4.4. Ambtelijke vergaderingen en organen van bijstand

 

In Ontwerp-1947 stelt de Commissie voor de Kerkorde een ingrijpende wijziging voor ten opzichte van het Algemeen Reglement in de structuur van de kerk met betrekking tot het creëren van vier ambtelijke vergaderingen en de daarbij behorende organen van bijstand. In de eerste plaats stelt zij voor dat de ambten tot regering van de kerk bijeenkomen in ambtelijke vergaderingen. Vanuit de achtergrond ‘dat Christus Zijn kerk regeert door middel van het ambt’ bepaalt Ontwerp-1947 dat de ambten hiertoe bijeenkomen in kerkenraad, classicale vergadering, provinciale kerkvergadering en Generale Synode. Belangrijk hierbij is de reformatorische anti-hiërarchie-bepaling, dat noch de ene ambtsdrager over de andere heerschappij voert. Deze bepaling plaatst de commissie in de aanhef van artikel V van Ontwerp-1947.

Met het stelsel van deze vier ambtelijke vergaderingen volgt de Commissie voor de Kerkorde het spoor dat al in de vooroorlogse reorganisatiestrijd in Ontwerp-1929 was uitgezet. In de Werkorde was met de regeling voor het bijeenkomen van de Generale Synode een begin gemaakt met het herstel van de ambtelijke vergaderingen. In Ontwerp-1947 wordt dit verder uitgewerkt. In de toelichting onderstreept de commissie dat zij met dit stelsel het presbyteriaal-synodaal karakter van het kerkelijk bestel vastlegt, waarmee zij een einde maakt aan een ernstig bezwaar tegen het besturenstelsel onder het Algemeen Reglement.

In de inleiding op het ontwerp wordt duidelijk dat deze ambtelijke vergaderingen twee soorten taken krijgen. ‘Zij zijn zowel de organen voor de regering van de kerk, als de werkgemeenschappen voor de arbeid van de kerk in de wereld’, zo luidt de omschrijving, waaruit de visie op de taak van de kerk zoals die bleek in de Werkorde duidelijk

|260|

meespreekt. Hierin wordt de regerende taak van de ambtelijke vergaderingen uit de eerste gereformeerde kerkorden gecombineerd met de apostolische roeping die binnen de Nederlandse Hervormde Kerk met name in de jaren dertig en begin jaren veertig actueel werd. Deze dubbele taak van de ambtelijke vergaderingen brengt een wijziging aan, in zowel het bestuur onder het Algemeen Reglement, als in de regering van de ambtelijke vergaderingen onder de eerste gereformeerde kerkorden. Met het oog op de apostolische roeping creëert Ontwerp-1947 een krans van organen van bijstand om de ambtelijke vergaderingen, waarin ambtsdragers en gemeenteleden hun deskundigheid op een bepaald terrein van het kerkenwerk kunnen geven. Op deze manier worden gemeenteleden op een nieuwe wijze ingeschakeld in het kerkenwerk. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat deze organen van bijstand werken onder leiding en ten dienste van de ambtelijke vergaderingen.

Om de ambtelijke vergaderingen hun werk zo goed mogelijk te laten verrichten, creëert Ontwerp-1947 bovendien in de ambtelijke vergaderingen een kleiner orgaan, het breed moderamen geheten, dat wordt belast met de zorg voor de dagelijkse gang van zaken. In het bestaan van dit permanente orgaan, waarvoor in de Commissie voor beginselen van Kerkorde al de grondlijn was getrokken, zijn de permanente besturen van het Algemeen Reglement herkenbaar. In de commissievergaderingen is overeenstemming over de hoofdlijn van de constructie van de ambtelijke vergaderingen. Over het grote aantal organen van bijstand en hun positie in de kerk bestaat daarentegen verdeeldheid en langdurige discussie binnen de commissie.

De commissie besluit ondanks de bezwaren, toch voor deze brede uitbouw van de organisatie van de kerk vanwege haar apostolische roeping en arbeid in de wereld. Deze ontwikkeling was voor de oorlog onder invloed van Kerkopbouw ingezet en in de oorlog onder leiding van Kerkelijk Overleg actueel geworden. Met deze uitbouw van de structuur van de Hervormde Kerk tekenen zich twee hoofdlijnen in de structuur van de kerk af. In de eerste plaats die van de kerkregering in de ambtelijke vergaderingen, die van kerkenraad, classis, kerkprovincie en synode van ‘beneden naar boven’ gaat; en daarnaast van ‘boven naar beneden’ de lijn van dienstbetoon en voorlichting van de organen van bijstand.

Hieronder worden in de eerste paragraaf de ambtelijke vergaderingen besproken en in de tweede paragraaf de organen van bijstand en de inbouw van het apostolaire werk in de structuur van de kerk. Aan de positie van O. Noordmans zal hierin bijzonder aandacht geschonken worden, omdat hij later lid werd van de commissie, zijn positie in de Commissie voor de Kerkorde nog niet eerder aan de orde is gekomen en omdat hij zich met name ten aanzien van deze kwestie profileerde in de besprekingen. 

 

4.4.1. Ambtelijke vergaderingen (art. V)

Kerkbegrip

De Commissie voor de Kerkorde laat in Ontwerp-1947 de ambten tot de regering der kerk in vergaderingen bijeenkomen. In de visie van de commissie op het ambt kwam aan de orde dat Christus de ambten met gezag bekleedt. Dit gezag kunnen de ambten aan niemand overdragen, maar in het bijeenkomen van de ambten in de ambtelijke vergaderingen is het gezag van Christus. De constructie van de ambtelijke vergaderingen hangt dus nauw samen met de visie van de commissie op de christocratie.

|261|

Het stelsel van vier ambtelijke vergaderingen geeft in Ontwerp-1947 gestalte aan de organische eenheid van de kerk. De commissie schaart zich in dezen achter de kerkvisie, die Hoedemaker tegenover Kuyper verdedigde en die in hoofdstuk 1.2. aan de orde is geweest. Ontwerp-1947 spreekt dan ook van kerk en niet van kerkverband. Deze visie bepaalt het wezen van de ambtelijke vergaderingen, namelijk dat zij vergaderingen van de kerk zijn. Dit geschiedt via afgevaardigden, maar de vergaderingen zijn meer dan bijeenkomsten van afgevaardigden. Zij hebben een eigen karakter. De commissieleden zijn het erover eens dat dit bepalend is voor de houding van de afgevaardigden ter meerdere vergaderingen en zij besluiten dit neer te leggen in ordinantie 1 art. 23. De afgevaardigden kunnen wel van instructies voorzien worden door de vergadering die hen afvaardigt, maar bij het uitbrengen van hun stem zijn zij vrij. Binnen de commissie heerst hierover grote overeenstemming. Tijdens haar eerste vergadering, zoals in 4.2. is besproken, kwam het kerkbegrip en de daarmee samenhangende visie op de ambtelijke vergaderingen ter sprake. Severijn drukte de dubbele betrekking van de ouderling ter classicale vergadering aldus uit: ‘Hij is afgevaardigde van zijn kerkenraad, en ouderling van de coetus classicalis van Jezus Christus’.295 In dit verband spreekt artikel V ervan dat de ambten tot regering van de kerk in vergaderingen bijeenkomen en niet dat het de ambtsdragers zijn die bijeenkomen. Hiermee wijst de commissie de visie op de afgevaardigden ter vergadering zoals die binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland bestaat af, namelijk dat afgevaardigden alleen de visie van de zendende vergadering doorgeven. De commissie volgt hierin haar eigen spoor.

Ontwerp-1947 geeft het stelsel van vier ambtelijke vergaderingen een centrale plaats in de structuur van de kerk. In de inleiding van het Ontwerp-1947 schrijft de commissie dat het vooral de ambtelijke vergaderingen zullen zijn die aan het ‘oude en zich tegelijk van dag tot dag hernieuwende belijden’ van de Christus-belijdende volkskerk vorm en inhoud moeten geven.296 Dat de commissie deze apostolaire taak aan de ambtelijke vergaderingen geeft, hangt nauw samen met haar kerkbegrip, waarin de kerk niet alleen de gemeenschap van de gelovigen is, maar ook het objectieve element kent, dat de kerk ook kerk van het Woord is. Uitgangspunt voor de commissie is dat de kerk belijdt. Ze bedoelt hiermee niet alleen de prediking, maar het belijden in woord en daad door de kerk in al haar geledingen. Voor wat het Algemeen Reglement betreft, was het bezwaar dat de kerk niet beleed. In de Werkorde werd met de opheffing van dit bezwaar een begin gemaakt door aan de Generale Synode de opdracht te geven met de kerk in al haar geledingen te getuigen van het Evangelie van Jezus Christus.

In het gesprek met de delegatie van de Gereformeerde Kerken van 20 februari 1948 kwam de achtergrond van het kerkbegrip met het oog op de taak van de kerk onmiddellijk aan het licht in de opmerking van D. Nauta, dat de Hervormde Kerk in Ontwerp-1947 betrokken werd in allerlei taken ten aanzien van het maatschappelijke leven, terwijl de Gereformeerde Kerken dit niet zozeer als taak van de kerk, maar als taak van de gelovigen zien.297 Afgevaardigde van de Gereformeerde Kerken, G.M. den Hartogh, voegt eraan toe dat de kerkelijke vergaderingen kerkelijke zaken kerkelijk moeten behandelen. De kerk verkondigt het Woord en volstaat met het geven van richtlijnen. Maar ten aanzien van de cultuur en de samenleving gaat het om de


295 Cie. Kerkorde, 137.
296 Inleiding bij Ontwerp-1947, 9.
297 Cie. Kerkorde, 589.

|262|

persoonlijke roeping van de christenmens. ‘De gemeenteleden moeten profetisch, priesterlijk en koninklijk uitgaan in het ganse leven. Het aanvatten van het cultuurprobleem is taak van de christenen. De kerk moet zich daar niet al te zeer in bewegen’, aldus Den Hartogh.298

Hetzelfde verschil in kerkbegrip bepaalt de visie van de delegatie de belijdende volkskerk. Nauta heeft geen bezwaar tegen het begrip op zichzelf, maar vreest dat het volkskerkelement het Christusbelijdende element zou verslinden. Haitjema verwoordt in zijn reactie de visie van het kerkbegrip van de commissie op de Christusbelijdende volkskerk. Haitjema merkt op dat de belijdenis niet functioneert vanaf het ogenblik dat de belijdende leden ermee instemmen. ‘De kerk des Woords heeft haar belijdenis en zij roept de gelovigen in de gemeenschap des Heiliges Geestes’, zo wijst Haitjema op het objectieve element in het kerkbegrip. Het kerkbegrip van de commissie is dus bepalend voor de invulling van de Christusbelijdende volkskerk en het is bepalend voor de uitwerking in de structuur van de kerk dat het vooral de ambtelijke vergaderingen zijn, die hieraan vorm en inhoud moeten geven.

De commissie legt in haar werk dus de nadruk op het belijden en handelen van de kerk in de ambtelijke vergaderingen. De nauwe band tussen gemeente en ambten kwam in de commissie aan de orde bij de bespreking van ambten en bedieningen. Van Ruler merkte toen op dat ‘geen enkele beweging der gemeente denkbaar is, zonder dat de ambten het initiatief nemen’ en ‘de ambten zijn door Christus ingesteld. We moeten hen weliswaar niet zo zelfstandig zien, als zouden de ambten de eigenlijke kerk vormen, maar zo, dat de ambten werken, opdat de gemeente zou werken’.299

 

Vier ambtelijke vergaderingen

In het voorstel van Ontwerp-1947 tot de constructie van vier ambtelijke vergaderingen wordt een duidelijke breuk zichtbaar met de structuur van de kerk onder het Algemeen Reglement. Al vrijwel sinds de invoering van het Algemeen Reglement hadden hiertegen bezwaren geklonken die uiteindelijk met de invoering van de Kerkorde van 1951 zouden worden opgeheven. Bezwaren golden vooral het ontbreken van een werkelijke synode op landelijk niveau, het ontbreken van een ambtelijke vergadering op provinciaal niveau en het ontbreken van regeringsmacht van de classicale vergaderingen, waardoor de kerk slechts door besturen werd bestuurd en waardoor de ambten verhinderd werden in hun regeringsverantwoordelijkheid. Ontwerp-1947 ontwerpt naast de kerkenraad, de classicale vergadering en op provinciaal niveau de provinciale kerkvergadering en in navolging van de Werkorde de Generale Synode.

Uit de samenstelling van de ambtelijke vergaderingen blijkt in de eerste plaats dat de structuur van de kerk van onderop wordt opgebouwd. Vanuit de kerkenraden worden de classicale vergaderingen samengesteld. De opbouw begint vanuit de gemeenten en gaat dan via de classicale vergaderingen naar de Generale Synode. De vergaderingen verschillen vooral daarin dat zij een steeds groter gebied beslaan. Het Bouwplan sprak daarom van de bredere vergaderingen, daar het gebied steeds breder wordt. Wagenaar wilde niet van hogere vergaderingen spreken om zo niet de suggestie te wekken van hiërarchie tussen de vergaderingen. Ontwerp-1947 spreekt van meerdere vergaderingen. Uit de besprekingen blijkt geen bewuste keuze hiervoor.


298 Cie. Kerkorde, 590.
299 Cie. Kerkorde, 258.

|263|

Opvallend is dat de Generale Synode in Ontwerp-1947 wordt samengesteld uit afgevaardigden van de classicale vergaderingen, zoals ook in de Werkorde was geregeld. Het voorstel uit het Bouwplan van getrapte verkiezingen via de provinciale vergaderingen wordt van de hand gewezen. Zodoende worden dus zowel de leden van de Generale Synode als die van de provinciale kerkvergadering aangewezen door de classicale vergaderingen. Hiermee wil Ontwerp-1947 net als de Werkorde een nauwe band creëren tussen de Generale Synode en het grondvlak van de kerk.

De kerkenraad wordt gevormd door de herders en leraars, de ouderlingen en de diakenen der gemeente. Het onderscheid uit het Algemeen Reglement tussen de algemene kerkenraad en de bijzondere kerkenraad valt weg, zodat in Ontwerp-1947 de diakenen in alle gevallen deel uitmaken van de kerkenraad. Wel kent Ontwerp-1947 afzonderlijke colleges binnen de kerkenraad. Zo vormen de diakenen het plaatselijk diaconaat, de ouderlingen-kerkvoogd de plaatselijke kerkvoogdij, de predikanten het ministerium en samen met de ouderlingen het consistorium. In artikel V wordt opgemerkt dat de ouderlingen samen het presbyterium vormen, maar aan dit college wordt geen aparte taken toebedeeld. Gravemeyer, Berkelbach van der Sprenkel en Noordmans formuleerden bezwaar tegen een eventueel afzonderlijk presbyterium, dat onder een eigen voorzitter vergaderen kan, omdat vooral in kleinere gemeenten de predikant zo teveel alleen komt te staan.300

In samenhang met de voorgestelde verplichte decentralisatie van grote gemeenten in wijkgemeenten, zoals in hoofdstuk 4.2. aan de orde is geweest, kent Ontwerp-1947 wijkkerkenraden en zogenaamde grote kerkenraden. Uitgegaan wordt van de gedecentraliseerde gemeente, zodat de wijkgemeente als eerste wordt geregeld. Uitgangspunt is de wijkgemeente met één predikantsplaats en een eigen wijkkerkenraad (ord. 2 art. 7 en 8). De centrale gemeente kent een grote kerkenraad aan wie enkele centrale opdrachten is toevertrouwd, zoals de bepaling van getal, plaats en tijd van de kerkdiensten, het bijbelonderricht op de scholen, de vertegenwoordiging van de centrale gemeente bij de overheid en, tezamen met de betreffende wijkkerkenraad, de verkiezing van de predikant.301

Nieuw in de samenstelling van de meerdere vergaderingen is dat op voorstel van het Bouwplan ook de diakenen en de ouderlingen-kerkvoogd hiervan deel uitmaken. Dit is niet alleen een ingrijpende verandering ten opzichte van het Algemeen Reglement, maar ook ten opzichte van de Dordtse Kerkorde. Bij de bespreking van het ambt is al aan de orde geweest dat hiertegen bezwaren bestond in de commissie. Noordmans en Severijn willen geen diakenen in de meerdere ambtelijke vergaderingen. Noordmans wil het hooguit voor de ‘buitengewone classicale vergaderingen’, een vergadering die Ontwerp-1938 kende, maar die niet voorkomt in Ontwerp-1947. Wesseldijk daarentegen meent dat het diaconale leven niet meer door een plaatselijke diaconie kan worden afgedaan en dat het in de kerkorde de weg moet vinden naar een breder verband. Ook Wagenaar verdedigt de plaats van diakenen in de meerdere vergaderingen. Hij merkt


300 Cie. Kerkorde, 518.
301 Hoewel het principe van de wijkkerkenraad rondom een predikantsplaats in de Kerkorde van 1951 bleef bestaan, leverde het uitgangspunt van de gedecentraliseerde gemeente civielrechtelijke problemen op. Een speciaal voor dit vraagstuk ingestelde commissie adviseerde de Generale Synode in 1950 het uitgangspunt te nemen in de centrale gemeente, opdat deze rechtspersoonlijkheid zou bezitten zonder ook alle wijkdiaconieën en wijkkerkvoogdijen rechtspersoonlijkheid te geven. Dit voorkwam splitsing van gelden en goederen.

|264|

op dat de diaconia een belangrijk aspect is van het kerkelijk leven en dat het wordt afgesneden als de diakenen geen deel uitmaken van de meerdere vergaderingen.302 Berkelbach van der Sprenkel meent daarentegen dat de positie van het presbyteriaat wordt gedrukt wanneer de diakenen in de regeertaak gaan delen. Emmen vraagt zich af of de reformatoren met hun scherpe onderscheid tussen de ambten van ouderling en diaken, de centrale nieuwtestamentische figuur van de diaconie wel volledig recht hebben gedaan. Zijns inziens kunnen de gezichtspunten vanuit de diaconia op het opzicht zeer bevruchtend werken. De commissie besluit de diakenen zitting te geven in alle meerdere ambtelijke vergaderingen, maar ze verkleint wel het aantal diakenen ten opzichte van het Bouwplan. In Ontwerp-1947 is de verhouding in de Generale Synode tussen de afgevaardigde ambtsdragers als volgt: 25 predikanten, 15 ouderlingen, 5 ouderlingen-kerkvoogd en 5 diakenen. De verhouding tussen predikanten en niet-predikanten is dus 1 staat tot 1, maar de onderlinge verhouding is niet gelijk. In het Bouwplan was de onderlinge verhouding tussen de diakenen, ouderlingen-kerkvoogd en ouderlingen wel gelijk.    

Nieuw in vergelijking tot het Algemeen Reglement is het bestaan van de provinciale kerkvergaderingen. Ontwerp-1929 stelde in overeenstemming met de Dordtse Kerkorde een ambtelijke vergadering op het provinciale niveau voor. Op uitdrukkelijk verzoek van Scholten wordt er op provinciaal niveau niet van een synode gesproken, maar van een kerkvergadering. De naam provinciale synode volgt uit de staatkundige soevereiniteit van de provincies die niet juist meer is, zo redeneert Scholten.303 De commissie vindt het bestaan van een tussenlichaam tussen de classes en de Generale Synode belangrijk met name voor taken van toezicht en kerkvisitatie. De provinciale kerkvergaderingen worden ingeschakeld om het contact tussen raden en gemeenten te bevorderen. Dit werkt tevens decentraliserend.

Op voorstel van Wagenaar wordt voor de meerdere vergaderingen vastgesteld dat de leden voor langere tijd zitting hebben, zodat er een zekere continuïteit komt onder de leden die geen predikant zijn. Voor de classicale vergaderingen hebben naast de permanente zitting van de predikanten de afgevaardigde ouderling en diaken drie jaar zitting. In de provinciale kerkvergadering hebben de afgevaardigden vier jaren zitting en in de Generale Synode hebben de afgevaardigden vijf jaren zitting. Wagenaar verdedigt de langere zittingstijd vanuit het oogpunt van de continuïteit en voegt eraan toe ‘zonder gevaar voor episcopale stoutigheden’.304

 

Moderamen

Ontwerp-1947 bepaalt dat elke ambtelijke vergadering onder leiding staat van een moderamen. Voor de meerdere vergaderingen worden deze buiten de vergadering uitgebreid tot een breed-moderamen en dit wordt in één artikel (ord. 1 art. 21) geregeld. In deze permanente organen zijn de besturen uit het Algemeen Reglement te herkennen, zij het dat Ontwerp-1947 de binding tussen de ambtelijke vergadering en dit permanente orgaan wijzigt, zodat zij nadrukkelijk in verantwoording aan en in opdracht van de ambtelijke vergaderingen werken. De Algemene Synodale Commissie, die onder de Werkorde voor de interim periode taken van de synode had overgenomen, bestaat niet meer in Ontwerp-1947. De Generale Synode heeft in Ontwerp-1947 de


302 Cie. Kerkorde, 399-400.
303 Cie. Kerkorde, 247.
304 Cie. Kerkorde, 322.

|265|

zogenaamde synodus contracta, die tot taak heeft te verrichten wat de Generale Synode aan haar delegeert (ord. 1 art. 13) en bovendien als haar breed moderamen fungeert (ord. 1 art. 21).

Aan de moderamina komen belangrijke taken toe. Zo moet zij behandeling van zaken door die vergadering voorbereiden, besluiten van de ambtelijke vergaderingen uitvoeren en spoedeisende zaken in naam van de ambtelijke vergadering afdoen en verrichten wat in de ordinanties verder tot taak is gesteld (ord. 1 art. 20). Verder worden deze brede moderamina belast met het leiden en coördineren van de arbeid van de organen van bijstand van de ambtelijke vergaderingen (ord. 1 art. 21). Bij deze coördinerende taak wordt uitdrukkelijk vermeld dat de moderamina dit doen in naam van, naar de lijnen getrokken door en in verantwoording aan de ambtelijke vergaderingen. Het verschil met het Algemeen Reglement is niet zozeer dat de taken van de besturen onbelangrijker worden, maar vooral dat de ondergeschiktheid aan de ambtelijke vergaderingen uitdrukkelijker is geregeld.

De preses en de assessor van de moderamina worden voor een jaar verkozen. De scribae worden voor een langere tijd gekozen. De zittingstermijn van de scriba van het breed moderamen van de classicale vergadering is drie jaar en van de provinciale kerkvergadering is vier jaar. De secretaris-generaal wordt echter voor onbepaalde tijd benoemd.305

 

Taakafbakening

In zijn algemeenheid vindt in artikel V van Ontwerp-1947 de afbakening plaats tussen de taken van de verschillende ambtelijke vergaderingen. Met de woorden uit artikel 30 van de Dordtse Kerkorde wordt bepaald dat ‘in de meerdere vergaderingen geen andere zaken zullen worden behandeld, dan die in de mindere vergaderingen niet kunnen worden afgedaan, of naar de orde der kerk tot het werk van de meerdere vergadering behoren’. Zowel de Commissie voor beginselen van Kerkorde als de Commissie voor de Kerkorde geven de algemene kerk belangrijke taken, waardoor aan de meerdere ambtelijke vergaderingen meer taken worden toebedeeld. Hierbij denken we vooral aan het accent dat de Generale Synode heeft gekregen. 

De taak van de afzonderlijke ambtelijke vergaderingen wordt in algemene bewoording omschreven. In navolging van Wagenaar worden de verschillende taken niet afzonderlijk opgesomd. Zijn uitgangspunt is dat deze organen als levende organen weten wat zij doen moeten. Voor ambtelijke vergaderingen als energiecentra acht hij een uitgewerkte regeling niet gewenst.306 De taakomschrijving van de vier ambtelijke vergadering lijkt sterk op elkaar. Zo krijgen zij alle tot taak leiding te geven aan het leven en werken in hun gebied. Ook het opzicht behoort tot taak, zij het naar de bepalingen van de ordinantie voor het opzicht. Zoals al eerder aan de orde is gekomen, ruimt Ontwerp-1947 hiervoor een grote plaats in voor de visitatoren op provinciaal niveau. Dit tot teleurstelling van met name Van Ruler, die vond dat de classicale vergaderingen meer in het opzicht over de predikanten betrokken behoorden te worden.

Als specifieke taak van de kerkenraad wordt genoemd het onderhouden van de dienst van Woord en sacramenten. Deze dienst behoort bij de plaatselijke gemeente. In navolging van de Werkorde vindt hierin de kern van de kerk haar uitdrukking. In de taak van


305 Hierover vindt in de commissie geen discussie plaats.
306 Cie. Kerkorde, 321.

|266|

de kerkenraad om leiding te geven aan de ‘dienst van de gemeente in de wereld’ komt bovendien het apostolaire in de opdracht van de gemeente tot uitdrukking.

Bij de taak van de classicale vergaderingen valt op het geven van consideraties. Van belang is verder dat in elke ambtelijke vergadering de afgevaardigden verslag uitbrengen over hetgeen in de meerdere vergadering is besproken, zodat er niet alleen naar boven toe, maar ook naar het grondvlak toe een uitwisseling plaatsvindt. Zoals al aan de orde kwam, heeft de provinciale kerkvergadering in het bijzonder een coördinerende taak, wat tot uiting komt in het overleg tussen de scribae van de provinciale kerkvergaderingen onder leiding van de secretaris-generaal (ord. 1 art. 9). Aan de Generale Synode wordt het getuigen met en voor de kerk in al haar geledingen jegens overheid en volk van het evangelie van Jezus Christus met name genoemd. Ook het gehoor geven aan de roeping inzake de eenheid der Christelijke kerk wordt specifiek opgedragen aan de Generale Synode. Deze twee taken zijn letterlijk overgenomen uit de Werkorde. Het nemen van initiatieven door de ambtelijke vergaderingen wordt in de taakomschrijving aangemoedigd. 

 

Werkgemeenschappen

Ontwerp-1947 kiest er uitdrukkelijk voor om het karakter van de ambtelijke vergaderingen niet alleen te omschrijven als organen voor de regering van de kerk, maar ook als werkgemeenschappen voor de arbeid van de kerk in de wereld.307 In de Werkorde kwam het belang hiervan al aan de orde. In het Bouwplan werd dit overgenomen, alleen merkte Wagenaar in het Bouwplan op, dat het hier werk betrof waarvoor de ambtelijke vergaderingen niet gekozen zijn en waartoe zij door hun aantal en geringe vergaderfrequentie ook niet bij machte zouden zijn.308 Wagenaar liet dus duidelijk merken dat hij twee soorten arbeid op het oog had, die moeilijk beide door de ambtelijke vergaderingen verricht kunnen worden, wat voor hem aanleiding was om vooral met betrekking tot de tweede taak allerlei organen van bijstand te creëren om de ambtelijke vergaderingen heen.

In Ontwerp-1947 worden deze beide taken aan de ambtelijke vergaderingen gegeven. Aan de ene kant bevordert dit de helderheid van de opdracht aan de ambtelijke vergaderingen. Aan de andere kant wordt zo de spanning verdoezeld, die Wagenaar wel duidelijk aanwees in het Bouwplan, namelijk dat de arbeid van de kerk in de wereld geen werk betreft dat de ambtelijke vergaderingen kunnen verrichten. De oplossing voor dit dilemma is in Ontwerp-1947 dezelfde als in het Bouwplan, namelijk dat de ambtelijke vergaderingen vooral de leiding over de arbeid toekomt. Deze laten zich hierin bijstaan door organen van bijstand die, zowel door middel van voorlichting door deskundigen op een bepaald gebied als door middel van de daadwerkelijke uitvoering, de kerk helpen deze arbeid te verrichten in de wereld.

In de omschrijving van het arbeidsveld van de ambtelijke vergaderingen wordt genoemd dat leden van de organen van bijstand als adviseurs voor bijzondere werkzaamheden kunnen worden uitgenodigd aan de vergadering deel te nemen. Via deze adviseurs moet er een wisselwerking komen tussen het werk van de organen van bijstand en de ambtelijke vergaderingen. Aan deze adviseurs en de organen van bijstand in de structuur van de kerk, die een stempel op Ontwerp-1947 hebben gedrukt, wordt de volgende paragraaf gewijd.


307 Ontwerp-1947, 9.
308 Cie. Kerkorde, XLII.

|267|

4.4.2. Organen van bijstand (art. VI)

Het gesprek in de commissie over de positie van de organen van bijstand wordt aanvankelijk gekenmerkt door bezwaren, die met name tegen de praktijk van het functioneren van de raden onder Kerkelijk Overleg zijn gegroeid. Zeydner verwoordt de bezwaren als hij opmerkt dat ‘de raden zich tot al te zelfstandige complexen uitbouwen op een wijze die niet past bij de structuur van een presbyteriale kerkorde’.309 Haitjema voegt eraan toe dat de verzelfstandiging zich vooral voordeed sinds Kerkelijk Overleg geen plenaire zittingen hield. Deze bezwaren waren voor Wagenaar reden om in het Bouwplan de raden af te schaffen en te vervangen door een stelsel van deputaten die ondergeschikt aan de ambtelijke vergaderingen zouden werken. Ook Gravemeyer wil aanvankelijk het liefst van de raden af en stelt voor het werk van Gemeenteopbouw in te bouwen in de moderamina, zodat die stimulerend zullen werken.310 Zeydner wijst op het belang van het stimulerende werk van de organen van bijstand dat zijns inziens vooral zijn invloed moet doen gelden tot in de gemeenten. Verder bestaan er bezwaren tegen de uitvoerende macht van de organen. Gravemeyer en Zeydner willen dat de raden alleen stimulerend werken en niet uitvoerend. Zeydner haalt een voorbeeld uit de Rotterdamse praktijk aan waarin ‘de synodale jeugdraad mooi werk doet, maar dat tot spanningen met de plaatselijke jeugdraad leidt’.311

Haitjema heeft bezwaar tegen de door Wagenaar voorgestelde naam ‘deputaten’, dat zijns inziens te veel het individuele benadrukt en de eenheid van de raden naar de achtergrond brengt.312 Gravemeyer herinnert de commissie eraan hoe de gedachte om een groot stimulerend verband rondom het te besturen apparaat in St. Michielsgestel werd geboren en dat zo de raden zijn ontstaan. Hij wijst ook op de oorzaak van de problemen, namelijk dat het werk van de raden pas recent groeit. Vergroeiingen moeten afgewezen worden, zo merkt hij op. Gravemeyer zegt hiermee als het ware dat de kracht tegelijk de zwakheid van het werk van de raden is. De kracht is dat het werk betreft dat organisch gegroeid is, dus dat de commissie een regeling maakt voor een bestaande situatie en geen theoretische structuur ontwerpt. De zwakheid is dat er in het gegroeide werk vergroeiingen zijn, namelijk dat de raden veel te zelfstandig zijn gaan optreden. Met zijn advies om te zoeken naar een reglementering die de bezwaren ondervangt, wijst hij de commissie een weg uit de bezwaren.313

Ondanks de bezwaren willen de meeste commissieleden het stimulerende werk van de organen niet missen. Voorzitter Berkelbach van der Sprenkel constateert dat de kerk bezig is aan de raden te wennen en hij vraagt zich af of de commissie geen onrust schept door alles te veranderen. Hij vraagt of de commissie en met name Wagenaar de zaak onder de naam van raden durft te handhaven. Wagenaar geeft zich gewonnen als anderen de voorwaarde als volgt formuleren: ‘als de bloedsomloop van het kerkenwerk maar gestuwd wordt’.314


309 Cie. Kerkorde, 284.
310 Over de rol van Gemeenteopbouw in de kerk, namelijk of het werk van Gemeenteopbouw in de kerk ingebouwd moest worden of dat er altijd naast de kerk een stimulerend orgaan nodig zou blijven, bestond binnen Gemeenteopbouw zelf verschil van mening, waarbij Gravemeyer tegenover Kraemer stond. Kraemer zag een zelfstandige  rol weggelegd voor Gemeenteopbouw als ‘vrij bewegend geweten’. Zie J. Bruin, Kerkvernieuwing, 60 en 82.
311 Cie. Kerkorde, 285.
312 Cie. Kerkorde, 284.
313 Cie. Kerkorde, 285.
314 Cie. Kerkorde, 287.

|268|

De commissie zoekt vervolgens naar wegen waarop dit bewerkstelligd kan worden; of zoals Boonstra het zegt: het komt erop neer de juiste coördinatie te vinden tussen de verschillende lichamen. Dit blijkt niet zo eenvoudig. Zo vreest Vixseboxse dat het inbouwen van Gemeenteopbouw in de structuur van de kerk kan leiden tot verstarring, tot verzwakking van haar stimulerende werking.315 De Vos bevestigt dit bezwaar als hij opmerkt dat alle officiële instanties gemakkelijk verstarren. Dit zijn argumenten die pleiten tegen het opnemen van het radenwerk in de structuur van de kerk. Haitjema sust deze bezwaren als hij opmerkt dat het gevaar van de steriliteit van de officiële instantie tot het minimum wordt gereduceerd door de nieuwe stand van zaken in de nieuwe kerkorde.316

De commissie bespreekt vervolgens hoe de coördinatie het best kan geschieden en hiervoor komt aan de orde de binding aan de ambtelijke vergaderingen, de kwestie van de benoemingen, de plaats van de adviseurs van de organen in de ambtelijke vergaderingen en de vraag wie de organen van bijstand in het leven kan roepen.

Het voorstel uit het Bouwplan om de organen van bijstand uit te bouwen naar elk niveau in de kerk wordt door de vergadering aangenomen. Berkelbach van de Sprenkel beseft dat de kerk zo een totaal nieuwe structuur krijgt.317 Op voorstel van Wagenaar wordt bovendien een apart kerkordeartikel gewijd aan deze organen van bijstand artikel VI.318 Zo krijgen deze organen in Ontwerp-1947 meer nadruk dan in het Bouwplan, waarin ze in de slotalinea van het artikel van de ambtelijke vergaderingen een plaats kregen. De commissie besluit daarentegen niet om een aparte ordinantie te wijden aan de organen van bijstand, maar om hun plaats verder in ordinantie 1 van de ambtelijke vergaderingen te regelen. Wagenaar vindt dat plaatsing daar wijst op het afhankelijk en dienend karakter van deze organen.319

 

Apostolaire uitbouw

Met de algemene aanduiding ‘organen van bijstand’ krijgen allerlei organen met een specifieke opdracht een plaats in art. VI van Ontwerp-1947 zonder dat de verschillende organen apart opgesomd worden. Deze organen van bijstand heten in de plaatselijke gemeente kerkenraadscommissies en alleen in geval van de Generale Synode wordt van raden gesproken. Vergelijken we de lijst met deputaten uit het Bouwplan met de in Ontwerp-1947 voorkomende raden dan is er grote overeenstemming. Ontwerp-1947 kent 15 raden en daarnaast vaste commissies. De achtergrond van de meeste raden wordt gevormd door de apostolaire visie op de taak van de kerk, zoals die zich voor en in de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde en die onder leiding van Kerkelijk Overleg leidde tot de instellingen van raden en werkgroepen. Zo is er de raad voor: de arbeid onder Israël, de zending, voor zaken van kerk en overheid, voor vragen van kerk en samenleving (met de vaste commissies voor onder andere radio-omroep, filmwezen, sport en ontspanning, sociaal en economisch terrein), voor arbeid onder buitenkerkelijken (met het instituut Kerk en Wereld), raad voor het jeugdwerk, voor zaken van kerk en school, voor de eredienst en de raad voor het verband met andere kerken. Daarnaast kent Ontwerp-1947 enkele raden die meer met het oog op het interne leven


315 Cie. Kerkorde, 286.
316 Ibidem.
317 Cie. Kerkorde, 285.
318 Cie. Kerkorde, 262.
319 Cie. Kerkorde, 452.

|269|

van de kerk gericht zijn, zoals de algemene kerkvoogdijraad, de algemene diaconale raad, de raad voor de traktementen en pensioenen. Onder de gemeenschappelijke noemer van ‘de zorg voor de dienst van de kerk op de verschillende terreinen van het leven’ krijgen beide soorten organen een plaats in artikel VI. De meeste raden zijn echter met het oog op de apostolaire roeping van de kerk ingesteld. Vandaar dat in de commissie gesproken wordt van de apostolaire uitbouw van de kerk als zij spreekt van de opname van de organen van bijstand in de structuur.

De commissie neemt niet uit het Bouwplan over de wijze waarop de organen van bijstand in het leven worden geroepen en de wijze waarop de leden benoemd worden. Met name Haitjema wil veel meer dan in Wagenaars voorstel de nadruk leggen op de ‘centrale leiding van bovenaf’. Haitjema vindt dat Wagenaars voorstel ‘al te veel wierook gebrand op het altaar van de structuur van omlaag naar omhoog’.320 Zo zag Wagenaar de nodige doorstroming van boven naar beneden door de kerk met het voorstel dat de benoemingen van de leden van de organen van bijstand (deputaten) zou geschieden door de ambtelijke vergaderingen in overleg met de op het eerstvolgende hoger niveau gelegen orgaan van bijstand.321 Haitjema meent echter dat de Generale Synode zowel de organen als de benoemingen van bovenaf moet construeren. Zijns inziens hangt dit samen met de dialectische spanning in het kerkbegrip tussen de algemene kerk en de plaatselijke gemeente. Wil de commissie deze spanning handhaven, dan zal de leiding van bovenaf geregeld moeten worden. Haitjema wijst erop dat dit niets episcopaals is, maar dat het de erkenning betreft van de algemene kerk.322 In Haitjema’s roep om leiding van boven is de stem van Kraemer te herkennen, die door leiding van boven, het grondvlak wilde stimuleren. Bovendien is hierin de methode van Gemeenteopbouw te herkennen, waarbij gedelegeerden gezonden werden naar ‘lagere’ vergaderingen om die op te wekken en te stimuleren.

In het geval van de benoemingen neemt de commissie Haitjema’s nadruk op leiding van boven over en vergroot ze zo de rol van de Generale Synode. Zoals in ordinantie 1 artikel 22 van Ontwerp-1947 wordt voorgesteld, benoemen de classicale vergadering en de provinciale kerkvergadering de leden van de hulporganen in ‘overleg met de Generale Synode’. In het Bouwplan werd daarentegen voorgesteld dat overlegd zou worden met het eerstvolgende ‘hogere’ bestuur. Ook wordt de centrale rol van de Generale Synode zichtbaar in artikel VI Ontwerp-1947, waarin deze het initiatief neemt tot het in het leven roepen van raden. Deze centrale rol gaat echter niet zover dat de Generale Synode ook het initiatief neemt tot het in het leven roepen van organen op het provinciale en classicale niveau. Een voorstel in deze richting werd afgewezen, omdat dit het evenwicht zou verstoren tussen de lijn van boven naar beneden en de lijn van beneden naar boven.323 Wel moet er overleg plaatsvinden met de Generale Synode, wat is neergelegd in artikel VI. Indien een provinciale kerkvergadering of een classicale vergadering wil overgaan tot de instelling van een orgaan van bijstand, dan doen zij dit


320 Cie. Kerkorde, 286.
321 In zijn oorspronkelijke voorstel geschiedde de benoeming van de deputaten door de desbetreffende ambtelijke vergadering in overleg met de op het eerstvolgende hoger niveau gelegen gecommitteerden.
322 Cie. Kerkorde, 285.
323 Cie. Kerkorde, 307 en 518.

|270|

in overleg met de Generale Synode.324

De zinsnede uit het Bouwplan artikel V dat ambtelijke vergaderingen ‘zich doen terzijde staan’ en in de ordinanties dat zij ‘worden bijgestaan’, is naar de mening van Severijn te imperatief gesteld. Hij ziet in een imperatieve formulering het gevaar dat de synode werk van zich afschuift. Hij vreest in de raden een episcopale figuur die de waardigheid van de synode aantast. Hij pleit voor een facultatieve formulering, bijvoorbeeld de toevoeging ‘indien de synode het zelf niet kan afhandelen’, zodat het aan de competentie van de synode overgelaten wordt of een raad gehandhaafd wordt.325 De Vos benadrukt tegenover Severijn dat de figuur van de raad niet een uitbouw is van de episcopale kerkorde, maar van de presbyteriale kerkorde.326 Om de nadruk op de Generale Synode tegenover de organen van bijstand te benadrukken, wordt in dit verband op voorstel van Van Ruler in artikel VI het facultatieve element ingevoegd met de woorden ‘wanneer de zorg voor de dienst der kerk op de verschillende terreinen des levens dit vereist’.327 Zo is het de synode en geen ander lichaam dat de noodzaak tot een orgaan bepaalt.

 

Adviseurs

Met betrekking tot de adviseurs valt op dat Ontwerp-1947 slechts vier vaste afgevaardigden van raden in de Generale Synode kent. Ter synode zijn alleen de algemene diaconale raad, de algemene kerkvoogdijraad, de raad voor de zending en de generale financiële raad permanent vertegenwoordigd.328 De commissie wil dat de overige adviseurs alleen ter vergadering worden geroepen als ze nodig zijn. Dit betekent een drastische vermindering van het aantal vaste adviseurs ter synode in vergelijking tot het Bouwplan, dat twaalf raden vast vertegenwoordigd wist in de synode.329

Dezelfde beweging van veel vaste vertegenwoordigers naar weinig is geconstateerd bij de totstandkoming van de Werkorde, waarin aanvankelijk in de nota van Wagenaar vijftien gedelegeerden ter synode waren voorgesteld en welk aantal uiteindelijk door de besprekingen in de Commissie voor de Werkorde was teruggebracht tot acht permanente vertegenwoordigers van zes raden.

Wagenaar en De Vos benadrukken de noodzaak van vaste adviseurs. De Vos wijst erop dat de raden juist verzelfstandigen als er geen vaste verbinding met de synode is. Heel opmerkelijk is de visie van Wagenaar, namelijk dat hij een permanente aanwezigheid in de synode nodig acht ‘om de geest van de synode te doen indringen in de raden’.330


324 In de Kerkorde van 1951 is artikel VI op punt dit gewijzigd. Daarin is het niet de Generale Synode die organen van bijstand in het leven roept, maar worden deze bij ordinantie in het leven geroepen. Het verschil is dat de kerk (de classicale vergaderingen) dan meebeslist over de vraag of een ordinantie moet worden toegevoegd of juist geschrapt. De motivatie in de Generale Synode voor deze wijziging is dat het presbyteriale element zo versterkt wordt. Handelingen der synode 1948, 134.
Door deze wijziging is het procedureel minder eenvoudig een orgaan in het leven te roepen, omdat het nu de procedure voor de wijziging van een ordinantie moet doorlopen.
325 Cie. Kerkorde, 305.
326 Cie. Kerkorde, 306.
327 Ibidem.
328 Cie. Kerkorde, 521.
329 In de Kerkorde van 1951 is in de regeling van de adviseurs het aantal permanent vertegenwoordigde raden uitgebreid van de genoemde vier in Ontwerp-1947 naar negen. In Ordinantie 1 art. 10 zijn naast de genoemde vier raden ook de volgende raden permanent vertegenwoordigd: raad voor de arbeid ter verbreiding van het Evangelie, raad voor het jeugdwerk, raad voor de zaken van kerk en theologie, raad voor de herderlijke zorg, raad voor het verband met andere kerken.
330 Cie. Kerkorde, 521.

|271|

Dit is het tegenovergestelde van de gedachte in de Werkorde, namelijk: dat de vaste adviseurs ter synode juist nodig waren om de geest van de synode te beïnvloeden. Daarentegen willen Gravemeyer en Emmen geen vaste adviseurs ter synode, maar willen ze alleen de mogelijkheid geven dat de adviseurs opgeroepen kunnen worden. Met de vermindering van de vaste adviseurs wil Ontwerp-1947 een te overheersende rol van de raden in de Generale Synode voorkomen en wil zij de nadruk op de zelfstandige positie van de synode benadrukken.

De regeling van de adviseurs bestaat verder daaruit dat op het niveau van de kerkenraad de adviseurs van de kerkenraadscommissies facultatief deelnemen op initiatief van de kerkenraad. Voor de classicale vergadering en de provinciale kerkvergadering neemt van elk classicaal respectievelijk provinciaal orgaan van bijstand één lid als adviseur deel.

Om de verzelfstanding van de raden verder tegen te gaan, schrijft Ontwerp-1947 een overleg voor tussen de voorzitters en de secretarissen van de raden met het breed moderamen van de synode (ord. 1 art. 22 lid 7).

Tenslotte stelt Wesseldijk voor het radenwerk te decentraliseren en een grotere rol te geven aan de provincies.331 Ook ziet hij meer kans om het werk van de organen van bijstand dichterbij de gemeenten te brengen door de scriba van de provinciale kerkvergadering nadrukkelijker bij het werk van de raden te betrekken.332 In ordinantie 1 artikel 9 lid 7 wordt deze gedachte neergelegd in de bepaling dat de scriba’s van de provinciale kerkvergaderingen tenminste eenmaal per kwartaal bijeenkomen om onder leiding van de secretaris-generaal van de kerk de hun toevertrouwde belangen te bespreken.

 

Verschillende visies

Binnen de commissie zijn verschillende visies herkenbaar tegenover de organen van bijstand in de structuur van de kerk. Deze verschillen worden duidelijk als men bijvoorbeeld spreekt over de vraag van de noodzaak van de raad van de catechese.333 Severijn, die altijd tegenstander is geweest van de raden, vindt dat er voor de catechese geen permanente raad nodig is. Hij ziet de nood der catechese als een acuut verschijnsel, waarvoor een commissie ad hoc benoemd kan worden. De Vos meent daarentegen dat de catechese een voorwerp van voortdurende zorg is voor de kerk. Emmen is het met De Vos eens en vindt dat deze situatie van de kerk een raad nodig maakt. Boonstra, over het algemeen sceptisch ingesteld, wil deze dingen niet te hoog aanslaan; men is catecheet of men is het niet, zo merkt hij op. Zo heeft zijns inziens al het onderricht in de nieuwe didactiek ook maar weinig goede onderwijzers opgeleverd! Haitjema stelt in dit geval een compromis voor door ten behoeve van de catechese een commissie te vormen die valt onder de raad voor kerk en theologie. Van Ruler ziet de zaak echter in veel groter en breder perspectief. In de eerste plaats ziet hij door Haitjema’s compromis het grote belang van de catechese in het gedrang komen. Hij wil de catechese tegen de achtergrond zien van het dringen van de kerk in de cultuur. Dit moet zo diep gaan, dat ook de pedagogie moet worden gekerstend. Eigenlijk zou er een leerstoel voor de pedagogiek moeten komen vanuit de visie van de hervormde belijdenis, aldus Van Ruler.


331 Ibidem.
332 Cie. Kerkorde, 535.
333 Cie. Kerkorde, 539.

|272|

De verschillende posities van enerzijds de raden onnodig vinden tot anderzijds in de raden nog maar een begin zien van de verwezenlijking van het werk van de kerk in de cultuur, laten de diversiteit van de meningen zien, die alle hebben meegesproken over de structuur van de kerk en die hebben besloten tot het incorporeren van het werk van de raden in de structuur van de kerk.

De regeling met betrekking tot de inbouw van de organen van bijstand ontmoet in met name Severijn en Noordmans blijvende tegenstanders. Op de positie van Noordmans willen we hieronder nader ingaan. Severijns bezwaar tegen de raden hangt samen met de nadruk die hij op de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente legt. Deze nadruk is kenmerkend voor Severijns visie op de kerk die hij in beide kerkordecommissies verdedigde. De commissie heeft zijn nadruk op de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente niet overgenomen, maar daartegenover mede onder invloed van Haitjema gewezen op de dialectiek in het kerkbegrip, dat naast de plaatselijke gemeente ook het kerkzijn van de algemene kerk benadrukte. De invloed van de raden acht Severijn een beperking van deze zelfstandigheid. Samen met Noordmans ziet hij de positie van de predikant in de knel komen. Beiden vrezen te weinig ruimte voor de predikant om zijn gewone ambtswerk te verrichten. Severijn vindt dat de gewone herderlijke arbeid in de gemeente vooraan moet staan en hij vreest dat de predikanten in het netwerk van de raden verward zullen raken. Hij voorziet dat het presbyteriale karakter van de kerkorde zal lijden onder al die raden.

 

Noordmans en de kerkorde

Noordmans wordt uitgenodigd deel te nemen aan het werk van de commissie en om zo de door het overlijden van Scholten op 1 mei 1946 opengevallen plaats in te vullen. De meeste zaken zijn inmiddels in hoofdlijn besproken en uitgewerkt in kerkordebepalingen als Noordmans in oktober 1946 zijn eerste vergadering meemaakt.334 In overeenstemming met zijn in 1944 geformuleerde kritiek op het functioneren van Gemeenteopbouw en zijn polemiek tegen Kraemer, zoals aan de orde kwam in hoofdstuk 1, waarschuwt Noordmans in de Commissie voor de Kerkorde ervoor ‘alles volledig kerkelijk maken’. Hij is bang dat de kerk teveel voor zich opvraagt, waardoor het karakter van de kerk teveel wijzigt. Liever ziet hij dat Ontwerp-1947 meer zaken afleidt, zodat er meer ruimte blijft voor het ‘echt gemeentelijke’.335 Ook in het verdere commissiewerk blijft Noordmans bezwaar hebben tegen de organen van bijstand in de kerk. Op dit punt van zijn kritiek willen we hier in het bijzonder ingaan omdat Noordmans immers in Ontwerp-1933 een apostolaire uitbouw van de presbyteriale kerkstructuur bepleitte, die naast de mogelijkheid tot het vormen van huisgemeenten buiten de plaatselijke gemeente, met name opviel door het in het leven roepen van commissies op allerlei gebied. Zo kende in het Kerkopbouwontwerp-1933 in artikel 67 de Algemene Synode de volgende bijzondere commissies, namelijk een commissie voor belijdenis en liturgie, voor uit- en inwendige zending, voor de diaconale belangen, voor het onderwijs, voor de huisgemeente, voor de beheerszaken en voor het onderhouden van oecumenische betrekkingen. Deze commissies zouden bij de Algemene Synode tot taak hebben advies uit te brengen en ook daadwerkelijk contact te onderhouden met andere organen. Deze commissies brengen jaarlijks verslag uit aan de Algemene Synode. Bovendien


334 Cie. Kerkorde, 388.
335 Cie. Kerkorde, 395.

|273|

stelde Ontwerp-1933 in artikel 68 voor dat eenmaal in de drie jaar een bijzondere synodale bijeenkomst zou worden gehouden, de brede Algemene Synode genaamd, waarbij met adviserende stem afgevaardigden van deze bijzondere commissies deel nemen. Kerkherstel wordt hiervoor gewonnen en dit voorstel wordt (uitgebreid met een commissie voor het jeugdwerk) overgenomen in Ontwerp-1938.

De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat Ontwerp-1947 met zijn organen van bijstand in hoofdlijn uitwerkt wat Kerkopbouw voorstelde om aan de presbyteriale structuur toe te voegen en wat onder andere door Noordmans in die jaren op gang is gebracht. Noordmans vindt echter de apostolaire uitbouw van Ontwerp-1947 te georganiseerd. Hij wijst ter vergelijking op artikel 9 van Ontwerp-1938 dat voor de kerkelijke vergaderingen de mogelijkheid schiep in contact te komen met bestaande verenigingen. Hiermee zegt Noordmans dus dat Ontwerp-1938 zich beperkte tot het organiseren van de contacten zonder alle verenigingen kerkelijk te maken.

Hoewel Noordmans met de verwijzing naar artikel 9 van Ontwerp-1938 geen volledig beeld geeft van wat mede door hem werd voorgesteld in de jaren dertig, wordt met deze verwijzing wel Noordmans kritiek duidelijk: Ontwerp-1947 maakt alles veel te kerkelijk.

Nu heeft Noordmans gelijk dat Ontwerp-1947 in verhouding tot Ontwerp-1938 veel meer werk in de structuur van de kerk inbouwt. Een verschil tussen Ontwerp-1938 en Ontwerp-1947 is bijvoorbeeld dat het Ontwerp-1938 eenmaal in de drie jaar een bijzondere synodevergadering kende, waarop adviseurs namens de verschillende commissies aanwezig zijn, terwijl Ontwerp-1947 permanente adviseurs van raden bij elke synodevergadering kent. De apostolaire uitbouw in de organen van bijstand met vaste adviseurs ter synode in Ontwerp-1947 is massiever dan die van Ontwerp-1938. Het merkwaardige is echter dat het een ontwikkeling betreft die mede door Noordmans in het leven is geroepen en verdedigd werd in de jaren dertig. Toen deze voorstellen voor commissies in de jaren veertig concreet gestalte kregen in de raden en commissies onder leiding van Kerkelijk Overleg maakte Noordmans geen deel uit van dit overleg, zodat hij ook niet zijn invloed kon aanwenden om deze ontwikkeling tijdig te remmen. Noordmans kritiek komt er dus op neer dat de beweging, die hij in Kerkopbouw mede in gang heeft gezet, zijns inziens in Ontwerp-1947 te ver is doorgevoerd.

 

Evaluatie

Met de regeling van de ambtelijke vergaderingen en de organen van bijstand ontwerpt de commissie een nauw samenhangende en in elkaar grijpende structuur voor het kerkelijke leven van de Nederlandse Hervormde Kerk. In deze structuur krijgen de ambtelijke vergaderingen een centrale plaats. Ambtelijke vergaderingen zijn vergaderingen waarin de ambten bijeen zijn tot regering van de kerk. Vanuit de ambtsvisie van Ontwerp-1947 betekent dit dat het gezag dat Christus aan de ambten geeft, bijeenkomt in de vergaderingen. Vanuit de kerkvisie van Ontwerp-1947 betekent dit dat de ambtelijke vergaderingen niet alleen bijeenkomsten van afgevaardigden zijn, maar dat daarin ook de kerk bijeen is. Het ambtelijk overleg betreft een vrije gedachtewisseling tussen de ambten onder heerschappij van Christus en in dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en in gemeenschap met de belijdenis der vaderen. In de commissie heerst overeenstemming over het voorstel van vier ambtelijke vergaderingen. De afvaardiging van diakenen naar de meerdere ambtelijke vergaderingen stuit op bezwaar bij met name Noordmans en Severijn.

|274|

Aan de ambtelijke vergaderingen komt toe de brede apostolaire taak van de kerk, zoals die zich ontwikkelde in de jaren dertig en begin veertig. Om de kerk en deze vergaderingen bij haar taak te helpen, worden aan deze vergaderingen een stelsel van raden en organen van bijstand gekoppeld. In verhouding tot het Bouwplan krijgt de Generale Synode een zwaarder accent, zodat een centraliserende tendens waarneembaar is in Ontwerp-1947. Enerzijds houdt de nadruk op de Generale Synode verband met de inperking van de te zelfstandige rol die de raden zich in de praktijk onder Kerkelijk Overleg hadden toegemeten. Het betreft hier dus het accent op de ambtelijke vergadering tegenover de raden. Anderzijds wordt deze centrale rol verdedigd vanuit de voorkeur voor centrale leiding over het kerkenwerk. Zo krijgt de Generale Synode een rol in de benoeming van de leden van organen van bijstand, die behoren bij lagere ambtelijke vergaderingen. Dit geeft de Generale Synode een accent boven de classicale vergaderingen en de provinciale kerkvergaderingen, die pas mogen benoemen na overleg met de Generale Synode. Dit wordt in de commissie verdedigd vanuit het accent op de algemene kerk vanuit de dialectiek van het kerkbegrip.

Om de top van de kerk niet te zwaar te belasten en om het werk van de organen van bijstand dichterbij het grondvlak van de kerk te brengen, vindt er een zekere decentralisatie plaats door de scribae van de provinciale kerkvergaderingen een coördinerende taak te geven. Deze regeling beoogt vooral de ambtelijke vergaderingen toe te rusten voor haar taak. Daarnaast willen sommigen in de commissie, met name Zeydner, dat het werk van de raden zijn uitweg vindt in de plaatselijke gemeenten. Dit laatste past binnen de visie van Kraemer, die in Gemeenteopbouw als hoofddoel zag het activeren van gemeenten en gemeenteleden. Hierbij lag echter niet voor iedereen het accent. Zo zag met name Van Ruler dat de gemeenten vooral in de ambtelijke vergaderingen en in de ambtsdragers actief waren.

Over de constructie van de organen van bijstand in de structuur van de kerk bestaat bezwaar binnen de commissie, dat neerkomt op het aantasten van het presbyteriale karakter van de kerk. De belangrijkste overweging ten gunste van het stelsel van stimulerende organen van bijstand rondom de ambtelijke vergaderingen is gelegen in de apostolaire uitbreiding van de taak van de kerk.