De plaatselijke gemeenten blijven bepaald binnen de grenzen,
waarin zij nu bestaan, zoolang daarin op wettige, bij dit
Reglement aangewezen wijze, geene verandering zal gemaakt zijn.
De belangen van elke dier gemeenten zijn toevertrouwd aan
predikanten, benevens ouderlingen en diakenen, die allen als
manslidmaten 1) aan die gemeente behooren verbonden te
zijn. 2)
Bij langdurige ziekte of tijdelijk gemis van een predikant der
gemeente, zorgt de Ring, volgens de bepalingen van het Reglement
op de Vacaturen, voor de vervulling van zijn dienstwerk.
1) Wijziging in werking getreden 1 Jan. 1923 in
verband met de wijziging van art. 3*. Hand. 1922 bl.
211-215, 229, ten einde uit te spreken, dat vrouwelijke
lidmaten niet benoembaar zijn tot
kerkeraadsleden. Een voorstel om
„manslidmaten” in „lidmaten” te veranderen, opdat ook vrouwen
benoembaar zouden zijn, is in 1931 afgewezen. Hand. 1931 bl.
241-242.
Een wijziging van art. 17 teneinde de benoembaarheid van de vrouw
tot het diakenambt mogelijk te maken werd door de Synode van 1936
voorloopig aangenomen, maar door de Synode van 1937 afgewezen.
(Hand. 1936 bl. 123-129, 229; Hand. 1937 bl. 74-79).
2) Wie buiten de gemeente woont kan geen lidmaat, en
dus geen ouderling of diaken dier gemeente zijn, doch ook de
predikanten moeten door lidmaatschap aan de gemeente
zijn verbonden en dus binnen de
grenzen der kerkelijke gemeente wonen.