Zij, die de bevoegdheid ontvangen hebben, bedoeld in het vierde lid van art. 20 van het algemeen reglement, behouden deze bevoegdheid ook na 30 April 1951, terwijl het breed moderamen der generale synode bevoegd is, ook na die datum in overeenkomstige, bijzondere gevallen een bevoegdheid tot het bedienen van Woord en sacramenten toe te kennen.