|128|

 

 

Het laatste oliesel.

Teksten en traditie.

Jac. 5: 14-15: Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten (presbyters) der kerk1 tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in den naam des Heren. En het gelovige gebed zal den lijder behouden, en de Heer zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden.

In de oudste gemeente van jeruzalemse traditie was het dus gebruik, dat de zieken door de presbyters werden gezalfd met de bedoeling hen te genezen en tevens hun zondenvergiffenis te verzekeren. Weer dus het volkomen samengaan van hetgeen wij geestelijk en stoffelijk zouden noemen. Het effect van de handeling hangt af van het „gelovig gebed”, het woord is weer op essentiële wijze ingeschakeld. Een sacramentele handeling geldt het hier zeker. Alleen het rooms-humanistische, ook door de Reformatoren aangelegde criterium van authentieke instelling door Christus gaat niet op, en in de officiële roomse uitlegging moet het dan ook met enig sophisme worden toegepast, zoals dat de werking der handeling een genade is (wat niet bij Jacobus staat), dat een genade een goddelijke gave is en dat deze alleen door God aan stoffelijke dingen verbonden kan worden: „de Apostel kan het niet leren, als hij het niet van Christus ontvangen heeft”2.

Intussen is het van niet gering belang, dat Jacobus ondubbelzinnig de ziekenzalving met het oog op genezing en zonden-vergeving leert. Zien wij af van het humanistenargument, dan staat het sacramenteel karakter van de zalving daarmede wel


1 Afw. N.B.G.
2 Aldus bij voorbeeld De Katholieke Kerk II, Kortrijk-Utrecht 107.

|129|

vast, al betekent dit natuurlijk niet, dat daarmede de roomse ritus geheel verantwoord zou zijn. Trouwens, reeds van de jongeren wordt verhaald, dat zij, toen de Heer hen uitzond,

vele zieken met olie zalfden en hen genazen, Mc. 6: 13.

De genezing van ziekte is daarmede dus samen met de vergeving van zonden onder de aandacht van een theologie gebracht, die dit stuk der openbaring al te lang verwaarloosde.

De bezwaren van Luther tegen den auteur van den Jacobusbrief, dien hij haatte, kunnen hierbij geen gewicht in de schaal werpen3. Als sacrament of in ieder geval als sacramentale blijkt de zalving reeds in apostolischen tijd te hebben bestaan en wel als consequentie van hetgeen reeds van de discipelen wordt verhaald.


3 Luther, Von der babylonischen Gefangenschaft der Kirche.