen volgens
welke kerkorde zij de plaatselijke kerk willen besturen. Ook
hier ontstaat frictie met de nieuwe kerkorde (cl-L).
10. In het nu gekozen model wordt uiteen getrokken wat bij elkaar
hoort: ouderlingen en diakenen bouwen samen aan het
geestelijke huis van de kerk (cl-L).
Preadvies deputaten
1. De zaak van ‘de diakenen en de kerkenraad’ was een van de
grote items in de aanloop naar de nieuwe kerkorde. Bij de aanvang
van het proces (2002-2005) was de gedachte dat de diakenen bij de
kerkenraad zouden komen. In de loop van de tijd is dit
omgeslagen. Er werd gekozen voor het accentueren van de eigen
taak en eigenstandige positie van de ambten. Uit bestuurlijk
oogpunt dient helder te zijn welke instantie verantwoordelijkheid
draagt voor wat, en wie bevoegd is rechtsgeldige besluiten te
nemen. De noodzaak van overleg en afstemming tussen de ambten is
evident. Daarvoor moet een kader geschapen worden.
2. Deze lijn is vervolgens aan de kerken gecommuniceerd via
Werkorde 1, 2 en 3 plus de daarbij gevoegde Memories van
Toelichting, die op vele plaatsen de keus van deputaten
verantwoorden. De reacties op Werkorde 1 en 2 vanuit de kerken
zijn gewogen en waar nodig verwerkt.
3. Op de GS Harderwijk is deze zaak onderkend als ‘knelpunt
vooraf’ en daarom prealabel en apart aan de orde gesteld en
besproken nog vóór de voorbereiding en nadere uitwerking van WO-3
door deputaten. Daarbij is naast de reacties uit de kerken ook
uitdrukkelijk de inbreng van de toenmalige GDD betrokken, die
zich in hun rapportage expliciet op dit punt hadden
uitgelaten.
4. De uitkomst van alle overleg op dit punt is het op 1 juni 2012
door de synode genomen besluit (Aanvullende acta, art. 26A,
besluit 5):
“uit te spreken dat deputaten in de lijn van Werkorde 1 en
2 ten aanzien van de ambten kunnen blijven werken op twee sporen,
te weten enerzijds versterking van de eigenstandige posities van
ouderlingen (kerkenraad) en diakenen (diaconie) en anderzijds
waarborging van een goede samenwerkingsstructuur tussen beide
zonder dat die leidt tot taakverwarring.”
5. Na twee rondes van reacties uit de kerken, na honorering van
de toenmalige inbreng van de GDD en na afzonderlijke bespreking
van dit punt ter synode en na besluitvorming zonder tegenstem (34
stemmen voor en 2 onthoudingen), zou het bestuurlijk inconsistent
zijn deze zaak terug te draaien, tenzij er uiteraard overtuigende
tegenargumenten worden aangevoerd. Deputaten constateren dat van
dat laatste geen sprake is en bespreken daartoe kort de
respectieve bezwaren.
Ad 1. Het kerkverband is een verband van kerken. In de meerdere
vergaderingen komen geen predikanten en ouderlingen bijeen, maar
kerken. De diakenen worden door de afgevaardigden van hun kerk
niet minder vertegenwoordigd dan de ouderlingen en de leden van
de (pastorale, diaconale, missionaire, etc.) gemeente.
Ook de onderlinge diaconale steunverlening naar art. 22 KO is in
ons kerkverband op dit moment kerkelijk geregeld: niet diaconieën
maar kerken vragen steun aan, en die steun wordt ontvangen van
kerkelijke vergaderingen.
Ad 2. Het is bevreemdend dat GDD nu de afgenomen bestuurlijke
betrokkenheid van diakenen laakt, terwijl zij zelf aan de GS
Harderwijk een door hen opgesteld document ‘Het
|17|
ambt van diaken. Schets van een profiel 2010’
voorlegden. Dat diende “om in een aantal basislijnen het bijbelse
profiel van diakenen aan te scherpen en zo de diaconale praktijk
te stimuleren” en daarin is basislijn 5 beschreven als:
“Er is geen Bijbelse of historische noodzaak om diakenen
op te nemen in de leiding van de gemeente. Die ligt bij de
gezagsvolle kring van oudsten. In de praktijk is de diffuse plek
van diakenen in de gemeenteleiding een bron van onzekerheid en
onduidelijkheid. In de kerkorde behoren daarom de ‘regeertaken’
van de diaken verwijderd te worden.”
Het is opvallend dat noch de huidige GDD noch cl-L zich hiermee
confronteren.
Ad 3. Aan de positionering van de diakenen in de nieuwe kerkorde
ligt ten principale het onderzoek van J. van Bruggen, Ambten
in de apostolische kerk, en van M. te Velde,
De afbakening van de ambten, ten grondslag.
Ad4. Inderdaad is in de HKO sprake van een versterking van de
eigen posities van ouderlingen en diakenen. De huidige
situatie vroeg daar ook om (zie hierboven).
Ad 5. Ook onder de HKO is het mogelijk dat in kleine kerken
ouderlingen en diakenen op een plaatselijk gekozen manier samen
vergaderen. Daarbij geldt dat in zaken van regering en algemeen
beleid de ouderlingen beslissen met advies van de diakenen,
terwijl in diaconale zaken de diakenen beslissen met advies van
de ouderlingen (bijwoning met
adviserende stem volgens B33.2 en B33.3).
Ad6. Naar de classis worden predikant en ouderlingen
afgevaardigd. Indien dat bij uitzondering echt niet mogelijk
is, kan de classis aan een diaken (of aan iemand anders die is
afgevaardigd) stemrecht verlenen. Dat kan nu incidenteel zonder
dat de huidige KO daarover een bepaling bevat en dat is ook in de
toekomst niet uitgesloten.
Ad 7. In gereformeerde kring is wat art. 30 NGB belijdt nooit
opgevat als blauwdruk voor een kerkordelijke regeling. Naast art.
30 NGB heeft de kerkorde al vanaf de synode van Dordrecht 1618-19
een kerkenraad gekend die bestaat uit predikant en
ouderlingen.
Ad 8. Oecumenische contacten en samenwerking hoeven eigen
accenten niet in de weg te staan. De nu gekozen opzet is in te
brengen in gezamenlijk overleg.
Ad 9. De nieuwe kerkorde bevat in E69.3 de bepaling: “Wanneer een
samenwerkingsgemeente tot stand komt, bepalen de kerkenraden
gezamenlijk welk kerkelijk recht van toepassing zal zijn.”
Ad 10. In de HKO wordt het gezamenlijk overleg tussen ouderlingen
en diakenen uitdrukkelijk geregeld met honorering van beider
eigenheid en zonder taakverwarring: zie B12.3, B25.3, B29.3,
B30.3, B33.2 en B33.3.
Voorstel deputaten
Geen wijzigingen aanbrengen in B25 en B29.