Over de kerkhervorming der zestiende eeuw
1950
|35|
J.M. Gerritsen
Wij zijn overtuigd, dat een nieuwe confrontatie voor een reformatorische Kerk geboden blijft en dat daartoe alle verworvenheden van het exegetisch en kerkhistorisch onderzoek dienen te worden benut, ook dan, wanneer dit tot nadere reformatie leiden moet.
De Reformatie, die zich allereerst in de figuur van Luther concentreert, is geen plotseling uit den hemel gevallen wonder. Dat is het waarheidselement in de legenden over de „voorlopers der Hervorming”, die nog in schoolboekjes en op jongemannenverenigingen opgeld doen. De Reformatie is een deel van den springvloed, die sinds de veertiende eeuw in West-Europa opkomt en waarvan renaissance en humanisme andere delen zijn. Elke beschouwing van de kerkhervorming, die dezen samenhang over het hoofd ziet, kan niet anders dan aan de geschiedenis tekort doen. Naast een historische dwarsdoorsnede, die dezen contemporainen samenhang duidelijk maakt, is een lengte-doorsnede door de historie van de Westerse Kerk even nodig. Men krijgt dan een golfbeweging te zien van verval en hervorming, waarin Benedictus van Nursia, de tijd van Karel den Groten, de tijd van Cluny, Bernard van Clairvaux, Franciscus van Assisi, de Moderne Devotie, Reformatie-Contrareformatie hoogtepunten zijn.
Is zo enerzijds de Reformatie symptoom van een beweging, die de Kerk eigen is, n.l. om zich telkens weer te re-formeren, anderzijds wordt in de vijftiende en zestiende eeuw dit symptoom van een ongekende hevigheid en leidt tot noodlottige consequenties door de gezagscrisis die alle levensterreinen doormaken en die de middeleeuwse maatschappij aan het wankelen brengt. Op godsdienstig gebied leidt dit niet tot een ontkenning
|36|
van gezag als zodanig — al kwam dit wel degelijk onder de geestdrijvers telkens voor. Het uit zich daar allereerst in de vraag, of het hoogste gezag door paus of concilie wordt uitgeoefend (Constanz en Bazel). En bij de verder gaande critische beschouwing van het traditionele gezag der Kerk wordt tegenover het resultaat van de hervormingsconcilies der vijftiende eeuw: de paus is drager van het leergezag, het enige erkende gezag gezien in de Heilige Schrift — wat den geestdrijvers aanleiding geeft om van een papieren paus te spreken.
De telkens herhaalde reformatie der Kerk, die nu eens meer, dan eens minder met haar resultaten doordrong, gaat altijd uit van een nieuwe confrontatie met het evangelie (Franciscus), de Christusfiguur (Bernard), of de nieuw-testamentische simpelheid en strengheid van een regula vitae (Cluny). De reformatie van de zestiende eeuw doet dit evenzeer en wel met grote hartstocht en grondigheid. Opnieuw wordt de Kerk gesteld tegenover de Heilige Schrift; lag evenwel bij de voorafgaande bewegingen de nadruk op de Evangeliën, nu staat de apostel Paulus met zijn brieven aan de Romeinen en aan de Galatiërs in het middelpunt.
De samenhang met de gehele toenmalige geestesbeweging verleende daarnaast aan deze reformatie-poging andere kenmerken. De extreme consequenties van het nominalisme, de daarmee samenhangende devaluatie van het symbool, de ontgoddelijking van de wereld tot aan een zuivere transcendentie Gods in het „finitum non capax infiniti”, vonden weliswaar in de verschillende vormen, waarin de Reformatie optrad, verschillende waardering. Er bleef een belangrijk verschil tussen Luthers poging om een „realiteit” te redden door de ubiquiteitsleer en het rationalisme van Zwingli. Maar bij allen was de bewegende kracht van deze nieuwe wereldbeschouwing groot genoeg om hun aanhangers op een divergerend spoor te brengen, dat in den loop der eeuwen tot een steeds groter verwijdering leidde.
De Kerk, die trouw bleef aan het pauselijk gezag, had niet de wijsheid waardoor zij dit alles kon overzien en opvangen en zo werd de scheiding definitief.
Maar een scheiding op kerkelijk gebied is alleen maar in zoverre
|37|
definitief als de zonde definitief is. En het is in onzen tijd van her-paganisering van Europa een klemmende vraag, hoe wij onze houding tegenover deze scheiding bepalen — anders gezegd, welke betekenis de Reformatie van de 16de eeuw voor ons heeft.
Nu spreekt het vanzelf, dat wij aan de Reformatie een zeer positieve betekenis zullen toekennen als een moment, wellicht het belangrijkste, uit de reeks, waarin Gods Geest in den loop der geschiedenis de Kerk vernieuwt. Alleen zullen wij daarbij den nodigen nadruk laten vallen op het „één uit de reeks”. Dat betekent, dat deze Hervorming voor ons nooit een afsluiting zijn kan. Zij kan dat niet zijn om het gevolg: de scheiding, die een schuld blijft, die wij gemeenschappelijk met de andere delen der Kerk dragen en waarvoor wij naar een oplossing moeten zoeken. Zij kan dat niet zijn, omdat de geschiedenis verder gaat en wij geen reden hebben om aan te nemen, dat dit tevens de laatste reformatie uit de reeks zou zijn. Dit houdt in, dat wij, juist om de betekenis die wij aan deze Reformatie toekennen, de vraag naar een nieuwe reformatie met groten klem stellen. Het formele principe van het reformata quia reformanda geeft ons de nauwste aansluiting bij de Hervormers van de 16de eeuw. De kerken der Reformatie (en evengoed de kerk van Rome) moet onophoudelijk opnieuw dezelfde confrontatie doormaken, die kenmerkend is voor Luthers arbeid. Het beeld, dat wij, na alles wat vier eeuwen wetenschappelijk onderzoek leerden, ons van de wereld van het Nieuwe Testament en van de vroegste kerk maken, is veelszins anders, dan wat den geleerden van de 16de eeuw voor ogen stond. Een onpartijdige exegese van het Nieuwe Testament legt ook geheel andere gedachtengangen open dan die van Paulus’ brief aan de Romeinen. Of dit tot „nadere reformatie” leidt, is een vraag, die alleen op grond van dit uiterste conscientieuse onderzoek kan worden beantwoord. Maar het beginsel der Reformatie wordt verloochend, wanneer wij deze confrontatie niet eerlijk willen.
De vloed, die op het eind der Middeleeuwen opkomt, begint terzelfdertijd dat het systeem van het middeleeuwse denken gereed is als een reusachtige domkerk, waarin elke steen zijn
|38|
plaats gevonden heeft. Wanneer het Christelijk geloof tot een systematische wereldbeschouwing wordt, dreigt er gevaar voor de mogelijkheid van een profetisch spreken des Geestes: de openheid tegenover den hemel wordt verhinderd door de kunstige gewelven. Tegen dit gesloten systeem keert zich de Reformatie (Luthers Hure Vernunft) en dat juist met die zijden van de evangelische waarheid, die nooit in enig systeem passen en daarom op den achtergrond geraakt waren. Vandaar Luthers sola gratia tegenover de leer der verdiensten, Calvijns afwijzing van het sacrament der poenitentie ten overstaan van de juridische systematisering daarvan. Zo zegt ons de Reformatie, dat er in de Kerk ruimte moet zijn voor profeten — en wij blijven dankbaar voor dat opnieuw klinkende profetische woord, dat voor de eeuwen van blijvende betekenis is. Maar een profeet is altijd en noodzakelijk eenzijdig. Na de door hem gewekte reactie moet er een hervinden van het evenwicht zijn. De kerken der Reformatie zijn zich nog altijd vooral van hun protesterende taak bewust, zonder reeds tot dat evenwicht te zijn gekomen. Maar „protestant” betekent in eerste instantie niet ontkennen en afwijzen, doch positief verklaren, belijden. Daarom willen wij ons ernstig afvragen, waarin de eenzijdigheid der Reformatie gelegen is. Niet alleen ten aanzien van de verhouding tot de Rooms-Katholieke kerk. Wij moeten ons meer bewust worden van de wereldbeschouwing van waaruit de reformatoren spraken. Dit is een verwaarloosd terrein. Maar het zal ons tot een gelouterde waardering brengen, die ons in staat stelt juister te oordelen. Zo bedoelen wij dus geenszins, de betekenis van de Reformatie der 16de eeuw te ontkennen. Zowel het formele reformatorische beginsel als de positieve zijde van de verkondiging, die de reformatoren uitdroegen, zijn nodig voor en hebben hun plaats in de ecclesia catholica. Maar van die ecclesia catholica uit denken en spreken wij, niet van een verabsoluteerde reformatie uit. Wij hebben niet het waandenkbeeld, dat wij de Reformatie ongedaan kunnen of moeten maken en wij willen ons protestants verleden niet verloochenen — dan zouden wij rooms worden. Maar wèl willen wij onze, uit die Reformatie geboren, Kerk stuwen in een catholieke lijn, om haar zo in de volheid van Christus te doen delen en een toekomstige eenheid der Kerk te helpen voorbereiden.