|281|

V. Slotbeschouwing

 

De Generale Synode en uw commissie hebben niet alleen vergaderd
maar ook samengewoond, niet zoals hotelgasten dit doen,
maar als samengeroepen kinderen van de Vader van onze Here Jezus Christus.
Daarom is uw arbeid niet het product van loven en bieden,
met tenslotte een compromis, maar vertoont het een evenwichtigheid,
geboren uit het gemeenschappelijk luisteren naar Gods machtig Woord,
en het gemeenschappelijk staan op de bodem van de belijdenis der martelaren
’.
W.A. Zeydner1

 

 

Aan het einde van het onderzoek gekomen, willen wij de aandacht vestigen op de beginselen en achtergrond van de structuur van de Nederlandse Hervormde Kerk, zoals die werd ontworpen door de Commissie voor beginselen van Kerkorde en de Commissie voor de Kerkorde. In de onderstaande beschouwing vatten wij de voornaamste resultaten van het onderzoek samen.

 

Het bepalend beginsel voor de kerkorde en de kerkstructuur van de Hervormde Kerk wordt gevormd door de ecclesiologie van beide commissies. Een belangrijk uitgangspunt voor de beide commissies is geweest dat de kerkstructuur moet passen bij het reformatorische kerkbegrip, zoals dit is neergelegd in de geloofsbelijdenissen van de Nederlandse Hervormde Kerk. Kenmerkend voor de ecclesiologie van de commissies is de visie op de verhouding tussen de zichtbare en de onzichtbare kerk, die inhoudt dat de zichtbare kerk de zichtbaarwording is van de onzichtbare kerk. In deze visie zijn er niet twee kerken, een zichtbare en een onzichtbare, maar betreft het twee zijden van dezelfde kerk. Deze zichtbaarwording hoort tot het wezen van de onzichtbare kerk, de ene, heilige, algemene, christelijke Kerk. Beide commissies geloven dat deze Una Sancta zich ook openbaart in de Nederlandse Hervormde Kerk. Het betreft hier een geloofsvisie. Het is niet zo dat de commissies deze band constateren op grond van de uiterlijke staat van de Hervormde Kerk. Het zijn de geloofsbelijdenissen van de Hervormde Kerk die van deze band getuigen en die de commissies ertoe gebracht hebben deze ecclesiologie als uitgangspunt van haar werk te nemen. Met name de artikelen 27 tot en met 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en vraag en antwoord 54 van de Heidelbergse Catechismus hebben in het werk van de commissies een rol gespeeld.

Binnen de Hervormde Kerk vormde het verschil in kerkbegrip tussen de richtingen een belangrijke element in de strijd om de reorganisatie in de periode van 1927-1939, die met name hevig ontbrandde rondom de kwestie van de leertucht. In deze periode groeide een zeker draagvlak onder de richtingen om in de genoemde ecclesiologie het uitgangspunt te kiezen voor de reorganisatie van de kerkstructuur. Deze ontwikkeling,


1 W.A. Zeydner sprak deze woorden toen hij als preses van de Generale Synode het Ontwerp-1947 in ontvangst nam op 24 november 1947 in de Domkerk te Utrecht, Cie. Kerkorde, 557.

|282|

waarin de overtuiging groeide dat de organisatie van de kerk niet een willekeurige kan zijn, maar een  passende vorm moet zijn bij het wezen van de kerk, de zichtbaarwording van de Una Sancta, werd mede beïnvloed door de Duitse kerkstrijd onder leiding van Karl Barth, die zich uitte in de Barmer Thesen van 1934.       

Dit ecclesiologische beginsel is expliciet neergelegd in artikel I van de Kerkorde van 1951 in de aanhef ‘De Nederlandse Hervormde Kerk, overeenkomstig haar belijdenis openbaring van de ene heilige katholieke of algemene Christelijke Kerk’. Dit expliciet noemen van de confessionele achtergrond van de kerk in de kerkorde is een zeer bewuste keuze geweest van de ontwerpers. Zij wilden niet slechts dat confessionele overwegingen bepalend zouden zijn voor de kerkorde, maar dat bovendien het geestelijke gehalte in de redactie van de kerkorde tot uitdrukking zou komen. Het feit dat theologische overwegingen ten grondslag liggen aan de kerkstructuur wordt bovendien in de kerkorde geïllustreerd door het onderscheid in de eigenlijke kerkorde en de ordinanties, dat op voorstel van de secretaris van de commissies, dr. mr. H.M.J. Wagenaar, is aangebracht.

De commissie wijst hierbij de ecclesiologie van het Algemeen Reglement af, die werd gekenmerkt door een genootschappelijke visie op de kerk als een menselijk instituut ter bevordering van het godsdienstige leven, maar die met de Una Sancta niets te maken had. Inherent aan deze keuze is dat andere kerkvisies worden afgewezen. Op de achtergrond speelt de afwijzing van Kuypers scheiding tussen instituut en organisme mee en ook de afwijzing van de Rooms-Katholieke ecclesiologie. De beide commissies wilden in aansluiting op haar kerkvisie de Nederlandse Hervormde Kerk een kerkstructuur geven, die aansluit bij haar reformatorische wortels. Hierbij wilden ze een streep zetten onder het onreformatorische genootschappelijke tijdperk onder het Algemeen Reglement.  

 

De erkenning, dat Jezus Christus de Heer is, het Hoofd der Kerk, en dat deze laatste Zijn Lichaam is, vormt de grondslag van het kerkrecht. Deze erkenning vormde het uitgangspunt voor het werk van de Commissie voor beginselen van Kerkorde dat zij formuleerde in de Werkorde. De commissie waarschuwt voor de fout waarin ieder kerkrecht dreigt te vervallen en steeds weer vervallen is, dat het de ordening op zichzelf stelt, haar een eigen grootheid toekent en haar grondslag uit het oog verliest. De commissie constateert dat de Hervormde Kerk zich in de Tweede Wereldoorlog losscheurde uit haar verstarring en zich in ootmoed en onder belijdenis van haar schuld keerde tot haar Heer en zo haar eigen wezen vond, waarvan zij was vervreemd. 

Deze erkenning heeft niet alleen voor het kerkrecht gevolgen, maar dit beginsel heeft ook verschillende implicaties voor de kerkstructuur. Het betreft dan vooral de christocratie en de structurele eenheid van de kerk. De Commissie voor beginselen van Kerkorde constateert dat in het Algemeen Reglement aan deze erkenning is voorbijgegaan, waarin zij de grond ziet van de bezwaren tegen dit Reglement.

 

De visie dat structuur en belijden, ‘bestuur en leer’, vorm en inhoud niet los van elkaar staan, ligt ten grondslag aan de Kerkorde van 1951. Zowel de Commissie voor beginselen van Kerkorde als de Commissie voor de Kerkorde hebben het kerkelijke spreken en handelen kerkordelijk verbonden aan de norm van Schrift en belijdenis. De

|283|

Commissie voor beginselen van Kerkorde heeft in de Werkorde neergelegd dat de Generale Synode in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en staande op de bodem der belijdenisgeschriften heeft te getuigen van het Evangelie van Jezus Christus. Hiermee werd in de Werkorde een einde gemaakt aan het uitgangspunt van het Algemeen Reglement dat het bestuur zich niet moet inlaten met de godsdienst. De Commissie voor de Kerkorde legt de band met Schrift en belijdenis neer in artikel X van de kerkorde. Beide commissies formuleerden bovendien dat de Christus-belijdenis wezenlijk is voor de taak en roeping van de kerk. Opvallend is geweest dat de vertegenwoordigers van de richtingen binnen de commissie voor hun kerkordelijke werk hierin hun gemeenschappelijke basis vonden. Hierin sluiten de commissies aan bij die ontwikkeling binnen de Hervormde Kerk gedurende de Tweede Wereldoorlog, waarin de basis voor het richtingengesprek bleek in de erkenning van de Persoon en het Werk van Jezus Christus.

 

Het kerkbegrip, dat wordt bepaald door een spanningsvolle tweezijdigheid, is van invloed geweest op de kerkorde en de structuur van de kerk. De beide aspecten van het kerkbegrip, zowel van de kerk als communio fidelium, vergadering van gelovigen, als de kerk van het Woord, waarin de objectieve elementen van de kerk, de prediking van het Woord, de bediening van de sacramenten en het opzicht centraal staan, hebben de commissies aan de kerkstructuur ten grondslag gelegd. Met deze tweezijdigheid in het kerkbegrip, die in het commissiewerk wordt aangeduid als de dialectiek in het kerkbegrip, sluit de kerkorde aan bij het kerkbegrip uit de belijdenissengeschriften van de Hervormde Kerk. 

In artikel II van de Kerkorde van 1951 worden deze beide aspecten van het kerkbegrip verwoord, de bediening van Woord en sacrament en het opzicht enerzijds en de leden van de kerk anderzijds. In haar kerkordelijke werk blijkt echter dat zij zich vooral concentreert op de objectieve zijde van de kerk, de kerk van het Woord. Bij het concipiëren van de kerkorde regelt zij vooral het belijdend spreken en handelen van de kerk in haar organen.

Deze nadruk stond al centraal in het Ontwerp-1929 en is gedurende de daarop volgende reorganisatieperiode verder uitgebouwd. Het belijdend spreken en handelen van de leden van de gemeente is niet het oogmerk van de kerkordecommissies geweest. Dit hangt samen met het kerkbegrip van de commissies, dat het kerkbegrip van de ‘ware belijders’ van de Doleantie duidelijk heeft afgewezen. De ontwerpers hebben wel zoveel mogelijk plaatsen in de structuur van de kerk gecreëerd, waarin gemeenteleden zich kunnen inzetten, zoals in de organen van bijstand en de bedieningen.

 

De visie van de kerk als Lichaam van Christus is bepalend voor de organische eenheid van de zichtbare kerk. Deze visie vormt de achtergrond van de samenhang tussen verschillende structurele elementen. In deze visie vormt de plaatselijke gemeente, waar de gelovigen vergaderd zijn, waar Woord en sacramenten worden bediend en waar de ambten zijn, de basis van de structuur van de kerk. De plaatselijke gemeente krijgt in de kerkorde dan ook een opvallende plaats vóór de regeling van de ambten. Het accent op de plaatselijke gemeente krijgt in de kerkorde bovendien gestalte door haar eigen taak, in de dienst aan de wereld, waarvan de artikelen II en VII spreken. In de commissie benadrukte met name Zeydner de positie van de plaatselijke gemeente en het

|284|

gemeentelid en wees hij de commissie telkens op het belang van het feit dat de stimulerende werking van de organen van bijstand de gemeenten zouden bereiken. Een goed functionerend gemeenteleven waarin overeenkomstig haar aard de gemeenschap centraal staat, krijgt in de structuur van de kerk vorm door de verplichte decentralisatie. Hierdoor kent de Hervormde Kerk sinds 1951 in grote steden wijkgemeenten met wijkkerkenraden, die rondom een predikantsplaats geformeerd worden.

De Commissie voor de Kerkorde heeft aan de eenheid van de kerk de nadruk gegeven boven de verscheidenheid. De spanning tussen eenheid en verscheidenheid speelde een belangrijke rol in de reorganisatiestrijd van 1929 tot 1939. Met name Kerkherstel en ook de rechtervleugel van Kerkopbouw hebben ervoor geijverd de eenheid van de plaatselijke gemeente niet op te geven. Zij wezen de voorstellen tot vreedzame samenleving van de richtingen in de kerk af, die aan een bepaalde groep in de gemeente rechten wilde geven tegenover de kerkenraad. Noordmans vergeleek in deze kwestie de gemeente met een soort onsplitsbaar atoom in de kerk met de kerkenraad als kern. De Commissie voor de Kerkorde heeft in de vorming van territoriale wijkgemeenten met wijkkerkenraden de eenheid van de gemeente in de structuur tot uiting gebracht. De Kerkorde van 1951 laat enerzijds op verschillende plaatsen ruimte voor verscheidenheid, maar heeft anderzijds de eenheid van de plaatselijke gemeente willen bewaren. De samenstelling en het kerkordelijke werk van de beide commissies getuigen ervan, dat getracht is de richtingenstrijd in de Hervormde Kerk te boven te komen.     

In de bovengenoemde visie op de kerk als Lichaam van Christus is er niet alleen plaatselijk, maar ook bovenplaatselijk, sprake van kerk, daar het Lichaam van Christus zich openbaart op vele niveaus, van plaatselijk tot wereldwijd. Bovenplaatselijk zijn het de ambtelijke vergaderingen, die aan deze organische eenheid van de kerk gestalte geven. Om dit in de naam tot uitdrukking te brengen wordt er landelijk van de Hervormde Kerk gesproken en plaatselijk van gemeente. De Kerkorde van 1951 continueert hiermee de situatie onder het Algemeen Reglement en beschouwt de landelijke kerk dus niet als kerkverband en op het plaatselijk niveau spreekt ze derhalve niet van kerken. Zowel plaatselijk als bovenplaatselijk openbaart zich dezelfde kerk, hetzelfde Lichaam. In de Werkorde kwam expliciet tot uitdrukking dat de Hervormde Kerk in Generale Synode bijeen is. Het betreft de vertegenwoordiging van de kerk, omdat het vertegenwoordiging van de classes is en in de classes vertegenwoordiging van de gemeente.

Deze visie op de organische eenheid van de kerk bepaalt dus het wezen van de ambtelijke vergadering, wat verder van invloed is op de ambten ter vergadering. Deze zijn enerzijds afgevaardigden, die de mening van de zendende vergadering hebben in te brengen, maar anderzijds zijn zij opnieuw ambten van de desbetreffende vergadering, zodat zij uiteindelijk vrij zijn aan de beraadslagingen deel te nemen en vrij zijn hun stem uit te brengen.

Deze organische visie op de eenheid van de zichtbare kerk beïnvloedt de verhouding tussen de plaatselijke gemeente en de algemene kerk. In samenhang met de nadruk op het objectieve element in het kerkbegrip boven het accent op de communio fidelium, krijgt de landelijke kerk in de kerkorde een onmisbaar accent boven de plaatselijke gemeente. Dit blijkt uit verschillende elementen in de structuur. Zo wordt de algemene kerk benadrukt in de figuur van de predikant in algemene dienst en in de mogelijkheid van een bovenplaatselijke binding van de bediening, die de Kerkorde van 1951 biedt. Bovenal komt dit accent tot uitdrukking in de constructie van de organen van bijstand, die de kerk helpen en stimuleren bij allerlei taken.

|285|

De plaatselijke gemeente is dus de basis in de structuur van de kerk, maar gezien het feit dat de kerkorde ook bovenplaatselijk van kerk spreekt, ligt in de structuur van de kerk niet de volle aandacht bij de plaatselijke gemeente. Er is dan ook geen sprake van autonomie van de plaatselijke gemeente. De zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente wordt hier en daar beperkt.

Deze visie op de kerk als Lichaam van Christus die zich niet alleen plaatselijk maar ook wereldwijd openbaart, deed in de jaren dertig de ogen openen voor kerkelijke contacten wereldwijd. Deze oecumene, die door de zendingsconferenties werd gestimuleerd, vormt een achtergrond van de Kerkorde van 1951. Voor met name Kerkopbouw vormde de aparte kerkstructuur van het Algemeen Reglement een obstakel voor contacten met presbyteriaanse kerken wereldwijd. Mede uit oecumenisch oogpunt groeide in Nederland de belangstelling voor een presbyteriale kerkstructuur. In de structuur van de kerk krijgt deze wereldwijde band van presbyteriaanse kerken verder gestalte in de Raad voor het verband met andere kerken. De commissies verstonden onder oecumene zeker niet de band met de Rooms-Katholieke Kerk.

 

Christus regeert Zijn kerk door middel van het ambt. Dat Christus als Hoofd Zijn kerk regeert, is uitgangspunt van beide commissies. De Commissie van beginselen van Kerkorde getuigde in de Werkorde herhaalde malen ervan de daadwerkelijke leiding van Christus over de Hervormde Kerk gedurende de Tweede Wereldoorlog ervaren te hebben. De commissie verklaarde dat de kerk haar wezen vindt in de erkenning van en de terugkeer tot haar Heer. De christocratie bleek, zoals reeds gezegd, ook de basis voor het richtingengesprek in de oorlog te zijn in het geschrift Wij gelooven en belijden, op grond waarvan de verschillende richtingen elkaar vonden in de erkenning van de persoon en het werk van Jezus Christus. Hierin speelde het munus triplex mee, dat door het verstaan van het getuigenis van het Oude en het Nieuwe Testament spreekt van de drie ambten van Christus: Profeet, Priester en Koning.

Op grond van bovengenoemd uitgangspunt, dat Christus Zijn kerk regeert door middel van het ambt, krijgen de ambten een centrale plaats in de structuur van de kerk. Dit christocratisch beginsel van kerkregering is ook bij Calvijn en de geloofsbelijdenissen van de kerk te herkennen. De Kerkorde van 1951 sluit zich in dezen aan bij dit reformatorische beginsel. De visie erachter is dat Christus de ambten als instrument in Zijn Hand gebruikt. De miskenning van het ambt onder het Algemeen Reglement werd door de Commissie voor beginselen van Kerkorde als ernstig bezwaar geformuleerd en was in de ogen van de commissieleden aanleiding voor het gebrekkige gedrag van veel ambtsdragers onder het Algemeen Reglement.

In de visie die ten grondslag ligt aan de Kerkorde van 1951 krijgt het ambt dit gezag niet via de gemeente, maar rechtstreeks van Christus. Deze regering van Christus door het ambt geeft gezag aan het ambt. De ambtsdrager staat in directe dienst van Christus. Deze visie is vooral ook bepalend voor de wijze waarop de ambtsdrager zijn ambt behoort uit te oefenen. Dit gezag blijkt in de structuur van de kerk meerdere consequenties te hebben. Zo bepaalt het de verhouding tussen het ambt en de gemeente. Het ambt is er ten dienste van de gemeente. Hierdoor is heersen uitgesloten, zowel van de gemeente over het ambt, als van het ambt over de gemeente. Er zijn in het ambt twee bewegingen zichtbaar. Een beweging is die van boven naar beneden, als Christus door middel van het ambt regeert. De andere beweging is van beneden naar boven, wanneer

|286|

de gemeente uit haar midden ambtsdragers aanwijst om bekleed te worden met het ambt. Opvallend is in de commissie de visie op de nauwe band tussen gemeente en ambt. Men wil geen scheiding tussen gemeente en ambt. In het ambt handelt de gemeente, zonder gemeente kan het ambt niets, zonder ambt kan de gemeente niets. Ook in de ambtsvisie zijn de beide aspecten van het kerkbegrip, het objectieve en het subjectieve nauw met elkaar verbonden.

Ondanks de nauwe samenhang vormt het gezagselement het onderscheidend criterium tussen de ambten, de gelovigen en de bedieningen. Gevolg is voor de structuur van de kerk dat de bedieningen geen deel uitmaken van de ambtelijke vergaderingen.

Het munus triplex speelde met het oog op de structuur van de kerk een rol in de bepaling van het aantal van drie ambten. Mede op grond hiervan wilde de commissie niet de uitbreiding naar vijf ambten overnemen, die Wagenaar in het Bouwplan had voorgesteld.

 

Het karakter van de Nederlandse Hervormde Kerk als volkskerk is een bepalend element. Het volkskerkkarakter van de Hervormde Kerk speelt een rol in de taak en in de structuur van de kerk. Het volkskerkbegrip van de kerkorde van 1951 houdt vooral in dat de Nederlandse Hervormde Kerk er is en wil zijn voor het Nederlandse volk en dat zij in haar belijdend spreken het gehele volk op het oog heeft. De commissie wijst de vrijzinnige opvatting van het volkskerkbegrip van de hand. De Kerkorde van 1951 bedoelt met volkskerk dus niet dat alle ideeën die onder het volk leven recht hebben zich te uiten in de kerk, noch dat zij een wettige plaats toegewezen behoren te krijgen. In de typering van Christus-belijdende volkskerk bepaalt de Kerkorde van 1951 dat de Nederlandse Hervormde Kerk Christus belijdt voor het gehele volk. Met het oog op deze wezenlijke taak is de structuur van de kerk ontworpen.

Belangrijke hierbij is de visie van de bijzondere verhouding tussen de kerk van de Reformatie en het Nederlandse volk, die hierin bestaat dat gedurende de 16e eeuw en de opstand van de Lage Landen de Woordverkondiging door de kerk van de Reformatie volksvormende kracht bleek te hebben. Deze visie geeft aan de kerk van de Reformatie een bijzondere opdracht te spreken, juist omdat haar spreken het Nederlandse volk op haar specifieke eigenheid, op haar wezen zal aanspreken. Deze visie speelde ook mee in Kerkelijk Overleg waarin Kraemer getuigt van de verplichtingen van de kerk aan het Nederlandse volk, omdat de Christelijke kerk in naam van Christus de hand op dit volk heeft gelegd.

Deze verhouding vormt een speciaal element bij de opdracht van de kerk om te spreken tot overheid en volk. De noodzaak van de opdracht vormde voor de Commissie voor beginselen van Kerkorde een aanzet tot het construeren van de Generale Synode, waarin de kerk een mond kreeg om te spreken. Deze opdracht is tevens in de kerkorde neergelegd.

Verder vormde deze visie een belangrijke factor in het zoeken naar hereniging met kerken, die ooit uit haar midden zijn afgescheiden. De commissie zag de roeping van de kerk van de Reformatie om haar Woord te spreken tot het seculariserende Nederlandse volk, maar zij zag tegelijkertijd dat de Hervormde Kerk zonder de afgescheiden kerken niet de kerk van de Reformatie was. Toenadering en hereniging moest mede gezocht worden opdat het Christusgetuigenis krachtig klinkt. De Generale Synode zocht hiertoe contact met andere kerken en de Commissie voor de Kerkorde voerde

|287|

namens haar gesprekken met andere kerken,  waaronder de Gereformeerde Kerken in Nederland een speciale positie innemen, en die hebben geleid tot historische ontmoetingen in 1948. Bovendien wordt aan deze hereniging in de kerkorde een apart artikel gewijd.   

Het volkskerkkarakter van de Nederlandse Hervormde Kerk komt in de structuur verder tot uitdrukking in de geboorteleden, waarin men vanuit de verbondsgedachte door geboorte in de gemeenschap van de kerk wordt ingelijfd.

Opdat het Christusgetuigenis van de volkskerk niet alleen krachtig, maar ook zuiver zal klinken, wil de Commissie voor de Kerkorde een einde maken aan de bestaande leervrijheid in de Nederlandse Hervormde Kerk. Het accent valt op zending boven zuivering, maar de commissie bepaalt dat de Christus-belijdende volkskerk niet zonder grenzen kan zijn en dat zij haar grenzen dient te bewaken. De begrensdheid van de kerk door toepassing van justitiële tucht door de kerk in haar organen werd in de reorganisatiestrijd met name door vrijzinnigen en ethischen betwist. De visie op de noodzaak van toepassing op leer- en levenstucht nam toe door de vraag hoe de kerk moest reageren op NSB-aanhangers binnen de kerkelijke gelederen. Dit heeft ook onder vrijzinnigen tot acceptatie van de tucht geleid. In de commissie was het prof. dr. H. De Vos, die deze ontwikkeling illustreerde. Commissielid ds. J. Boonstra bleef echter vierkant tegen leertucht in de kerk. Het opzicht over de dienst des Woords en de catechese werd in handen gelegd van de provinciale kerkvergadering en de Generale Synode. Dit betreft de opbouw van de evangeliebediening en het weren uit verkondiging en kerkelijk onderricht van datgene wat als strijdig met de Heilige Schrift en het belijden der kerk de fundamenten der kerk aantast. De classicale vergaderingen oefenen dus geen leertucht over de predikanten en de catechese. De tuchtregeling wordt ingebed in een uitgebreide visitatieregeling, gehouden door provinciale en generale visitatoren, om mede door raadgeving en overleg problemen weg te nemen, om zo te voorkomen dat alle moeilijkheden direct tot tuchtprocedures zouden leiden. In tegenstelling tot het voorstel in Ontwerp-1947 werd in de Kerkorde van 1951 in de overgangsbepalingen de directe invoering van de tuchtregeling over de Dienst des Woords met tien jaar uitgesteld tot 1 mei 1961.

 

De visie op de apostolaire taak van de kerk heeft een bepalende invloed op de kerkstructuur uitgeoefend. Deze achtergrond is in de gehele kerkorde merkbaar en uit zich in vele bepalingen. Het blijkt in de structuur vooral in de zogenaamde presbyteriale uitbouw van de kerk. De nieuwe kerkrechtelijke figuur van de organen van bijstand, die gekoppeld aan de ambtelijke vergaderingen de kerk helpen in haar taak op vele terreinen van het leven, vinden hun oorsprong vooral in deze apostolaire visie. Verder uit deze invloed zich in de kerkrechtelijke figuur van de bediening. In beide worden gekwalificeerde gemeenteleden ingeschakeld in de kersteningstaak van de kerk. Verder blijkt het ook uit de differentiatie van het ambt van dienaar des Woords, waarin de zendingspredikanten en de predikant-evangelisten in de structuur van kerk zijn opgenomen. Zowel uit de incorporatie van de organen van bijstand, als uit de bedieningen als uit de differentiatie van het ambt van de dienaren des Woords blijkt dat voor de bewerktuiging van de kerk het scheppen van organen een belangrijk middel is. Verder blijkt de apostolaire taak van de kerk uit artikel VIII van de kerkorde en uit tal van andere bepalingen en taakuitbreidingen van de bestaande kerkrechtelijke figuren, zoals

|288|

in de uitbreiding van de taak van de plaatselijke gemeente, de uitbreiding van de opdracht van de dienaren des Woords en de ouderlingen, de uitbreiding van de diaconale zorg onder hen die niet tot de kerk behoren.

De visie dat de kerk vooral zendingskerk zou moeten zijn, werd in de Hervormde Kerk in de jaren dertig vooral door Kerkopbouw onder de aandacht gebracht. Zij wees erop dat de kerk deze zendingsopdracht niet aan verenigingen kon overlaten, maar dat dit kerkelijk diende te geschieden. Deze gedachte liet zich goed combineren met het accent dat Kerkherstel op de Christus-belijdende volkskerk legde. Onder aanvoering van Kraemer werd de apostolaire visie gedurende de Tweede Wereldoorlog met geestdrift de kerk ingedragen, waarbij evangeliseren de primaire plicht van de kerk is. Als strategische uitwerking van de Militia Christi werden binnen Kerkelijk Overleg allerlei organen in het leven geroepen. Hiermee werd een deel van de gedachten van Kerkopbouw geconcretiseerd. In de Werkorde werd vervolgens een begin gemaakt met de incorporatie van deze organen, door hun bestaan in de Werkorde te noemen en een afgevaardigde van sommige raden als adviseur deel te laten nemen aan de Generale Synode.

In de Commissie voor de Kerkorde heeft prof. dr. A.A. van Ruler ervoor gezorgd dat deze apostolaire taak van de kerk met nadruk in de kerkordebepalingen tot uitdrukking is gekomen. Tevens is door zijn toedoen het apostolaatbegrip in de kerkorde gewijzigd. Hierdoor werden er verschillende opdrachten van de kerk onder verstaan. In Van Rulers visie wordt het apostolaat benaderd vanuit de theocratie. Hierin vormen de afzonderlijke elementen stadia op de weg naar de vestiging van het Rijk Gods op aarde. Voor andere commissieleden en met name voor prof. mr. P. Scholten zijn de elementen van het apostolaat niet van voorbijgaande aard. Zo ziet Scholten het spreken van de kerk tot de overheid als een permanente opdracht van de kerk, die zij ook houdt in een gekerstende samenleving. Wat hem betreft is dit spreken tot de overheid geen apostolaat. In de taak van het spreken van de kerk tot de overheid wordt verder het beginsel van de neutrale staat afgewezen.

Deze verandering van het begrip van zending tot apostolaat heeft een kleine invloed gehad op de structuur van de kerk. Vergeleken met het Bouwplan, dat onder kerstening verstond dat het evangelie van Jezus Christus verbreid werd opdat mensen tot geloof zouden komen, kent Ontwerp-1947 vrijwel dezelfde organen en bedieningen. De enige wijziging is dat Ontwerp-1947 de Raad voor de arbeid onder Israël aan de organen van bijstand toevoegt. Deze niet onaanzienlijke uitbreiding plaatst wel een belangrijk accent op de taakopvatting van de kerk, maar hieraan is geen ingrijpende structuurwijziging toe te schrijven.  

Van Ruler zegt achteraf dat hij wel gewild had om op grond van het apostolaat tot een geheel nieuwe structuur te komen. Hij verdedigde dit door te stellen dat het wezen van de kerk samenviel met haar dienst, waarbij hij liever niet sprak van de kerk als Lichaam van Christus, maar van de kerk als getuige. Hierin vond hij met name in prof. dr. Th.L. Haitjema een tegenstander. Haitjema kwam tegenover Van Ruler op voor het eigen wezen van de kerk, dat zich in de structuur uitte door het construeren van het presbyteriale stelsel.

Van Ruler noemt naderhand als een van de redenen waarom het wat hem betreft niet tot een geheel nieuwe structuur is gekomen, dat hij niet zou weten hoe die eruit zou moeten zien. ‘Het ontbrak ons hiertoe aan voldoende klaarheid des Geestes’, zo verklaart hij later. Van Ruler is niet helemaal consistent te noemen in zijn visie dat het wezen van

|289|

de kerk geheel samenvalt met haar dienst, omdat hij in het kerkordelijke commissiewerk evengoed is opgekomen voor het geheel eigene van de kerk als hij bijvoorbeeld opmerkte dat ‘belijden het spreken is van de taal van de liefde van het hart van de kerk tot God’. Met betrekking tot de structuur van de kerk is Van Ruler verder uitdrukkelijk opgekomen voor bijvoorbeeld de ambten en de ambtelijke vergaderingen.

Dat het apostolaat een belangrijke opdracht van de kerk is, zelfs een wezenlijke opdracht, maar toch haar wezen niet geheel bepaalt, blijkt in de structuur van de kerk vooral uit het feit dat de organen van bijstand worden gekoppeld aan de ambtelijke vergaderingen. In deze koppeling wordt het bijkomende element van de opdracht uitgedrukt dat blijkbaar niet door de ambtelijke vergaderingen zelf geheel afdoende kan worden verricht. Bovendien blijkt uit de koppeling dat de organen van bijstand onder het gezag van de ambtelijke vergaderingen staan.  

 

Met het stelsel van vier ambtelijke vergaderingen maakt de Kerkorde van 1951 een einde aan de besturenkerk van het Algemeen Reglement van 1816. Het stelsel van de ambtelijke vergaderingen geeft uitdrukking aan de bestaande organische eenheid van de kerk als Lichaam van Christus. De Kerkorde van 1951 sluit zich in dit stelsel aan bij het anti-hiërarchische reformatorische grondbeginsel dat de ambten tot de regering van de kerk in vergaderingen bijeenkomen. Onder de heerschappij van het Hoofd, Christus, komen de ambten tot de regering bijeen. Hierin zijn de ambten, zoals al is gezegd, niet alleen afgevaardigden van de zendende vergadering, maar ook ambten van het zich bovenplaatselijk openbarende Lichaam van Christus en vrij om aan de beraadslagingen deel te nemen. Dit stelsel geeft de kerkstructuur van de kerkorde van 1951 haar presbyteriaal-synodale karakter.

Met het stelsel van vier ambtelijke vergaderingen maakt de kerkorde een einde aan een belangrijke grief tegen de kerkstructuur onder het Algemeen Reglement, dat met name de bovenplaatselijke ambtelijke vergaderingen had vervangen door besturen.

De ambtelijke vergaderingen hebben tot taak de kerk te regeren. Door de apostolaire visie op de taak van de kerk wordt dit begrip regeren uitgebreid. Zowel het leidinggeven als het getuigen behoort tot de taak van de ambtelijke vergaderingen. In vergelijking met het Algemeen Reglement betekent het dat van de ambtelijke vergaderingen een actieve leiding van het kerkelijke leven wordt verwacht. Zij behoren energiecentra van de kerk te worden. In vergelijking met de Dordtse Kerkorde betekent dit dat het accent op het bewaren van de zuivere leer wordt verlegd naar de missionaire taak van de kerk op velerlei gebied. Ter verrichting van die laatste taak krijgen de ambtelijke vergaderingen adviserende en uitvoerende hulp van organen van bijstand.

De uitbreidende taak van de kerk weerspiegelt zich in de samenstelling van de ambtelijke vergaderingen tot en met de Generale Synode, waarin nieuw is dat naast de predikanten en ouderlingen ook diakenen en ouderlingen-kerkvoogd zitting hebben. In de koppeling van de organen van bijstand aan de ambtelijke vergaderingen vindt een uitbouw in de structuur van de kerk plaats, waarin bovendien een lijn van boven naar beneden loopt die de positie van de algemene kerk accentueert.

 

Verder hebben kerkpolitieke overwegingen de structuur op onderdelen beïnvloed. Deze kerkpolitieke overwegingen speelden een rol in de vraag omtrent het ambt van quaestor

|290|

en omtrent de niet-openstelling van het ambt voor vrouwen. Sommige commissieleden onder wie dr. K.H.E. Gravemeyer, prof. dr. J. Severijn en prof. dr. Th.L. Haitjema hadden principiële bezwaren tegen de vrouw in het ambt ook vanwege het aandeel in de kerkregering dat zij op deze wijze zou krijgen. Anderen onder wie prof. dr. H. de Vos en ds. W.A. Zeydner zouden graag de openstelling van in ieder geval het ambt van diaken voor de vrouw gerealiseerd zien. In de keuze voor de continuering van de contemporaine situatie speelde het kerkpolitieke element een doorslaggevende rol. Gevreesd werd dat de haalbaarheid van Ontwerp-1947 in het geding zou komen.

Met betrekking tot de invoeging van de kerkvoogden in de structuur van de kerk speelde de acceptatie van het voorstel door de kerkvoogden en de Vereniging voor kerkvoogdijen een rol. Het voorstel om voor de kerkvoogden een differentiatie in het ambt van diaken te creëren werd afgewezen vanwege het feit dat kerkvoogden het ambt van diakenen minder vonden. Ook een invoeging van de kerkvoogden in de vorm van een adviseurschap in de kerkenraad werd om dezelfde reden afgewezen. Een apart vierde ambt voor de kerkvoogden had de voorkeur van mr. G. Vixseboxse, maar toen de commissie hiertoe wilde besluiten, was de differentiatie in het ambt van ouderlingen de enige acceptabele vorm.

Deze vragen hielden verband met de kwestie van bestuur en beheer, een zaak waarbij het beheer buiten het bestuur van de kerk stond. De commissie besloot financiële zaken ook als geestelijk te bestempelen en het beheer met een zeker behoud van zelfstandigheid in de structuur van de kerk te brengen. Met name door de persoon van Vixseboxse achtte de commissie het mogelijk dat in de kerk lidmaten gevonden zouden worden met een zodanig geestelijk leven dat zij bekleed kunnen worden met het ambt van ouderlingen-kerkvoogd.

Hieruit blijkt ook al dat de bestaande structuur van de Nederlandse Hervormde Kerk onder het Algemeen Reglement van 1816 van invloed is geweest op de nieuwe structuur van de kerk in de Kerkorde van 1951. Uit sommige elementen blijkt de continuïteit. We noemen in dit verband het handhaven van de permanente moderamina. Hoewel beide commissies constateren dat de permanente besturen op gespannen voet staan met presbyteriale beginselen, heeft zij toch besloten deze te handhaven, met zodanige wijziging dat deze ondergeschikt gemaakt zijn aan de ambtelijke vergaderingen. Overweging hierbij was dat ze moeilijk gemist konden worden bij het uiteengaan van de ambtelijke vergaderingen. Ook hierin is samenhang met het wezen en de taak van de algemene kerk te constateren.

    

De structuur van de kerk in de Kerkorde van 1951 draagt duidelijke sporen van het voorbereidende werk van de reorganisatiestrijd van de dertiger jaren en de concretisering ervan in het werk van de Commissie van Kerkelijk Overleg. Veel elementen in de kerkstructuur, met name de uitbouw van de structuur in de organen van bijstand en de inbouw van de visitatoren, zijn onderwerp van bespreking geweest in het overleg tussen Kerkopbouw en Kerkherstel. Zij kwamen in 1936 tot een akkoord. In het vinden van een breed draagvlak in de kerk heeft met name dr. O. Noordmans zijn sporen verdiend. Zijn aandeel in de structuur van de Kerkorde van 1951 ligt grotendeels in deze vooroorlogse periode. De zorg van de kerk op velerlei gebied, waarvoor met name Kerkopbouw oog had, vond zijn concretisering in de werkgroepen en raden onder leiding van Kerkelijk Overleg. Wagenaar wijst in zijn Bouwplan vervolgens de organen, die reeds in het leven geroepen waren, hun plaats in de structuur van

|291|

de kerk.

Hierbij moet bovendien genoemd worden dat een belangrijke achtergrond van de Kerkorde van 1951 gevormd wordt door de samenstelling van beide commissies, waarin vertegenwoordigers van alle richtingen deel uitmaakten. In de voorgeschiedenis waren sommige richtingen inhoudelijk al iets dichter tot elkaar gekomen; maar met name in de nood van de oorlog, de internering van predikanten en het nationaal-socialisme als gezamenlijke vijand werden partijen naar elkaar toe gedreven en waren bereid om met elkaar om de tafel te zitten. Het Ontwerp-1947 was geen ontwerp van één groep, maar de vrucht van gezamenlijk zoeken van de breedte van de kerk. Door het resultaat mag het initiatief van Gemeenteopbouw in 1942 om de richtingen samen te laten studeren op het reorganisatievraagstuk geslaagd heten.

Dit leidde hier en daar tot een compromis en had verder tot gevolg dat Ontwerp-1947 het minste steun vond bij de vleugels van de kerk, zowel ter linkerzijde als ter rechterzijde. Anderzijds heeft het geleid tot een consistent geheel waarvan de meeste commissieleden zelf verbaasd stonden. Zoals blijkt uit de woorden van de preses van de Generale Synode in 1947 werd het Ontwerp-1947 ervaren als een geschenk van God aan Christus’ kerk op aarde in die vorm, welke de kerk behoeft: ‘een waarachtige kerkorde wordt niet gemaakt, maar geboren’.  

 

TENSLOTTE

Eenheid en verscheidenheid

Na de afronding van mijn onderzoek wil ik de vrijheid nemen om enkele opmerkingen te maken over de huidige ontwikkelingen, zonder dat dit het karakter draagt van een wetenschappelijke analyse. Inmiddels leeft de Nederlandse Hervormde Kerk al bijna vijftig jaar onder de Kerkorde van 1951. Wat mij trof uit de reorganisatiestrijd van de jaren dertig was de kwestie van de eenheid en de verscheidenheid in de Hervormde Kerk. Enerzijds werd er gevraagd om ruimte voor de verschillende richtingen, anderzijds was er een strijd om de eenheid van de kerk niet prijs te geven. De kerk werd in die tijd wel vergeleken met het samenleven van een gezin, dat niet door het verlies van de eenheid tot een hotel moet worden. In de jaren veertig werd de basis van de inhoudelijke eenheid gevonden in de Persoon en het Werk van Jezus Christus. De Commissie voor beginselen van Kerkorde getuigde er in 1944 van, dat de kerk haar eigen wezen vond in haar terugkeer tot haar Heer. De Commissie voor de Kerkorde geeft hieraan gestalte in de christocratische grondslag van de kerkstructuur, in het spreken van de kerk als Christus-belijdende geloofsgemeenschap en in de formulering van de unieke eenheid tussen Jezus Christus en Zijn kerk: Jezus Christus als Hoofd der kerk. De richtingen vonden elkaar in de commissie in de apostolaire roeping het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen tot (her)kerstening van het Nederlandse volk en de wereld. Het grote verschil met het Algemeen Reglement is dat de gehele kerk in al haar geledingen betrokken wordt op deze Christus-belijdenis. Deze eenheid kreeg vervolgens ook gestalte in de structuur.

Na vijftig jaar herbergt de Hervormde Kerk nog steeds een grote mate van verscheidenheid. Een ingrijpend verschil met het kerkelijke leven van toen is mijns inziens dat in de kerk de gemeenschappelijke basis in de Persoon en het Werk van Jezus Christus is vervaagd. Illustratief hiervoor is dat met het oog op de veelheid van visies omtrent de

|292|

Persoon en het Werk van Christus de Generale Synode heeft besloten om in 2000 de vraag ‘Wie is Jezus?’ op de synodale agenda te zetten. Ook is het opmerkelijk dat het ontwerp voor de te verenigen kerken (1997) niet meer spreekt van Jezus Christus als Hoofd van de kerk.

Tevens is een ontwikkeling te constateren waarin ruimte voor verscheidenheid in de structuur bepleit wordt, die er in de loop van de jaren ook gekomen is. Het zoeken naar ware gemeenschap lijkt niet meer te passen bij ‘moderne mensen’. De individualistische tendensen uit de maatschappij zijn ook binnen de kerk te signaleren. De individualisering heeft grote gevolgen voor de Nederlandse Hervormde Kerk, die zich op deze manier vrijwel niet anders kan gedragen dan als een administratief genootschap, dat niet in staat is tot een eenparig getuigenis van het Evangelie en niet in staat is de eenheid in Christus te bewaren. Een zodanig administratief genootschappelijk functioneren van de kerk onder het Algemeen Reglement van 1816 heeft voor het kerkelijke leven funeste gevolgen gehad, waarbij we met name denken aan de Afscheiding van 1834. Aan een zodanig kerkelijk functioneren hebben de Werkorde en de Kerkorde van 1951 juist een eind willen maken.  

 

Het Samen-op-Weg-proces

Helaas heeft de invoering van de Kerkorde van 1951 en de toenadering van de Nederlandse Hervormde Kerk tot de Gereformeerde Kerken in Nederland eind jaren veertig niet tot een spoedige hereniging geleid. Een begin tot contact met de betrokken kerken werd door de Commissie voor de Kerkorde namens de Generale Synode reeds gelegd in 1948. De ontmoeting in 1948 was historisch, omdat het de eerste officiële ontmoeting was sinds het uiteengaan. Wat de structuur betreft dacht men van hervormde zijde in die tijd aan een opneming van de Gereformeerde Kerken in de Hervormde Kerk, net zoals dit is gegaan met de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband in 1946.

Wat de Commissie voor de Kerkorde betrof lag een belangrijke achtergrond voor de hereniging in de visie op de eenheid in Christus, die gestalte moet krijgen in structuur en kerkorde. Belangrijk met betrekking tot de toenadering was de gedachte dat de Hervormde Kerk door hereniging met van haar afgescheiden kerken een krachtiger getuigenis van het Evangelie van Jezus Christus kon laten uitgaan tot het Nederlandse volk.

De beoogde hereniging liet op zich wachten maar de laatste jaren wordt er vanwege het Samen-op-Weg-proces gewerkt aan een ingrijpende structuurwijziging van de kerk. In het huidige proces van eenwording is te zien dat de kerken in de structuur gestalte willen geven aan de eenheid. Tegelijk is in dit proces te zien dat de verscheidenheid, die niet tot de Hervormde Kerk bleef beperkt, maar ook bestaat binnen de Gereformeerde Kerken, een hindernis vormt voor de geestelijke eenheid. 

In de inmiddels bekend zijnde contouren van de ontworpen kerkorde (1997) voor de te verenigen kerken, wordt duidelijk dat binnen de structuur van de kerk ruimte wordt gegeven aan de bestaande verscheidenheid. Opvallend hierin is het loslaten van de territoriale gemeente, waardoor op hetzelfde grondgebied meerdere soorten gemeenten kunnen bestaan. Dit inbouwen van federatieve elementen in de structuur legt de bestaande verscheidenheid kerkordelijke vast. Ook de eigen positie van de Evangelisch-Lutherse Kerk met haar eigen ledenadministratie en haar eigen synode laat zien dat de verscheidenheid in structuur van de te verenigende kerken wordt vastgelegd. Verder wordt de verscheidenheid geaccentueerd doordat in de ontworpen kerkorde aan de plaatselijke

|293|

gemeenten op een aantal gebieden keuzen worden gegeven. De ontworpen kerkorde komt met het formaliseren van de verscheidenheid zowel in de kerkstructuur als in het kerkelijke leven tegemoet aan de bestaande verscheidenheid en de individualistische tijdsgeest.

Mijns inziens zal het zowel voor de Nederlandse Hervormde Kerk als voor de te verenigende kerk cruciaal zijn de eenheid in Jezus Christus te blijven zoeken en te vinden. Zonder deze eenheid gaat de kerk zich gedragen als een administratief genootschap en raakt zij vervreemd van haar wezen als Lichaam van Christus, met Christus als haar Hoofd. Daarentegen zal zij in Hem haar wezen vinden, Zijn Woord spreken en van Hem getuigen om zo aan haar roeping voldoen.