|35|
Thans wordt het tijd het woord te geven aan den grootmeester van het Gereformeerde kerkrecht uit den bloeitijd der Reformatie. Dat dit niet eerder geschiedde, komt omdat hij zich niet in zoo directen zin over de strekking van de artikelen der kerkenordening inzake de tucht heeft uitgelaten. Ik geef eenige aanhalingen van Voetius, en doe de beteekenis er van uitkomen door er korte vragen aan te laten voorafgaan, en daarop het antwoord te geven, terwijl dan de citaten het bewijs vormen voor de juistheid van het antwoord. Alle citaten zijn genomen uit zijn kerkrechtelijk hoofdwerk de Politica Ecclesiastica, verschenen in vier banden (1663-1676).
1. Hebben de synoden en classen tuchtrecht? Ja — „Besturende of besluitende en uitvoerende oorzaken der tucht zijn alle geïnstitueerde kerken die ge maar wilt, door middel van de kerkeraden ... Wanneer wij echter de kerkeraden noemen, sluiten wij de classen of synoden niet uit, die immers niets anders zijn dan de kerkeraden van verscheidene kerken, welke (raden) door een bijzonder verbond vereenigd zijn” (Pol. Eccl. IV, p. 865).
2. Heeft de synode en de classis excommunicatierecht? Ja — „Of aan de synode of de classis, dit is de vergadering en de correspondentie van meer ambtsdragers, de macht om te excommuniceeren toekomt? Ja, ingeval van wanbestuur van de plaatselijke kerk en den kerkeraad, en in geval van hooger beroep op de synode of in geval van aangifte van zulk een zaak bij de classis of de synode. Want indien de sleutel der tucht gegeven is aan de particuliere en plaatselijke kerk of haar kerkeraad, hoe zou zij dan niet gegeven zijn aan de correspondentie en de vereeniging van de kerken en kerkeraden, waarin de kerkeraad der particuliere en plaatselijke kerk ingelijfd is... In de Nederlandsche kerken heeft de Hollandsche synode van Haarlem (1582) in Caspar Coolhaes, predikant te Leiden het beroemde voorbeeld eener synodale excommunicatie gegeven” (Pol. Eccl. IV, p. 898, 899).
3. Heeft de synode het recht een synodaal excommunicatievonnis door middel van deputaten in de plaatselijke kerk ten uitvoer te leggen? Ja, dit kan geschieden op verzoek van den kerkeraad, wanneer deze te worstelen heeft met den tegenstand van een groot deel der gemeente, die haar stilzwijgende bewilliging tot een door den kerkeraad voorgenomen afsnijding niet geven wil. In dien moeilijken toestand vordere de kerkeraad, aldus Voetius, „dat door de synode het excommunicatievonnis, en haar uitvoering door middel van deputaten uit haar eigen vergadering of uit die classis (waarin de particuliere of plaatselijke kerk ingelijfd is) volvoerd worde” (Pol. Eccl. IV, p. 891).
4. Mag de meerdere vergadering een censuurbesluit nemen en in de plaatselijke kerk doorvoeren, ook zonder verzoek van den plaatselijken kerkeraad, ja wanneer de kerkeraad of de meerderheid ervan voor censuur geen reden aanwezig acht? Ja. Want Voetius acht het geoorloofd dat een censuurbesluit door een anderen dienaar dan dien van de plaatselijke kerk in de kerk wordt afgekondigd, welke predikant daartoe door de meerdere vergadering gemachtigd is. „Wanneer bijv. de eenige dienaar des Woords eener plaats of
|36|
alle beide, of een groot deel van den kerkeraad of van de gemeente gecensureerd moeten worden, en het vonnis in geval van hooger beroep of van wanbestuur niet door den kerkeraad maar door de classis of synode is geveld, alsdan laat men terecht den plaatselijken predikant buiten deze zaak, en gebruikt men de hulp van een anderen dienaar die daartoe voorzien is van synodaal gezag en synodale opdracht” (Pol. Eccl. IV, p. 871).
5. Is Voetius ook van oordeel, dat een hardnekkig in zonde volhardende kerkeraad door de synode geëxcommuniceerd mag worden, en de synode de excommunicatie in de plaatselijke kerk door haar deputaten mag doen voltrekken? Ja. — „Derhalve moet verder geantwoord worden, dat de geheele kerkeraad met en ten overstaan van de meerderheid der gemeenteleden, indien zij althans tot inkeer komen, formeel kan geëxcommuniceerd worden, onder leiding van de besturende macht der synode, die ook door haar gemachtigden in het gebrek van die particuliere kerk (die immers bij deze handeling geheel van ambtsdragers verstoken is geraakt) zal voorzien” (Pol. Eccl. I, p. 227). — Voetius bedoelt hier dat deputaten op synodalen last de excommunicatie door voorlezing van het ban-formulier voltrekken in tegenwoordigheid en ten overstaan van de meerderheid der gemeenteleden, die ermee instemt, terwijl dan zoo spoedig mogelijk die deputaten bewerkstelligen, dat een nieuwe kerkeraad gekozen wordt.
6. Mag de synode ook den heelen kerkeraad excommuniceeren en het banvonnis in de particuliere kerk voltrekken, wanneer de gemeente in meerderheid de partij kiest van den kerkeraad en het met die excommunicatie niet eens is? Ja — het zooeven gegeven citaat vervolgt Voetius aldus: „Bijaldien de meerderheid der gemeenteleden ja allen en een iegelijk samen met den kerkeraad hopeloos verdorven zijn, en bijgevolg de excommunicatie verdienen, moet ... ter gewoner plaats en samenkomst het vonnis der excommunicatie door gemachtigden der synode of der classis met het formulier van den ban worden afgekondigd”. (Opmerking: Onder „ter gewoner plaats en samenkomst” is bedoeld: in het kerkgebouw waar de gemeente voor de godsdienstoefening is samengekomen).
7. Acht Voetius het niet beter dat de synode het kerkverband met zulk een verdorven kerkeraad verbreekt, dan dat de synode zulk een kerkeraad excommuniceert en het banvonnis in de plaatselijke kerk voltrekt? Antwoord: Neen. Het laatste komt Voetius alleen dan niet noodzakelijk en voegzaam voor, wanneer bij de voltrekking der excommunicatie alle te excommuniceeren personen de vergadering, waarin de excommunicatie zal plaats hebben, verlaten, en ook de met dien kerkeraad instemmende gemeente geheel wegblijft, zoodat de afkondiging voor stoelen en banken zou geschieden. Zoolang er nog maar een gezond deel in de gemeente is, dat bereid is te luisteren, moet het tuchtvonnis in de kerk zelf voltrokken worden en mag het verband met die kerk niet verbroken worden. Bewijs: „Bijaldien de meerderheid der gemeenteleden, ja allen en een iegelijk samen met den kerkeraad hopeloos verdorven zijn en bijgevolg de excommunicatie verdienen, moet óf ter gewoner plaats en samenkomst het vonnis der excommunicatie door gemachtigden der synode of der classis met het formulier van den ban afgekondigd worden; of het
|37|
anathema moet in alle kerken van hetzelfde ressort afgekondigd worden ... Het eerste schijnt niet noodzakelijk of voegzaam wanneer zij die geëxcommuniceerd moeten worden tegelijk met hun gebouw die samenkomst verlaten en aldaar niemand verschijnt” (Pol. Eccl. I, p. 227).
8. Is Voetius van oordeel dat de synode den kerkeraad eener plaatselijke kerk op grond van tuchtwaardige zonden kan afzetten, en dit vonnis in de plaatselijke kerk voltrekken? Ja. Want Voetius zegt dat de synode den kerkeraad mag excommuniceeren en die excommunicatie in de plaatselijke kerk voltrekken. Nu verhoudt zich de excommunicatie tot de afzetting als het meerdere tot het mindere. De excommunicatie doet iemand het lidmaatschap der kerk verliezen. De afzetting echter ontneemt den ambtsdrager wel het ambt, doch doet hem lid der kerk blijven. Wordt nu een ambtsdrager geëxcommuniceerd, dan verliest hij met het lidmaatschap der kerk tegelijk zijn ambt. Dat zegt Voetius duidelijk: „Elke dienaar des Woords, die geëxcommuniceerd is, wordt meteen verstaan te zijn afgezet” (Pol. Eccl. IV, p. 869). En in Pol. Eccl. I, p. 227 zegt hij van de kerk wier kerkeraad door de synode geëxcommuniceerd is, welk afsnijdingsvonnis de synode door deputaten in de particuliere kerk heeft doen voltrekken, dat die kerk „bij deze handeling geheel van ambtsdragers verstoken is geraakt”. In de voltrekking van het excommunicatievonnis van den kerkeraad in de gemeente ligt dus ook de voltrekking van het afzettingsvonnis opgesloten. Daaruit volgt ook dat de synode bevoegd is om, zonder den kerkeraad te excommuniceeren, dien zondigenden kerkeraad af te zetten en het afzettingsvonnis in de plaatselijke kerk te voltrekken.
9. Heeft Voetius zelf wel aan de afzetting van predikanten en kerkeraadsleden door de synode meegewerkt? Ja, Voetius was lid van de Zuid-Hollandsche synode van Delft (1618), van de nationale synode van Dordrecht (1618-19), en van de daarop volgende Zuid-Hollandsche synode van Leiden (1619). Geboren in 1589 was hij toen nog niet of nauwelijks 30 jaar. Deze synoden hebben allen predikanten afgezet, en de genoemde Zuid-Hollandsche synoden hebben bovendien verscheidene kerkeraden afgezet of doen afzetten door de classen. Aan die werkzaamheden heeft ook Voetius aandeel genomen. Zoo ontving hij van de synode van Leiden opdracht om met den predikant Swalmius hun collega Sonneveld van Delft naar Gouda te geleiden, die aldaar zou preeken, terwijl zij meteen te bezorgen hadden de afkondiging der afzetting van den Remonstrantschen predikant Th. Herbertsz en zijn Remonstrantschen kerkeraad. De voltrekking van dien last heeft in Gouda „het rattenest ende den dreckwaghen van alle ketterijen” (zooals in de handelingen der classis Gouda kort te voren deze plaats genoemd was) heel wat voeten in de aarde gehad. Het sterke Remonstrantsche deel der gemeente verzette zich zeer. Op aanraden van den magistraat werd alsnog het afzettingsvonnis niet dienzelfden Zondag voorgelezen. Tijdens de morgenpreek was er af en toe erg tumult, men sleep messen, smeet met steenen op het portaal, lawaaide met de banken, onder de preek werden honden bij de staart genomen en onder het volk geworpen en onder den slotzang hief men oneerbare liedekens aan, terwijl na afloop de predikant en de synodale
|38|
deputaten nauwelijks zonder molest er af kwamen. Swalmius en Voetius deden ter synode de volgende week rapport, en werden wederom gedeputeerd om den volgenden Zondag, nu verwacht mocht worden dat te Gouda orde op zaken gesteld zou zijn, hun opdracht tot een goed einde te brengen. Wij zien dat Voetius ondanks moeilijkheden niet terstond bereid was om van de voltrekking van het synodale afzettingsvonnis in de plaatselijke kerk af te te zien. Genoeg over Voetius.
Zeker is dat men Voetius niet als peetvader kan laten optreden om het „oude” kerkrecht ten doop te houden. Dat moest alsnog geboren worden.