B23 taak van de ouderlingen (pastoraat)
B23.1 De ouderlingen geven met de predikant leiding en herderlijke zorg aan de gemeente. Samen oefenen zij over de gemeente de kerkelijke tucht.
B23.2 Als opzieners waken zij over het geestelijk leven van de gemeenteleden en bezoeken hen zo vaak als nodig is, tenminste eenmaal per jaar.
B23.3 De ouderlingen en de predikant zien er samen op toe dat elke ambtsdrager zijn dienst trouw vervult.
B23.4 Op verzoek van de kerkenraad kunnen gemeenteleden de ouderlingen assisteren in de pastorale zorg.
B23.5 De kerkenraad kan onderscheid aanbrengen bij de verdeling van taken onder de ouderlingen.

Consideraties Enschede, Utrecht, Rotterdam en Assen
Dit artikel heeft bij meerdere classes tot reacties geleid.

De classis Enschede meent dat B23.2 tot problemen leidt in kerken waar vacatures niet kunnen worden vervuld. Zij stelt voor dat de ouderlingen “er zorg voor dragen dat de gemeenteleden zo vaak als nodig bezocht worden, tenminste eenmaal per jaar.” De feitelijke bezoeken kunnen dan gebracht worden door gemeenteleden die de ouderlingen daarin bijstaan. Hiermee wordt, aldus de classis, een compromis beoogd voor het gesignaleerde probleem.

De classis Utrecht wijst erop dat in haar ressort een aantal gemeenten een structuur van kringen kent waarvan de leden naar elkaar omzien, en dat er gemeenten zijn waarin broeders en zusters in het pastoraat functioneren en assisteren dan wel bestuurlijke taken vervullen.

De classis Rotterdam ziet pastoraat en diaconaat als activiteiten van de gemeente. Pastoraat is daarom niet karakteristiek (onderscheidend) voor de ambtsdragers. De primair taak van de ouderlingen is geestelijk leiding te geven. De verhouding kan zo worden omschreven dat de gemeenteleden eerstverantwoordelijk zijn voor het pastoraat en de ouderlingen eindverantwoordelijk. De classis stelt voor om B23 daarom aan te passen als volgt:
“B23.1 De ouderlingen geven met de predikant leiding aan de gemeente en zijn eindverantwoordelijk voor de herderlijke zorg aan de gemeente. Samen oefenen zij over de gemeente de kerkelijke tucht.
B23.2 Als opzieners waken zij over het geestelijk leven van de gemeenteleden en bezoeken hen zo vaak als nodig is. [....]
B23.3 De ouderlingen en de predikant zien er samen op toe dat elke ambtsdrager zijn dienst trouw vervult.
B23.4 Op verzoek van de kerkenraad kunnen gemeenteleden specifieke pastorale taken verrichten.
B23.5 De kerkenraad kan onderscheid aanbrengen bij de verdeling van taken onder de ouderlingen.”

|14|

De classis Assen heeft moeite met de concretisering van “tenminste eenmaal per jaar” in B23.2. Daarvoor is geen verplichting van Godswege. Gemeenten die dat willen kunnen zelf een minimumnorm van ‘eenmaal per jaar’ in de plaatselijke regeling vast leggen. Assen merkt op dat er volgens B23.5 ouderlingen kunnen zijn die helemaal geen bezoek brengen. Soms is het ook beter dat een ander het doet. Belangrijk is het dat de eindverantwoordelijkheid vast ligt. Vandaar het voorstel van Assen:
“B23.2 Als opzieners waken zij over het geestelijk leven van de gemeenteleden en leggen in de plaatselijke regeling vast hoe zij hun verantwoordelijkheid vorm geven.”

Preadvies deputaten
1. Artikel B23 (in de Werkordes was dit B5) blijft de gemoederen bezig houden. Dat is ook begrijpelijk, omdat hier een aantal kernzaken aan de orde zijn rond de leiding en pastorale zorg in de gemeente. Deputaten onderkennen heel goed dat de praktijk op dit punt van plaats tot plaats kan verschillen. Waar het aan goede geestelijke leiding ontbreekt, of het nu is door gebrek aan menskracht of geestkracht of daadkracht of hoe dan ook, zoeken gemeenteleden andere wegen of concepten voor gemeenteopbouw. En ook los van deze negatieve connotatie (‘uit de nood geboren’) zoekt een levende gemeente in positieve zin (‘wedergeboren’) telkens weer naar nieuwe vormen om samen Christus te volgen en te dienen.
2. Deputaten hebben dan ook steeds voor ogen dat het niet hun taak is een eenduidig bijbels- exclusief gemeentemodel te beschrijven of te ontwikkelen. Sterker: de Bijbel biedt zelf ook geen uniforme blauwdruk. Uitdrukkelijk willen deputaten verklaren dat wat hen betreft de tekst van de nieuwe kerkorde geen verbod betekent op voortgaande kerkelijke bezinning op de verschillende taken, posities en verantwoordelijkheden in de kerk.
3. Tegelijk zijn er wel een aantal vuistregels die deputaten blijven in acht nemen:
- De onderlinge stimulering en bemoediging kan het ambtelijk pastoraat niet vervangen. De term ‘pastoraat’ verwijst per definitie naar een relatie tussen herder en schapen. Die aanduiding past niet naadloos op de onderlinge omgang tussen broeders en zusters en kan er ook niet volledig door worden vervangen.
- In de bijbelse aanduidingen herder en opziener valt bovendien niet alleen een leidende en toerustende klank te beluisteren, maar wel degelijk – en sterker dan de classis Rotterdam lijkt te doen – ook een pastorale klank (vgl. bijv. Hand. 20: 28; Heb. 13: 17; 1 Petr. 5: 1-4).
- Vanuit deze noties hebben gemeenteleden recht op daadwerkelijk pastoraal bezoek, gevraagd of ongevraagd, van iemand die daartoe roeping en opdracht van Godswege heeft gekregen om met het evangelie van Christus achter de voordeur te komen.
4. Natuurlijk is er geen bijbels gebod voor een huisbezoek ‘tenminste eenmaal per jaar’. Die benadering van de zaak is echter ook uiterst onvruchtbaar. De vraag is of we de pastorale zorg zo concreet willen houden dat ouderlingen er naar streven daadwerkelijk eens per jaar de gemeenteleden te bezoeken of dat dat te veel is gevraagd. Wij kiezen er met overtuiging voor dat ideaal te blijven stellen (B23.2) en tegelijk de zaak zo te flexibiliseren dat er ook ouderlingen met speciale taken kunnen worden belast (B23.5), zodat niet iedereen alles hoeft te doen.
5. De HKO kent naast hoofdstuk B over de ambten ook hoofdstuk C over de gemeente! Als de classis Rotterdam de ‘pastorale’ taak van de gemeenteleden naar elkaar in de nieuwe kerkorde mist, dan ziet zij voorbij aan bijvoorbeeld C49.1 en C49.2: “De gemeenteleden zien als leden van het lichaam van Christus in liefde naar elkaar om en dienen elkaars heil en welzijn in woord en daad.” en: “De ambtsdragers en gemeenteleden dragen ieder voor hun deel bij aan de pastorale en diaconale zorg in de gemeente.”
6. Verder bevestigt B23.4 dat gemeenteleden op verzoek van de kerkenraad de ouderlingen kunnen assisteren in de pastorale zorg. B23.5 kent de zojuist genoemde mogelijkheid dat de kerkenraad onderscheid aanbrengt bij de verdeling van taken onder de ambtsdragers. B31 biedt de basis voor kerkelijk werkers, die de gemeente dienen op een bepaald terrein

|15|

zonder ambtelijke status. Het zijn bepalingen die praktijkontwikkelingen faciliteren en wellicht ook stimuleren.
7. Deputaten zijn van oordeel dat de HKO recht doet aan wat in de Gereformeerde Kerken vanuit een bijbelse ondergrond is gegroeid aan ambtelijke structuren en tegelijk ruimte biedt voor de inschakeling van gemeenteleden, kringen en bijzondere helpers.

Voorstel deputaten
Geen wijzigingen aanbrengen in B23.

 

B23 taak van de ouderlingen (censura morum)
B23.3 De ouderlingen en de predikant zien er samen op toe dat elke ambtsdrager zijn dienst trouw
vervult.

Consideratie classis Amersfoort
Amersfoort stelt dat in de HKO de onderlinge censuur van de ambtsdragers naar art. 81 KO is verdwenen en pleit ervoor die terug te brengen door in B23.3 de diakenen toe te voegen.

Preadvies deputaten
1. Het toevoegen van de diakenen in een artikel over de taak van de ouderlingen is niet gewenst en zaait verwarring over ieders eigen positie.
2. Het toezicht op de ambtelijke dienst is bovendien in de HKO uitdrukkelijk geregeld. Volgens B23.3 is dit de verantwoordelijkheid van de kerkenraad (= ouderlingen met predikant volgens B29.1). Daarnaast wordt het belang van samenwerking en overleg uitdrukkelijk gestipuleerd: zie B6.4; B29.3. Elke kerk kan vanuit en met inachtneming van deze uitgangspunten in haar plaatselijke regeling deze zaak nader vormgeven.

Voorstel deputaten
Geen wijzigingen aanbrengen in B23.3.