Hoofdstuk 1
1. Indien een dienaar des Woords tenminste veertig jaar zijn ambt
vervuld heeft dan wel de vijfenzestigjarige leeftijd bereikt
heeft, of door ziekte of invaliditeit niet in staat is zijn taak
te blijven verrichten, en wanneer hij of zijn kerkeraad een
aanvraag tot emeritaat bij de classis indient, zal hij,
overeenkomstig de door de generale synode vastgestelde
bepalingen, door de classis met medewerking en goedvinden van de
door de particuliere synode aangewezen deputaten emeritus worden
verklaard en de eer en de naam van een dienaar behouden.
2. De classis kan, met medewerking en goedvinden van de door de
particuliere synode aangewezen deputaten, aan de
emeritaatsverlening van een dienaar des Woords een beperkende
bepaling verbinden inzake het vervullen van tot dit ambt
behorende werkzaamheden, indien hij, naar haar oordeel, de kerken
niet met stichting zal kunnen dienen. Het opnemen van een
dergelijke bepaling zal evenwel een meerderheid van twee derden
der uitgebrachte stemmen behoeven.
3. De gemeente, waaraan de dienaar des Woords verbonden is, zal,
overeenkomstig de door de generale synode vastgestelde
bepalingen, in het onderhoud blijven voorzien en, na zijn
overlijden, in dat van de door hem nagelaten weduwe en wezen.
4. Het in lid 3 bepaalde geldt eveneens voor het onderhoud van de
weduwe en wezen van een dienaar des Woords, die voor het
verkrijgen van zijn emeritaat is overleden.
5. Van het in lid 1 bepaalde, dat een dienaar des Woords minstens
veertig jaar zijn ambt vervuld dan wel de vijfenzestigjarige
leeftijd bereikt moet hebben, kan voor een missionaire dienaar
des Woords worden afgeweken.