Artikel 7.
Het besluit tot gebruik van een bijzonder middel ter handhaving van de kerkelijke tucht.
Het besluit tot het gebruik van een bijzonder middel ter
handhaving van de kerkelijke tucht kan slechts worden genomen,
nadat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. dat de betrokkene tenminste veertien dagen tevoren en per
aangetekende brief, onder aanvoering van de bezwaren, welke tegen
hem bestaan, is geroepen persoonlijk te verschijnen in een
vergadering van hen, die met het opzicht zijn belast, en dat hem,
zo hij niet in staat is geweest te verschijnen nog eenmaal de
gelegenheid daartoe is geboden;
b. dat hem op zijn verzoek afschrift is gegeven van de stukken en
van de processen-verbaal van de getuigenissen, welke bij de
behandeling der zaak ter tafel komen;
c. dat hij in de gelegenheid is gesteld zich — ook door het doen
horen van het getuigenis van anderen — te rechtvaardigen, en ter
vergadering zich te doen vergezellen van een ambtsdrager der
Kerk, gekozen in overleg met de praeses der
visitatoren-provinciaal;
d. dat op zijn verzoek een samenvatting van de door hem voor de
vergadering afgelegde verklaringen wordt opgesteld, in zijn
aanwezigheid wordt voorgelezen en, na door hem accoord te zijn
bevonden, door de vergadering wordt gearresteerd;
e. dat — zo het gebruik van het zesde middel ter handhaving van
de kerkelijke tucht wordt overwogen — tevoren met de betrokken
visitatoren overleg wordt gepleegd.