|319|

 

 

Het sacrament van de verkondiging des Woords.

Algemeen overzicht.

Wij hebben betreffende dit sacrament tot nu toe het volgende gevonden:

1. onweersprekelijk in de oudste bijbelse gegevens verankerd is de sleutelmacht, de opdracht tot vrijspraak van zonden. Zowel de synoptische als de johanneische traditie zijn hierover volkomen duidelijk.

2. Deze vergeving van zonden draagt een typisch sacramenteel karakter. Wat op aarde gebonden of ontbonden wordt, is dat „in den hemel”, d.w.z. volstrekt, voor God.

3. Dit zou niet anders kunnen, daar de zonde, zoals die bij Paulus, Augustinus en de Reformatoren wordt gezien, niet is een overtreding, maar een essentiële gesteldheid van den mens, die „in zonde ontvangen en geboren” is.

4. Eveneens onmiskenbaar schriftuurlijk is de opdracht elkander de zonden te belijden. De ene christen hoort en vergeeft, op grond van het hem verleende ambt, de zonden van den ander. De Biecht met Boete en Vrijspraak is derhalve een schriftuurlijk sacrament.

5. Dit sacrament kon eerst volkomen evident worden, toen men het probleem van de postbaptismale zonde had op zijde geschoven. Geheel werd de zaak pas duidelijk, toen de Reformatie naast de Biecht, die, althans bij de Lutheranen, onverminderd als sacrament van kracht bleef, de Openbare Schuld had gesteld, als gedurige biecht en vrijspraak, niet van den enkeling, maar van de gemeente.

|320|

6. Van een tegenstelling tussen Woord en Sacrament kan geen sprake zijn. Beide zijn sacrament en beide zijn ook woord, daar er geen sacrament is zonder woordverkondiging en geen verkondiging, die niet sacrament is. Tertullianus: aut sacramentum offertur aut Dei sermo administratur. En het centrale sacrament, dat van het Heilig Avondmaal, is reeds terstond bij zijn inzetting met de Verkondiging verbonden: Gij verkondigt den dood des Heren, totdat Hij komt.

7. Hiermede is tevens het eschatologisch karakter van de Verkondiging duidelijk. Vooreerst is zij de roep tot den Heer, die komt: Maranatha; in de tweede plaats is zij de verkondiging der vergeving, totdat God alle tranen van onze ogen zal afwissen.

8. De Verkondiging des Woords heeft, ook wanneer zij niet persoonlijk geschiedt, in de oorbiecht, maar openlijk en algemeen, in de Absolutie en daaraan aansluitende prediking in den eredienst, sacramentele kracht. Wij zijn rein door het Woord, dat tot ons gesproken is.

9. De woordverkondiging heeft een meerzijdig karakter dan de andere sacramenten. Zij is ook onderricht, pastoraal, vertroosting, vermaning. Maar zij is door dat alles heen mysterie. In haar wordt ons door den scheppenden Geest het ganse Christusgebeuren reëel voorgesteld.

10. De Dienaar des Woords is slechts dienaar. In werkelijkheid spreekt God. In zoverre is het juist, dat de verkondiging van het Woord van God zelf Woord van God is. Ware dit niet het geval, de kerkelijke verkondiging zou haar zin verliezen en worden tot een heilwens of meditatie, een vertoog of een catechisatie.

Inleiding.

De oude regel, dat de handeling sacrament wordt door het woord, behoeft dus correctie. Zij blijft geldig in zoverre géén handeling op zichzelve sacrament kan zijn, er moet steeds een woord bij gesproken worden, de handeling is expliciet. Maar het gesproken woord is niet een vreemd element, dat van elders aan het sacrament wordt toegevoegd; het behoort essentieel

|321|

tot het sacrament, dat zonder het woord niet bestaan kan. Het Woord is een wezenlijk deel van het sacramentcomplex, waarvan het met den Doop en het Avondmaal de voornaamste component is. En evenals de beide eerste betrekkelijk zelfstandig kunnen optreden (doch niet zonder dat met den Doop steeds ook het Avondmaal en omgekeerd, met beide steeds ook het Woord gemoeid is), kan ook het Woord als zelfstandig sacrament verschijnen, echter niet zonder dat daarmede tevens de andere sacramenten minstens voorondersteld zijn.

Historisch heeft het Woord de het toekomende sacramentele plaats eerst door de Hervorming gekregen. Zoals uit den strijd over de postbaptismale zonde de Biecht voortkwam, zo uit den gewetensstrijd van Luther de noodzakelijkheid van de vrijsprekende Verkondiging. Maar zowel Biecht als Verkondiging hadden reeds al dien tijd hecht in de Schrift verankerd gelegen. De openbaringsinhoud van de Schrift komt eerst in den loop der eeuwen geheel te voorschijn, en is zeker ook heden nog niet volledig aan den dag getreden.

Eigenlijk is de prediking in het begin der Reformatie allereerst wat zij in de kerk steeds geweest was: catechese, thans met vernieuwde kracht ter hand genomen. Maar zij wordt vrijwel terstond veel meer. Zij wordt profetie in den nieuwtestamentischen zin. Het Woord is het Woord van God. Niet ik spreek, doch God door zijn dienaar. De mens brengt het Woord van God in opdracht. In den modernen tijd heeft Karl Barth dit voortreffelijk geformuleerd: „Die hier scheinbar so brennende Frage nach der Art des Nebeneinander- und Zusammenwirkens der beiden Faktoren ist eine höchst unsachgemässe Frage. Gott und das Menschliche sind doch nicht zwei nebeneinander- und zusammenwirkende Faktoren. Das Menschliche ist ja das von Gott Geschaffene. Nur im Stande des Ungehorsams ist es ein Gott gegenübertretender Faktor. Im Stande des Gehorsams ist es Dienst Gottes” .... Het mensenwoord „weist von sich weg”, juist als de geweldige vinger van Johannes den Doper op de Kruisiging van Grünewald .... „Rede von Gott in der Kirche will Verkündigung sein, indem sie sich als Predigt und Sakrament als das zu horende Wort Gottes an den Menschen richtet .... Verkündigung ist menschliche Rede, in der und durch

|322|

die Gott selber spricht .... dient dem göttlichen Selbstwort1.

Tillich heeft dan ook zeer terecht reeds voor geruimen tijd gesproken van het Woord als van het „sacrament der protestanten”2. Het grote gevaar is, dat de protestanten dit sacrament soms tot het algenoegzame maken en het isoleren van het grote sacramentcomplex, waarin alleen het zijn betekenis heeft. Zomin Barth als Tillich hebben dan ook het zeer nauwe verband tussen Verkondiging en Vrijspraak in de Biecht gezien.

De oude onderscheiding van forma en materie is bij de Verkondiging niet moeilijker dan bij de Biecht, d.w.z. dat deze onderscheiding niet opgaat. Zij is slechts een hulpmiddel, dat hier desnoods gehandhaafd kan worden, wanneer men — ietwat geforceerd — het mensenwoord tot forma van het Godswoord-materie maakt.

De Absolutie als fundament.

Verkondiging des Woords is in duizend vormen steeds weer dezelfde Vrijspraak. De preek, voorzover die niet catechisatie, maar vrijspraak is, is niet anders dan de Absolutie.

De Openbare Schuld is dan ook het uitgangspunt van alle prediking. Zij wordt verbizonderd in de Biecht, die in de kerken der Hervorming ten onrechte is verwaarloosd. De roomse biecht- en boetepractijk kunnen wij daarlaten, de Biecht, of liever de Absolutie zelve, bediend aan den enkeling, is de grondslag van een waarlijk schriftuurlijke pastoraal. Het oude Lutherdom heeft dit, in de lijn van den Hervormer zelf, beter gezien dan het calvinisme: „Dass man in der Kirche Privatabsolution erhalten und nicht fallen lassen soll”3. Luther heeft echter gebroken met de roomse practijk van de Boete, en daarin openbaart zich een der allervoornaamste tendenties van de


1 K. Barth, Kirchl. Dogm. I, 1, München 1932, 96, 114 v., 47, 52. Cursivering van ons.
2 Rel. Verw. 148.
3 Conf. augustana Art. 11, verg. 25. Verg. ook Luther, KI. Kat.: „Der Mensch tut es freilich nicht, ein Mensch von sich selbst, sondern von Amtswegen, auf des Herrn Christi Befehl.”

|323|

Reformatie. Het evenwicht tussen zonde en poenitentie, dat tot een geweldige casuïstiek was uitgegroeid, verstoort hij principieel. Met prestaties komt men van de zonde niet los. Want het gaat niet om overtredingen, maar om de zondige gesteldheid, om het zonde zijn van den mens. En op bewonderenswaardige wijze brengt Luther het sacrament van de Boete daar waar het behoort: bij den Doop. Weliswaar kunnen wij het onderscheid van uiterlijke handeling en blote belofte, waarvan hij uitgaat, niet toegeven; immers ook de Absolutie is een „uiterlijk teken”, al wordt het niet gezien, doch alleen gehoord4. Maar afgezien daarvan is de volstrekte diepte van het zondebesef, het quantum ponderis sit peccatum, hier prachtig uitgedrukt en de onmogelijkheid om tot God te komen (het probleem van de postbaptismale zonde!), anders dan door terugkeer tot den Doop, die door het woord van de Vrijspraak wordt gebaand: „Doch schien es mir richtig nur die Verheissungen Sakramente im eigentlichen Sinne zu nennen, die an äussere Zeichen gebunden sind. Die anderen sind, weil sie in keiner Beziehung zu Zeichen stehen, blosse Verheissungen. Daraus ergibt sich, dass, wenn wir es ganz genau nehmen wollen, es in der Kirche Gottes nur zwei Sakramente gibt, die Taufe und das Brot: denn nur bei diesen sehen wir das von Gott gestiftete Zeichen und die Verheissung der Sündenvergebung vor Augen. Denn das Sakrament der Busse, das ich zu diesen beiden gerechnet habe, hat kein sichtbares und von Gott gestiftetes Zeichen und ist, wie ich schon sagte, nur ein Weg oder die Rückkehr zur Taufe”5.

In overeenstemming hiermede kan de Biecht niet bestaan uit de traditionele drie elementen, contritio, confessio, satisfactio, doch bestaat zij eigenlijk alleen uit Confessio (waarbij de contritio voorondersteld is) en Absolutio. En kan deze Vrijspraak zowel privaat als openlijk, zowel bizonder als algemeen zijn. Wij stemmen dus overeen met Calvijn, die de sleutelmacht op de Verkondiging betrekt, zonder hem te volgen, wanneer hij die daartoe beperkt: „Ce mandement de remettre et retenir les péchez, et la promesse faicte à Sainct Pierre de lyer et


4 Hier begint de miskenning van den zinnelijken aard van het woord.
5 Von der babylonischen Gefangenschaft der Kirche.

|324|

deslyer, ne se doivent rapporter à autre fin que au ministère de la parolle, lequel nostre Seigneur ordonnant à ses Apostres, pareillement leur commettoit l’office de lyer ou deslyer”6. — Het woord der Verkondiging is niet catechisatie of zendingsprediking (al is zij ook dat), maar het „Zusprechen der Wahrheit”, die „vollzogen wird”7, absolutie dus. Of, met Guardini, de Verkondiging is een daad, het Woord een „vollziehendes Wort”. Er is niets in het Woord, dat niet ook in de andere sacramenten is, maar ook niets daarin, dat niet in de Verkondiging is.

Het argument van de onzichtbaarheid van de handeling in de Vrijspraak wordt trouwens ook toegegeven. Barth stelt naast het signum visibile ook het signum audibile, naar Augustinus: nihil aliud sunt verba quam signa8. En zelfs Luther: „das Wort ist auch ein äusserliches Ding, das man mit den Ohren fassen und mit den Augen lesen kann”9. Hier verschijnt echter een moeilijkheid. Het teken van Brood en Wijn, ook dat van het Water, is objectief. Ook de ketter, ook de ongelovige kan het niet veranderen. Maar het vrijsprekend Woord is objectief-subjectief. Zelfs in zijn eenvoudigsten vorm: Absolvo te, of: Wij verkondigen de vergeving der zonden, is het óók subjectief, en dat kan ook niet anders, daar het immers persoonlijk moet worden toegeëigend. In de prediking, die altijd tevens uitlegging van het Woord Gods is, wordt dit subjectieve nog sterker geaccentueerd. Men zou dit als een bezwaar tegen de erkenning van de Woordverkondiging als sacrament kunnen laten gelden, ware het niet, dat het spreken toch zeker tot de „elementaire levensverrichtingen” behoort en dat juist het terrein van de subjectieve vormen van het christenleven niet buiten het sacramentele kan blijven, althans niet in een westerse kerk, welke de noodzakelijkheid van het expliciete erkent. Het spreekt wel vanzelf, dat niet ieder woord der prediking sacramenteel is, het kan een onmachtig woord, het kan zelfs een ketters, een goddeloos woord zijn. Maar de prediking zelve is sacrament, en zowel prediker als gemeente weten dit. Zij


6 Calvijn, Inst. II (Pannier) 210.
7 H. Asmussen, Die Kirche im Heilsplan Gottes, Stuttgart 1947, 15.
8 Barth, K.D. I, 2, 250 v.; — Augustinus, In Ioan. tract. 45,9.
9 Luther, Preek over Lc. 11: 14 v.

|325|

beseffen in een echte preek het mysterie, de presentie van den Gekruisigde en Opgestane. De zwakheid en onvoldragenheid van het mensenwoord zijn niet erger dan die van de elementen in het Avondmaal; beide zijn geschapen werkelijkheid, die eerst iets „betekent”, omdat God haar gebruikt voor zijn herscheppingswerk.

Daarom spreken wij van den „Dienst des Woords”. Daarom bidden wij, niet om een goede preek, maar om de „opening des Woords”. De gehele preek is niet anders dan het scheppend woord der vergeving: Ik zal zeggen tot Lo ammi: gij zijt mijn volk, en dat zal zeggen: o mijn God!, Hosea 2: 22. Verkondiging is dan ook priesterlijk handelen, „in der Predigt ist eben das, das da ist im Sakrament”, zoals Luther zegt. Het geschreven woord is niets, wanneer het niet wordt geageerd, uitgesproken, als beslissend in werking gesteld. Dit geschiedt door de Schriftlezing, door de Absolutie-formule, maar toch eigenlijk eerst geheel doordat het Woord met onze levende, alledaagse werkelijkheid in aanraking wordt gebracht; zoals wij het brood eten en den wijn drinken, nemen wij het woord in ons op, in onze gewone levenswerkelijkheid van politiek en handel en gezin en kunst.

Kuyper zegt in een passus, waarin hij het overwegen van de woordbediening ten nadele van die van de sacramenten betreurt, het volgende: „de uitvoering van dien last (tot prediking) verlokte er zo licht toe om hun (der Dienaars) eigen woord voor het Woord Gods in de plaats te doen treden. Men waande dan gedekt te zijn, zo men maar een tekst uit de Schrift koos en nu over dien tekst zijn eigen denkbeelden gaf, of desnoods dien tekst slechts als motto nam, om allerlei wijsgerige gedachten aan de gemeente op te dringen. Dit nu had natuurlijk met een Bediening van het Woord Gods niets uitstaande en leidde er consequent toe, dat de kansel van Christus’ kerk het spreekgestoelte werd, vanwaar allerlei geesteskinderen hun eigen theorieën aanbevalen en hun eigen geestelijke verzinsels uitstalden .... De uitdrukking „Woord Gods” is nu eenmaal een te rekbaar begrip, om aan de kerk genoegzame vastheid in haar samenstelling te geven, en steeds meer zal blijken, dat de Gereformeerde kerken de constitutie van het kerkelijk leven niet weinig verzwakt hebben door het Sacrament naar de derde

|326|

plaats te schuiven en schier heel het kerkelijk leven aan de Bediening van het Woord op te hangen”10. — In onzen samenhang betekent dit niet, dat wij aan de Bediening des Woords minder belang moeten gaan hechten, maar dat wij haar de sacramentele plaats moeten geven welke haar toekomt.

Woord en Sacrament.

Er kan dus niet van een tegenstelling Woord-sacrament sprake zijn, ja, niet eens van een nevenschikking. Er is Woordsacrament naast Avondmaalssacrament en Doopsacrament, en deze alle wel te onderscheiden, maar niet te scheiden. Is echter het woord niet meer dan woord, dan is het precies wat het brood is zonder sacramentele betekenis, namelijk niets. Zonder mysterie vervalt het woord tot catechese of bloot humanisme11. — Er is echter een „wechselseitige Erfüllung von Wort und Sakrament .... vom Worte wird das Sakrament mit der Fülle machtiger Geistigkeit, und vom Sakramente wird das Wort mit der Fülle geistiger Wirklichkeit erfüllt”12. — Toch is dit nog iets te woord-spiritualistisch geformuleerd. Het is niet zo, dat het Woord werkelijk geeft, het sacrament figuurlijk, en evenmin, dat in het sacrament feit wordt wat het woord slechts belooft. Geen van beide is Vorstufe of aanhangsel. In de preek is niets anders dan in het sacrament, noch omgekeerd. Aan deze voortreffelijke woorden van Schweizer moeten wij alleen toevoegen, dat het dan ook niet juist kan zijn, dat het Woord zonder sacrament kan bestaan, terwijl het omgekeerd niet het geval is13. Ook hier staan de zaken gelijk, en het Woord is sacrament.

Gebed, belijdenis en lied.

Andere woorden dan dat van de Vrijspraak zijn gebed, belijdenis en lied. Over de plaats van de belijdenis hebben wij reeds gesproken: zij hoort bij den Doop thuis. Natuurlijk is het woord daar geen Godswoord, behalve in dien zin, waarin


10 Kuyper, Onze Eredienst 532.
11 Verg. W. Aalders, Woord, Prediking en Sacrament, in: Kerk en Eredienst 2, 1947.
12 Söhngen, Symbol und Wirklichkeit 17 v.
13 J. Schweizer, Zur Ordnung des Gottesdienstes, Zürich 1944, 27 v.v.

|327|

ook het gebed dat is, Rom. 8:26: Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. Maar afgezien van het feit, dat dus elk mensenwoord tot God gericht, in laatste instantie ook van Hem uitgaat, zijn gebed, belijdenis en lied woorden van mens tot God. Zij hebben hun onmisbare plaats in het sacramentcomplex, maar zijn zelf zeker geen sacramenten.

Deze plaats is bij het offer, dat wij brengen, wanneer wij delen in het Offer des Heren; ons geloof, onze smeking, onze dank zijn offers den Heer gebracht. Wij treden niet met ledige handen voor zijn aangezicht, maar met het offer des lofs en der aanbidding. Daarom maakt het gebed (met de belijdenis en het lied, die vormen van gebed zijn) een eredienst tot wat hij in wezen is. Dat heeft de dichter John Donne goed gevoeld: „When we meet in God’s house, though, by occasion, there be no sermon, yet if we meet to pray, we pay our debt, we do our duty; so do we not, if we meet at a sermon, without prayer .... And for the debt of prayer, God will not be paid with money of our own coming, (with sudden, extemporal, inconsiderate prayer) but with currant money, that bears the Kings Image, and inscription. The Church of God, by his Ordinance, hath set his stamp, upon a Liturgy and Service, for his house”14.

Deze plaats van belijdenis, gebed en lied bij het offer, dat wij brengen, is reeds in het O.T. aangeduid. De toda is offer èn cultisch woord, zoals zij van den aanvang af naast en met elkaar bestonden. Op den duur gaan ze uiteen, het offer wordt minder belangrijk, verdwijnt tenslotte in de synagogale Godsverering, terwijl de toda blijft15. Ook hier is er gevaar, dat de sacramentele band met God teloor gaat; de synagogale dienst gelijkt precies op de protestantse diensten, zonder Avondmaalsviering; alleen is het dankoffer in gebed en lied daar op de plaats, waar bij de protestanten de preek is. Maar zowel de preek als het gebed kunnen alleen bestaan in het sacramentcomplex, de preek als Vrijspraak, het gebed als offerande.


14 Poetry and Prose, Oxford, 1946, 89.
15 A.R. Hulst, Belijden en Loven, Nijkerk 1948, 22; verg. Ps. 50: 14, 23; Ps. 69: 32.