|287|

 

 

Het Heilig Avondmaal.

 

Het ligt in den aard van een studie als de onderhavige, waarin gepoogd is een algemeen sacramentsbegrip te ontwikkelen, dat veel van hetgeen over de afzonderlijke sacramenten moet worden gezegd, reeds besproken is in de algemene beschouwingen. Wij zullen dus thans betrekkelijk kort kunnen zijn.

Algemeen overzicht.

Wij beginnen met in herinnering te roepen hetgeen wij betreffende het Heilig Avondmaal in onze historische, phaenomenologische en theologische delen tot nu toe vonden. — Wij kunnen dit in twaalf punten samenvatten.

1. Het Avondmaal is een vorm van koinonia, en wel een tafelgemeenschap. Deze komt tot stand door

2. Het Offer van Christus, dat niet werkelijk volbracht is, wanneer wij niet de overblijfselen van het lijden des Heren vervullen in ons vlees voor zijn Lichaam, de kerk (Col. 1: 24), wanneer wij niet in het Offer des Heren treden, daaraan deel hebben en daarmede in de verhouding van de gelijktijdigheid komen te staan.

3. Het Avondmaal is eucharistie, lofzegging, dankoffer. God troont op de lofzangen Israels. Het is een feest, gevierd met agalliasis.

4. Het is de inzetting van het Nieuwe Verbond, de stichting van het Rijk Gods. De gemeenschap komt op een ander plan. De grondwet van het Rijk wordt gegeven, de weg van de theologie naar de ethiek, van de kerk naar de maatschappij gewezen.

|288|

5. Het Avondmaal is de vorm van het Rijk Gods, het is dus eschatologisch van aard, niet in dien zin, dat het niet tot deze wereld zou behoren, maar veeleer, dat het de verschijning van het Rijk in deze wereld is. Aan het Avondmaal is de Heer present in zijn Rijk. Maranatha.

6. Het Maal is de voorsmaak van het hemels, messiaans Maal, wanneer het Rijk voltooid zal zijn. Het waarborgt het eeuwig leven.

7. Het is dit alles als teken of beeld van vleeswording, dood en opstanding van Christus. Het voert ons naar de diepte, wanneer wij aan den Dis zijn dood verkondigen. Het staat in het teken van het Kruis.

8. De dood van Christus is een zoendood, het Offer geschiedt voor ons, tot vergeving van zonden.

9. Het Avondmaal voert ons naar de hoogte, wanneer wij de verschijning van het Rijk in Christus’ Opstanding verkondigen en den opgestanen Heer begroeten in zijn gemeente op den eersten dag der week. Theologia crucis en theologia gloriae zijn vast verbonden.

10. Dit alles geschiedt in het Heilig Avondmaal op de wijze van het mysterie, sacramenteel, of liever: God herschept de werkelijkheid van deze wereld tot de zijne. Hij „representeert” voor ons het Christusmysterie.

11. Het Avondmaal is een ritus, die gedurig moet worden herhaald. In het Avondmaal vindt ons leven zijn ware rhythme.

12. Dit alles is ons zeker door Gods belofte, dat Christus met ons is tot het einde der wereld. Zijn Geest houdt niet op onze levens om te scheppen.

Handeling en elementen.

Wij moeten nu allereerst doen uitkomen, dat het in het Heilig Avondmaal niet gaat om de elementen alleen, maar om de ganse handeling, het actuele gebeuren. Het Christusmysterie wordt gerepresenteerd; dat mysterie was een daad, een leven; het kan slechts door een daad, een actuele levenssituatie worden

|289|

voorgesteld. Natuurlijk behoren de elementen daarbij, men mag de handeling ook niet los daarvan maken1. Maar het Avondmaal is een maaltijd, een gebeuren. Reeds de vereniging van woord en geste maakt het daartoe2. Maar daarbij blijft het niet, en wij zagen, dat deze augustijnse casuspositie de ongelukkige controverse woord-sacrament op haar geweten heeft. Zij ook is een onwettige beperking van het sacrament. Wij mogen van het bijbelse niets afdoen. De dankzegging, de koinonia, de anamnese, het offer, de elementen van het offer, de handelende personen, zowel de bedienaren als de bedienden, die immers in wezen óók bedienaren zijn, maken alle een wezenlijk deel uit van het mysterie3. Ook de Rooms-catholieken beginnen dat weer te beseffen, en niet alleen de aanhangers van de mysterie-theologie4.

Het gaat in de Eucharistie dus niet om een heilige stof, die men kan opbergen en bewaren, maar, om nog eens Vondel aan te halen, om de eenheid van belofte en daad. Instructief is de vergelijking van twee niet-theologische omschrijvingen van het mysterie. De eerste is die van het bekende opschrift op de sacramentsschrijn van de Nieuwe Kerk te Amsterdam:

Alhier verborgen, in dit slot,
Jesus Christus, waere mensch en Godt,
Alsoo Hij van Maria is geboren,
Die ’t niet ghelooft, die blijft verloren.

Maar Vondel:

Wie rept hier dan van een geschildert eten?
Wie scheit dan hier belofte en daet van een ....

Vondel heeft begrepen, dat het bij het Avondmaal gaat om de levende werkelijkheid van de levende handeling van den mens, waarin zich Gods scheppende handeling vertoont.


1 Verg. R. Bultmann, Glauben und Verstehen, Tübingen 1933, 167.
2 Accedit verbum ad elementum et fit sacramentum, Augustinus, In Ioa. Ev. tract. 80, 3.
3 Brilioth, Eucharistic faith and practice 276 v.v.
4 Zie L. Monden S. J., Beschouwingen over actieve deelname aan het H. Misoffer, in: Tijdschr. voor Lit., 24, 1944, 43 v.v.

|290|

Epiclese.

Zoals wij in ons historisch deel reeds zagen, komt het hier liggende grondverschil duidelijk uit in de wijziging van epiclese naar consecratie, welke in stede van de inroeping van den Geest op de handeling, de wijding, ten slotte de substantie-verandering van de elementen plaatste. Ook hier is een verschil, dat, gelijk wij ook reeds bij andere gelegenheden constateerden, dieper ligt dan de controverse van de zestiende eeuw, en zijn oorsprong vindt in een onderscheid van de westerse, roomse of reformatorische kerk van de oud-christelijke, resp. oosterse. In de laatste vooronderstelt de epiclese een nederdaling van den Heiligen Geest, in de eerste een opstijgen van den menselijken geest. Calvijn is westers, evenals de Roomsen, die van de epiclese een gebed tot opneming van het offer in den hemel maakten:

ut hanc oblationem suscipias in sublimi altari5.

Calvijn spiritualiseert dit, maar behoudt de richting:

laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en wijn blijven hangen; maar onze harten opwaarts in den hemel verheffen, waar Jezus Christus is ....

Beide, Rome en Calvijn, gaan uit van de onmogelijkheid, dat lichaam en bloed van Christus op aarde zouden zijn, beide hangen aan het aristotelisch substantiebegrip. Rome tracht de moeilijkheid op te lossen door de transsubstantiatie, Calvijn door de hemelvaart van de ziel.

In de oorspronkelijke conceptie van de Epiclese ligt niet alleen de betrekking op het geheel van de handeling en op het geheel van het Christusmysterie, maar ook de waarborg van ruimte en distantie tussen Gods doen en het onze. Want ons bezwaar tegen het opus operatum is niet de onvoorwaardelijkheid en onaantastbaarheid van Gods handelen, maar de beheersing daarvan door het onze. Wij opereren niet met begrippen als „magie”, maar wel vrezen wij de theurgie, het produceren van God en zijn werk, vooral in het clericaal-hiërarchisch verband, dat wij leerden kennen.


5 Aldus reeds bij Ambrosius, zie Srawley 157 v.v.

|291|

Sacrament extra usum?

Hiermede hangt ten nauwste samen de vraag of het sacrament bestaat onafhankelijk van de bediening. Ongetwijfeld hadden de Donatisten ongelijk, en Augustinus had gelijk. En ook de Augsburgse Confessie zegt terecht, dat sacramenten, door onwaardigen bediend, „gleichwohl kräftig" zijn6. En ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis ziet het goed, wanneer zij zegt: „hoewel de sacramenten met de betekende zaken te zamen gevoegd zijn, zo worden zij nochtans met deze twee zaken niet door allen ontvangen. De goddeloze ontvangt wel het sacrament tot zijn verdoemenis, maar hij ontvangt niet de waarheid van het sacrament”7, en daarbij Judas en Simon den Tovenaar aanhaalt. Elke schijn van subjectiviteit moet worden vermeden. Het gaat in het sacrament om Gods handelen op grond van Gods belofte. Maar een sacrament is, bijbels opgevat, een handeling, d.w.z. er komen bedienaren en bedienden aan te pas. Het is, wanneer het niet aan iemand bediend wordt, niet slechts ongeldig, doch het bestaat in het geheel niet, tenminste niet als sacrament.

Dit is een cardinaal onderscheid met de roomse practijk en theorie, dat alweer berust in het substantiebegrip8. Wanneer men een stof heilig kan maken, kan men die ook bewaren en hanteren wanneer en op welke wijze men wil. Vandaar de goede oude regel: extra usum nullum sacramentum, er is geen sacrament, dat niet bediend wordt. Men kan natuurlijk zeggen, dat de priester, die de Mis celebreert, het sacrament in ieder geval aan zichzelf bedient. Maar dit is toch een miskenning van de gemeente, van de kerk, die dan tot den clerus wordt gereduceerd. De reservatie van het sacrament, waarover enige jaren geleden in de Anglicaanse kerk een heftige strijd woedde, is een soortgelijke miskenning. De kerken der Reformatie hebben zich dan ook steeds tegen reservatie verzet9, en eveneens tegen het ronddragen van de elementen in processie; men kan het sacrament niet ronddragen, doch alleen een gewijde stof,


6 8.
7 XXXV, verg. Heid. Cat. Zondag 28, 29, 30.
8 Verg. Ording 124.
9 Zie Brilioth 143.

|292|

die echter niets is, wanneer zij niet wordt bediend en alleen iets is, voorzover en wanneer zij wordt bediend. Schleiermacher heeft dit voortreffelijk geformuleerd: „In Absicht auf den Zusammenhang zwischen dem Brot und Wein und Leib und Blut Christi im Abendmahl stellt sich die evangelische Kirche auf der einen Seite nur denen bestimmt entgegen, welche diesen Zusammenhang für unabhängig ansehen von der Handlung des Genusses, auf der anderen Seite denen, welche auch ohnerachtet dieses Zusammenhangs keine Verbindung zu-gestehen wollen zwischen dem Genuss des Brotes und Weines und dem geistigen Genuss des Fleisches und Blutes Christi”10. Weliswaar waren er in de lutherse kerk ook andere stromingen, maar over het geheel kunnen wij toch zeggen, dat in de kerken der Reformatie de usus essentieel is voor het wezen van het sacrament11.

Bij de Rooms-catholieken komt in den laatsten tijd steeds meer begrip voor het bijbelse, oud-christelijke en reformatorische standpunt in dezen. Dat is in hoofdzaak een resultaat van de theologie van Maria Laach. Men discuteert over het „Mede-offeren der aanwezigen (sic, de Oude Kerk sprak van „gelovigen”) in de Mis”12. En de Encycliek Mediator Dei wenst wel een zo groot mogelijke deelname in het offer, maar stelt toch uitdrukkelijk, dat het Misoffer compleet is, als de priester communiceert. Het beste is weliswaar „lekencommunie” direct na die van den priester en met de in die Mis gewijde hostie, maar nodig is dit niet13. Zo zien wij, dat er bij de Rooms-catholieken weliswaar meer ruimte komt voor de opvatting van het sacrament als handeling, maar dat deze althans op het ogenblik nog van niet-essentieel belang wordt geacht. De school van Maria Laach heeft echter groten invloed, en wellicht is daarvan in een niet te verre toekomst verandering te wachten. Thans is het „Misoffer” een grootheid, die min of meer los staat van de communie en deze in betekenis in ieder geval vele malen overtreft.


10 Schleiermacher, Glaubenslehre § 140.
11 Verg. J. Loos, in: Kerk en Eredienst 1, 2, 1946, die echter ten onrechte de Donatistenvraag met die van den usus vereenzelvigt.
12 C. Callewaert, in: Tijdschr. v. Lit. 21, 1941, 379 v.v.
13 Ambr. Verheul O.S.B., in: Tijdschr. v. Lit. 32, 1948, 1.

|293|

Het Offer.

Wij hebben in het voorafgaande gezien, dat het Heilig Avondmaal een actieve deelneming is aan het door den Schepper op sacramentele wijze tegenwoordig gestelde Offer des Heren. We dienen hier echter nog te bespreken op welke wijze wij dit Offer dienen te verstaan. In de gewone gedachten aangaande het Avondmaal, zoals die bij Gereformeerden leven, is voor de handeling als offer nauwelijks plaats, terwijl de Roomsen daarin alles samenvatten, wanneer zij spreken van het H. Misoffer.

Nu kan men aan twee dingen niet twijfelen. Vooreerst, dat van den oudsten tijd af het Avondmaal als offerhandeling is beschouwd; wij vinden de uitdrukking thusia reeds in de Didachè14. In het N.T. wordt de uitdrukking „offer” weliswaar niet direct op het sacrament toegepast, maar de beschrijving van de relatie van het Offer des Heren tot ons leven in Hebr. en Eph. 5: 2:

Weest dan navolgers Gods als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer (prosphora kai thusia), Gode tot een weiriekenden reuk,

geeft recht tot de conclusie van het Heilig Avondmaal als offer, zoals de gegevens betreffende de Drieëenheid, hoewel daarvan niet uitdrukkelijk sprake is, recht geven tot de formulering van het betrokken dogma.

In de tweede plaats kan niet twijfelachtig zijn, dat, wanneer het Avondmaal is een deelneming in en aan het Offer des Heren, het zelf een soort offerhandeling moet zijn. Een soort. Maar welke? De voorstelling, dat wij Gode Christus als offer aanbieden, is voor ons ten enenmale onaanvaardbaar. Een uitdrukking als „terwijl de Godmens door de priesterlijke macht in dien offerstaat gesteld wordt, mag de gelovige zich met den priester verenigen om het goddelijk slachtoffer aan God op te dragen”, is voor ons besef zuivere theurgie en bijkans godslasterlijk15. Toch klemt de vraag: wanneer wij inderdaad


14 Didachè 14.
15 C. Callewaert, in: Tijdschr. v. Lit. 21, 1941, 341.

|294|

deelhebben aan het Offer van Christus en onze daad dus een offerhandeling is, wat offeren wij dan? De oudste christenen brachten hun gaven naar het altaar. Deze kregen door wijding deel aan het Offer des Heren. Opgedragen aan God, maakten zij dus deel uit van het Offer van Golgotha, zoals het sacramenteel present werd gesteld. „Vom Kreuzesopfer Christi empfangt alle opfernde Bruderliebe der christlichen Gemeinschaft ihre Gestalt. Darum ist der altchristliche Opfertisch zugleich Spendetisch oder von kleineren Spendetischen umgeben, auf denen die Liebesgaben beim Opfergang niedergelegt werden, damit sie an der Weihe des Opfers teilnehmen. Auch in ihrem Liebeswerk ist und bleibt die Kirche Jesu Christi Kultgemeinschaft, und als solche ist sie Liebesbund”16. In wezen doen wij nog niet anders, wanneer wij op den Avondmaalsdis onze gave in het busje doen, — al schijnt het beneden de aandacht van onze theologen zich van de theologische implicaties van zulke „kleinigheden” rekenschap te geven.

Dit is geen herhaling van het Offer van Golgotha. Söhngen constateert dit uitdrukkelijk: wanneer het een „in sich stehende und keine symbolische Opferwirklichkeit” was, dan zou de Mis „ein selbstandiges, neues Opfer” zijn, „und so, wie der Heidelberger Katechismus meint, „eine Verleugnung des einigen Opfers und Leidens Jesu Christi””. De werkelijkheid van het offer in het sacrament bestaat echter niet op zichzelf, maar alleen in het Kruisoffer. Het offer is dus noch een nuda commemoratio noch een herhaling, „sondern das symbolische und zugleich wirkliche Gedächtnis der Passion”; en hij haalt Thomas aan:

hoc sacramentum dicitur sacrificium, in quantum est commemorativum Dominicae passionis quae fuit verum sacrificium17.

Tegen een dergelijke opvatting kunnen wij geen bezwaar hebben. Vooral niet, wanneer het delen in het Offer des Heren dan betekent: „Im innersten und letzten Kern ist Opfer Christi und Opfer der Kirche also: vor dem Vater stehen dürfen, um die restlose Selbsthingabe im Hymnus des Dankes zu


16 Söhngen, Symbol und Wirklichkeit 30.
17 Symbol und Wirklichkeit 71.

|295|

vollziehen”, door deelneming aan den cultus der engelen en heiligen18, en wanneer wij dit dan voorzover nodig nog corrigeren door er, met Söhngen op te wijzen, dat deze theologia gloriae altijd tevens een theologia crucis blijft.

In de rooms-catholieke kerk is deze zaak — dus gelukkig — in besprek, en verschillende uitingen stemmen geenszins overeen. Kunnen wij, als gezegd, een offeren van Christus door de kerk als zelfstandige handeling, voltrokken buiten enig verband met de communie, bloot als dagelijks door de kerk verricht wonder, geenszins aanvaarden, wij hebben wel degelijk oog voor het feit, dat de offerhandeling voor ons, die haar, al bedienend en bediend wordend, verrichten, een offer van ons leven betekent, waarvan het brengen der gaven in natura of geld wederom een symbool is, en dat wij met dit offer een stuk van de overblijfselen van het Lijden des Heren vervullen, d.w.z. dat dit offer op symbolisch-sacramentele wijze deel is van het Offer van Golgotha. In dien zin kan men zeggen, met Augustinus, dat de kerk in de Eucharistie zichzelve ten offer brengt19. In dien zin ook alleen is het sacrament van het Heilig Avondmaal wezenlijk Eucharistia, dankoffer. Dit immers kan nimmer een soort liturgisch extra zijn, zoals het bij de Joden, buiten het sacramentele offer om, in de Synagoge werd. Het is slechts de vorm van het offer van eigen leven, zonder hetwelk wij het sacrament niet kunnen ontvangen. Wij offeren Christus, omdat en zover Hij in ons leeft, op sacramentele wijze.

Zo kunnen wij dan weer terugkeren tot de echte offerhandeling in het sacrament, welke in de meeste reformatorische opvattingen tot nu toe pijnlijk werd gemist. Want dit moeten wij met Vonier eens zijn: het gaat niet om Christus’ heldenmoed, maar om het feitelijk offer, om het stromend bloed20. En zo gaat het bij ons, die aan het sacrament deelhebben, niet om onze gezindheid, maar om het offer, dat wij, in zijn gemeenschap en kracht brengen. Want in het Offer des Heren is alles; niet slechts de verzoening, maar ook de Incarnatie; niet slechts de Dood, noch het offeren op het altaar in den hemel, noch de


18 H. Keller O.S.B., Kirche als Kultgemeinschaft, in: Bened. Monatsschrift XVI, 1934, XVII, 1935.
19 Brilioth 47.
20 Vonier, Key 163 v.

|296|

acte der communie alleen. Maar ook: het komen in de wereld, het aardse leven, het communiefeest. „All together make the one sacrifice”21. En aan dit alles kunnen wij slechts deel hebben, wanneer het voor ons geschiedde, dat is: wanneer wij onszelven Hem ten offer geven met nooit volbrachte dankbaarheid. En dat kunnen wij slechts weer, wanneer Christus in zijn reactie tot ons is sacrificium en sacrificator tevens.

Met deze opvatting van usus en offer hangt samen de voorkeur aan reformatorischen, maar ook aan nieuw-rooms-catholieken kant voor de mensa, de Tafel, boven het altaar. Op zichzelf is er tegen een altaar, waarop geofferd wordt, niets in te brengen. Maar de benaming Tafel accentueert de handeling van alle deelnemers. Een ten behoeve van de gelovigen voltrokken offer eist een altaar, maar een Maaltijd, waaraan zij deelnemen als aan een offer, vraagt een Tafel. Vandaar, dat de vroege Reformatie de Tafel in ere brengt en dat de huidige roomse, door Maria Laach geïnspireerde theologie ook het liefst van mensa spreekt, en dat niet alleen, maar de Tafel ook als zodanig gebruiken wil, d.w.z. de gemeente er zich om heen laat scharen en den priester er achter plaatst22.

Wij kunnen zeggen, dat overal, waar het sacrament waarlijk leeft, ook de offergedachte weer opkomt. Een prachtig voorbeeld daarvan vinden wij, waar wij het niet zo licht zouden zoeken, bij de engelse methodisten. Een hymne van Wesley heeft een tekst, dien sommige theologen thans zeker met groten afkeer als „sacramentalistisch” zouden bestempelen:

The altar streams with sacred blood
And all the temple flames with God.

De methodist, die dit aanhaalt, merkt op, dat dit toch wel een andere toon is dan die welken men zo vaak hoort: „Well, we've had a nice little service”23. Inderdaad. De gemeente des Heren herkent men daaraan, dat zij zich bewust is, dat het bondsbloed


21 F.C.N. Hicks, The Fullness of Sacrifice, London 1946, 250 v.
22 Verg. Fr. Hubert, Die strassburger liturgischen Ordnungen im Zeitalter der Reformation, 1900, LXX; — Pius Parsch & R. Kramreiter, Neue Kirchenkunst im Geist der Liturgie, Klosterneuburg 1939.
23 E. Gordon Rupp, in: The Holy Communion 125.

|297|

op hen gesprenkeld is24; met heilig vrezen en beven weet zij zich met haar ganse leven betrokken in het Offer, dat op Golgotha werd volbracht.

Daarom is het Heilig Avondmaal ook een feest, waar de lofzang heerst, een Eucharistie. Wij hebben er een begrafenisdienst van gemaakt, een soort van voortdurenden Goeden Vrijdag. Merkwaardig, dat deze klacht zowel van roomse als van hervormde zijde wordt gehoord. Het Lam is geslacht, maar het is op den troon, en de lofzang weerklinkt: de opgestane Heer is ten troon gestegen25. En die troon is het Kruis. Het Offer des Lofs, de thusia aineseos, opvolgster van de zebach hattodah26, is essentieel, niet als iets anders dan het Offer van Christus of, in Hem, van ons leven, maar als dit Offer zelf. Wij mogen niet scheiden tussen offerande en sacrificium. Het sacrificium is niet voor ons volbracht en wordt ons niet door God voorgesteld, wanneer wij onze offerande niet brengen, en omgekeerd.

Dit alles hangt ten nauwste samen met het existentieel karakter van het sacrament: „Forderungen Christi sind nur solche, zu denen ich mich nicht reflektierend, beurteilend verhalten kann, sondern in denen ich selbst sein muss, von denen ich also ergriffen bin, bevor ich sie ergreife, zu denen also eine entscheidende Stellungnahme nicht mehr möglich ist, da die Entscheidung schon gefällt wurde”27. Het is volbracht. — In dien zin is er sprake van het sacrificium aeternum, het eeuwig offer van het aangebeden Lam. Niet als van een statisch gebeuren in den hemel, maar in eschatologisch perspectief: wat op Golgotha geschiedde, is nimmer „afgelopen”, het gaat voort in alle eeuwigheid.

Zo komen wij tenslotte weer terug tot het eschatologisch wezen van het Avondmaal. Söhngen, een bijna barthiaans rooms-catholiek, gaat zover, dat hij in het sacrament de betrekking tot het Kruis essentiëler acht dan de „Vorbeziehung auf den himmlischen Kult”28. Het wonder is echter juist het


24 Ex. 24: 7-11.
25 Vonier, Key 248.
26 Srawley 16, verg. A.R. Hulst, Belijden en loven, Nijkerk 1948.
27 Reisner 332.
28 Symbol und Wirklichkeit 17.

|298|

samenvallen van Kruis en glorie, dood en opstanding, het eschatologisch een-zijn van beide in de actualiteit van het begonnen, in de eeuwigheid eerst voltooide Godsrijk.

Slotbeschouwing.

Wij hebben gezien, dat in het kader van onze theologische beschouwingen de vraag naar het aantal der sacramenten overbodig is. Er is één Christusmysterie, dat God ons op verschillende wijzen en in verschillende vormen toont. Enige van die wijzen hebben geen zelfstandigen vorm. Wij kunnen ze zonder moeite herleiden tot hun hoofdvorm, zoals bij voorbeeld de Bevestiging tot den Heiligen Doop. Andere hebben hun eigen vorm, te weten Avondmaal, Doop, Woordbediening en Huwelijk. Wij mogen dit echter niet zo opvatten, als waren deze sacramenten geheel zelfstandig, zonder verband met de overige. Dat is reeds daardoor onmogelijk, omdat zij alle hetzelfde Christusmysterie representeren. Zo zullen wij dan ook aanstonds een zeer nauwen samenhang vinden tussen de sacramenten van Doop en Avondmaal.

Het Avondmaal echter is zonder enigen twijfel het centrale sacrament, omdat het direct betrekking heeft op Christi dood en opstanding, omdat het ’t begin is van allen christelijken sacramentelen dienst, omdat het, met het daarvan ook al niet te scheiden sacrament van de Woordbediening, in zijn wezen niet anders is dan de sacramentele, d.i. de eigenlijke vorm van de kerk zelve.

Bepalen wij nu ten slotte onze positie nog eens door vergelijking met een recente, roomse en een classieke, gereformeerde uiteenzetting. Van der Meer beschrijft het Avondmaal als een maaltijd en een offer. „In het gastmaal wordt Christus genuttigd, de ziel met genade vervuld, en ons het onderpand gegeven der toekomstige glorie; in het offer wordt de gedachtenis van zijn lijden gevierd”29. — Dat is prachtig. Wanneer de schrijver echter voortgaat: „Hoewel wezenlijk verbonden, zijn offer en maaltijd soms gescheiden”, — dan moeten wij opponeren, want hier wordt aan het sacrament zijn actueel karakter


29 F. van der Meer, Catechismus, Utrecht 380 v.

|299|

ontnomen, hier verzeilt men naar de heilige stof, door de kerk gedistribueerd. En dat blijkt dan ook in het vervolg. De ontwikkeling van de sacramentstheologie wordt voortreffelijk getekend, de toenemende afstand tot het sacrament verklaard: „De eerste eeuwen overziende, kan men zeggen, dat de christenen van toen in dit sacrament meer de werkelijke gemeenschap met Christus beleefden dan zijn tegenwoordigheid aanbaden. Zij vroegen zich niet af hoe de verandering plaats greep, — zij schreven haar echter, evenals de menswording, toe aan den Geest, werkend door de machtige woorden Jesu, en zo komt het, dat sommige liturgieën een epiclesis bevatten, of afroeping van den Geest om de gaven te veranderen. Zij scheidden het maal niet af van het offer, en zagen ook in de naar de zieken gedragen communie een rest van de offerspijs”30. Juist, dit is het oude, bijbelse, ware sacrament. Maar nu gaat Van der Meer voort met in zijn schone taal de volgende ontwikkeling te schetsen: „Eerst duizend jaar later, kort na 1250, richtte de Geest, die de kerk bestuurt, de godsvrucht op de aanbidding van de tegenwoordigheid Christi onder de gedaante van het brood; en sindsdien is dit sacrament, dat altijd was genoten als spijze, ook met den tedersten luister bewaard, omringd, uitgesteld, opgeheven, aanschouwd, bezocht, en als de goddelijke Gast door de steden en landouwen van de ballingschap rondgedragen”31. — Juist, en dit is het onbijbelse, dat wij nimmer kunnen aanvaarden: Christus in het brood als in een heilige substantie, in plaats van Christus tegenwoordig in zijn de Eucharistie vierende gemeente. Het verbaast ons dan ook niet dat de schrijver de leer van de transsubstantiatie, welke hij vervolgens beschrijft, als de juiste ontwikkeling en bekroning ziet van de sacramentsgedachten der kerk. Van der Meer gevoelt voor de eenheid van wonder en handeling, maaltijd en „verandering”, maar hij redeneert precies als de jongste Encycliek, en zegt, dat het ook anders kan. Het kan echter, naar onze overtuiging, niet anders.

Wij hebben alleen recht op deze wijze tegen de roomse ontaarding van het sacrament te protesteren, wanneer wij precies


30 Van der Meer 383.
31 Van der Meer 384.

|300|

even scherp bezwaar maken tegen ontaarding aan de andere zijde. Wij doen dat aan de hand van een stuk, dat ons zeer dierbaar is, het Formulier om het Heilig Avondmaal te houden, in onze kerk in gebruik. Een stuk, even treffend en prachtig van taal als de Catechismus van Van der Meer, maar met het gewicht van de eeuwen en den consensus der gereformeerde kerken er achter.

In het Formulier volgt op de Inzetting een zelfonderzoek, dat geheel hamartiologisch is ingesteld, naar het schema: Ellende, verlossing, dankbaarheid. Die van zins is Gods geboden te volgen, wordt welkom geheten als „waardige medegenoot van de tafel zijns Zoons Jezus Christus”. Een zeer diepe toon wordt dan aangeslagen, wanneer wij bemoedigd worden met het forensisch karakter van de genade: wij zijn niet in onszelven volkomen en rechtvaardig, maar zoeken ons leven buiten onszelven; wat wij hebben, hebben wij ambtelijk. — Dan volgt een uiteenzetting van het doel van de inzetting van het Heilig Avondmaal. Dat doel is Christi gedachtenis. Deze gedachtenis eist geloof in het werk van den Heer, dat in zeer bewogen woorden wordt beschreven. In het sacrament spreekt Christus zelf ons aan: Ik heb u lief, Ik vergiet voor u mijn bloed, Ik offer voor u mijn lichaam, zo zeker als gij brood en beker thans „tot mijne gedachtenis met uwen mond eet en drinkt”. Het Formulier loopt dan uit op de kerk: in Christus als het Hoofd zijn wij zijn leden en wij zijn een; met het oeroude beeld uit de Didachè, van de vele graankorrels, die het brood vormen, wordt dit zeer schoon toegelicht. Ten slotte brengt de Praefatie, zoals Calvijn die veranderde, de vermaning niet aan het uiterlijke brood en wijn te blijven hangen, maar „onze harten opwaarts in den hemel te verheffen, waar Jezus Christus is”.

Wie iets tegen het Avondmaalsformulier zegt, is als wie zijn moeder tegenspreekt. Toch betuigt men den grootsten eerbied en de grootste liefde door dit rustig en nuchter te doen. — In het Formulier vinden wij dan: 1e een eenzijdigen nadruk op de zondevergeving zonder het wijder verband der verlossing; 2e het ontbreken van het eschatologisch element, van het Rijk Gods, de Opstanding van Christus en het herscheppend werk van den Geest; 3e de beperking van het sacrament tot gelijkenis; 4e de miskenning van de tegenwoordigheid van Christi

|301|

Lichaam in sacramentele gedaante hier op aarde onder ons32.

Daar staat tegenover, dat zowel het Formulier als Calvijn zelf telkens weer, vooral in hun toon, blijk geven te verstaan, dat het bij het Avondmaal gaat om een mysterie en een realiteit. Zien wij tot slot deze samenvatting met aan het einde de eigen woorden van Calvijn33: „Het is duidelijk, dat dan ook de spijziging met Christus’ vlees en bloed niet als een bijkomstigheid is te beschouwen, maar onlosmakelijk is verbonden aan wat hem in zijn geloof in de vleselijke gestalte van Jezus Christus zo na aan het hart lag. De gave van het Avondmaal is niet de verheerlijkte, maar de voor ons in den dood gegeven, mens-geworden, vlees-geworden Christus. De spijziging met zijn lichaam is de uitdrukking voor de voortdurende presentie van zijn kruis voor ons, met al wat Hij voor ons is en heeft en ons wil mededelen. Wel wordt deze lichamelijkheid van Christus, dit vlees van den gekruisigden Heiland, deze bron des levens op geestelijke wijze ons deel, door de verborgen werking des Geestes in onze harten, maar Calvijn wil niet, dat de Avondmaalsgave zelf vergeestelijkt wordt. Calvijn weet dat zijn geest door de grootte dezer zaak wordt overwonnen en bedolven. „Dus blijft er eigenlijk niets anders over, dan dat ik uitbreek in bewondering voor die verborgenheid, tot welker overdenking het verstand en tot welker uitlegging de tong geheel onbekwaam is””.


32 Verg. Dankbaar 186.
33 Dankbaar 188; Inst. IV, 17, 7.