|32|
Over de afsnijding van den Leidschen predikant Coolhaes door de synode van Haarlem (1582), handelde ik reeds op blz. 18 v.v. De afdoening dezer zaak geschiedde in opdracht der nationale synode van Middelburg (1581). Ik ga thans verder naar de 17de eeuw, en bespreek slechts enkele van de belangrijkste tuchtgevallen door de particuliere synoden en de nationale synode van Dordrecht (1618-19) beslist. Daarmee moge de kerkrechtelijke praktijk der Gereformeerde kerken in haar bloeitijd voldoende geteekend zijn. Eerst een besluit van de part. synode van Zuid-Holland, gehouden te Dordrecht 1608. In haar acta lezen wij het volgende:
„Afstellinge des partydigen kerckenraets. — Wanneert
geschiet, dat een predicant met menichvuldige schandelyke dingen
alomme openbaerlyck beruchticht is ende dat synen kerckenraet
niet alleenlyck weigert den classi de hant te bieden om sulx te
ondersoeken maer haer oock daerinne verhindert, soveel haer
mogelyck is, ende tegens de handelinge des classis protesteert,
jae dan oock wanneer de persoon al overwonnen is, wort de synodus
gevraecht, of niet sodanigen kerckenraet behoort neffens den
praedicant afgestelt ende met den nieuwen praedicant oock een
nieuwen kerckenraet met advys der naestgesetene praedicanten
verkoren te werden. Daerop is geresolveert, dat wanneer al
d’omstandicheden, in de vrage verhaelt, tsamenkomen, dat alsdan
de partydige kerckenreat ten overstane van de gedeputeerden des
synodi door de naestgesetene kercken-dinaren sal mogen van synen
dienst gedeporteert worden.”
(Reitsma en van Veen, Acta der Provinciale en Part. Synoden
gehouden in de Noordel. Nederlanden, gedurende de jaren 1572-1620
deel III, blz. 285).
Dit besluit is duidelijk. Er is een predikant die zich ernstig misdraagt. De classis behandelt het geval, maar de kerkeraad verzet zich daartegen, en hindert de classis in haar onderzoek, ook dan wanneer de feiten vastgesteld zijn en door den predikant erkend. De kerkeraad protesteert tegen de handelingen der classis. We zullen hier wel niet aan een protest in den kerkdijken weg bij de synode ingediend hebben te denken. Want in de acta der synode wordt verder over dit geval niet gehandeld; alleen dit besluit wordt medegedeeld zonder naam of plaats. Het protest is daar dus niet aan de orde geweest; misschien zocht de kerkeraad steun bij wereldlijke machthebbers. In ieder geval acht de synode het verzet van den kerkeraad tegen de censuur der classis over haar predikant een ernstige zaak. Het is rebellie en verstoring der kerkelijke orde. Als de feiten zoo zijn, zal de kerkeraad ten overstaan van de deputaten der synode en van de naburige predikanten worden gedeporteerd of afgesteld. Deze uitdrukkingen beteekenen hetzelfde: de kerkeraad wordt op last der meerdere vergadering afgezet.
Dat de nationale synode van Dordrecht (1618-19) twee Kampensche predikanten geschorst, en de ter synode gedaagde
|33|
Remonstrantsche predikanten van hun ambten „afgesteld”, dit is uit de bediening ontzet heeft, vermeldde ik reeds op bladz. 12.
Wat verder de Remonstranten in den lande betreft, beval de synode aan de provinciale synoden, classen en kerkeraden met hen naar de gebruikelijke orde te handelen. Daarbij hadden de kerkelijke vergaderingen onderscheid te maken. „De hardnekkige roepers, aanrichters van rotterijen en beroerten, zullen zij terstond afzetten van hunne diensten in kerken en scholen”. Ten aanzien van die uit zwakheid zondigden, die zich leerzaam stelden, hadden zij clementie te betoonen, zoo nochtans dat zij niemand tot den kerkedienst mochten toelaten, die weigerde de Dordtsche Leerregels te onderteekenen.
Spoedig daarop kwam de Zuid-Hollandsche synode van Leiden (1619) samen, geroepen om nu voor haar deel tegen de Remonstrantsche predikanten en kerkeraden op te treden.
De synode overwoog daarbij nog of zij ter bekorting van haar zittingsduur de beslissing over deze reeds geschorste predikanten aan de classen zou overlaten, maar besloot dit niet te doen doch het zelf ter hand te nemen, omdat dat „in de classen soo ghevoechlick ende met sulcke authoriteijt niet en soude connen geschieden” (Reitsma en van Veen, deel III. blz. 327). Vervolgens heeft zij tientallen predikanten voor zich ontboden, die bijna allen door de synode zijn afgezet.
In hoofdzaak echter heeft deze synode van Leiden de afzetting van de Remonstrantsche kerkeraden aan de classen overgelaten en opgedragen; om het te zeggen met de woorden van de notulen der synode: „is goetgevonden, dat de classen metten aldereersten deselve casseren sullen”. En opdat dat stichtelijk zou toegaan heeft de synode zelfs een kort formulier opgesteld, dat de classen daarbij in de kerken moesten doen voorlezen.
Op de volgende Zuid-Hollandsche synode van Gouda (1620) is naarstig geïnformeerd of dit besluit der Leidsche synode „van het afsetten der Remonstrantsche kerckenraden ende verkiesinghe van nieuwe” was uitgevoerd. De uitkomst bleek bevredigend te zijn: „Ende is bevonden dese synodale resolutie voldaen te wesen”.
De conclusies die uit deze besluiten der nationale synode van Dordrecht en der volgende Zuid-Hollandsche synode van Leiden getrokken kunnen worden, liggen voor de hand. De handelingen der synoden worden door de volgende gedachten gedragen:
1e. De meerdere vergaderingen hebben volledig tuchtrecht over
alle ambtsdragers.
2e. De synoden, en ook de classen in opdracht der synode, hebben
het recht om zoonoodig kerkeraden af te zetten.
3e. Zij mogen haar besluiten inzake de tucht doorvoeren in de
plaatselijke kerk.
4e. Wanneer belangrijke afzettingsvonnissen met meer autoriteit
genomen kunnen worden door de synode dan door de classis, en het
nuttig is die meerdere autoriteit aan te wenden, is het beter dat
de afzetting geschiedt door de synode dan door de classis.
5e. Dit alles is in overeenstemming met de kerkenordening door de
groote synode van Dordrecht opnieuw herzien en vastgesteld.
|34|
Immers de synoden, classen en kerkeraden hadden hierbij te handelen „naar de gebruikelijke orde” dit is naar de geldige kerkenordening.
Slotconclusie: van het „oude” kerkrecht is wederom nog niets te ontdekken.