XVI. De ‘bediening’ in de Nederlandse Hervormde Kerk

1. De organen van bijstand

De Hervormde Kerk kent sinds de invoering van de kerkorde in 1951 de organen van bijstand; zij worden gevormd uit de lidmaten van de kerk, en zijn geroepen de ambtelijke vergaderingen van voorlichting en advies te dienen. De instelling der organen van bijstand is ingegeven door de overtuiging, dat de medewerking van de ‘leek’ in de kerk onmisbaar is.

|77|

2. Bediening en ambt

Tegelijkertijd werden de bedieningen ingesteld, met het oog op de dienst van de kerk in de wereld, waarin de ambten met de gemeente werkzaam hebben te zijn. Wie een bediening vervult, verricht samen met de ambtsdrager diens werk of meestal een bepaald onderdeel daarvan. Zij kan betrekking hebben op de prediking en catechese, op het apostolaat en het pastoraat, op het jeugdwerk, op het diakonale, sociale en maatschappelijke werk. De dragers van een bediening doen hun werk op grond van een persoonlijk charisma, en een gebleken geschiktheid, die door een doeltreffende opleiding wordt ontwikkeld, én op grond van een opdracht, een aanstelling van de kerkeraad of van een meerdere vergadering, als zij hun werk in meerdere gemeenten verrichten. Zij worden gedragen door een breder verband, de wika’s door Kerk en Wereld, de hulppredikers door de raad voor de herderlijke zorg, de catecheten door de raad voor de catechese e.a. Bij hun benoeming spreekt zulk een orgaan van bijstand mee. Sommige groepen werkers in kerkelijke arbeid vormen een zekere ‘orde’.
De dragers van een bediening worden bevestigd in een kerkdienst. De bediening is geen ambt, maar leunt aan tegen het ambt. Zij is om zo te zeggen ingelijfd in het ambt. Zij heeft haar wortel vooral in het priesterschap der gelovigen, doch een deel van de zegen van het ambt valt op haar. De figuur der bediening is geschapen, opdat de leden der gemeente in een geregelde dienst hun gave zouden kunnen stellen ten nutte van het geheel.
Dat de bediening geen ambt is, komt o.a. daarin tot uiting, dat de drager van een bediening niet lid van de kerkeraad is met concluderende stem; wel kan hij als adviserend lid worden uitgenodigd de vergaderingen van de kerkeraad bij te wonen. Daar hij in de kerkeraad niet mee kan beslissen en besluiten, draagt hij niet de verantwoordelijkheid voor het gehele werk van de kerkeraad, en ook niet de laatste verantwoordelijkheid voor zijn eigen speciale werk. De kerkeraad of de meerdere vergadering kan hem zijn werk voorschrijven.
Allerlei arbeid, die aan werkers in een bediening wordt opgedragen, zou ook door ouderlingen en diakenen met een bepaalde opdracht of voor bijzondere en buitengewone werkzaamheden kunnen worden verricht. In sommige gevallen zou het mogelijk zijn iemand in plaats van in een bediening te stellen, tot zulk een ouderling of diaken te verkiezen. Dit zou slechts mogelijk zijn als de betrokken persoon zou behoren tot de stembevoegde lidmaten der gemeente. Deze werker zou zo een volledig ambtelijke bevestiging ontvangen; hij zou concluderend lid zijn van de kerkeraad en ook mede beslissen inzake zijn bijzondere arbeid; hij zou ook kunnen worden afgevaardigd naar de meerdere vergaderingen.

|78|

3. Onvoldoende samenwerking

De figuur van de bediening functioneert niet zoals verwacht was en gehoopt werd. Eén van de oorzaken daarvan is, dat het dikwijls moeilijk is voor degenen, die charismatische diensten in de gemeente verrichten, om een organische aansluiting te krijgen met de kerkeraad; dit is zowel het geval met de spontane diensten, als met de meer geregelde diensten, die wij bediening noemen. De arbeid van ambtsdragers en niet-ambtsdragers was in de apostolische tijd veel meer een organisch geheel. Er zijn in die tijd ongetwijfeld ook colleges van oudsten geweest, bij wie de algemene leiding berustte. Deze colleges waren echter blijkbaar meer open naar de kant van al de verschillende werkers in de gemeente. Er was samenwerking en overleg.
Onze kerkeraden zullen alles willen verwijden, wat de indruk zou kunnen wekken, dat zij colleges van ‘regenten’ zijn. De werkers in de gemeente zullen niet het gevoel mogen hebben, dat er een barrière bestaat tussen hen en de kerkeraad. Zij zullen ongedwongen met de kerkeraad over hun werk moeten kunnen spreken, en als het hun eigen werk betreft, ook mee beslissen. Dat een kerkelijk werker niet mee beslist en besluit inzake zijn eigen arbeid, dooft de geestdrift en remt de ontplooiing van het werk. Het komt nog wel eens voor, dat een kerkeraad nalaat zijn werker in een bediening uit te nodigen om in de vergadering mee te beraadslagen over zijn werk. Dit is een zeer bedenkelijke vorm van ‘hiërarchie’. De kerkeraad is dan een instantie, die tussen Christus en de werker in staat, een instantie, die alleen maar instructies geeft, zonder overleg. Deze gang van zaken wordt nog wel eens in de hand gewerkt door de omstandigheden, dat de werkers in een bediening het ambt in het algemeen niet als iets levens en geestelijks kunnen zien, en dat zij de ambtsdragers soms incompetent achten om over hun werk te oordelen.

 

4. De hulpprediker

Een nogal krachtig functionerende bediening is die van het hulppredikerschap. Deze bediening omvat een belangrijk deel van het werk van de predikant. Sommige bevoegdheden, b.v. die voor de bediening van de sacramenten, zijn aan de dienaar des Woords voorbehouden. De hulpprediker is bevoegd kerkdiensten te leiden; als hij in een kerkdienst voorgaat, verkondigt hij volgens de kerkorde niet het Woord, maar predikt hij het evangelie. Aan het eind spreekt hij niet de zegen uit, die een vorm is van Woordbediening; de zegen wordt vervangen door een bede om een zegen. De hulpprediker draagt geen toga, voor het al of niet dragen van een toga bestaat overigens geen kerkordelijke regeling.
Als een predikant bevestigd wordt, geschiedt dit door de consulent of door een andere dienaar des Woords, terwijl een vertegenwoordiger van de classicale vergadering aanwezig is. De bevestiging van een hulpprediker is geheel een

|79|

aangelegenheid van de plaatselijke gemeente. Hij wordt niet met handoplegging bevestigd. De beloften Gods worden aan hem niet zo nadrukkelijk verkondigd als aan de dienaren des Woords; zijn werk is niet zo diep bevestigd in de geestelijke rots der kerk als het hunne.
De hulpprediker is lid van de kerkeraad met adviserende stem; hij draagt dus niet de laatste verantwoordelijkheid voor het werk, dat hem is opgedragen.
De hulpprediker moet zijn werk doen krachtens een hem geschonken charisma of geschiktheid en zijn speciale vorming en opleiding, en voorts krachtens de opdracht van de kerkeraad, die echter aan zijn werk geen volledig ambtelijk karakter geeft.

 

5. De prediking van het evangelie door de hulpprediker

Aan de hulpprediker wordt de bevoegdheid om het evangelie te prediken verleend. De prediking van het evangelie in de zin der kerkorde staat in tussen de bediening van het Woord en van het persoonlijk geloofsgetuigenis. De bediening van het Woord gaat boven de bevinding van de prediker uit (vgl. Hoofdstuk X,4). Zij ontvangt het gezag van het profetisch-apostolisch getuigenis: zo spreekt de Heer tot u.
Het persoonlijke geloofsgetuigenis geeft uiting aan hetgeen de gelovige in Christus vond; hij deelt mee, wat het evangelie hem zei. Ieder lid van de gemeente voelt zich gedrongen, is althans geroepen van Christus te getuigen, op welke wijze dan ook; er kunnen tijden zijn, dat hij alleen maar spreken kan van zijn dorst naar God, van zijn geestelijke matheid of van zijn aanvechtingen.
Van de hulpprediker wordt meer verwacht dan het geven van een persoonlijk getuigenis. Zijn prediking moet enigszins het karakter dragen van bediening van het Woord. Men zou de prediking van het evangelie kunnen noemen bediening van het Woord uit de tweede hand. Daar de hulpprediker niet de volledige ambtelijke volmacht ontving, en hij in het algemeen niet de grondige kennis van de Schrift in haar oorspronkelijke talen bezit als een dienaar des Woords, zal het persoonlijk getuigenis sterker zijn prediking bepalen dan dit bij de dienaar des Woords het geval is.
Het persoonlijk getuigenis is ook bij de bediening van het Woord een krachtige factor, maar het blijft ingebed in de boven dit getuigenis uitgaande bediening van het Woord; het blijft ondergeschikt aan hetgeen de Schrift en de kerk spreken. Dat de prediking van het evangelie een sterker getuigend karakter draagt, kan haar kracht zijn als zij aan charismatische figuren is toevertrouwd. Het kan ook haar armoede zijn, als het charisma soms kwijnt; dan is er niet de inspiratie, die aan de dienaren des Woords door het ambt, door de toerusting en de ordening daartoe ten deel valt.
De hulpprediker is bevoegd tot het leiden van kerkdiensten. Daarin ligt een kerkordelijke tegenstrijdigheid; volgens de kerkorde (XI,1) verenigt de gemeente zich in haar kerkdiensten immers onder de bediening van het Woord en van de sacramenten en tot de dienst der gebeden en der barmhartigheid.

|80|

Er zijn heel wat groepen in de Hervormde Kerk, die doorgaans geen andere kerkdienst bijwonen dan die, welke door een hulpprediker geleid wordt. Zij missen dus de geregelde bediening van het Woord. Als de bediening van het Woord dieper, zekerder en rijker inleidt tot de kennis van het heil van God dan de prediking van het evangelie, komen velen tekort. En de hulpprediker verkeert in een onhoudbare positie als van hem eigenlijk iets verwacht wordt wat hij tengevolge van zijn beperkte bevoegdheid niet geven kan.
Wij geloven zeer zeker, dat de Heilige Geest irregulair door de dienst van de hulpprediker aan de gemeente alles wil geven wat zij nodig heeft om in Christus rechtvaardig en getroost voor Gods aangezicht te leven en te sterven. De Geest is machtig om in noodsituaties door het woord der Schrift en door de dienst van in kerkordelijke zin niet geheel bevoegde predikers, mede door de dienst der ouderlingen en der diakenen en door het belijden en bidden, danken en loven van de gelovigen zo te werken, dat de gemeente in haar geloof, hoop en liefde bevestigd wordt. De wetenschap dat de Geest vrijmachtig handelt, macht echter de kerk er niet toe verleiden om niet het uiterste te doen in elke kerkdienst de bediening van het Woord door zo goed mogelijk toegeruste, geordende dienaren des Woords te doen plaats vinden.

 

6. De beroeping van een hulpprediker tot dienaar des Woords

Het breed moderamen van de generale synode kan in bijzondere gevallen aan hulppredikers de bevoegdheid om het Woord en de sacramenten te bedienen, toekennen (vgl. Overgangsbepalingen 279). Zulk een toekenning vindt eerst plaats als gebleken is, dat er een noodsituatie bestaat, dat dus een gemeente of groep niet in staat zou zijn op normale wijze samen te komen onder de bediening van het Woord en van de sacramenten, en voorts, dat de betrokken hulpprediker, ook al ontving hij geen academische opleiding, de vereiste geschiktheid en bekwaamheid bezit. De uitoefening van de bevoegdheid om Woord en sacramenten te bedienen wordt in deze gevallen beperkt tot de gemeente, waar de hulpprediker werkzaam is. Hij is niet als dienaar des Woords beroepbaar in andere gemeenten. Als hij naar een andere gemeente zou vertrekken, zou de bevoegdheid opnieuw moeten worden toegekend, indien de omstandigheden daartoe zouden dringen.
De situatie in de kerk is niet zo, dat de in de genoemde overgangsbepaling liggende mogelijkheid zou kunnen worden gemist. Er moet veeleer overwogen worden deze mogelijkheid duidelijker in de kerkorde vast te leggen. Indien een hulpprediker voortdurend bezig is zich door zelfstudie en door zijn practisch werk verder te bekwamen, en als de gemeente waar hij werk anders van de geregelde bediening van het Woord en misschien ook van de bediening der sacramenten verstoken zou zijn, moet hem op grond van een duidelijke bepaling de bevoegdheid daartoe kunnen worden verleend.

|81|

Voor het gevaar, dat de academische, theologische opleiding in het gedrang zou komen als iemand langs een veel gemakkelijker weg dienaar des Woords zou kunnen worden, behoeft niet te worden gevreesd. De beperkingen, waaraan de tot dienaar des Woords geworden hulpprediker gebonden is, zijn van dien aard, dat niemand, die in staat is de universitaire opleiding te volgen, die andere weg zal kiezen.
De tot dienaar des Woords met beperkte bevoegdheid aangestelde hulpprediker zou ‘predikant-medewerker’ kunnen worden genoemd.

 

7. De opleiding

Een grondige wetenschappelijke opleiding der predikanten is zeker in onze tijd noodzakelijk. De kerkorde verlangt voor de dienaren des Woords een academische opleiding. Schriftuurlijk voorschrift is dit niet; het is een practische regeling der kerk. De bevoegdheid om Woord en Sacramenten te bedienen hangt op zichzelf niet van een academische opleiding af. Als iemand deze bevoegdheid ontvangt, is de opleiding slechts één der factoren die meespreken. Het is echter wel een uiterst gewichtige factor. In de laatste tijd is de gedachte nog wel eens geuit, dat er naast de academische opleiding, die de studenten gedurende een reeks van jaren geheel in beslag neemt, een opleiding in universitair kader zou moeten worden ingesteld, die zou kunnen worden gevolgd door hen, die slechts een gedeelte van hun tijd voor de studie beschikbaar hebben. Dit zou dan een parallel zijn van de in universitair verband gegeven M.O.B.-opleiding voor leraren bij het V.H.M.O.; het M.O.B.-diploma schenkt precies dezelfde onderwijsbevoegdheid als het doctorale examen. Een soortgelijke theologische opleiding zou begaafde hulppredikers in de gelegenheid kunnen stellen zich voor te bereiden voor het onbeperkte ambt van dienaar des Woords. Zij zou ook de aangewezen opleiding zijn voor de zogenaamde late roepingen.

 

8. De vicaris

Met de bevoegdheden van de hulpprediker komen die van de vicaris in menig opzicht overeen. Deze is bevoegd tot het leiden van kerkdiensten, waarin hij het evangelie kan prediken; tot de bediening van het Woord en van de sacramenten is hij niet bevoegd. De vicaris ontving een volledige theologische opleiding. Hij bezit dus één der belangrijke voorwaarden voor de ambtelijke bediening van het Woord, die de hulpprediker mist. Als hij het evangelie predikt, komt dit dichter bij de bediening van het Woord dan de evangelieprediking door de hulpprediker. Men zou de functie van de vicaris een tussenvorm tussen bediening en ambt kunnen noemen. Ten opzichte van de hem verleende ambtelijke bevoegdheden is er echter geen verschil tussen de vicaris en de hulpprediker.
Als een vicaris regelmatig in een bepaalde gemeente de kerkdienst leidt, rijzen er dezelfde vragen als ten aanzien van het werk van de hulpprediker. Moet ook niet terwille van de gemeente aan de vicaris de bevoegdheid om het Woord en de sacramenten te bedienen worden verleend? Van een onvoldoende

|82|

opleiding en toerusting tot het ambt is bij hem geen sprake. De bezwaren zijn meer van zakelijke aard.
Een vicaris wordt meestal voor een bepaald aantal jaren aangesteld. De beroeping van een dienaar des Woords in een bepaalde gemeente voor een aantal jaren kan op zichzelf principieel niet als onaanvaardbaar worden beschouwd (vgl. Hoofdstuk XV). In verband hiermede kan ook worden gewezen op de bepaling, dat in bijzondere omstandigheden een predikant, die uit andere hoofde inkomsten geniet, voor een tijdvak van ten hoogste vijf jaren in bepaalde gemeenten kan worden beroepen; verlenging met telkens vijf jaar is mogelijk (generale regeling voor de predikantstractementen, artikel 17.7). Het is wel een ernstig bezwaar, dat de dienaar des Woords, die voor een bepaalde tijd op een ‘vicaris-plaats’ wordt aangesteld, na de bepaalde termijn zonder werk en zonder inkomsten zou geraken. De kerk zou hem op de een of andere wijze moeten opvangen; wellicht komen daartoe meer mogelijkheden, als de gemeenten bij de beroeping van een predikant niet slechts aan hun eigen belang denken, maar, mede door de invloed van een verantwoord mutatiebeleid, meer dan voorheen vaak het geval was, ook het belang van andere gemeenten voor ogen hebben en hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de kerk in het algemeen beseffen.