Alle predikanten, op 30 April 1951 gevestigd op of een beroep
aangenomen hebbende naar:
a. een gewone predikantsplaats;
b. een gewone predikantsplaats met een bijzondere opdracht;
c. een buitengewone predikantsplaats, zetten — met behoud van
plichten en rechten, behoudens latere wijzigingen daarin rechtens
aangebracht en met inachtneming van de uit de bepalingen van
ordinantie 13 met betrekking tot hun kerkelijke status
voortvloeiende wijzigingen — hun werkzaamheden per 1 Mei 1951
voort, met dien verstande:
1. dat de predikanten op een gewone predikantsplaats alsdan
worden aangeduid als predikanten voor gewone werkzaamheden;
2. dat de bijzondere opdracht voortaan bepaalde opdracht wordt
geheten;
3. dat de predikanten, bedoeld in het reglement op de
predikantsplaatsen art. 7 lid 1 en 2 worden aangeduid als
predikanten voor bijzondere werkzaamheden; en
4. dat de predikanten, bedoeld in het sub 3 genoemde artikel 7
lid 3 en 4 worden aangeduid als predikanten voor buitengewone
werkzaamheden.