|124|

 

 

De priesterwijding.

Teksten en traditie.

1 Tim. 4: 14-16: Veronachtzaam de gave (charisma, d.i. goddelijk fluidum, genadegave) in u niet, die krachtens een profetie geschonken is onder handoplegging van de gezamenlijke presbyters (priesters of oudsten). Behartig dit, leef er in, opdat aan allen blijke, dat gij vooruit gaat. Zie toe op uzelve en op uwe leer, volhard er in; want door dit te doen zult gij zowel uzelve als hen, die u horen, behouden.

Timotheus bekleedt een ambt, dat in het Corpus paulinum afwisselend priesterschap, presbyteraat of episcopaat wordt genoemd. Wat wij ouderling, bisschop, priester noemen, is in het N.T. nog precies hetzelfde. Dit ambt is hem opgedragen door een handeling, waarvan de handoplegging de vorm is, terwijl deze gepaard gaat met een profetisch woord, waaronder wij vermoedelijk een gebed te verstaan hebben. Ook hier dus weer een handeling met een woord. De handeling is op zichzelve niet eigen aan de priesterwijding, zij komt immers ook bij Doop en Confirmatie voor. Wij zullen haar straks nog even bespreken. Maar op zichzelf is dit reeds een aanwijzing, dat van een zelfstandig sacrament geen sprake kan zijn. De priesterwijding is een bizondere toepassing van de mededeling van den Heiligen Geest, die aan ieder gelovige geschiedt. Timotheus ontvangt den Geest tot een bepaalde bediening. Maar aan den anderen kant komt in onzen tekst wel zeer duidelijk uit, dat het karakter van de handeling sacramenteel is: de genade wordt door handeling en woord medegedeeld. Hetzelfde blijkt uit

2 Tim. 1: 6-8: Om die reden herinner ik u er aan de gave (charisma) aan te wakkeren, die door mijne handoplegging in u is. Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid.

|125|

Opnieuw zien wij hier het eigenaardig objectief-subjectieve van het nieuwtestamentisch sacramentsbegrip: Het charisma is tengevolge van Paulus’ handoplegging in Timotheus concreet aanwezig; maar het moet ook worden onderhouden en aangewakkerd.

Wij geven nog een voorbeeld uit de vroegste traditie. De Kerkorde van Hippolytos beschrijft de ordinatie van een bisschop.

Omnes autem silentium habeant orantes in corde propter descensionem spiritus; ex quibus unus de praesentibus episcopis ab omnibus rogatus imponens manum ei qui ordinatur episcopus oret, ita dicens, etc.

Hier hebben wij de ambtswijding van Timotheus in optima forma: Handoplegging met gebed en nederdaling van den Heiligen Geest. En de wijding van een presbyter (de beide ambten zijn hier reeds onderscheiden):

Cum autem presbyter ordinatur, imponet manum super caput eius episcopus, contingentibus etiam presbyteris1.

De diakenen worden door den bisschop alleen gewijd, omdat zij in het bizonder voor zijn dienst bestemd zijn2. De lector wordt niet gewijd, maar de Constitutiones apostolorum geven ook hem de handoplegging3.

De ordinatie bleef ook na de Hervorming een sacramentele handeling, blijkens het feit, dat de handoplegging er bij bleef behoren. Calvijn bij voorbeeld, die van de handoplegging als zodanig meent, dat zij de kracht verloren heeft, welke zij in het N.T. bezat, evenals de zalving van zieken, het aanblazen met den Heiligen Geest, handhaaft haar bij de bevestiging van Dienaren des Woords, die hij zelfs met enig voorbehoud een sacrament noemt4. In onze Ned. Herv. Kerk bleef de handoplegging bij die gelegenheid dan ook gebruik, en blijkens de toevoeging in het Formulier, dat men de handen alleen zal opleggen bij hen, die tevoren niet hebben gediend, was men zich de sacramentele betekenis ook nog bewust.


1 Botte 27, 37.
2 Botte 39.
3 Botte 43; — Const. apost. 8, 22, 2.
4 Dankbaar 20 v., 216.

|126|

Het is hier de plaats om, op grond van het tot dusver besproken materiaal een woord te zeggen over de sacramentalia. In het geijkte zevental komen namelijk evenmin als in het geijkte tweetal alle sacramentele handelingen tot hun recht. De handoplegging is een daad op zichzelf, die met verschillend doel kan worden uitgevoerd: ziekengenezing, bevestiging van priesters of Dienaren des Woords, bevestiging van dopelingen5. Het is zelfs zo, dat in de beide laatste handelingen de handoplegging het eigenlijk sacramentele is. Toch was de handoplegging, die den Geest mededeelt, nimmer zelf sacrament. Er heeft in dit opzicht in de kerk steeds grote onklaarheid geheerst. Voor de roomse kerk is alles wat niet tot het zevental behoort, sacramentale, d.w.z. een niet door Christus, maar door de kerk ingestelde sacramentele handeling. In de lutherse kerk wordt van al hetgeen buiten het drietal, in de gereformeerde van wat buiten het tweetal valt, helemaal geen rekenschap gegeven, terwijl bepaalde sacramentele handelingen niettemin blijven bestaan. De schotse kerk noemt althans de ordinatie een sacrament, de anglicaanse spreekt voorzichtig in haar

XXXIX Articles van two sacraments ordained of Christ en those five commonly called Sacraments, that is to say, Confirmation, Penance, Orders, Matrimony, and extreme Unction .... have not like nature of Sacraments with Baptism, and the Lord’s Supper, for that they have not any visible sign or ceremony ordained of God, terwijl de Confirmatie heet Laying of hands upon those that are baptized and come to years of discretion.

Men laat de zaak dus in het midden en wij mogen zeggen, dat de eigenlijke aard en de grenzen van het sacrament door de Reformatie niet zijn bepaald. De rooms-catholieke Kerk daarentegen heeft dit wel gedaan, doch de moeilijkheid verlegd naar de exegese door alles afhankelijk te maken van de instelling door Christus, maar deze anders te interpreteren dan de Hervorming en daarnaast sacramentalia uitdrukkelijk te erkennen.

De priesterwijding is in zekeren zin voor de roomse kerk het grondleggende sacrament: het statueert de hiërarchie, de macht


5 Calvijn wil bij de belijdenis, onder invloed van Bucer, de handoplegging herstellen, Dankbaar 218, verg. 222.

|127|

om door de bediening van sacramenten het regiment der kerk te voeren.

De materie van dit sacrament is bij haar steeds onzeker gebleven, de forma: accipe potestatem offerendi. En het offer is de bovennatuurlijke grondslag van de existentie der kerk, die aldus door den priester wordt beheerst.