Van de drie ambten is dat van de diakenen het meest naar buiten, op de wereld, gericht. Daarom wordt in de aanhef van ord. 3-11-1 dat aspect onderstreept: ‘tot opbouw van de gemeente met het oog op haar dienst in de wereld.’ Bij de aanduiding van de eigen verantwoordelijkheden valt vervolgens op hoezeer benadrukt wordt dat het diaconaat zijn bron vindt in de eredienst, in de samenkomst van de gemeente. Daar zijn de diakenen ambtelijk tegenwoordig, in het bijzonder met het oog op de dienst aan de avondmaalstafel. Zij dragen mede zorg voor de voorbeden, ook als zij niet overal zelf in de dienst van de voorbeden voorgaan. In de eredienst worden de liefdegaven ingezameld: de diaconale collecte is een essentieel onderdeel van de kerkdienst. Maar van daaruit waaiert het aandachtsterrein van de diakenen breed uit: de toerusting van de gemeente, daadwerkelijke ondersteuning en zorg, initiatieven voor maatschappelijk welzijn. Daarbij gaat het ook — maar niet alleen — om de inzet van financiële middelen. In de gemeente zijn het met name de diakenen die zich bezighouden met de sociale vragen en die de kerk wijzen op haar roeping terzake. De diakenen zetten zich niet alleen in voor de dienst van de barmhartigheid, maar willen dienstbaar zijn aan de gerechtigheid (art. V-3). Ze weten zich niet alleen geroepen de gevolgen van het onrecht te bestrijden, maar ook het onrecht zelf aan de kaak te stellen.