Waarde der Traditie
1950
|29|
Dr. J.N. Bakhuizen v.d. Brink
Ondanks officiële critiek op het Rooms Katholieke traditiebegrip bespeuren wij een bijna argeloze vestiging en gebruikmaking van een Gereformeerde traditie. Wij vragen ons af, in hoeverre dit een prijsgeven betekent van een reformatorisch beginsel, vooral omdat wij de Reformatie niet beschouwen als een uit menselijk individualisme ontsprongen beweging maar als een uit geloofsgehoorzaamheid geboren poging tot hernieuwde confrontatie der empirische Kerk met de H. Schrift.
Traditie en Reformatie schijnen wel begrippen te zijn, die bij uitstek als elkanders volkomen tegengestelden gelden. De leuze der Reformatie sola fide vindt haar sterkte in die andere leuze: sola scriptura en dit sola scriptura is de praegnante uitdrukking voor de goddelijke Schrift, los van en in tegenstelling tot alle menselijke tradities. Het is van grote betekenis, dat God door middel van de Reformatie en haar dragers de noodzaak dezer beslissing aan Zijn Kerk duidelijk heeft laten worden.
De tegenstelling bevat feitelijk twee elementen. Het eerste wordt uitgedrukt door de tweeheid van Schrift en traditie. Het spreekt vanzelf, dat in de reformatie-eeuw een geweldige worsteling nodig is geweest om tot de onderscheiding van deze twee bronnen des geloofs te komen. De vorm voor alle geloofsleven was de Kerk. Als menselijke gestalte van Gods Openbaring stond zij in deze wereld als de wereld Gods. Vijftien eeuwen Christendom betekenden vijftien eeuwen bevestiging en groei van goddelijk leven in de wereld, vijftien eeuwen van thuis-zijn in de schoot ener Moeder, vijftien eeuwen historie en kerkelijke traditie. Totdat de tweeheid weer ontdekt werd en de Schrift critisch ging spreken door den mond der Reformatoren over de Kerk en haar leer, haar instellingen, haar zorg en haar macht,
|30|
kortom haar gehele leven en positie. Toen hielden de Reformatoren het, steeds meer gesterkt door den strijd, dien de Kerk voerde voor zich zelf, uitsluitend met de Schrift om uit de vormen den Geest te redden. Het tweede element der tegenstelling wordt uitgedrukt door de praedicaten goddelijk en menselijk. Het was immers volstrekt onvermijdelijk om na te denken over recht en gezag der Kerk, zodra men zich van een tweespalt tussen haar leven en leiding enerzijds en de sprake van het Evangelie anderzijds bewust werd. De Kerk zelf bezat de Schrift, beriep zich op de Schrift, bood de Schrift aan de wereld aan, maar scheen toch tussen haar en de gelovigen in te staan. Aan den anderen kant bevond elke gelovige zich in de Kerk. Toen werden de gewetens wakker geschud. De omwenteling was ontzaglijk, de verscheuring verbijsterend, de critiek moest wel steeds scherper worden: het ging om God, om waarheid en om zaligheid. De Reformatie maakte schoon schip en besliste den strijd door haar keuze tegen de menselijke tradities en vóór de H. Schrift alleen, nogmaals: vóór den Geest en tegen de vormen.
Ook de Rooms-Katholieke Kerk deed een uitspraak en wel in het Decreet van de IVde zitting van het Concilie te Trente (van 8 April 1546), dat niet alleen de Schrift, maar ook de ongeschreven tradities, die de Kerk uit Christus’ mond door de Apostelen ontvangen heeft, als bron van alle heilswaarheid en zedetucht handhaafde. Het Evangelie is n.l. in beide vervat. Mede hierdoor zijn de twee grote confessies grondig uiteengedreven. De Reformatie stelde al wat deze tradities betrof onder het oordeel van menselijkheid en feilbaarheid; het Katholicisme rekende ze tot het wezen der Kerk en haar goddelijk leven.
De vraag, die nu beantwoording eist, is deze: of wij bij de tegenstelling der 16de eeuw moeten blijven staan; of traditie een menselijke zaak is, waaraan geen gezag in betrekking tot waarheid en geloof toegeschreven kan worden; en of de Kerken der Reformatie derhalve los van de traditie enkel uit en met de Schrift leven. Wanneer wij tegenwoordig in onze Kerk een bijna argeloze vestiging en gebruikmaking ener Gereformeerde traditie opmerken, blijkt het wel in de allereerste plaats noodzakelijk om na te gaan, wat traditie voor de Kerk is en niet is. De
|31|
historische tegenstelling: goddelijke Schrift en menselijke tradities is alleszins begrijpelijk geweest, maar zij biedt eigenlijk gezegd geen theologisch probleem. Christus heeft meer dan genoeg gezegd over de inzettingen der ouden, dan dat enig Christen nog zou kunnen of willen opkomen voor menselijke instellingen en haar gezag voor het geloofsleven in tegenstelling tot het Woord Gods, Gods „Selbstwort”, zoals Zwingli het kernachtig uitdrukte. Daarop komt niemand terug. De Rooms-Katholieke Kerk heeft door in het Decreet van Trente te spreken van ongeschreven tradities (meervoud) en door haar practijk in te grote mate het pleidooi voor de bestaande inzettingen der Kerk gevoerd, dan dat wij hier geen grensoverschrijdingen zouden moeten constateren. Enkele leden van het Concilie hebben dit gevoeld, doch hun stem werd in de formulering van het Decreet niet tot uitdrukking gebracht. De vraag, waarop het nu nog aankomt, is niet deze, hoe over het karakter van bestaande instellingen te oordelen, veel minder of zij niet a priori boven ieder oordeel verheven zijn omdat zij kerkelijke instellingen zijn, maar alleen of er in de Kerk traditie bestaat waarin Gods Openbaring leeft en die daarom gezag bezit en als een bron voor het geloofsleven kan gelden.
Wij hebben dus te doen met traditie (enkelvoud) en wel als een theologisch begrip, een beginsel. Behalve het bijna profane gebruik van het woord, ter aanduiding eenvoudig van gewoonten, van mores, van manieren en eigenaardigheden, die men om alle mogelijke redenen in een of anderen kring of in een familie nu eenmaal in stand wenste te houden, is er ook het meer inhoudrijke gebruik op het gebied der zeden en der wetenschap. De overeenkomst daarvan met het gebruik op godsdienstig terrein is, dat er een gezag aan toegekend wordt dat wortelt in een objectieve, boven den mens uitgaande en gehoorzaamheid eisende waarheid. Als God eenmaal gehandeld of gesproken heeft, dus Zich geopenbaard, wordt die Openbaring waargenomen, vastgehouden en doorgegeven; zij heeft immers geldigheid en bindend gezag niet alleen voor het ogenblik, maar voorgoed. Zij vergt en vestigt geloofsgehoorzaamheid als een stuk leven, waarvan niemand zich ontslagen rekenen kan en drukt zich uit in vormen en daarmede corresponderende
|32|
overtuigingen. Zo wordt de H. Schrift, eenmaal als oorkonde der Openbaring gegeven, op haar beurt ook weer doorgegeven, „overgeleverd”. Haar binden karakter openbaart zich daarbij van geslacht op geslacht en vestigt geloofsgehoorzaamheid op een heel duidelijke en altijd weer te herkennen manier. De werking van Gods Openbaring en van de H. Schrift, waardoor mensenlevens worden bevrucht, gevormd en ten Leven geleid, is telkens en bij voortduring nieuw zowel als „van ouds” bekend. De „oude” waarheid, het „aloude” Evangelie zijn zegswijzen, die evenveel recht bezitten als elke uitdrukking, die op het karakter van de steeds verse actualiteit der genade den nadruk legt. Tussen beide vormt de traditie de verbinding. Gods spreken in Zijn Woord, Gods handelen aan het voorgeslacht is geen geschiedenis als een voltooid verleden, maar roept ook ons tot geloofsgehoorzaamheid. Eén God van alle tijden, die niet laat varen wat Zijn hand begon; één Heer, die de Zijnen tot Zijn Kerk verenigt en daarin bewaart, terwijl Hij alle dagen met hen is (Matth. 28: 19); één Geest, die uit Christus put en in alle waarheid leidt (Joh. 16: 13 en 14). Dit historische levensgeheel van bovenmenselijke orde is traditie en wel traditie met het gezag der waarheid, traditie die door mensen wordt ontvangen, gedragen en verder overgeleverd, traditie, die van goddelijken oorsprong is, genadeleven in door God gewilden historischen vorm.
Met een tegenstelling tussen Katholicisme en Protestantisme heeft dit alles weinig te maken. Anders wordt het, wanneer tradities aan de orde worden gesteld, die de Kerk van de Apostelen, de Apostelen van Christus ontvangen hebben en niet in de H. Schrift geboekstaafd zijn (vgl. I Thess. 2: 15), waarop dus geen historische contrôle in den gewonen zin kan worden toegepast, en die daarom de een aanneemt, de ander niet; wij bedoelen de ongeschreven tradities van Trente. Bewijzen, dat zij niet bestaan, kan niemand. Het omgekeerde zou men kunnen doen — en heeft men gedaan — uit het leven der Kerk. De discussie hierover is nooit bijzonder vruchtbaar geweest en wij hervatten haar niet. „De voorstelling zou zouden er onafhankelijk van elkaar twee kenmerken zijn, waaruit de kennis van de Openbaring wordt geput, zo, dat een deel van de geopenbaarde
|33|
waarheid geput wordt uit de H. Schrift en een ander deel uit de traditie, behoort voor goed tot het verleden”, schreef onlangs een Nederlands Rooms-Katholiek godgeleerde 1). Maar er is een andere functie der traditie en op deze komt het vooral aan. Omdat Gods Openbaring gestalte aangenomen heeft in de H. Schrift en deze als zodanig geloofs- en levensbron der Kerk is, houdt de Kerk zich voortdurend bezig met haar verklaring. Geloof en wetenschap beide kunnen niet ophouden te spreken met, en dat is te luisteren naar de H. Schrift. De interpretatie of verklaring der H. Schrift is een der hoofdelementen van het leven in de Kerk. Zij dient het actueel worden van Gods Schriftwoord in het heden der beoefenaars en der eenvoudige hoorders, wij kunnen in ons verband geen verschil in soorten van hoorders maken, want Tertullianus heeft gelijk met zijn opmerking, dat de Heer gezegd heeft: uw geloof heeft u behouden, niet uw geoefendheid in de Schriften. De letter immers doodt, maar de Geest maakt leven (II Cor. 3: 6). Deze interpretatie vormt heilige traditie en deze traditie is een vast richtsnoer, waarbij de Kerk leeft en dat zij nimmer ontberen kan. In den loop van haar geschiedenis is hierdoor een macht van levensschatten in de Kerk door Gods genade opgebouwd, die zij op geen enkel tijdstip van haar bestaan verloochenen kan. Deze vormen een ononderbroken, tastbare traditie van geloofskracht. God is door den Geest daarvan zelf de Auteur. Zij begint historisch bij de Apostelen, zij loopt door tot in elk heden der genade. Zij neemt ons op als in een stroom, die ons veilig voeren kan. Zij vormt het leven der Kerk. Het spreekt vanzelf, dat de Kerk zich dan ook houdt aan de regula fidei dier vroeger tijden, verdiept en verbreed in volgende symbolen en belijdenisgeschriften, in zoverre deze en zovele andere momenten harer geschiedenis door Gods wil en als het eigen werk des Geestes tot stand zijn en worden gebracht. Slechts „met al de heiligen” (Eph. 3: 18) kan de Kerk de volheid der liefde van Christus verstaan en zelfs als zij niets zou vergeten van en steeds alles levendig voor den geest hebben wat haar geschonken is in het verleden, dan nog
1) W.H. v.d. Pol, Openbaring en Traditie, in Vox Theologica, XVIII, 1947, blz. 43.
|34|
heeft zij ook altijd meer te verwachten; meer zal zij aan elk volgend geslacht hebben over te leveren; nimmer zo lang de Kerk op aarde bestaat, sterft het werk des Geestes, de traditie af.
Het is onze overtuiging, dat wij royaler over de traditie behoren te spreken dan tot nu toe is gedaan. Terwijl wij het sola scriptura in den mond voerden, vergden wij van onszelf en anderen een trouw aan de beginselen en de consequenties der Reformatie die, hoewel historisch en Geestelijk gewettigd, toch niet duidelijk als erkenning van een traditiebeginsel werd uitgesproken. Veeleer trachtten wij dit begrip te vermijden, gelijk wij ook deden alsof wijdere geestelijke tradities, in den laatst omschreven zin, uit andere gebieden en levensperioden der Kerk ons nauwelijks aangaan en in het beste geval aan het oordeel van iederen particulieren schriftonderzoeker, zonder enig waar gezag, onderworpen kunnen zijn. Naast allen geloofsernst in het heden ontbrak ons maar al te veel belangstelling voor des Geestes eeuwig werk in het verleden, dat ook een heden blijft. Zo zijn wij armer geworden dan wij behoefden te zijn. Nu eindelijk, na de vragen omtrent den Eredienst, ook de vragen omtrent de Kerkorde en de Belijdenis met een drang als zelden te voren in de Nederlandse Hervormde Kerk levend zijn geworden, zien wij naar alle kanten uit om hulp, verklaring, raad. In de traditie der Kerk ligt veel voor ons opgetast. Wij zullen daarvan kunnen profiteren als wij haar anders dan tot nu toe en dieper willen zien. Dan zullen wij ons, behalve voor den vorm, voor het geestelijke begrip: traditie, ook niet meer schamen, maar er uit leren leven.