|39|

7. Breedere vergaderingen en Hand. 15.

 

Op de Nationale Synode die in het jaar 1578 te Dordrecht werd gehouden, werd bepaald, dat er „vierderlei kerkelijke verzamelingen” zouden gehouden worden: „ten eerste de kerkenraad in elke gemeente; ten tweede de klassikale vergadering; ten derde de partikuliere of provinciale synode; ten vierde de generale of nationale synode. In deze vergaderingen zal niet gehandeld worden dan over kerkelijke zaken, en dat naar de wijze der kerkregeering. En zoo veel het zaken aangaat, die deels kerkelijk deels politiek zijn, zal het verschil, dat daarover ontstaat, bij de overheid en kerkenraad samen geëindigd worden”.

De onderscheiding van vier kerkelijke vergaderingen gaat terug op de eerste Synode van onze kerk, die in 1571 te Emden, en dan nog verder terug naar de Synoden, die in 1563 te Teure en 1566 te Antwerpen zijn gehouden. En die gaan terug op de Fransche Kerkorde, die onder den invloed van Calvijn is ontstaan.

De Synode te Emden schreef naar de Nederduitsche gemeenten, die zich in Engeland hadden gevormd, ook daar voortaan classicale vergaderingen te willen houden. In een samenkomst, die men een provinciale synode zou kunnen noemen en die 10 Maart 1572 te Londen bijeenkwam, was de meerderheid voor het houden van classicale vergaderingen, maar men moest daarvoor de toestemming hebben van de Koninklijke Commissarissen voor kerkelijke zaken. Dezen oordeelden deze vergaderingen strijdig met de wetten des lands. En daarmee was beslist, dat zij in Engeland niet konden gehouden worden.

Dat elk „provinciaal kerksticht” in de Nederlanden in klassen werd verdeeld, geschiedde in overeenstemming met de oude Roomsch-Katholieke indeeling. Ieder bisschoppelijk sticht was namelijk verdeeld in onderscheidene dekenschappen; het district van ieder dekenschap in onderscheidene parochiën. Gewoonlijk kwamen de priesters der bijzondere parochiën in een dekenschap eenmaal

|40|

in de maand samen, om over de gemeentelijke belangen te spreken. Dit werd in de Gereformeerde kerkorde overgenomen, al was de indeeling geheel nieuw en veranderende naardat het aantal gemeenten toenam.

De oorsprong der classicale vergaderingen is dus zuiver historisch te verklaren. Er waren praktische argumenten die er voor pleitten, een bestaande goede gewoonte te bestendigen, maar dan ingepast in de nieuwe orde, die niet uitging van heerschende geestelijkheid, maar van den kerkeraad of het presbyterium der plaatselijke gemeenten.

In Engeland werden zulke classicale vergaderingen door de overheid niet toelaatbaar geacht en dus niet gehouden. De Waalsche gemeenten in de vereenigde Nederlanden hebben ook geen classicale vergaderingen gekend, omdat zij te zeer verspreid waren. Wel hielden zij, aanvankelijk tweemaal ‘’s jaars, synoden, waarin zij echter geen verandering in de kerkorde mochten vaststellen buiten de gemeenschappelijke algemeene Synode der Nederduitsche en Waalsche gemeenten om.

 

Zooals het in den regel gaat: om een gewenschte opvatting of gewoonte algemeen ingang te doen vinden, zoekt men daarvoor een bijbelschen grondslag en spreekt dan van „eisch van Gods Woord”. Voor de „breedere” vergaderingen meende men dien gevonden te hebben in Hand. 15, waar het apostelconvent te Jeruzalem wordt beschreven.

Paulus en Barnabas hebben, volgens Hand. 13 en 14, een vruchtbare zendingsreis volbracht, waarvan zij aan de gemeente te Antiochië dankbaar verslag uitbrengen. Doch Joden-Christenen uit het Joodsche land komen in het Syrische Antiochië en stellen de onderhouding van besnijdenis en andere Mozaïsche voorschriften voor als noodzakelijk om behouden te worden. Paulus en Barnabas gaan daar krachtig tegen in. En nu wordt besloten, dat Paulus en Barnabas en nog eenigen uit Antiochië wegens deze strijdvraag naar de apostelen en oudsten te Jeruzalem zullen gaan. Hier aangekomen, worden zij, 15: 4, door de gemeente en de apostelen en oudsten ontvangen. Joden-Christenen van hen die vroeger

|41|

Farizeeën waren, eischen echter onderhouding van de wet van Mozes. „De apostelen en de oudsten kwamen nu bijeen, om zich over deze zaak te beraden” (vs. 6). Het resultaat is, dat de apostelen en de oudsten en de geheele gemeente besluiten eenige mannen met Paulus en Barnabas naar Antiochië te zenden en hun een brief mee te geven voor de gemeenten in Syrië en Cilicië (vs. 22 en 23).

Op al de vragen, die dit hoofdstuk doet opkomen, kunnen wij hier niet ingaan. Het is ons alleen te doen om de vraag, of wij hier inderdaad het prototype van een classicale vergadering of wil men van een synode mogen zien. Het komt mij voor, dat als wij geen classicale vergaderingen of synoden kenden, het bij niemand zou opgekomen zijn in Hand. 15 iets van dien aard te vinden.

Blijkbaar vraagt de gemeente te Antiochië in één bepaald geval advies, of nog sterker: een beslissing, van de apostelen en oudsten te Jeruzalem in een zeer belangrijk geschil.

 

Wie zijn de apostelen en wie de oudsten?

Oudsten worden voor Jeruzalem het eerst genoemd in Hand. 11: 30. Sommigen zien in hen alleen de ouderen van de gemeente, zooals in Hand. 5: 6 van de jongeren gesproken wordt. Maar in 14: 23 is sprake van het verkiezen van oudsten. Hier zijn het de leiders van een gemeente. En daar ook de Joodsche gemeente „oudsten” als gemeente-leiders kende, is het aannemelijk, dat op voorgang daarvan in Jeruzalem ook een zeker college van oudsten de leiding van de Joodsch-Christelijke gemeente in handen had. Dan kunnen de „jongeren” van 5: 6 misschien een ondergeschikte gemeentebetrekking hebben bekleed, zoo iets als de dienaar van de synagoge. Maar heel waarschijnlijk is dit niet. De oudsten zullen tot taak hebben gehad voor de uiterlijke belangen van de gemeente zorg te dragen en de leden bij elkaar en in het goede spoor te houden.

Daarnaast staan de apostelen als mannen die met Jezus, den Heer, persoonlijk hebben omgegaan en op grond daarvan een geestelijk gezag oefenen. In Hand. 15 zijn het (behalve Paulus en Barnabas die een verhaal van hun reis doen), Petrus en Jakobus (volgens Gal. 1: 19 en 1 Kor. 9: 5 ook een apostel) die door hun

|42|

gezaghebbend woord de aanwezigen tot een besluit brengen. De apostelen staan hier duidelijk naast (zoo niet boven) de oudsten.

Alleen van Antiochië, de hoofdstad van Syrië, zijn er te Jeruzalem eenige afgevaardigden aanwezig (zie vs. 2). Van andere gemeenten is geen sprake. Toch wordt de brief van vs. 22 v. gericht niet alleen aan de gemeente van Antiochië, maar ook aan die van Syrië en Cilicië (een samengestelde naam voor één Romeinsche provincie).

Daaruit valt af te leiden, dat het apostolisch gezag als het hoogste gezag gold. Dit komt ook overeen met wat wij in Paulus’ brieven lezen, die zich beijvert duidelijk te maken dat hij niet minder apostel is dan de anderen en daarom ook zijn evangelie met apostolisch gezag mag doen gelden.

Dit apostolisch gezag is volgens Hand. 15 in Jeruzalem te vinden. Daarom wendt de gemeente van Antiochië zich tot Jeruzalem om een beslissing. En dan wordt die beslissing bekend gemaakt en geldig verklaard voor de geheele Romeinsche provincie, waarvan Antiochië [naar de havenplaats Seleucië; daar een schip zoeken dat (zetfout, sic!)] de andere gemeenten aanwezig.

 

Dit alles lijkt toch niets op een classicale vergadering of op een synode. Men brenge den afstand eens in rekening. In rechte lijn is Antiochië 400 km. verwijderd van Jeruzalem. Men moest eerst van Antiochië naar de havenplaats Seleucië; daar een schip zoeken dat naar Caesarea voer, en dan nog twee dagreizen afleggen, om Jeruzalem te bereiken. Men stelle zich voor, dat men met de antieke verkeersmiddelen van Utrecht naar Bazel ging voor een classicale vergadering of synode! Afgezien hiervan, was het apostelconvent inderdaad een prototype van een classicale vergadering of een synode geweest, dan hadden uit al de gemeenten van Syrië en Cilicië en niet alleen uit Antiochië, een gelijk aantal afgevaardigden naar Jeruzalem gezonden moeten zijn, en dan had Jeruzalem een gelijk getal vertegenwoordigers op de vergadering moeten hebben en dan hadden allen op voet van volkomen gelijkheid met elkander moeten overleggen. En dan moest men geregeld zulke vergaderingen gehouden hebben.

|43|

In werkelijkheid is het zoo geweest: de speciale twistvraag, die door Judaïsten te Antiochië is opgeworpen, wordt voor dit bepaalde geval door de gemeente van Antiochië voorgelegd aan de moedergemeente te Jeruzalem; of beter: voorgelegd aan de apostelen en oudsten te Jeruzalem, de moedergemeente. Op gezag van de apostelen wordt nu een schrijven namens apostelen en oudsten van de Joodsch-Christelijke moedergemeente Jeruzalem gezonden aan de heiden-Christelijke gemeenten te Antiochië en in de geheele Romeinsche provincie Syrië en Cilicië, waarin zij als broeders worden erkend, maar waarin hun toch eenige „lasten worden opgelegd” (vs. 28). Andere vergaderingen van dien aard zijn uit de eerste tijden onbekend.

 

Het is daarom ongeoorloofd zich op Hand. 15 te beroepen, om het instituut van classicale vergadering of synode daarmee als „eisch van Gods Woord” te doen voorkomen. Het is geheel een kwestie van practische organisatie, of men al dan niet classicale vergaderingen en synoden zal houden en welke bevoegdheden men daaraan zal toekennen. Meent men dat de oud-christelijke verhoudingen van Hand. 15 ook voor onze hedendaagsche organisatie normgevend behooren te zijn, dan moet men aannemen een geestelijk gezag naast dat der oudsten en een gezag van de moedergemeente of metropolis over de andere gemeenten, al zijn deze niet ter vergadering vertegenwoordigd.