Hoofdstuk II
1. Indien een dienaar des Woords tenminste veertig jaar zijn ambt
vervuld heeft dan wel de zeventigjarige leeftijd bereikt heeft,
of door ziekte of invaliditeit niet langer in staat is zijn taak
te verrichten, en hij of zijn kerkeraad een aanvrage bij de
classis indient zal hij, overeenkomstig de door de generale
synode vastgestelde bepalingen, door de classis met de
medewerking en het goedvinden van de daartoe door de particuliere
synode aangewezen deputaten emeritus verklaard worden en als
zodanig de eer en de naam van een dienaar behouden.
2. De kerk waaraan hij verbonden is, zal, overeenkomstig de door
de generale synode vastgestelde bepalingen, in zijn onderhoud
blijven voorzien en na zijn overlijden ook in het onderhoud van
de door hem nagelaten weduwe en wezen.
3. Het in lid 2 bepaalde geldt eveneens voor het onderhoud van de
weduwe en wezen van een dienaar des Woords, die vóór het
verkrijgen van zijn emeritaat is overleden.