|170|

 

 

Het sacrament van de reiniging.

Reiniging en levensvernieuwing.

Reiniging is een ritus. Natuurlijk is zij ook een utiliteitsmaatregel, maar vóór zij dit was, was zij reeds een ritus, en zij is dit steeds gebleven. Wij weten dit thans ook nog. De „grote schoonmaak”, al is de hartstocht, waarmede zij bedreven wordt, de laatste jaren wat minder, draagt nog steeds het ritueel karakter. Zij is niet minder een schoonmaak van de gewetens dan van de kamers. Wordt zij nagelaten, dan blijft niet slechts vuil over, maar ook een onbehaaglijk gevoel, — althans bij de huisvrouw. — „Vuil” betekent dan ook in dit verband evengoed het concrete vuil, dat wij naar de asbelt brengen, als de ziekte, de tegenspoed, de schuld. Reiniging van de persoon of de gemeenschap betreft alles aan die persoon of gemeenschap. Een nieuwe bladzijde wordt opgeslagen, een nieuw begin gemaakt.

In het oude Rome werd eenmaal per jaar de tempel van Vesta gereinigd, het heiligdom van de staatsgemeenschap. Gedurende den tijd van die reiniging stond de tempel open en was er gevaar in de lucht, die dagen golden als nefasti. Het verzamelde vuil werd zorgvuldig achter een deur geveegd, ook wel in de Tiber geworpen (volgens twee nog heden ten dage bestaande methoden: onder het kleed of met den vuilnisman mee!). Is de schoonmaak afgelopen, dan is alles weer in orde en vermeldt de kalender: QSTDF, d.i. quando stercus delatum fas, wanneer het vuil verwijderd is, is het fas, d.w.z. het leven kan zijn gewonen gang gaan1.

Soortgelijke rituele reinigingen komen in de geschiedenis der


1 Festus p. 344, 13; — Ovidius, Fasti 6, 713; — W. Warde Fowler, The Roman festivals of the period of the Republic, London 1916, 152.

|171|

godsdiensten oneindig vaak voor: „vuil” wordt verwijderd, weggeworpen. Het is het element, dat het leven bedreigt, het „boze”. Soms werpt men het weg met afgewenden blik, zoals men ook doet in het contact met daemonische wezens2. Reiniging is dus niet alleen maar schoonmaak, maar een levensvernieuwing: het oude, vuile, versletene wordt vernieuwd, een nieuw begin gemaakt.

De grondslag is natuurlijk de zeer eenvoudige levensverrichting van het wassen. Maar men wast niet alleen — en zeer vaak niet in de eerste plaats — om schoon te worden, maar ter verwerving van alle mogelijke levensgoederen. Ook bij ons, vooral in onze kinderjaren, is van het ritueel karakter van het wassen nog iets overgebleven. Er zijn weinig mensen, die bij hun ochtendlijke verrichtingen niet een bepaald klein ritueel in acht nemen: een vaste volgorde van scheren, tandenpoetsen, gezicht, handen wassen, enz. En ook wij kennen nog het gevoel, dat, wanneer wij eens een keer per ongeluk de volgorde veranderen, de zaak niet in orde is, niet omdat wij minder grondig zouden hebben gewassen, maar omdat de zaak niet rite verlopen is. Wij hebben ons dan wellicht zeer behoorlijk schoongemaakt, maar wij hebben het cosmisch verloop niet behoorlijk verzekerd. Want ieder mens, die zijn tanden poetst, heeft, behalve een utilistische, ook een magische bedoeling, en de adverterende fabrikanten weten dat heel goed.

In de „sacraments of simple folk” neemt de reiniging dan ook een zeer grote plaats in. Reinigen is meer dan schoonmaken, en het natuurlijk element, waarmede men reinigt, het reinigingsmiddel, februum, zoals de Romeinen het noemden, is meer dan alleen maar natuurlijk. Water, het meest voorkomende reinigingsmiddel, is meer dan water. In Aegypte, waar de reiniging een zeer belangrijke rol in het leven vervult, en waar de priesters er zelfs naar heten, ziet men vaak zulk een priester (of den god, dien hij vertegenwoordigt, zelf) met opgeheven libatiekan water op een man of vrouw uitgieten. Niet zelden echter wordt daarbij de hieroglyph, die het water aanduidt, vervangen door een straal van kleine levenstekens: het water reinigt, maar reinigen betekent leven geven, leven vernieuwen.


2 Bijv. Aeschylus, Choephoren 98 v.

|172|

„De reiniging is mededeling van het goddelijk leven van het water, zij is een middel tot opstanding”3. De reiniging is in wezen wedergeboorte. De dode, zo wordt in een tekst van het Dodenboek gezegd, „reinigt zich op den dag van zijn geboorte”, en wel in het water van den oeroceaan, waaruit eertijds alle leven ontstond, op cosmische wijze dus4. Een mogelijkheid van het leven opnieuw te beginnen, een wedergeboorte te beleven, is met de reiniging gegeven: het reinigingswater heet het „zaad van Atoem”, den oergod, uit wien alles tot aanzijn kwam5. Het leven slijt, zijn periodieke gang zou stokken, wanneer niet regelmatig het „vuil”, ziekte, zonde, dood, werd afgeworpen en nieuwe kracht aangetrokken. In alle reiniging gaat het dus om mededeling van het goede, en afwering van het slechte.

Van welk een geweldige betekenis reeds deze algemene phaenomenologische gezichtspunten voor de opvatting van den H. Doop zijn, is aanstonds duidelijk, en wij zullen het telkens bevestigd vinden. Thans eerst nog enige algemene voorbeelden.

Het oude Rome was zeer sterk in reinigingen. Daarvan is o.a. getuige het ons nog zo bekende woord lustrum. Een lustrum is een bepaalde periode, waarna een gemeenschap, bijv. het leger of de gehele staat, of iets anders, bijv. de akker, wordt gereinigd. Het woord komt van lostrom, laustrum, van den stam waarvan ook het werkwoord lavo, wassen, komt. Het is het waswater. Een lustrum vieren heet lustrum condere, dat is letterlijk: het waswater begraven. Het vuil van een periode wordt verwijderd, een nieuw begin gemaakt. De volkskunde kent talloze overeenkomstige gebruiken. In Rome is Februari de reinigingsmaand bij uitnemendheid, die dan ook is genoemd naar de februa, de reinigingsmiddelen. Na afloop van die maand begint het nieuwe jaar, met 1 Maart; dan kan opnieuw worden gezaaid en een nieuwe veldtocht ondernomen. Als februa gelden water, vuur, de laurier, zwavel, wol enz. Men spreekt ook van lustrare, d.w.z. reinigen, en lustreert den akker van het dorp enz.

Albert Kruyt spreekt van het hier bedoelde „vuil” en geeft


3 W.B. Kristensen, Li vet fra döden, Oslo 1925, 101.
4 Dodenboek, hfdst. 17: 20.
5 A. Blackman, Egyptian foretaste of baptismal regeneration, in: Theology, 1, 1920.

|173|

het den naam „doodssmet”. Dat is daarom zo juist, omdat de smet inderdaad den dood brengt, tenzij een ritus hem verwijdert. Zo verhaalt hij, dat in Nagwe (Midden Celebes), bij voorkomenden incest, alle dorpsbewoners zich baden in de rivier, waarin tevoren offerdieren zijn geslacht. De smet is zonde, maar in uiterst concreten zin; zij drukt ook niet slechts de schuldigen, maar de gehele gemeenschap, die dienovereenkomstig moet worden schoon gespoeld. — Een ander voorbeeld, waarbij de reiniging op gans andere wijze plaats vindt, is de ritus van den zondebok, Lev. 16: 21: de zonden van het volk Israël worden op den kop van den bok „voor Azazel” gelegd, die dan, na schuldbelijdenis, de woestijn in wordt gezonden.

Kunnen wij dit alles psychologisch nog verstaan? Me dunkt, van wel. De moderne psychopathologie weet van een „was-dwang”, die den patiënt er toe brengt steeds weer een vermeende, vaak onbewust gedragen smet af te wassen. Onanie is uiteraard een van de aldus afgewassen smetten. Maar ook andere komen voor. Niemand heeft dit beter verstaan en de wijze, waarop de onwillekeurige beweging samenhangt met het besef van schuld, indrukwekkender beschreven, dan Shakespeare, in Macbeth. Lady Macbeth komt naar beneden en de dokter zegt:

Look how she rubs her hands,

waarop de Gentlewoman antwoordt:

It is an accustomed action with her to seem thus washing her hands: I have known her continue in this a quarter of an hour. —

Dan spreekt de slaapwandelende zondares zelf:

Yet here’s a spot — out damned spot! out, I say! What will these hands ne’er be clean? — Here’s the smell of blood still: all the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand.

Reinigingsmiddelen.

Zoals wij reeds zagen, is water het voornaamste reinigingsmiddel. Dat ligt ook voor de hand. Toch is het nooit het water als zodanig, dat de reinigende kracht heeft, want dan zou het

|174|

alleen de smet in uiterlijken zin kunnen afwassen, niet de zonde, ook niet de ziekte, den dood. Het water is krachtig water, hetzij het dit altijd is, hetzij het door een zegen, een bezwering of iets van dien aard, krachtig is geworden. Hier stuiten wij weer op een phaenomenologische situatie, welke theologisch uiterst belangrijk is: het water als zodanig reinigt niet; er moet altijd iets bijkomen. Aan den anderen kant is er in het water iets, dat het als reinigingsmiddel geschikt maakt. Christelijk uitgedrukt, met Tertullianus, de kracht van den Doop is de Heilige Geest, maar het water moet een qualiteit bezitten, die het voor doordringing door den Geest geschikt maakt6. Met andere woorden: ook bij een strikt theologische opvatting van het sacrament en een volstrekte verwerping van de „Naturmächtigkeit” van het reinigingsmiddel, moet er toch een aanknopingspunt zijn, een zekere vatbaarheid in het natuurding om drager te zijn van een werkzaamheid van andere dan de gewone qualiteit. Onwillekeurig dringen zich hier dieptepsychologische overwegingen op: in de mythen der volken is het water het teken van den chaos of den dood, waaruit de wereld verrijst; het water is scheppings- of zondvloedswater. De kleine kinderen komen over of uit het water in het leven. Water is een archetypus van menselijk leven als gaande door den dood, en zeker heeft het vruchtwater, waaruit ieder mens geboren wordt, bij de fixatie van dezen archetypus grote betekenis gehad7.

Maar er zijn ook andere reinigingsmiddelen. Het meest elementaire naast het water is het vuur. Wij weten, dat vele primitieve volken het vuur metterdaad als reinigingsmiddel toepassen bij de inwijdingsceremoniën. Allerlei volksgebruiken kennen het vuur nog als reinigingsmiddel: in Bohemen wordt op St Lucia, 12 December, huis en stal uitgerookt met de spreuk: „Vater unser, vor Drudendrücken, Hexenfüssen, Teufelspfoten, Zauberers Machwerk, beschütz mich, heilge Luzie, bis ich morgen früh aufsteh”8. Bekend zijn uit de griekse Oudheid de vuurreiniging na den vrijermoord in de Odyssee


6 Dekker, Tertullianus 175.
7 Verg. P. Tillich, Religiöse Verwirklichung2, Berlin 1930, 157.
8 O. von Reinsberg-Düringsfeld, Das festliche Jahr2, Leipzig 1898, 434.

|175|

(XXII, 492 v.v.) en na de pest in de Ilias (I, 313 v.), benevens de vuurreiniging met als doel de vergoddelijking van het leven in de sage van Demophon, die door Demeter op deze wijze onsterfelijk wordt gemaakt9. Het sprookje bij Grimm van Das junggeglühte Männlein, mitsgaders het gebruik om het pasgeboren kind boven het vuur te houden, wijzen in dezelfde richting. Ook de sprong door het vuur op St Jan. In ons historisch deel hebben wij gezien, dat ook in de christelijke gedachten over het sacrament het vuur als reinigingsmiddel niet ontbreekt. Niet, dat het daar ooit tot ritus is geworden, maar de vuurdoop staat in de prediking van Jezus naast en min of meer tegenover den water doop, soms samen met den doop door den Heiligen Geest. Deze gedachten hebben in de geschiedenis van het christelijk sacrament nauwelijks een vervolg; alleen in de Gnosis worden ze nog levend gehouden10. En in het Vagevuur vond de reiniging door vuur een eschatologisch-mythische sublimering.

Dan is er de bloeddoop. Wij hebben boven gezien, dat de martelaarsdood als zodanig gold, op schriftuurlijke aanwijzing. Maar het bloed is ook in het algemeen een geliefd reinigingsmiddel, — waaruit, het zij terloops opgemerkt, al weer blijkt, dat het bij de reiniging niet allereerst om „schoon worden” gaat. In sommige mysteriën van den keizertijd nam de bloeddoop een grote plaats in. Het taurobolium is de adaptatie van een oerouden ritus aan hetzij den Mithras- hetzij den Attis-dienst. Aur. Prudentius Clemens, de vroegchristelijke dichter, heeft hem voor ons in gruwelijk schone verzen beschreven. De dopeling daalt af in een kuil, waaroverheen een plankier wordt gelegd. Op het plankier wordt een stier geslacht. Het warme bloed van het offerdier druipt door de kieren en bevochtigt den dopeling, doordringende tot al zijn leden. Wanneer hij uit den kuil opstijgt, is hij in aeternum renatus; het bloed van den god (Mithras heeft met den stier te maken, wiens dood de vruchtbaarheid verzekert) heeft hem doen wedergeboren worden11.


9 Hymn. hom. in Cer.
10 Bijv. in de Pistis Sophia, zie G. Anrich, Das antike Mysterienwesen in seinem Einfluss auf das Christentum, Göttingen 1894, 101 v.v.
11 Peristeph.

|176|

Phaenomenologisch kunnen wij zeggen, dat in het Christendom de associatie van bloed en Doop nimmer geheel zal kunnen ontbreken. Het reinigende bloed van Christus immers beheerst zozeer alle christelijke gedachten, dat de nauwe verwantschap tussen Doop en Avondmaal wel naar voren moet komen. De theologen hebben hierover weinig gesproken, maar de dichters hebben het gevoeld, voor allen de dichter-theoloog Luther, in zijn groots dooplied, waarin in zeer kort bestek alles staat, wat hier gezegd moest worden (ik cursiveer de karakteristieke passages):

Da wollt’ er stiften uns ein Bad,
zu waschen uns von Sünden,
ersäufen auch den bittern Tod
durch sein Selbst Blut und Wunden,
es galt ein neues Leben ....
Das Aug’ allein das Wasser sieht,
wie Menschen Wasser giessen.
Der Glaub im Geist die Kraft versteht
Des Blutes Jesu Christi.
Und ist für ihn ein rote Flut
Von Christus’ Blut gefärbet .... 12.

„Desinfecterende middelen” zijn deze reinigingsmiddelen niet, of liever, dat is hun geringste functie, welke zij uitoefenen ook, wanneer wij ze daartoe niet bepaald geschikt zouden achten, zoals in het geval van de ossenurine bij de Perzen. Den doorslag echter geeft steeds een niet-natuurlijke qualiteit, zoals de heiligheid van het rund, het woord, dat het water heeft uitgelezen, enz. Een veel gebruikt reinigingsmiddel is de olie. In christelijk verband kwamen wij die reeds tegen bij de doopriten, de confirmatie en het Laatste Oliesel. Bij het laatste, ook wel Oleum infirmorum genoemd, vonden wij nog bewaard de vereenzelviging van het heil in strikt religieuzen zin en het heil van het zieke lichaam.

Wedergeboorte.

De reiniging bewerkt een nieuw leven. Vandaar, dat de opvatting van de reiniging als geboorte zo veel voorkomt. De


12 Christ unser Herr zum Jordan kam.

|177|

leerling-Brahmaan ondergaat bij zijn inwijding een bad, diksja, dat dezen trek zeer zuiver heeft bewaard. Aan het begin van een reeks inwijdingshandelingen, waarbij vasten en kastijdingen een grote plaats innemen, staat een ritueel bad, daarop wordt de leerling in een speciaal gebouwde hut gebracht, geschoren, zijn nagels geknipt; hem wordt een geheel nieuw kleed aangetrokken, hij wordt gezalfd, op de huid van een zwarte antilope gezet, hij neemt een sluier voor het gelaat, sluit zijn vuisten, spreekt stamelend, m.a.w. wordt zoveel mogelijk gelijk aan een klein kind of embryo. De leerling is door deze riten als god wedergeboren en in staat tot het volbrengen van de offerhandeling13.

In de sfeer van den christelijken Doop is de gedachte van de wedergeboorte, zoals wij reeds uitvoerig hebben nagegaan, centraal. Uit het water wordt de christen wedergeboren. Het water is de moederschoot, bevrucht door den Heiligen Geest. Op Stillen Zaterdag raakt de priester het water aan, beademt het in kruisvorm, giet er de door den bisschop gewijde olie door, stoot er de paaskaars in (een duidelijk phallisch symbool!) en spreekt deze formule uit, die zwaar geladen is met de symbolen van het geslachtsleven:

Spiritus sanctus hanc aquam regenerandis hominibus praeparatam, arcana sui numinis admixtione foecundet: ut sanctificatione concepta ab immaculato divini fontis utero, in novam renata creaturam, progenies coelestis emergat: et quos aut sexus in corpore aut aetas discernit in tempore omnes in unum pariat gratia mater infantium14.

Duidelijker kan het niet worden gezegd. Duidelijk is ook, dat de christelijke orde van schepping en genade hier gemakkelijk terugvalt in de orde van geboorte en hergeboorte, die het religieus leven van het grootste deel der mensheid beheerst. Een vroeg-christelijk apologeet zegt van den Doop: het water, door hetwelk vernieuwd de mensen worden wedergeboren, is


13 H. Oldenberg, Die Religion des Veda2, Stuttgart-Berlin 1917, 397 v.v., 422 v.v.; — H. Hubert & M. Mauss, Essai sur la nature et la fonction du sacrifice, Paris, 24 v.v.
14 I. Herwegen O.S.B., Taufe und Firmung nach dem römischen Missale, Rituale und Pontificale, Bonn 1920, 22.

|178|

een ander, nl. dan het water, dat in Aegypte als reinigingsmiddel werd aangewend15. Het is echter te vrezen, dat de scheidingslijn niet steeds in het oog is gehouden.

Het natuurlijke in zijn eigenlijken zin, d.w.z. dat wat geboren werd en herboren kan worden, ligt in eeuwigen strijd met de schepping, d.w.z. dat wat geschapen werd en herschapen kan worden. Aan den enen kant ging de laatste lijn soms bijna verloren in de eerste. Aan den anderen kant laat een volstrekte scheiding van natuur en genade de dingen zoals ze zijn, zonder ook maar een poging te doen ze met Gods werk in verband te brengen.

Dit moet men bedenken, wanneer men ziet hoe in het eerst onlangs gekerstende Europa de heilige bronnen in doopvonten werden veranderd, Taufbrunnen, fontes. Ook de heiliging van het water in het algemeen ligt in dit vlak van gekerstende natuur. Volgens roemeens volksgeloof „lors de l’Épiphanie toutes les eaux sont sanctifiées, alors on plonge la croix dans l’eau .... toutes les eaux des rivières et des puits sont bénites .... gardée durant l’année, l’eau de ces jours-la n’arrive pas a se corrompre et particulièrement celle apportée dans un broc au service religieux de l’Épiphanie”16. — Het wijwater is de rest, die hiervan in de kerk is gebleven.

De concrete opvatting van de wedergeboorte in den Doop blijkt ook uit het instituut van de peters en meters, zoals het onder allerlei namen in de kerken leeft. Het vaderschap-in-het-geloof geldt als even concreet als dat naar de natuur. Het huwelijk met de commère of compère gold lang als hoererij.

Protest en verinnerlijking.

De moderne wereld (die reeds vroeg begint, in ieder geval met de Grieken) heeft het concrete van de reiniging trachten weg te nemen of althans naar het innerlijk verlegd. De ganse scheiding tussen rein en onrein, die een zo groot deel van de godsdienstgeschiedenis beheerst, ook van het volk Israël, valt daarmede weg. Deze verinnerlijkingsdrang is door verschillende


15 Firmicus Maternus, De errore profanarum religionum II, 5.
16 Gh. Focsa, Le village roumain pendant les fêtes religieuses, in: Zalmoxis III, 1940-2, 69.

|179|

motieven ingegeven, vooreerst door rationalisme, in de tweede plaats door scepticisme, en ten slotte door een gevoel van eigen, persoonlijke verantwoordelijkheid. Niet zelden lopen alle drie motieven dooreen. Wij noemen hier enkele beroemde voorbeelden uit verschillende religies. Griekenland: de profetes Theano behandelt de vraag hoe langen tijd een vrouw na de geslachtsgemeenschap nodig heeft om weer rein te worden; het antwoord: na de gemeenschap met haar eigen man is zij terstond rein, na die met een vreemde nooit17. Hier is alles verlegd naar de moraal. Eveneens moreel is de verschuiving in de wetgeving van Manu, in Perzië, het land van de vele reinigingen: „de mond van het meisje en de hand van den arbeider zijn altijd rein”18. En Boeddha: „niet door water wordt de mens rein, al baadt hij nog zo veel; hij, in wien waarheid en deugd wonen, die is rein, die is een Brahmaan”19. — Wat meer naar de scepsis geneigd is Ovidius:

ah! nimium faciles, qui tristia crimina caedis
fluminea tolli posse putatis aqua!20

In een gans andere, namelijk zuiver religieuze sfeer wordt dit alles gebracht in den groten passus Mc. 7: 14-23:

En Hij riep wederom de schare tot zich en zeide tot hen: Hoort allen naar Mij en verstaat wel: Niets, wat van buitenaf in den mens komt, kan hem onrein maken door in hem te komen, maar hetgeen uit den mens naar buiten komt, dat is het, dat hem verontreinigt .... En toen Hij van de schare tehuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem naar de gelijkenis. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij nog zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buitenaf in den mens komt, hem niet kan verontreinigen, omdat het niet in zijn hart komt, maar in den buik, en het gaat er te zijner plaatse uit. En zo verklaarde Hij alle spijzen rein. En Hij zeide: Hetgeen uit den mens naar buiten komt, dat verontreinigt den mens. Want van binnen uit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord,


17 Zie Th. Zielinski, La religion de la Grèce antique, Paris 1926, 98.
18 Edv. Lehmann, Zarathustra. En bog om Persernes gamle tro. Köbenhavn, 1899-1902, 205.
19 G. Mensching, Die Idee der Sünde, Leipzig 1931, 75.
20 Fasti II, 45.

|180|

echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en verontreinigen den mens.

Hier wordt niet, zoals in de andere voorbeelden, een bepaald gebied van het menselijk leven in plaats van het geheel gesteld, doch integendeel aan het leven van den mens-in-zijn-geheel het middelpunt aangewezen: het hart. De verinnerlijking treedt niet in de plaats van, maar naast het Sacrament. De vrijheid van den H. Geest, en daarmede van den door Hem herschapen mens, blijft gehandhaafd. Ook de moordenaar aan het kruis wordt behouden, — zonder Sacrament.

Pansacramentalisme.

Evenals van het maaltijdssacrament hebben zich ook van dat van de reiniging pansacramentalistische stromingen meester gemaakt, die weliswaar nimmer tot enig practisch handelen hebben geleid, maar die niettemin zeer belangwekkend zijn, omdat zij een bepaalde consequentie van de sacramentsgedachte trekken, den sacramenteel denkenden mens in een limiethouding stellen. Ook bij de reiniging betekent dit een terugkeer in zekeren zin tot het meest oorspronkelijke: alle water is heilig en krachtig, elke wassing is een ritus. In onze „natuurbaden” bezitten wij daarvan een laatste rest en tevens een parodie op echt religieus natuurgevoel.

Ook hier is het de duitse Romantiek, die met fijn besef begreep waarom het ging, zonder daarom het altijd iets gewilde, soms zelfs onechte van den romantischen geest geheel te kunnen uitsluiten. Niemand minder dan Schleiermacher neemt in zijn Weihnachtsfeier den Doop in het geheel des levens op. In huiselijk milieu gaat een der deelnemers aan het gesprek, die predikant is, „fast unmittelbar aus dem Gespräch zu der heiligen Handlung über”. Geen wonder, waar in hetzelfde typisch romantische gesprek elke Moeder als een Maria wordt begroet.

Het schoonst wordt de Doop geromantiseerd en tot natuursacrament gemaakt in Richard Wagner’s Parsifal. Wanneer de held op den Goeden Vrijdag terugkeert, vindt hij aan de bron in het bos de berouwvolle zondares, Kundry, die om den

|181|

Heiland, toen Hij zijn kruisgang ging, heeft gelachen. De vrome Graalridder doopt haar in het water van de bron: „Die Taufe nimm und glaub an den Erlöser”. Dan wordt hij zelf gedoopt door den ouden schildknaap van de heilige Graal: „Gesegnet sei du Reiner durch das Reine”. Terwijl de held zelf het raadsel duidt: op Goeden Vrijdag geschiedt in de natuur een wonder; in haar schuldeloos opbloeien wordt elke zonde afgewassen en de dood van den Verlosser toont zijn regenererende kracht. Zo spreekt hij tot Kundry: „Auch deine Träne ward zum Segenstaue — du weinest, sieh’, es lacht die Aue”. De Verlosser lijdt in de natuur en vindt door het lijden nieuw leven.

Ten slotte zij herinnerd aan Carlyle, in wiens Sartor resartus het reinigingssacrament, „baphometic fire-baptism”, den overgang markeert van „everlasting No” tot „everlasting Yea”, van de gespletenheid tot de harmonie met het Al. Terwijl iemand als Ralph Waldo Trine daaraan weer de gedachten ontleende, die den mens „in tune with the infinite” brengen.