|461|
In dit gedeelte maken we de balans op van ons onderzoek. De grote lijnen en de belangrijkste punten van de analyse van het ambtsdeel van de Lima-tekst zetten we op een rij om de kernthema’s in de wisselwerking tussen de gereformeerde en de oecumenische ambtstheologie helder te krijgen. Vooreerst benoemen we drie elementen die het gesprek vanuit de gereformeerde traditie bemoeilijkt hebben: de onbekendheid met de oecumenische theologie van Faith and Order, de vertaling van BEM, en taalkundige en structurele vervreemding. Daarna sommen we puntsgewijs op waar zich de affiniteiten situeren tussen de oecumenische theologie en de gereformeerde traditie. Vervolgens geven we aan waar de gereformeerde traditie vragen blijft stellen bij de huidige stand van het oecumenisch gesprek over het geordineerde ambt. Ten slotte inventariseren we die elementen van de oecumenische ambtstheologie die aan de gereformeerde theologie te denken geven.
BEM als theologische verklaring is pas te begrijpen en goed te evalueren als men haar verstaat in het breder kader van de visie van de Wereldraad van Kerken en het theologisch werk van Faith and Order in het bijzonder. Zo is een basisinzicht in de wijze waarop de commissie doop, avondmaal en ambt heeft benaderd in de loop van de ruim vijftig jaar, die aan BEM voorafgingen, onontbeerlijk. Te veel theologen en kerken gaven in hun reacties op BEM blijk van onwetendheid over de methodologische evolutie die Faith and Order heeft doorgemaakt. Wie de zin van het oecumenisch theologisch gesprek slechts begrijpt als het kennis nemen van en toelichting geven bij de diverse theologische tradities, maakt veel kans een tekst als BEM, die het resultaat is van een veel ambitieuzere aanpak, negatief te beoordelen en af te wijzen als een gevaarlijke en heilloze aberratie. Een minimum aan vertrouwen in de waarde van het bouwen aan een gemeenschappelijke ambtstheologie op basis van gezamenlijke christologische, pneumatologische en ecclesiologische grondlijnen is absoluut noodzakelijk om op en ernstige manier in gesprek te komen met de resultaten van de Lima-tekst.
|462|
Wie geen inzicht heeft in de reikwijdte van de doelstellingen van Faith and Order en de Wereldraad heeft de neiging te weinig ofwel te veel te verwachten. De commissie heeft voor zichzelf de lat behoorlijk hoog gelegd. Haar theologiseren rondom het ambt is concreet toegespitst op wederzijdse ambtserkenning, met het oog op het vergroten van de zichtbare kerkelijke eenheid. Die zichtbare eenheid is geen doel op zich maar stat in het teken van de vernieuwing van de wereld. Sommige kerkelijke reacties, die stellen dat het allemaal prachtig en interessant is, zijn verdacht positief, omdat ze niet reppen over de concrete kerkelijke consequenties voor theologie en praxis. Ze verraden een gebrek aan verwachting van het oecumenisch gesprek. Andere reacties onthullen dan weer een te grote verwachting. Rekenend op een omvattende ambtstheologie, signaleren ze vlijtig allerlei aspecten die gemist worden. Ze geven er zo blijk van dat ze zich niet genoeg realiseren dat de ambitieuze en concrete doelstellingen toch ook weer beperkt zijn. BEM theologiseert alleen rondom die elementen die te maken hebben met de wederzijdse ambtserkenning met het oog op de zichtbare eenheid van de kerk.
Wie BEM beoordeelt moet verder weten wat een convergentie-tekst is. Te veel kerken en theologen schenen in hun reactie niet precies het verschil met een consensus-tekst te begrijpen. Een andere bron van misverstand vormde het begrip ‘receptie’. Een sprekend voorbeeld hiervan gaf de gerenommeerde gereformeerde theoloog Marcus Barth, die geciteerd werd in de inleiding. Hij begreep ‘receptie’ als kritiekloze acceptatie en overname. Ook al erkende de commissie dat ze deels schuldig is aan dit misverstand door een gebrek aan toelichting, toch openbaart de reactie van M. Barth een onthutsend gebrek aan inzicht in de betekenis die dit woord de voorafgaande decennia in de oecumenische beweging had gekregen. Om de commissie goed te verstaan bij haar presentatie van BEM was het verder noodzakelijk om op de hoogte te zijn van haar eigen hermeneutiek, die ze ontwikkelde vanaf de conferentie van Montreal in 1963. Door al te voorbarig te schermen met de strijdleus Sola Scriptura gaven een aantal kerken te kennen dat ze deze hermeneutische ontwikkelingen onvoldoende hadden verwerkt. Daarom liepen ze ook vast op de vraag naar de herkenning van het geloof van de kerk door de eeuwen heen. Ze bleken niet in staat om deze vraag naar de apostolische traditie te begrijpen als een impuls om verder te kijken dan de grenzen van de eigen traditie.
De Nederlandse vertaling van de Lima-tekst verscheen onder de auspiciën van de Nederlandse Raad van Kerken. Op een aantal plaatsen is de vertaling aanvechtbaar en voor verbetering vatbaar. Omdat de bespreking in deze
|463|
studie gebaseerd is op de Engelse tekst, hebben we eventuele opmerkingen bij de Nederlandse vertaling bij de bespreking van de betreffende paragrafen in voetnoten genoteerd. De kritiek betreft details, daarom kunnen we besluiten dat de vertaling over het algemeen betrouwbaar is. Maar er is één uitzondering, namelijk de vertaling van het woord ‘ordained ministry’, een sleutelbegrip in BEM. Het onderwerp van het derde deel is bij nader toezien niet ‘ministry’ in het algemeen, maar in het bijzonder ‘the ordained ministry’. In het definitielijstje verwijst deze term naar die personen die een ambtscharisma hebben ontvangen en die door de kerk worden aangesteld voor hun dienst onder aanroeping van de Geest en handoplegging (§ 7c). De Nederlandse versie vertaalt foutief en misleidend met ‘kerkelijk ambt’, want een kerkelijk ambt is niet automatisch een geordineerd ambt. Zo bestaan er kerkelijke ambten die geen ordinatie vragen. Deze vertaling verdoezelt dat het ‘bijzondere’ ambt in de kerk binnen de oecumenische beweging wezenlijk bepaald is door de ordinatie, een liturgische handeling met sacramentele connotatie. Met de keuze voor de concentratie op het geordineerde ambt maakt Faith and Order de beslissende keuze voor een katholieke ambtsopvatting. Door de vertaling met ‘kerkelijk ambt’ blijft voor de kerken uit de gereformeerde traditie onzichtbaar dat met ‘ordained ministry’ gekozen is voor een ambtsinvulling waar het gereformeerde diaken- en ouderlingenambt buiten vallen. Het misleidend karakter van deze vertaling mag blijken uit het feit dat M. Gosker, die een eerste poging in het Nederlands taalgebied ondernam om het ambtsgedeelte van de Lima-tekst door te lichten, dit vertaalprobleem niet onderkende, zoals de titel van haar studie Het kerkelijk ambt in het Limadocument reeds aangaf.
Een aantal kerken uit de gereformeerde traditie gaven in hun reactie op de Lima-tekst te kennen dat ze weinig affiniteit voelden met dit document, in het bijzonder het ambtsgedeelte. Voor deze ervaring kunnen een aantal elementen worden opgesomd, die samen de indruk van vreemdheid versterkten. Zo wezen sommigen op het katholiserend taalgebruik. Het hierboven besproken woord ‘ordinatie’ is er een voorbeeld van. Maar ook de uitdrukking ‘de plaatselijke eucharistie-vierende gemeenschap’830 hoort daarbij. Binnen het ambtsgedeelte is die vervreemding versterkt door het behandelen van het geordineerde ambt in termen van het centrale concept ‘apostolische
830 Zie bijvoorbeeld het antwoord van The Presbyterian Church (USA), Churches respond to BEM, vol. III, 200, waarin wordt gesteld dat dit sacramenteel en eucharistische spraakgebruik tekort doet aan de betrokkenheid van het ambt op het hele Godsvolk.
|464|
successie’, en door de keuze voor het drievoudige ambtspatroon bisschop-presbyter-diaken, een ongebruikelijke ambtelijke ordening in de gereformeerde traditie. De volledige afwezigheid van de gereformeerde ouderlingen in de tekst maakte de brug naar het ambt in BEM extra moeilijk.
Al deze elementen bij elkaar — de onbekendheid met de oecumenische ambtstheologie, de vertaalproblemen en het taalgebruik, de denkconcepten en structuurvoorstellen in BEM zelf — vormden een grote hindernis om een brede dialoog tussen de oecumenische en de gereformeerde ambtstheologie op gang te brengen. Soms had dit tot gevolg dat kerken of theologen nauwelijks reageerden, soms veroorzaakte het een afwijzende houding en soms was men niet in staat om concreet aan te geven waar precies vanuit de eigen traditie de zwakke punten in de Lima-tekst zich situeerden. Maar het was bovenal een gemiste kans voor de gereformeerde traditie zelf. De elementen die het ambtsgedeelte van het Lima-document aandroeg voor een verdere doordenking van eigen ambtstheologie en praxis, werden slechts sporadisch opgepakt en verwerkt.
Bij nader inzicht, blijkt dat heel wat elementen uit het ambtsgedeelte van BEM stroken met fundamentele opties van de gereformeerde ambtstheologie. We lopen de overeenkomsten per hoofdstuk van het ambtsgedeelte van het Lima-document na.
1. Ook de gereformeerde theologie wil haar ambtstheologie
plaatsen in het kader van de roeping van het hele volk van God,
gebouwd op een ecclesiologie op trinitarische grondslag met
missionaire en eschatologische aspecten. De kernvraag bij het
ambt (§ 6) stelt ook voor haar de ambtsproblematiek op de juiste
manier aan de orde.
2. Het eigene van het geordineerde ambt wordt ook voor de
gereformeerde theologie uitgedrukt in een combinatie van
functionele elementen — dienst aan het Woord en de sacramenten
met het oog op het leidinggeven aan de geloofsgemeenschap — en
symbolische taal, in het bijzonder het spreken over
Christusrepresentatie. Ook zij ziet traditioneel een
onverbrekelijke band tussen de dienst aan het Woord en de dienst
aan de tafel. Verder kan de evenwichtige wijze waarop de
gezagsuitoefening wordt geformuleerd, namelijk slechts op grond
van het Woord en met medewerking van de geloofsgemeenschap, op
goedkeuring rekenen.
|465|
3. Alhoewel er minder raakpunten zijn met het hoofdstuk over de
vormen van geordineerd ambt, spreekt de complementariteit van
persoonlijke, collegiale en communale ambtsuitoefening zeker aan
binnen de gereformeerde traditie. Verder is er instemming met de
aangegeven ruimte voor de in de gemeenschap aanwezige charismata,
die vorm krijgen in allerlei bedieningen.
4. Met het hoofdstuk over de apostolische successie is van
oorsprong het minst affiniteit. Toch zijn er duidelijke bruggen
geslagen naar de gereformeerde traditie. Zo wordt de apostolische
traditie onderscheiden van de successie in het apostolische ambt
en is de apostolische traditie breed uitgetekend. Verder wordt de
apostolische successie gerelativeerd op verscheidene wijzen: de
plaats van de ordelijke ambtsoverdracht in het geheel van de
apostolische traditie, de erkenning dat nog andere vormen van
ordelijke ambtsoverdracht mogelijk zijn dan episcopale successie
en de erkenning dat episcopale successie geen garantie biedt voor
continuïteit en eenheid van de kerk.
5. Ook de gereformeerde traditie is vertrouwd met een
ordinatie-ritus met de elementen van de aanroeping van de Geest
en de handoplegging. Verder kan de nadruk op het communaal en
liturgisch aspect van de ordinatie zeker op instemming rekenen,
net zoals de voorwaarden voor ordinatie betreffende roeping,
professionalisering, de voorbereiding, de onbeperktheid en de te
verwerpen afwijzingsgronden.
6. Binnen de gereformeerde traditie is over het algemeen de
bereidheid groot om de ambten van andere kerken te erkennen.
Alle punten van herkenning en overeenstemming nemen niet weg dat er naar ons oordeel heel wat elementen overblijven die vanuit de gereformeerde traditie op de agenda van het oecumenisch ambtsgesprek moeten blijven staan, ook na de bereikte convergentie in de Lima-tekst en de evaluatie van de reacties van de kerken door de commissie. Veel van deze punten vormen ook binnen de gereformeerde traditie knelpunten. Ze worden dan ook niet aangereikt met een betweterige houding.
Op de eerste plaats zijn er een aantal klassieke gevoeligheden die het denken rondom het ambt binnen de gereformeerde theologie bepalen vanaf de Reformatie. De herdefiniëring van het ambt in de kerk als dienst aan het Woord zorgde voor een blijvende afkeer voor ontologische formuleringen van de
|466|
essentie van het ambt en voor functie-omschrijvingen in termen van offerpriesterschap. Verder zit de vrees voor ambtelijk machtsmisbruik erg diep, zoals blijkt uit de vele kerkelijke reacties die op hun hoede zijn voor hiërarchisering en clericalisering van het ambt of voor een ambt in de kerk dat de plaats in neemt van Christus. Ten slotte blijft er een huiver tegenover al te veel nadruk op het ambt in de kerk uit angst dat niet langer het Woord van God, maar uiteindelijk al die ambtelijkheid en ambtelijke traditie bepalend wordt voor de evangelische waarheid in de kerk.
We zijn ervan overtuigd dat de ambtstheologie van het Lima-document geschreven is in de wetenschap dat de hierboven aangegeven elementen onaanvaardbaar zouden zijn voor de kerken met wortels in de Reformatie en dat de uiteindelijke formuleringen ernaar zochten deze bezwaren te voorkomen. De soms geuite opmerking dat de gereformeerde afgevaardigden in Faith and Order hebben zitten slapen tijdens de ontwikkeling van de tekst, is dan ook niet terecht. Anderzijds is het noodzakelijk dat de gereformeerde traditie haar gevoeligheid voor mogelijke ontwikkelingen in die richting blijft stellen. Zo is het vanzelfsprekend dat zij bij het voorstel voor een drievoudig ambtsmodel haar vrees voor een ontwikkeling in de richting van een ambtshiërarchie herhaalt.
De hermeneutische vraagstelling in verband met de relatie tussen Schrift en traditie is een ander element uit de controverse in de Reformatie dat regelmatig terugkeert in de reacties van de kerken. Ook al biedt de Schrift geen ambtelijke blauwdruk, toch hebben vele gereformeerde kerken terecht de vraag gesteld op welke wijze het schriftgetuigenis voor het ambt in de kerk normatief blijft. De weinige verwijzingen naar de Schrift in de tekst van het ambtsgedeelte en de bewijsvoeringen op grond van tradities van de kerken van de Oudheid wordt als een teken aan de wand gezien. Vanuit haar oorsprong moet de gereformeerde traditie de vraag blijven stellen naar de verdere doordenking van de relatie tussen de Schrift en de tradities in de theologie van het ambt.
Naast deze reacties die voor het geheel van de tekst gelden zijn
er een aantal specifieke opmerkingen die samenhangen met de
onderscheiden hoofdstukken van de Lima-ambtstekst. We vatten ze
samen per hoofdstuk.
1. Het eerste hoofdstuk De roeping van het volk van God
kreeg een positief, zelfs enthousiast onthaal van gereformeerde
zijde. Maar de gewekte verwachting in deze ecclesiologische
inleiding werd voor velen niet vervuld in de uitwerking in de
ambtstheologie. Daarom keert de vraag naar een consequentere
doortrekking van de ecclesiologische grondlijnen uit de eerste
zes inleidende paragrafen telkens terug in de verdere bespreking
van het ambtsdeel. Zo had de relatie met de gaven en
verantwoordelijkheden van het hele volk van God sterker kunnen
worden uitgewerkt. Ook de missionaire inzet
|467|
ontbreekt niet helemaal in de uitwerking, maar is wel sterk naar
de achtergrond verdwenen. Daardoor verschuift het accent te gauw
naar een binnenkerkelijke werking en verbleekt de gerichtheid op
de verkondiging in de wereld buiten de kerk. Ten slotte vragen de
pneumatologische en eschatologische elementen van de
ambtsstructuur van de kerk een betere uitwerking.
2. In het tweede hoofdstuk De kerk en het geordineerde
ambt vragen verschillende deelaspecten om een nieuwe en
betere uitwerking: het gebruik van de kwalificatie ‘constitutief’
voor het ambt in de kerk, de onduidelijke relatie tussen de
apostelen en de latere ambtsdragers, de theologische doordenking
van Israël en van de ambten in het Oude Testament, de vrees dat
de opbouw van de geloofsgemeenschap de bediening van het Woord in
de schaduw stelt en de ordinatie van vrouwen.
3. Het nieuwe, derde hoofdstuk in de Lima-versie over De
vormen van het geordineerde ambt kon over het algemeen de
gereformeerde traditie niet bekoren wegens het gebrek aan
overtuigingskracht van het voorgestelde drievoudige ambt. De
functie-omschrijvingen van het ambt van bisschop, presbyter en
diaken waren te mager en de collegiale en communautaire aspecten
in het uitoefenen van episkopè in de kerk bleven
onderbelicht. Het zwijgen over de geschiedenis, met name het
falen van de bisschoppen in de Reformatie, werd als een tekort
ervaren. Onduidelijkheid bleef bestaan over de wijze waarop een
bisschop geestelijk leiding geeft aan zijn kerk en over de wijze
waarop een grotere ambtelijke samenhang kan bereikt worden tussen
kerken en tradities. Ook de status en functies van het diakenambt
vraagt verdere uitklaring. Ten slotte mist men de vermelding van
beleidsverantwoordelijkheid van mensen met een specifieke
gave/bediening in de kerk.
4. Omdat de gereformeerde kerken traditioneel de betekenis van
het ambt in de kerk niet uitdrukken in termen van successie in de
apostolische traditie en in het bijzonder geen episcopale
successie praktiseren, ligt het vierde hoofdstuk Successie in
de apostolische traditie ook het moeilijkst. Men heeft er
geen echte affiniteit mee, en dat weegt des te zwaarder omdat
juist in het concept van de apostolische successie naar
katholieke overtuiging het wezen van het geordineerde ambt wordt
uitgedrukt. Van gereformeerde zijde waardeert men de pogingen om
bruggen te bouwen naar de kerken die dit concept niet kennen,
maar de klassieke bezwaren en reserves blijven toch van kracht.
Centraal daarbij is de angst dat de evangelische legitimiteit
niet langer gebonden is aan de continuïteit met het
Schriftgetuigenis maar aan de rechtmatige overdracht van
ambtelijke verantwoordelijkheid. Zoals bij het voorstel voor het
drievoudig ambtsmodel mist men ook hier een ernstige verwerking
van de ervaringen uit de geschiedenis, namelijk dat ten tijde van
de hervorming de legitieme katholieke bisschoppen, die beweerden
te staan in de apostolische successie, de hervorming van de kerk
naar het evangelisch model met alle middelen tegenwerkten. Het
gebrek aan schriftuurlijke
|468|
onderbouwing versterkt de huiver nog. De grondigste analyse van
dit deel is van de hand van H.-M. Barth. Vooral zijn analyse van
de termen ‘apostel’ en ‘apostolisch’ in de Lima-tekst zet aan tot
verder onderzoek van het begrip ‘apostoliciteit’.
5. In het vijfde hoofdstuk De ordinatie is het
traditionele punt van controverse de sacramentaliteit van deze
ritus. Achter de huiver voor sacramentalisering gaat de angst
schuil voor ontologisering en clericalisering van het
geordineerde ambt. Daarom blijft ook na dit document de vraag
klinken van gereformeerde zijde naar verdere studie van de
begrippen ‘sacrament’ en ‘sacramentaliteit’. Verder wordt
voorgesteld om in de ordinatie-ritus explicieter de functie van
het geordineerde ambt aan te geven. Onduidelijkheid bestaat ook
omtrent de relatie tussen het geordineerde ambt en de uitoefening
van macht in de kerk. Bij de verkiezing van geordineerde
ambtsdragers mist men de rol van de plaatselijke gemeente en bij
de lijst van te verwerpen diskwalificatiecriteria voor ordinatie
mist men de sekse als criterium. Ten slotte stelt zich de vraag
naar een uitgebreidere theologische argumentatie tegen
re-ordinatie.
6. De reacties op het zesde hoofdstuk Naar een wederzijdse
erkenning van geordineerde ambten roept algemeen
gelijkaardige reacties op van gereformeerde zijde. Er is weinig
moeite met de erkenning van ambten in andere kerken, maar de
vraag om hierbij episcopale ordinatie te overwegen stuit op grote
huiver en scepsis.
De intense omgang met de oecumenische ambtstheologie leverde naar ons oordeel een oogst aan leerpunten voor en vragen op voor de gereformeerde traditie.
1. De aansprekende ecclesiologische inleiding roept vragen op naar de ecclesiologie in de gereformeerde traditie. In hoever functioneren de gereformeerde kerken zelf als een met genadegaven begiftigde geloofsgemeenschap? En hoe zit het met de doorstroming van de ecclesiologie naar de ambtstheologie? In hoever is bijvoorbeeld de missionaire insteek verwerkt in de ambtsopvatting van de gereformeerde traditie?
2. Bij het hoofdstuk De kerk en het geordineerde ambt
stoten we op een diversiteit aan leerpunten.
2.1. De essentie van het ambt in de kerk kan niet volledig worden
omvat met functie-omschrijvingen, maar vraagt ook om verwijzend
taalgebruik, waarin wordt uitgedrukt dat de ambtsdrager naar
Christus refereert. Hij is in de
|469|
geloofsgemeenschap symbool van Christus vanuit zijn functie als
dienaar aan het Woord.
2.2. Het geordineerde ambt in de kerk is dienst aan en teken van
de eenheid van de kerk. Het betreft zowel de eenheid van de
plaatselijke geloofsgemeenschap, als de band tussen het
plaatselijke en het bovenplaatselijke vlak.
2.3. Het leergezag van de geordineerde ambtsdragers kan niet
losgemaakt worden van hun symbolische functie als representanten
van Christus en als teken van eenheid.
2.4. Er is nood aan studie rondom het leergezag van het
geordineerde ambt, met het oog op de doorbreking van het
bureaucratisch leidinggeven binnen de gereformeerde kerken.
2.5. Met het oog op de identiteitsbepaling en de opleiding van de
predikanten is het noodzakelijk dat aan het
priesterlijk-liturgisch functioneren van de predikanten in de
systematische en praktische theologie meer aandacht wordt
geschonken.
3. Ook naar aanleiding van het hoofdstuk over De vormen van
het geordineerde ambt zijn heel wat aandachtspunten voor de
gereformeerde traditie blijven liggen.
3.1. De vraag naar de blijvende betekenis van de door de Geest
geleide ambtelijke structureringen uit het verleden.
3.2. De meerwaarde van een persoonlijke vormgeving van de
ambtsuitoefening op boven-plaatselijk niveau door een pastoraal,
representatief uitgeoefend ambt van bisschop, dat de eenheid en
continuïteit van de kerk symboliseert.
3.3. De optimalisering van de collegiale en communale
ambtsuitoefening.
3.4. De waarde van het college van predikanten als
beleidsvoorbereidend orgaan binnen de kerk.
3.5. De betekenis van het boven-plaatselijk niveau van
kerk-zijn.
3.6. De status van het gereformeerde ambt van ouderlingen en
diakenen.
3.7. De ambtelijke status en vormgeving van een groot scala aan
gaven/bedieningen die opgenomen worden in en namens de kerk.
4. De leerpunten naar aanleiding van het hoofdstuk over De successie in de apostolische traditie concentreren zich op de breedte van de continuïteit in de apostolische traditie. De gereformeerde traditie heeft de neiging om de apostolische traditie te verengen tot het bewaren van het schriftgetuigenis. Veel minder aandacht was er in het verleden voor het belang van de doorgaande viering van de sacramenten en van de overdracht van ambtelijke verantwoordelijkheid in de continuïteit in de apostolische traditie. Ook de synchrone en eschatologische aspecten van de apostolische traditie zijn te veel in de schaduw gebleven, met als gevolg een versmald apostoliciteitsconcept waaraan de missionair-oecumenische dimensie ontbreekt. In dit
|470|
kader is het de moeite waard te onderzoeken of episcopale successie in de context van de apostoliciteit van de kerk geen meerwaarde betekent.
5. Het vijfde hoofdstuk De ordinatie levert de volgende
vragen op aan de gereformeerde traditie:
5.1. De congruentie van de ordinatie-liturgieën met de theologie
van het ambt binnen de gereformeerde kerken.
5.2. De compatibiliteit van de ordinatie als sacramenteel teken
met de gereformeerde traditie.
5.3. Het al dan niet ordineren van ouderlingen en diakenen.
5.4. De terminering van de ambtelijke dienst van ouderlingen en
diakenen.