Over de Heilige Schrift
1950
|47|
J.M. Gerritsen
Wij geloven, dat de Kerk de openbaring, die haar in Jezus Christus is gegeven, in de Heilige Schrift, d.w.z. in de woorden van profeten en apostelen, als de kern en de norm van Haar geloof en leven vastgelegd vindt.
Bij de leer aangaande de H. Schrift gaan wij niet uit van enige vooropgezette mening aangaande die Schrift, evenmin van wijsgerige bespiegelingen over het „spreken Gods”, maar van de Kerk. Wij doen daarmee recht aan de geschiedenis van den canon, zoals die uit de documenten der vroege Kerk duidelijk wordt. Uitgaande van de uitspraken van Jezus, waarmee Hij voortdurend had gewezen op de „vervulling”, die de woorden der profeten door Zijn leven, sterven en opstanding vonden, was het duidelijk, dat eerst het geloof in Christus de sleutel was tot den waren zin van het Oude Testament. Zo kregen de heilige schriften van Israël van het begin af aan haar plaats in de Kerk als Heilige Schrift. De dubbele canon, n.l. van het griekse en van het hebreeuwse Oude Testament, plaatste de Kerk voor een moeilijkheid, die zij nooit, noch in den vroegsten, noch in den lateren tijd teboven gekomen is. Het blijkt telkens weer, dat er met goed recht verschillende opvattingen mogelijk zijn over de betekenis van de z.g. apocryphe boeken. Door de waarde, die in de gemeenten aan de brieven der Apostelen werd gehecht en evenzeer aan de berichten aangaande het leven van Jezus, ontstonden overal naast het Oude Testament verzamelingen van geschriften, die ook in de samenkomsten der gemeente werden gelezen. Toen de Kerk er toe kwam, een officiële lijst van deze geschriften vast te stellen, had zich reeds een verbazingwekkend assimilatieproces voltrokken, waardoor nagenoeg dezelfde boeken overal als gezaghebbend, d.i. apostolisch, werden aanvaard. De verschillen in de canonlijsten geven een beeld van den verderen groei van
|48|
den canon, die al in een vroeg tijdperk tot een definitieve begrenzing leidde.
Zo is het dus de Kerk, die vaststelt, wat H. Schrift is. Zij weet daarbij, dat de profeten en apostelen, de „heilige mannen Gods”, spraken „gedreven door den H. Geest”. Zij weet evenzeer, dat zij bij deze vaststelling zelf geleid werd door den Geest. Maar deze onweersprekelijke feiten maken het onmogelijk om van de H. Schrift als een a priori zonder meer uit te gaan, zoals dat telkens weer door de verschillende secten wordt gedaan. Zodra wij het woord Heilige-Schrift gebruiken, is daarmee de Kerk binnen ons gezichtsveld gekomen. Uit de practijk is gebleken, dat men door een testimonium internum op de plaats van de Kerk te zetten òf den weg opent naar subjectieve willekeur òf in feite toch de geldigheid van den canon op het gezag van de Kerk aanvaardt.
Evenals ten aanzien van Israëls heilige boeken geloofd werd, dat hun eigenlijke inhoud Jezus Christus was, wist men dit van de apostolische verkondiging, die in de geschriften van het Nieuwe Testament haar neerslag vond. De apostelen immers „verkondigden hetgeen was van den beginne, hetgeen zij gehoord hadden, hetgeen zij gezien hadden met hun eigen ogen, hetgeen zij aanschouwd hadden en hun handen getast hadden van het Woord des levens” (1 Joh. 1: 1-3). De geschriften wijzen boven zichzelf uit naar de Openbaring zelf, de apostolische verkondiging of de Heilige Schrift is neerslag van het gehoorde of geschouwde Woord des levens. Daarom zullen wij de uitdrukking „Woord van God” gebruiken als omschrijving van den Logos zelf en daarmee den weg afsnijden naar een zelfstandig maken of een afgodische vergoddelijking en verabsolutering van het schriftwoord. Immers, het horen en schouwen des Woords geschiedt in den samenhang der Kerk ook nog op andere wijze dan via de Heilige Schrift, n.l. door de Sacramenten, hoezeer deze ook aan het schriftwoord gebonden zijn. En datgene wat door de apostelen werd gepredikt, heeft niet alles neerslag gevonden in de geschriften van het Nieuwe Testament. Mede zo is het te verklaren, dat de Kerk der eerste vijf eeuwen, met beroep op het gezag der apostelen, er toe gekomen is het Christusdogma en de leer van de Drieëenheid vast te stellen.
|49|
Het geloof der Kerk berust dus op de gezaghebbende prediking van de apostelen. Het is niet denkbaar, dat er ooit enige tegenspraak zou zijn tussen datgene, wat het Nieuwe Testament te lezen geeft en dat, wat de Kerk in een later stadium op grond van datzelfde gezag belijdt. Evenzeer is het duidelijk, dat de heilsfeiten van het Nieuwe Testament, de geboorte, kruisdood en opstanding van Jezus Christus, de kern vormen, waarom het belijden der Kerk zich concentreert. Zo neemt in de door de Kerk aangenomen prediking der apostelen de Heilige Schrift een zeer bijzondere plaats in, die we kunnen omschrijven als „kern en norm van geloof en leven”. Een miskenning van die plaats brengt het gevaar mede, dat een kerkelijk leergezag zich los maakt van de Heilige Schrift — en dan ook noodzakelijkerwijze in se onfeilbaar moet worden gedacht. Een miskenning van den samenhang, waarvan de Heilige Schrift het essentiële deel uitmaakt, leidt tot een eenzijdige of willekeurige interpretatie, die met een „sola scriptura” gemotiveerd wordt.
De geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament zijn intussen ook voorwerpen van wetenschappelijk onderzoek. Zowel de tekstoverlevering als de menselijke bewerktuiging der heilige mannen Gods geven voor dit onderzoek een voldoende motivering. Hoewel het vanzelf spreekt, dat ook op dit terrein de wetenschap vrij moet zijn, zal zij haar taak eerst dan werkelijk kunnen verrichten, wanneer zij haar object benadert als „Heilige Schrift” in den boven uiteengezetten zin. Ten aanzien van haar resultaten zal een grote gereserveerdheid van de zijde der Kerk op haar plaats zijn. De geschiedenis van de wetenschap is die van een dwalen naar de waarheid; de in de Schrift neergelegde Openbaring Gods is de waarheid.
Zo aanvaarden wij dan de eenmaal door de Kerk aangewezen geschriften als Heilige Schrift in al haar rijkdom en veelzijdigheid. Wij willen daarin geen onderscheid maken tussen delen, boeken of schrijvers, en niet op grond van vooropgezette meningen aannemen, dat een bepaald gedeelte de waarheid beter zou uitdrukken dan een ander. In alle verscheidenheid van Oud en Nieuw Testament, van de Synoptici en Johannes, van Paulus en Jacobus, willen wij gehoorzaam verstaan Gods Openbaring in Zijn Woord, d.i. in Jezus Christus onzen Heer.