Ordinantie voor het opzicht.

 

III. Handhaving van de kerkelijke tucht.

Artikel 7.

Het besluit tot gebruik van een bijzonder middel ter handhaving van de kerkelijke tucht.

Het besluit tot het gebruik van een bijzonder middel ter handhaving van de kerkelijke tucht kan slechts worden genomen, nadat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. dat de betrokkene tenminste veertien dagen tevoren en per aangetekende brief, onder aanvoering van de bezwaren, welke tegen hem bestaan, is geroepen persoonlijk te verschijnen in een vergadering van hen, die met het opzicht zijn belast, en dat hem, zo hij niet in staat is geweest te verschijnen nog eenmaal de gelegenheid daartoe is geboden;
b. dat hem op zijn verzoek afschrift is gegeven van de stukken en van de processen-verbaal van de getuigenissen, welke bij de behandeling der zaak ter tafel komen;
c. dat hij in de gelegenheid is gesteld zich — ook door het doen horen van het getuigenis van anderen — te rechtvaardigen, en ter vergadering zich te doen vergezellen van een ambtsdrager der Kerk, gekozen in overleg met de praeses der visitatoren-provinciaal;
d. dat op zijn verzoek een samenvatting van de door hem voor de vergadering afgelegde verklaringen wordt opgesteld, in zijn aanwezigheid wordt voorgelezen en, na door hem accoord te zijn bevonden, door de vergadering wordt gearresteerd;
e. dat — zo het gebruik van het zesde middel ter handhaving van de kerkelijke tucht wordt overwogen — tevoren met de betrokken visitatoren overleg wordt gepleegd.