Het recht tot benoeming van ouderlingen en diakenen, en tot
beroeping van predikanten, berust bij de gemeente.
1)
Deze zal, behoudens de verkregen rechten van derden
2), dit óf zelve uitoefenen, óf door hen, die zij
daartoe bepaaldelijk machtigt, doen uitoefenen 3),
naar gelang zulks, in de nader te maken bijzondere reglementen op
de Kerkeraden en de predikantsberoeping, zal worden
vastgesteld.
Totdat daarin zal zijn voorzien, blijven de bestaande bepalingen
van kracht en toepassing. 4)
1) Dit democratisch grondbeginsel is in zijn
volledige toepassing eerst in het Algemeen Reglement van 1852 tot
uiting gekomen. Het is nader uitgewerkt in het Reglement op de
benoeming enz., voor ’t eerst in werking getreden 1 Maart
1867.
In 1931 is bij de Synode ingekomen een voorstel om deze eerste
al. aldus te wijzigen: „Het recht tot benoeming van ouderlingen
en diakenen berust bij de gemeente, dat tot beroeping van
predikanten berust bij den Kerkeraad”. In verband hiermede
wijzigingen in het Regl. tot benoeming enz. en in het Regl. voor
de Kerkeraden. Dit voorstel werd verworpen, maar tevens werd
besloten een Commissie te benoemen, die zal overwegen in
hoeverre, na de partieele herziening van het Regl. op de
benoeming enz., een algeheele herziening noodig geacht moet
worden. Hand.
1931 bl. 200-205.
2) Zie het volgend art.
3) Sedert 1871 wordt om de 10 jaren de stemming
gehouden over de vraag of de stemgerechtigden der gemeente het
recht tot benoeming van ouderlingen en diakenen en tot beroeping
van predikanten zichzelven voorbehouden of daartoe
den(Algemeenen) Kerkeraad machtigen. Zie bij art. 4 Syn. Regl. op
de benoeming, enz. Een voorstel om te bepalen, dat het recht der
benoeming van ouderlingen en diakenen berust bij de gemeente en
de beroeping van predikanten geschiedt door den Kerkeraad, is
door de Synode in 1911 verworpen. (Hand. 1911, bl. 472-487);
eveneens een dergelijk voorstel in 1927 (Hand. 1927 bl.
129-133).
4) Dit 3e lid heeft na de invoering van het Regl. op
de benoeming enz. geen zin meer.