|70|

Samenvatting

 

De vraag waar ’t om gaat in het geding tusschen „oud” en „nieuw” kerkrecht is deze: Heeft de synode volledig tuchtrecht, zoodat zij in belangrijke gevallen alle tuchtmaatregelen mag nemen, predikanten, ouderlingen en diakenen mag afzetten, in zeer ernstige gevallen tot den vollen kerkeraad toe, en haar beslissing doorvoeren in de plaatselijke kerk? Ja! antwoordt het „nieuwe” kerkrecht. Neen, zegt het „oude” kerkrecht, de doorvoering moet overgelaten worden aan de plaatselijke kerk, en in stee van bij ernstig wanbestuur haar besluiten met name die tot afzetting van ouderlingen en diakenen of van den vollen kerkeraad in de plaatselijke kerk ten uitvoer te leggen, moet de meerdere vergadering het verband met die kerk verbreken, waarna de trouw gebleven geloovigen den ontrouwen kerkeraad afzetten en een nieuwen kiezen.
Wat is waarheid? '

We doorliepen de historie. En het resultaat bleek ons. Gebaseerd op Gods Woord oefende de oude kerk het „nieuwe” kerkrecht. In den tijd der Reformatie vonden we bij de Gereformeerde Theologen en in de Gereformeerde kerkenordeningen, zoo de Fransche als de Schotsche en de Nederlandsche, de beginselen van het „nieuwe” kerkrecht.

Volgens het onverdachte getuigenis van de leiders van het kerkelijk leven uit het laatste kwart der 16e eeuw, leden van het moderamen onzer generale synoden, die de kerkenordening opstelden, hebben de artikelen over de tucht onzer kerkenordening nooit tot strekking gehad om ’t volle synodale tuchtrecht der synoden te ontkennen. Hoornbeek en Apollonius bleken mede in de 17e eeuw overtuigde aanhangers van het „nieuwe” kerkrecht, en zij grondden het synodale recht tot tuchtoefening in de plaatselijke kerk tot en met de afzetting van ouderlingen en diakenen, ja den vollen kerkeraad, en de doorvoering dezer besluiten op de artikelen der kerkenordening. De belangrijkste synoden der 17e eeuw oefenden tucht naar het „nieuwe” kerkrecht. Voetius bleek daarvan evenzeer een overtuigd voorstander; hij kent immers aan de synoden ingeval van ernstig wanbestuur en deformatie van de plaatselijke kerk het recht toe den kerkeraad te excommunceeren — en dan ook af te zetten — en dit in de plaatselijke kerk te voltrekken tegen den zin van een groot deel der gemeente.

De kerken der Afscheiding kenden en praktiseerden het „nieuwe” kerkrecht.

Eerst bij Rutgers duiken „oud”-kerkrechtelijke gedachten op, ontleend aan en gebaseerd op Voetius. Maar dit laatste bleek een vergissing te zijn. Wat Rutgers voor Voetius’ gedachten hield, waren die der gematigde Independenten, door Voetius bestreden. Maar Rutgers heeft daarnaast uitspraken gedaan die met het „oude” kerkrecht in strijd zijn en bleef principieel Voetiaansch in zijn kerkrecht en kan uit dien hoofde niet de kampioen van het „oude” kerkrecht worden genoemd.

Kuyper en Bouwman doorzien niet terstond het independentisch karakter van de „oud”-kerkrechtelijke gedachtengroep. Ten tijde der synode van Assen werd Rutgers’ vergissing ontdekt, sedertdien

|71|

volgen alle leidende canonici het „nieuwe” kerkrecht, terwijl ook de de synode van Assen en de latere synoden traden in dezelfde banen. Het „oude” kerkrecht is nooit door de Gereformeerden als kerkrecht in de praktijk gebracht. Toen de independentische oorsprong van het „oud” kerkrechtelijke gedachtencomplex onwederlegbaar in het licht gesteld was, verloor het zijn Voetiaanschen grondslag, sloeg het los van zijn anker, en bracht het diverse aanhangers tot bedenkelijke afdolingen.

Het „nieuwe” kerkrecht berust op den grondslag van het positieve goddelijke recht der synoden, geopenbaard in de Heilige Schrift door Gods bevel en het Apostolische voorbeeld. Het wortelt in de historie onzer kerken, en is het nu nog altijd geldige kerkrecht.

Er is dus geen tweeërlei kerkrecht.

 

Er is maar één kerkrecht en dat is wat men volkomen ten onrechte het „nieuwe” kerkrecht noemde. Die benamingen „oud” en „nieuw” kunnen nu vervallen want wat men „nieuw” kerkrecht heeft genoemd, is in wezen het Gereformeerde kerkrecht.

En het „oude” Gereformeerde kerkrecht is noch oud, noch Gereformeerd. Want als Gereformeerd kerkrecht is het niet „oud”, en als oud kerkrecht is het niet Gereformeerd maar independentisch.

Dus is het zoogenaamde oude kerkrecht noch oud noch Gereformeerd.