Bijzondere overgangsbepalingen.

 

Ordinantie 11.

Teneinde de Kerk de gelegenheid te geven zich op de rechte wijze in te stellen op de uitoefening van haar opzicht over de dienst des Woords en de catechese, treden art. 15 en de leden 1 tot 5 van art. 16 in werking op 1 Mei 1951, terwijl het zesde lid van art. 16 gedurende de tijd van 1 Mei 1951—1 Mei 1961 als volgt gelezen wordt:
„De synode beraadt zich vervolgens over de tegen verkondiging en onderricht van de predikant ingebrachte bezwaren en brengt haar bij dit beraad aan de dag getreden inzicht ter kennis van de Kerk”.