|409|
Het feit dat de ordinatie onderwerp is van een apart hoofdstuk, toont al aan hoe belangrijk dit thema wel is voor de studie van het ambt in een oecumenisch kader. Reeds bij de bespreking van paragraaf 7c werd duidelijk hoe fundamenteel de optie is voor een ambt dat gekwalificeerd is door ordinatie. Juist in de ordinatie bleek het verschil te zitten met andere genadegaven en diensten in de kerk. We constateerden toen dat daar reeds gekozen werd voor een katholieke ambtsopvatting. De ordinatie dook dan ook regelmatig op in de volgende paragrafen en hoofdstukken. In paragraaf 8, die stelt dat de kerk met het oog op het vervullen van haar zending personen nodig heeft die publiekelijk en permanent verwijzen naar Jezus Christus, werd aangegeven dat deze personen reeds sinds zeer vroege tijden werden geordineerd. In een commentaar bij paragraaf 11 werd gewezen op het historisch bepaald zijn van de wijzen van ordineren. Niet alle elementen van de wijze van ordineren zijn dus even fundamenteel. Paragraaf 15 koppelde het gezag van de ambtsdrager aan de autorisatie vanaf de ordinatie-ritus. In het commentaar bij paragraaf 31 werd gevraagd naar de betekenis van de ordinatie bij diakenen. Paragraaf 35 benadrukte het belang van een rechtmatige overdracht van het geordineerde ambt als uitdrukking van de apostolische continuïteit en paragraaf 37 ten slotte wees erop dat ook in niet-episcopale kerken de ordinatie steeds voltrokken wordt door mensen waarvan de kerk de autoriteit erkent om dit te doen.
Niet alleen de structuur en de inhoud van het ambtsgedeelte van de Lima-tekst zetten de schijnwerpers op de ordinatie, maar ook een schets van de geschiedenis van de teksten van Faith and Order over het ambt reveleren welk een belangrijke positie de ordinatie steeds heeft ingenomen. Daarom volgt hieronder een overzicht van het denken rondom de ordinatie binnen de commissie, zodat we beter in staat zijn de tekst van Lima te evalueren.
Reeds sinds Lausanne speelt de ordinatie een belangrijke rol in het oecumenisch theologiseren over het ambt, zoals mag blijken uit het gedeelte over
|410|
‘The ministry of the Church’.736 De eerste alinea van dit ambtshoofdstuk van de Eerste Wereldconferentie somt vijf punten van ‘substantial accord’ op, waarvan het laatste als volgt luidt: ‘Men gifted for the work of the ministry, called by the Spirit and accepted by the Church, are commissioned through an act of ordination by prayer and the laying on of hands to exercise the function of this ministry’ (La 34). Zowel de vocatio interna et externa als de ritus met gebed en handoplegging worden vanaf het begin als vaste elementen beschouwd van de ordinatie. Het blijft onduidelijk of ‘gifted for the work’ verwijst naar geschiktheid of naar charismatische begenadiging. G.H. Vischer737 wijst op de passieve vorm van deze constructie waardoor men de vraag kan omzeilen wie degene is die ordineert. Zo komt ongewild de geordineerde als subject centraal te staan. Deze benaderingswijze strookt noch met de katholieke noch met de reformatorische738 traditie.
In een andere paragraaf (La 36) worden later vier fundamentele
verschillen in ambtstheologie opgesomd, waarvan één blijkt te
zijn ‘the nature of ordination and of the grace conferred
thereby’. Nog verderop worden deze verschillen geëxpliciteerd
achtereenvolgens vanuit een katholieke en een protestantse
benadering: ‘... ordination is a sacramental act of divine
institution, and therefore indispensable, conveying the special
charisma for the particular ministry ...’ (La 45b)
tegenover ‘... the grace which fits men for the ministry is
immediately given by God, and is recognised, not conferred, in
ordination ...’ (La 46d). Hoe gevoelig de ordinatie ligt, mag
blijken uit de stelling dat de vorm van ordinatie in de
toekomstige één-gemaakte kerk niet betekent dat de waarde van de
nu bestaande vormen van ordinatie ontkracht zijn (La 40).
De Tweede Wereldconferentie van Edinburgh in 1937 komt op dit
punt niet verder dan de resultaten van de eerste
conferentie.739
736 H.N. Bate (ed.), Faith and Order.
Proceedings of the World Conference Lausanne, August 3-21,
1927, 467-472.
737 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
48-49.
738 G.H. Vischer verwijst naar de Institutie
IV,3,16 waarin de persoon van de geordineerde ondergeschikt is
aan God, de gemeente en de dienst.
739 Zie de twee volgende verklaringen: ‘III.
Ordination to the ministry, according to the New Testament
teaching and the historic practice of the Church, is by prayer
and the laying-on of hands.’ (Ed. 93) en ‘Again, those who agree
in accepting the lay-on of hands as the form of ordination differ
on the meaning to be attached to the rite, or on the question by
whom it should be administered.’ (Ed. 97) in L. Vischer (ed.),
A Documentary History of the Faith and Order Movement
1927-1963, Saint-Louis (Missouri) 1963, 58.
|411|
Alhoewel men na Edinburgh probeert de weg van de vergelijkende ecclesiologie te verlaten, blijft men in Montreal740 op het punt van de ordinatie de verschillende kerkelijke visies naast elkaar zetten. Zoals voor de apostolische successie is er op deze conferentie ook voor de ordinatie geen vooruitgang: ‘This confirmation is given in ordination. According to the New Testament, this ordination consists in prayer with the laying on of hands. The orderly transmission of authority in ordination is normally an essential part of the means by which the Church is kept from generation to generation in the apostolic faith. (...) Some believe that there is not sufficient authority in the New Testament to warrant the practice of ordination in the sense of setting men apart for a life-ministry in the Church (...)’ (Mo 95). Het woord ‘normally’ in het citaat wijst erop dat er geen algemeen aanvaarde consensus bestaat over de ordinatie. De vragen rondom het levenslang karakter van de ordinatie hangen samen met de onduidelijkheid over de betekenis van de ordinatie, namelijk als een kerkelijke opdracht van beperkte duur of als een levenslange begenadiging die de geordineerde van dan af in een aparte positie tegenover de gemeente stelt.
In haar bijeenkomst in Aarhus in 1964 probeert Faith and Order de vastgelopen studie rondom het ambt een nieuwe impuls te geven door een nieuw studieprogramma op te stellen.741 Hierbij gaat men niet langer uit van de verschillende theologieën omtrent het ambt, maar van het feit dat in iedere kerk een ambtsstructuur voorhanden is en dus wel een bijzonder kerkelijk ambt kent.742 Deze fenomenologische benadering levert in het bijzonder voor de ordinatie een aantal vragen op die vanuit de ambts- en ordinatiepraktijk concreet te beantwoorden zijn, met name ook omdat de ordinatie meestal is vastgelegd in kerkordelijke bepalingen en liturgische formuleringen. In een achttal aandachtspunten wordt gevraagd naar: de vereiste kwalificaties voor geordineerden, het subject van de ordinatieritus, de betrokkenheid van de ganse kerk, de elementen van de ordinatieritus en
740 Zie sectie III ‘The redemptive work of
Christ and the ministry of his church’ in: P.C. Rodger and L.
Vischer (ed.), The Fourth World Conference on Faith and
Ordeer, Guildford and London 1964, 61-69.
741 Zie het gedeelte ‘Christ, the Holy Spirit and the
Ministry’, in: Minutes of the Meeting of the Commission and
Working Committee 1964 Aarhus, Denmark (Faith and Order
Paper 44), Geneva 1965, 47-53.
742 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 123
wijst erop dat dit een uitgangspunt is dat niet helemaal klopt,
omdat er ook christelijke gemeenschappen zijn die principieel
geen ambtsdragers kennen. Hij geeft als voorbeeld de quakers. Ook
de darbisten horen bij deze categorie.
|412|
haar sacramenteel karakter, de betekenis van ordinatie (erkenning of genadeoverdracht), gebruikte terminologie en achterliggende theologie, de inlijving in een geestelijke stand en ten slotte de tijdsduur van de ordinatie. Deze vragencatalogus is gebaseerd op enkele theologische uitgangspunten, namelijk dat ‘ordination is essentially the act of Christ, through the Holy Spirit, in his Church’ en dat ‘ordination is essentially ordination to the ministry of the whole Church’.743
Wanneer Faith and Order in Bristol in 1967 vaststelt dat ook dit studieprogramma niet van de grond komt omdat het vragenveld te ruim is, beslist zij zelf één vraagstuk te kiezen dat naar haar oordeel een sleutelrol speelt, namelijk de ordinatie. Dit klassiek controversieel onderwerp blijkt telkens ook in de onderhandelingen met het oog op kerkhereniging een strijdpunt te zijn.744 Maar G.H. Vischer745 wijst nog op een andere oorzaak voor deze accentverschuivingen in de studies betreffende het ambt in Faith and Order, namelijk de instroom van orthodoxe en rooms-katholieke leden in de commissie. De poging om in de aanloop naar Montreal en in de opvolging ervan een nieuw ambtsverstaan te ontwikkelen vanuit de dienst van Christus en de zendingsopdracht van de hele kerk, kon niet meegemaakt worden door orthodoxen en rooms-katholieken. In plaats daarvan gaat men zich concentreren op die punten van de ambtstheologie die een verdere kerkvereniging in de weg staan en zo komt men als vanzelf weer terecht bij een klassiek strijdpunt: de ordinatie.
In 1968 laat de commissie een studiedocument verschijnen met als titel The Meaning of Ordination.746 Met deze studie neemt het theologiseren over het ambt een nieuwe start. In de eerste plaats zorgt de actieve betrokkenheid van rooms-katholieke en orthodoxe theologen voor een zeer breed oecumenisch theologisch draagvlak. In de tweede plaats overstijgt deze studie methodologisch de comparatieve benadering en is ze het resultaat van een eerste poging echt samen te theologiseren. Daardoor gebeurt er meer dan het herkauwen van de oude tegenstellingen. In de derde plaats wordt de ordinatie niet als geïsoleerd probleem behandeld, maar in het brede kader van de hele ambtstheologie en in de context van de nieuwe vragen van die tijd. Het resultaat van deze studie zal de gesprekspartners moed geven om een poging
743 Minutes of the Meeting of the
Commission and Working Committee 1964 Aarhus, Denmark,
Geneva 1965, 51.
744 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
125-126.
745 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
126.
746 ‘The Meaning of Ordination’, in: Study
Encounter 4 (1968) 4, 166-193.
|413|
te ondernemen samen een tekst over het ambt te schrijven met het oog op de presentatie aan de kerken. Uit deze dynamiek zal de Accra-tekst uit 1974 geboren worden.
We staan stil bij enkele belangrijke conclusies, zonder een poging te doen alles samen te vatten. In de inleiding worden enkele nieuwe theologische en bijbelse inzichten op een rijtje gezet. Dat levert vier nieuwe ecclesiologische accenten op: de nadruk op de gemeenschap van de gelovigen als volk van God, de kerk als gezonden tot dienst aan de wereld, de openheid voor de aanwezigheid van de Heilige Geest en het bewustzijn dat alle kerken met dezelfde problemen worstelen. Nieuwe exegetische studies leren dat het Nieuwe Testament geen afgerond concept van ordinatie kent, dat ook in de eerste gemeente sociologische en psychologische factoren een rol speelden bij de ontwikkeling van de ambten en ten slotte dat ordinatie niet rechtstreeks op Jezus zelf kan worden teruggevoerd.
In het eerste hoofdstuk worden een aantal ecclesiologische
uitgangspunten geponeerd.
1. In verband met de relatie tussen ecclesiologie en ordinatie:
de differentiatie in visie op de betekenis van de kerk heeft
gevolgen voor het verstaan van de aard en de functies van de
ordinatie.
2. In verband met de oorsprong van het ambt: zowel kerk als ambt,
die beide wortelen in de dienst van Christus, zijn geroepen om
Christus te representeren in de wereld. De eersten die deze
dienst waarnamen, waren de Twaalf. Hun bediening was uniek en
grondleggend voor de bekendmaking van Christus’ werk aan de
wereld. In de ordinatie van ambtsdragers wordt duidelijk dat het
werk van de apostelen in zekere zin ook weer doorgaat: ‘Thus it
may be said that the Church, in ordaining men to ministry in
Christ’s name, is attempting to follow the example of the
apostles and remain faithful to their teaching, always
remembering that it is the Risen Lord who is the true Ordainer,
who bestows the gift. The apostolic laying on of hands could
never guarantee the presence of the Spirit — but it was
seen as the apostolic sign witnessing to the connection of the
Church and its ministry to Christ, ...’.747
3. In verband met de basis-eenheid van het volk van God: in doop
en belijdenis worden allen gelijke leden, waardoor een
ontologische tegenstelling tussen leek en geordineerde en ook
klerikale machtsaanspraken worden ondergraven.
4. In verband met de inhoud van de gave in de ordinatie: wat
wordt er gegeven? De nieuwtestamentische begrippen καθιστανειν en
χειροτονειν verwijzen naar het apart zetten voor een bijzondere
taak door handoplegging.
747 ‘The Meaning of Ordination’, Study Encounter 4 (1968) 4, 170.
|414|
Pas door de vertaling van deze woorden met ‘ordinare’ krijgen
deze woorden een legalistische bijklank van inordenen in een
sacerdotale ordo. De nieuwtestamentische ordinatie, in
de oorspronkelijke betekenis van apart zetten voor een bepaalde
taak, komt overeen met het bijbels getuigenis omtrent de
modus operandi van God, als uitverkiezend, roepend,
zendend en bekrachtigend. Ordinatie is dan het apart zetten door
de kerk van mensen, in de overtuiging dat die door God zijn
geroepen om door hun leven, hun woorden en hun daden God te
representeren.
5. In verband met de evolutie in de kerk van de eerste eeuwen: de
ordinatie wordt geleidelijk aan beperkt tot de drie ambten van
het drievoudige ambtspatroon.
In de volgende overwegingen is achtereenvolgens aandacht voor de apostolische successie en de ordinatie van vrouwen, het geordineerde ambt als representatie van Christus, de ordinatie en de band met de continuïteit en de universaliteit van de kerk en ten slotte de ordinatie in het teken van leiderschap met het oog op de zending van de kerk in de wereld. Een laatste aandachtspunt in dit theoretisch hoofdstuk zijn een aantal gemeenschappelijke problemen die in vraagvorm worden gepresenteerd. Vooral de tiende vraag is boeiend: ‘What is the relation of the sacramental to the jurisdictional in any ordo in the Church?’ Hier wordt de vraag naar de potestas, de volmacht en autoriteit die het ambt meebrengt, aangesneden.
In een tweede hoofdstuk worden een aantal praktische overwegingen overlopen: de noodzakelijke betrokkenheid van het volk van God bij de ordinatie van ambtsdragers, het onderscheid tussen de blijvende basisopdracht, namelijk representatie van Christus, en de verscheidenheid aan functies en taken in kerkelijke en maatschappelijke contexten, de verschillende kerkordelijke contexten, de professionalisering van het ambt en ten slotte, de wortels van de ordinatie in de eredienst van de kerk. De studie eindigt met een lijst van oecumenische problemen in verband met de ordinatie en een aantal verdere studievragen.
De geordineerde wordt omschreven als representant van Christus, in opvolging van de apostelen en bekleed met geestelijke gaven. Ook de visie op het persoonlijke karakter van het doorgeven van het evangelie en de visie op de apostolische successie liggen in dezelfde lijn. Voor het eerst produceert Faith and Order een studietekst over ambt en ordinatie met zulk een sterke katholieke toonzetting.748
748 Zie hierover uitvoerig G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 145-150. De auteur heeft alleen de neiging om de behandeling in deze studie al te sterk in het kader te zetten van de controverse Rome-Reformatie. De benadering is algemeen katholiserend, maar niet specifiek rooms-katholiek.
|415|
De nieuwe studie The Ordained Ministry749 uit 1971 heeft opnieuw veel aandacht voor de ordinatie. Enerzijds werkt zij voort op de tekst van de ordinatie-studie van 1968, anderzijds is de benadering veel sociologischer, gelieerd aan de toenmalige tijdgeest van maatschappijvernieuwing. Waren in 1968 de verenigingsbesprekingen tussen de kerken de directe drijfveer, in 1971 is dat de wil om het ambt als struikelblok weg te nemen, zodat een vernieuwde kerk een instrument van vernieuwing van de samenleving kan zijn.
Met name het eerste, fundamentele hoofdstuk Source, Focus and Function of Ordained Ministry is sterk bepaald door de betekenis van de ordinatie. Het bestaan van een bijzonder ambt naast het priesterschap van alle gelovigen wordt, zoals in de studie uit 1968, gegrond in Gods uitverkiezende wijze van werken doorheen personen. In de ordinatie drukt de kerk haar verbinding uit met de historische Jezus en zijn openbaring. Onder verwijzing naar 2 Cor. 5, 20 en Rom. 15, 16 wordt verder gevraagd of dit bijzonder ambt van verzoening geen sacramentele realiteit vormt. De geordineerde, bekleed met autoriteit afkomstig van God om gezag uit te oefenen in de gemeenschap, is teken en instrument van Christus in de gemeenschap. Omdat ordinatie steeds plaatsvindt in de context van een concrete gemeenschap, vraagt het ook toewijding aan de gemeenschap. Ordinatie is drie dingen tegelijkertijd: een aanroeping van God dat hij zijn Geest uitstort op de nieuwe ambtsdrager, een teken van het verhoren van het gebed en een door de kerk aanbieden aan God van de ambtsdrager die toegewijd is aan zijn dienst.
In hoofdstuk IV The Ordained Person and the Community wordt een oproep gedaan de ordinatie te voltrekken in het kader van de eredienst, in het bijzonder de eucharistie, als uitdrukking van wederzijdse betrokkenheid van de gemeenschap en de geordineerde. De akte van de ordinatie is dan ook bedoeld als dienst aan de koinonia met God en de naaste. Juist door het voltrekken van de ordinatie in de context van de tafel van de Heer wordt benadrukt dat de geordineerde geroepen is om te verwijzen naar de eigen dienst van Christus.
749 ‘The ordained ministry’, in: G. Gassmann (ed.), Documentary History of Faith and Order 1963-1993, Geneva 1993, 116-136.
|416|
In hoofdstuk V Who is to be Ordained? blijkt dat deze studie, meer dan die uit 1968, de nadruk legt op de rol van de kerk in de ordinatie.750 In dit hoofdstuk wordt ook een oproep gedaan om de vragen rondom ordinatie van vrouwen niet langer voor zich uit te schuiven.
Vooral in de Accra-tekst is de ordinatie uitgegroeid tot het centrale thema. Het derde hoofdstuk Ordination beslaat 22 paragrafen, verdeeld over 4 subsecties.
Het eerste onderdeel A. The meaning of ordination is bijna woordelijk overgenomen uit de studie van 1971. Door te ordineren probeert de kerk de zending van de apostelen te volgen en trouw te blijven aan hun getuigenis. In de akte van de ordinatie betuigt de kerk haar band met Jezus Christus en het apostolisch getuigenis en herinnert er aan, dat de opgestane Heer de echte Ordinator is. Door te ordineren zorgt de kerk onder de leiding van de Geest voor de getrouwe en deemoedige verkondiging van het evangelie. De handoplegging is een drievoudig teken van de gave van de Geest, van de verankering in de openbaring van Christus en van de opdracht door de Heer (Ac 38). De ordinatiehandeling heeft dan ook een dubbel subject, God en de kerk, die een blijvende relatie inaugureren, waarbij de geordineerde kracht van de Geest ontvangt en wordt ondersteund door de gebeden van de gemeente (Ac 39). De volgende paragraaf stelt dat dit basis-inzicht op diverse theologische en liturgische wijzen is uitgewerkt in verschillende culturele kaders (Ac 40). Dat wordt duidelijk gemaakt aan het voorbeeld van het nieuwtestamentische woord cheirotonein, dat in zijn context, al dan niet met handoplegging, ‘aanstellen’ betekent, terwijl het latijnse ordinare naar een juridische context leidt van inordening in een apart staande groep (Ac 41). Dit voorbeeld was al ontwikkeld in de ordinatiestudie van 1968. Daarna
750 ‘The proces of selecting and ordaining particular persons can be seen both as the Church’s “natural” activity as a social organism, which must supply to itself the leadership and other roles which it needs for its purposes, and (more deeply) as the initiative of God at every point in the fulfilment of His plan for the salvation of the world. Seen in this theological perspective, the selecting of the right person for ordination is a matter of grace at every point.’ Verderop lezen we in verband met het ordenend optreden van de kerk: ‘By its very act of granting ordination the Church as a body acknowledges the responsibility of the whole company of the faithful for the continuing guardianship of the apostolic testimony.’ Zie ‘The ordained ministry’, in: G. Gassmann (ed.), Documentary History of Faith and Order 1963-1993, Geneva 1993, 127-128.
|417|
volgen nog andere begrippen uit de ambtsterminologie (Ac 42) die om cultuurhistorische relativering vragen (Ac 43).751
De eerste paragraaf van het tweede onderdeel B. The act of ordination begint met een definitie: ‘The act of ordination is at one and the same time: invocation of the Holy Spirit (epiklesis); sacramental sign; acknowledgment of gifts and commitment’ (Ac 44). Deze omschrijving bevat de drie elementen die reeds in de studie van 1971 werden genoemd. Toegevoegd is de Griekse aanduiding van de aanroeping, de kwalificatie van het tekengehalte van de ritus als ‘sacramenteel’ en het element van de voorafgaande erkenning van de gaven bij de toewijding.
In de epiclese blijkt dat de kerk in haar gebed en ordenend handelen afhankelijk is van het werken van de Heilige Geest, waardoor de Heer zijn kerk regeert. Die Geest waait waarheen Hij wil (Joh. 3, 3)752 en kan krachten in beweging zetten boven bidden of denken (Ef. 3, 20) (Ac 45). Hiermee is via de pneumatologie aangegeven dat de vernieuwingspotentie tot de kern van het geordineerde ambt behoort.
Daarna wordt de ordinatie voor het eerst een ‘sacramenteel’ teken genoemd. ‘A sign of granting of this prayer by the Lord who gives the gift of ministry. Although the outcome of the Church’s epiclesis depends on the freedom of God, the Church ordains in confidence that God, being faithful to his promise in Christ, enters sacramentally into contingent, historical forms of human relationship and uses them for his purpose. Ordination is a sign performed in faith that the spiritual relationship signified is present in, with and through the words spoken, the gesture made and the ecclesiological forms employed.’ (Ac 46). Het adjectief ‘sacramenteel’ probeert in de traditie van het theologiseren rondom sacramenten binnen Faith and Order zowel recht te doen aan de belofte en de trouw van God als aan het menselijk geloofsvertrouwen in de akte van de ordinatie. Hiermee wordt zowel een magische bezwerende en beheersende benadering van Gods werk in de ordinatie als een zuivere tekenhandeling, die een puur menselijk handelen religieus duidt, verworpen. G.H. Vischer753 ziet het ‘sacramentele’ van de ordinatie in de overtuiging dat de kerk hier niet haar eigen werk doet, maar zich in vertrouwen en gehoorzaamheid op Gods werk richt, want God werkt doorheen contingente, historische vormen zoals de ordinatieritus. Ordinatie
751 G.H. Vischer, Apostolischer
Dienst, 172 wijst erop dat deze relativerende invalshoek
ontspannend werkt voor ‘provinciale theologen en confessioneel
geborneerde kerken’, maar ook dat dit niet wegneemt dat in het
geding om de ordinatie ook fundamenteel theologische argumenten
meespelen, die reiken tot in het hart van de triniteitsleer.
752 Terecht stelt G.H. Vischer, Apostolischer
Dienst, 173 zich de vraag of het exegetisch verantwoord is
Joh. 3, 3 in deze ordinatie-context over te plaatsen.
753 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
174.
|418|
is een werkzaam teken, omdat zij primair epiclese is, die gegrond is in de verhoringszekerheid (Mt. 7, 7 par.).
Het derde element van de ordinatie, de toewijding, wijst naar de erkenning en de openheid van de gemeenschap ten opzichte van de ambtsdrager en de toewijding van de geordineerde aan de gemeenschap (Ac 47). In de twee volgende paragrafen worden nog twee elementen aangebracht die ook reeds stonden in studies van 1968 en 1971, namelijk, dat ordinatie moet gebeuren met een actieve betrokkenheid van de geloofsgemeenschap (Ac 48) in een eucharistische dienst (Ac 49).
De derde subsectie C. Conditions for ordination maakt onderscheid tussen onmisbare (Ac 50) en aanpasbare (Ac 56) voorwaarden. Bij de eerste categorie worden genoemd: het onderscheiden van de goddelijke roeping door de ordinandus, de gemeenschap en haar geestelijke leiders (Ac 51), het zich willen toewijden aan de taak waarvoor zij/hij concreet geroepen wordt in de gemeenschap (Ac 52), het beschikken over een gedegen opleiding in bijbelse vakken, theologie en sociale vaardigheden (Ac 53), het beschikken over de geestelijke basisgaven, namelijk getrouwheid, betrouwbaarheid, gebedstrouw, geduld, volharding, moed, nederigheid en hoop (Ac 54) en samenwerkingsbereidheid (Ac 55). Bij de modificeerbare aspecten worden gerekend: het al dan niet celibatair zijn (Ac 57), het academisch programma (Ac 58), salariëring (Ac 59), de hoofdambtelijke of nevenambtelijke uitoefening van het ambt (Ac 60), de uitoefening van het ambt binnen een kerkelijke organisatie of in een wereldlijke taak (Ac 61) en levenslange en onderbroken uitoefening van het ambt, zonder re-ordinatie (Ac 62). Op de achtergrond van de benadering van deze tweede groep van voorwaarden speelt de angst over de toenemende professionalisering van het ambt, een problematiek die voor het eerst is gethematiseerd in de studie van het lekendepartement en daarna steeds is overgenomen. Ten slotte wordt de principiële gelijkwaardigheid van alle ambten benadrukt (Ac 63).
De vierde subsectie D. The ordination of women (Ac 64-69 laten wij op deze plaats buiten beschouwing. Twee andere problemen worden opvallend niet behandeld, namelijk wie er ordineert en wat er in de ordinatie wordt overgedragen.754
Concluderend mogen we stellen dat pas met het schrijven van de studie The Meaning of Ordination uit 1968 het oecumenisch theologiseren over de ordinatie van de grond komt. De toetreding tot Faith and Order van rooms-katholieke en orthodoxe theologen is daar niet vreemd aan. Centraal staat de vraag wat de betekenis is van dit teken, dat binnen deze tradities sacramentele waarde heeft.
754 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 194.
|419|
Ook in de Lima-verklaring zal de ordinatie een prominente plaats behouden, maar het thema zal toch minder dominerend zijn dan in de Accra-studie. Zo zal de ordinatie een apart hoofdstuk blijven, maar het aantal paragrafen zal drastisch verminderen. De subsectie over de ordinatie van vrouwen verdwijnt uit het hoofdstuk over de ordinatie, omdat de ordinatie van vrouwen geen kwestie is van definitie of praxis van de ordinatie-akte. In de Lima-tekst ist dit gedeelte, zoals we reeds hebben gezien, terecht gekomen in het tweede hoofdstuk over de kerk en het geordineerde ambt. In het vijfde hoofdstuk van de Lima-tekst wordt systematisch aandacht geschonken aan de ordinatie in drie subsecties, naar analogie van de Accra-tekst: de betekenis van de ordinatie, de handeling van de ordinatie en de voorwaarden voor ordinatie.
Achtereenvolgens komen de betekenisaspecten van de ordinatie (§ 39), de bijzondere betekenis van de episcopale ordinatie (§ 39 commentaar), het dubbele subject van de ordinatie (§ 40) en een exegetisch excurs (§ 40 commentaar) aan bod.
39. The Church ordains certain of its members for the ministry in the name of Christ by the invocation of the Spirit and the laying on of hands (I Tim. 4: 14; II Tim. 1: 6); in so doing it seeks to continue the mission of the apostles and to remain faithful to their teaching. The act of ordination by those who are appointed for this ministry attests the bond of the Church with Jesus Christ and the apostolic witness, recalling that it is the risen Lord who is the true ordainer and bestows the gift. In ordaining, the Church, under the inspiration of the Holy Spirit, provides for the faithful proclamation of the Gospel and humble service in the name of Christ. The laying on of hands is the sign of the gift of the Spirit, rendering visible the fact that the ministry was instituted in the revelation accomplished in Christ, and reminding the Church to look to him as the source of its commission. This ordination, however, can have different intentions according to the specific tasks of bishops, presbyters and deacons as indicated in the liturgies of ordination.
In deze eerste paragraaf over de betekenis van de ordinatie worden de volgende elementen aangebracht:
|420|
1. Fenomenologisch wordt allereerst nagegaan wat de vormelijke
kant van de ordinatie tot het ambt in de naam van Christus
concreet inhoudt. Om het met de oude kerkelijke categorieën te
zeggen, welke de ‘vorm’ is, namelijk de aanroeping van de Geest,
en welke de ‘materie’ is, namelijk de handoplegging.
2. De twee Schriftverwijzingen zijn bedoeld als expliciete
voorbeelden van de verbinding van handoplegging met het ambtelijk
functioneren en willen als zodanig de praktijk van meet af aan
een bijbelse fundering meegeven.
3. Ordinatie staat in het teken van de voortzetting van de
zending van de apostelen en de trouw aan hun leer. Dit is
consistent met wat is gesteld over de overdracht van ambtelijke
verantwoordelijkheid als element van de apostolische traditie (§
34) en wat is geschreven over de rechtmatige overdracht van het
geordineerde ambt als krachtige uitdrukking van de continuïteit
van de kerk doorheen de eeuwen (§ 35).
4. Nog sterker, de ordinatie is niet alleen expressie van de
continuïteit met missie en leer van de apostelen, maar is ook
bedoeld als bevestiging van de band die de kerk heeft met Jezus
Christus en het apostolische getuigenis. In de ordinatie wordt er
namelijk aan herinnerd dat het de opgestane Heer is die de ware
ordinator is. Hij verleent de gave. De ordinatie heeft dus een
sterk christologisch karakter.
5. In vergelijking met de tekst van Accra valt op dat hier voor
het eerst melding wordt gemaakt van degene die namens de kerk de
ordinatie verricht. Ordinatie behoort niet door iedereen te
gebeuren, maar door diegenen die daarvoor in de kerk zijn
aangesteld.
6. In de ordinatie geeft de kerk aan dat ze haar
verantwoordelijkheid wil opnemen, onder de leiding van de heilige
Geest, voor de doorgang van de getrouwe verkondiging (zie punt 3)
en de nederige dienst in de naam van Christus (zie punt 4).
7. Impliciet wordt een dubbel subject voor het voltrekken van de
ordinatie aangegeven, namelijk de verhoogde Heer en de kerk.
8. Met de kwalificatie ‘nederige dienst’ is aangegeven, dat de
ordinatie niet bedoeld is als toegang tot een heersersambt over
een groep mensen.
9. De handoplegging bij de ordinatie is teken van de gave van de
Geest, waarmee zichtbaar wordt gemaakt dat het ambt meer is dan
een zaak van zuiver menselijk ordenende en kiezende kerk. Veel
meer vindt het ambt zijn institutionele basis in de openbaring in
Christus. In de handoplegging wordt de kerk herinnerd aan de bron
van haar opdracht.
10. In vergelijking met de tekst van Accra is de formulering
voorzichtiger geworden. Waar in Accra nog sprake is van ‘(...)
the laying on of hands (...) rendering visible the ordering of
the ministry in the revelation accomplished in him (Christ),
(...)’ blijkt in de formulering van Lima het woord ‘ordering’
weggevallen. Te sterke associatie van de concrete vormgeving met
de
|421|
historische Jezus wordt zo vermeden. Het accent ligt zo veel meer
op het proces van ambtelijke toerusting van de
geloofsgemeenschap, dat door Christus op gang is gebracht, zonder
te suggereren dat het zijn definitieve vorm kreeg ten tijde van
de historische Jezus.755 Deze benadering strookt met
wat is gesteld in paragraaf 11 en het toegevoegd commentaar over
het niet rechtstreeks herleiden van bestaande ambten en
ordeningen tot de historische Jezus.
11. De ordinatie kan wel een verschillende strekking hebben
naargelang de specifieke taken van bisschoppen, presbyters en
diakens. In vergelijking met de Accra-versie is dit een nieuw
element. Dit hangt natuurlijk samen met de keuze voor de
drievoudige ambtsstructuur in de Lima-tekst.
12. Voor de vaststelling van die specifieke taken wordt verwezen
naar de onderscheiden ordinatieliturgieën. Hiermee krijgen deze
liturgieën een apart gewicht en horen wij een impliciete
aansporing deze van dichterbij te bekijken in de ambtelijke
taakstelling.756 De oude kerkelijke regel lex
orandi, lex credendi, die de liturgische formulering een
normerende waarde geeft bij de formulering van de inhoud van het
geloof, treedt zo op de voorgrond.
13. Juist in dit soort teksten is het belangrijk te letten op wat
er niet staat. Twee elementen vallen daarbij op. In de eerste
plaats is de handoplegging een teken, waarover gesproken wordt in
termen van ‘zichtbaar maken’ en ‘in gedachtenis brengen’, maar
niet in termen van ‘transmissie van de gave van Geest’. In de
tweede plaats wordt er niet gesproken over de overdracht van
volmacht, ‘potestas’.
Commentary (39)
It is clear that churches have different practices of ordination,
and that it would be wrong to single out one of those as
exclusively valid. On the other hand, if churches are willing to
recognize each other in the sign of apostolic succession, as
described above, it would follow that the old tradition,
according to which it is the bishop who ordains, with the
participation of the community, will be recognized and respected
as well.
Dit commentaar wil nog iets specifieker ingaan op de vraag wie er ordineert namens de kerk en wil met name de rol die de bisschop van oudsher heeft gespeeld onder de aandacht brengen. Uit het commentaar klinkt een duidelijke
755 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 399.
756 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 270.
|422|
aansporing757 om de betekenis van de ordinatie door een bisschop een meerwaarde te geven in het kader van de episcopale successie als bijzondere uitdrukking van de apostolische successie. De eerste versie van dit commentaar ontstond pas758 nadat er was gekozen voor het drievoudige ambtsmodel. Waar het pleidooi voor de extra betekenis van de episcopale ordinatie in het vorige hoofdstuk zeer voorzichtig werd geformuleerd, is de toon nu directer geworden.
40. Properly speaking, then, ordination denotes an action by God and the community by which the ordained are strengthened by the Spirit for their task and are upheld by the acknowledgment and prayers of the congregation.
Artikel 40 formuleert expliciet wat artikel 39 nog impliciet aangaf, namelijk dat de ordinatie een dubbel subject heeft: God en de kerk. Zo is ingevuld wat open bleef op de Eerste Wereldconferentie van Faith and Order, namelijk het subject van de ordinatie. Vijftig jaar oecumenisch theologiseren heeft hier geleid tot een steeds helderder formulering van het subject van de ordinatie.759 Dit dubbel subject geeft dubbele ondersteuning voor de geordineerde, namelijk versterking door de Geest Gods en ondersteuning door de kerk in erkenning en gebeden. Op deze manier is afsluitend kernachtig geformuleerd wat de betekenis van ordinatie is. Wel laat ook deze formulering nog in het midden of de Geest verleend of erkend wordt in de ordinatie.
757 Onder impuls van M. Thurian werd bij de
vaststelling van de definitieve tekst in Lima in 1982 de zinsnede
‘if churches are increasingly able to recognize’ veranderd in een
meer actieve uitdrukking ‘if churches are willing to recognize’.
Zie hierover C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 396 and 400.
758 Het commentaar duikt pas voor het eerst op in de
versie van 19 januari 1980 in Genève. Zie hierover verder C.T.
Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima
Document’, 264 and 270.
759 De ordinatiestudie van 1968 was reeds op weg naar
een aanduiding van het dubbelsubject: ‘We further agree that God
acts in the Church, in setting apart this person, that the Church
intercedes for the gifts of the Spirit to the ordinand, but that
it is Christ’s action which affirms, authorizes and provides
gifts and grace for each particular ministry.’ (‘The Meaning of
Ordination’, Study Encounter 4 (1968) 4, 176). De twee
subjecten worden al duidelijker nevenschikkend naast elkaar gezet
in de studie uit 1971 van Leuven: ‘(...) ordination as an act
attests the binding of the Church to the historical Revelation,
at the same time recalling that it is the Risen Lord who is the
true Ordainer, who bestows the gift.’ (‘The Ordained Ministry’,
in: G. Gassmann (ed.), Documentary History of Faith and
Order, 1963-1993, 120). In het Accra-document vinden wij
onder nr. 39 reeds de tekst die wij terugvinden als Lima nr. 40.
Alleen is ‘which inaugurates a relationship in which the
ordained’ veranderd in de directere formulering ‘by which the
ordained’.
|423|
Commentary (40)
The original New Testament terms for ordination tend to be simple
and descriptive. The fact of appointment is recorded. The laying
on of hands is described. Prayer is made for the Spirit.
Different traditions have built different interpretations on the
basis of these data.
It is evident that there is a certain difference between the
unspoken cultural setting of the Greek cheirotonein and
that of the Latin ordo or ordinare. The New
Testament use of the former term borrows its basic secular
meaning of ‘appointment’ (Acts 14: 23; II Cor. 8: 19), which is,
in turn, derived from the original meaning of extending the hand,
either to designate a person or to cast a vote. Some scholars see
in cheirotonein a reference to the act of laying on of
hands, in view of the literal description of the action in such
seemingly parallel instances as Acts 6: 6, 8: 17, 13: 3, 19: 6; I
Tim. 4: 14; II Tim. 1: 6. Ordo and ordinare, on
the other hand, are terms derived from Roman law where they
convey the notion of the special status of a group distinct from
the plebs, as in the term ordo clarissimus for the Roman
senate. The starting point of any conceptual construction using
these terms will strongly influence what is taken for granted in
both the thought and action which result.
In dit uitgebreid exegetisch commentaar wordt stilgestaan bij de nieuwtestamentische wortels van de ordinatie. De terminologie is eenvoudig en descriptief. Ze verwijst naar de aanstelling, handoplegging en gebed om de Geest. Het weinig uitgewerkte karakter biedt veel ruimte voor interpretatie. Deze ruimte wordt nog in de hand gewerkt door de verschillende culturele achtergronden van de Griekse originelen en de Latijnse vertalingen. Hiermee zijn de exegetische notities, die ingebracht werden in de ordinatiestudie van 1968, behouden.
Het oecumenisch gesprek over het geordineerde ambt heeft op dit punt geleid tot het bewustzijn dat achter dogmatische formuleringen een aantal historische en culturele verschillen schuilgaan. Dit is mogelijk geworden door de steeds ruimere kerkelijke acceptatie van de resultaten van wetenschappelijke exegese. Het is dan ook belangrijk om de precieze aard van de verschillen te duiden, om de theologische verschillen tot hun ware proporties te herleiden.
De cultuurhistorische connotaties die in de loop van de kerkgeschiedenis verbonden zijn met een reeks begrippen ter aanduiding van ambtsdragers (Ac 42) en de oproep ons daar van bewust te worden om mogelijke barrières in het oecumenisch gesprek te verwijderen (Ac 43), zijn weggevallen. De behandeling in de Lima-tekst is zo minder belerend en beperkt zich tot de essentiële elementen voor een gemeenschappelijk verstaan van de ordinatie.
|424|
1. Over de afwezigheid van een taakaanduiding bij de betekenis van de ordinatie.
De kerken die de noodzaak van een apart kerkelijk ambt erkennen,
accepteren ook de noodzaak aan een specifieke ordinatie-ritus. De
meeste kerken, ook degenen die stammen uit de gereformeerde
traditie, kunnen zich vinden in de beschrijving van de ordinatie
als een handeling van zowel God als de kerk, bestaande uit een
gebed om de heilige Geest en een handoplegging.760
Hier en daar wordt aangegeven dat men toch iets mist. The
Presbyterian Church of Wales761 beoordeelt de
benadering als te formeel en te weinig functioneel en
inhoudelijk. Volgens deze kerk had de tekst ook moeten bevatten
dat het gebed om de Geest en de handoplegging gericht zijn op
toerusting tot het uitoefenen van een dienst van leren en leiden.
Omdat de functie niet genoemd wordt, blijft, volgens deze kerk,
de mogelijkheid open dat de ordinatie verstaan wordt als
overdracht van een speciale status in een hiërarchisch kader. Een
gelijkaardige kritiek bestaat er in verband met het ontbreken van
een nadere definitie van de gave, haar waarom en
waartoe.762
2. Over de verschillen in de ordinatie-ritus bij de onderscheiden ambten.
Enkele keren roept de relatie tussen de ordinatie en de verscheidenheid aan ambten vragen op.763 Moet de ordinatie herhaald worden bij het opnemen van een ander ambt?764 Opvallend is dat de kerken uit de gereformeerde traditie op deze plaats zich nauwelijks of niet de vraag stellen naar de status van het gereformeerde ouderling- en diakenambt. Worden zij geordineerd bij hun bevestiging?765
760 Alleen de Waldensische Evangelische Kerk
van de River Plate in Churches respond to BEM, vol. IV,
124 heeft moeite met het dubbel subject van de ordinatie. Ze
vindt dat er te veel nadruk wordt gelegd op de rol van de kerk in
de ordinatie. De kerk bidt wel, maar het is de Geest die voorziet
en ordineert en die ten allen tijde vrij blijft, zonder dat de
kerk dat werk kan controleren of orkestreren.
761 In Churches respond to BEM, vol. II,
173.
762 Zie het antwoord van de Verenigde Protestantse
Kerk in België in Churches respond to BEM, vol. III, 178
en de analyse van R. Frieling in het hoofdstuk ‘Amt’ in:
Konfessionskundliches Institut (Hg.), Kommentar zu den
Lima-Erklärungen über Taufe, Eucharistie und Amt, Göttingen
1983, 149-153.
763 Zie bijvoorbeeld het antwoord van The United
Reformed Church in the United Kingdom in Churches respond to
BEM, vol. I. 107.
764 Zie hiervoor het antwoord van de Evangelisch
Gereformeerde Kerk in Noord-West Duitsland in Churches
respond to BEM, vol. IV, 97.
765 De Presbyteriaanse Kerk in Cameroon in
Churches respond to BEM, vol. I, 84 geeft aan dat haar
ouderlingen niet geordineerd maar toegewijd worden met een aparte
ceremonie, vooraleer ze hun diensttaak beginnen. In Baptism,
Eucharist & Ministry 1982-1990, 85 ➝
|425|
3. Over episcopale ordinatie.
Eén presbyteriaanse kerk verzet zich uitdrukkelijk tegen de suggestie in het commentaar bij paragraaf 39 om de ordinatie te laten voltrekken door een bisschop als teken van de apostolische successie.766 De anderen zwijgen. Wellicht hebben ze hun voorbehoud op dit vlak al geuit in hun reacties op het vorige deel over de episcopale successie.
4. Over fundamentele theologische tegenstellingen.
Het exegetische excurs uit de Accra-tekst, dat later is overgenomen in het commentaar bij paragraaf 40 van de Lima-tekst, werd door G.H. Vischer voorzien van een commentaar dat herhaald kan worden voor deze paragraaf uit de Lima-tekst. Hij is van oordeel dat de terechte relativering van theologische tegenstellingen in verband met de betekenis van de ordinatie, op basis van exegetische inzichten, niet mag leiden tot blindheid voor fundamentele theologische verschillen die er wel degelijk ook zijn op het vlak van het verstaan van de ordinatie. Hij waarschuwt dat achter het verschil in verstaan van ordinatie als wijding in een hiërarchische ordening of als toerusting tot een bijzondere dienst, onderscheiden kerkvisies schuilgaan, die via de interpretatie van het begrip ‘representatie’, terug te voeren zijn tot het hart van de triniteitsleer.767
1. Over de ordinatie-ritus in de gereformeerde traditie.
De aanroeping van de Geest en de handoplegging bepalen de kerken bij de liturgische kant van de ordinatie. Liturgie is traditioneel niet de sterkste kant van de gereformeerde traditie. Daarom is deze oecumenische, theologische doordenking van het geordineerde ambt een waardevol hulpmiddel voor de gereformeerde traditie om haar eigen ordinatieliturgieën opnieuw te bekijken, zeker wanneer het om een zo sterk liturgisch gekleurde taak gaat als die van de predikant. De Lima-tekst stelt dat twee elementen onontbeerlijk zijn in de ordinatie-ritus, namelijk de epiklesis en de handoplegging. De nadruk op deze twee elementen doet sommige kerken opnieuw nadenken over hun
➝ wordt door de commissie ten onrechte verondersteld dat
The Church of Scotland zich deze vraag zou stellen.
766 Zie het antwoord van The Presbyterian Church of
Ireland in Churches respond to BEM, vol. III, 219.
767 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 172
steunt daarbij op de studie over de rooms-katholieke
ecclesiologie en ambtsleer vanuit het begrip repraesentatio
Christi van de hand van de lutheraan Per E. Persson uit
1966.
|426|
eigen ritus en liturgie.768 Met Proeven voor de eredienst, aflevering 2. Bevestiging van ambtsdragers leverde de Commissie Dienstboek van het Samenwerkingsorgaan voor de eredienst van de Samen-op-Weg kerken in Nederland een poging tot verwerking van de resultaten van de Lima-tekst.769 De aanroeping van de Geest en de handoplegging krijgen hierin beide een plaats, maar het blijft onduidelijk of ze ook nodig zijn bij de bevestiging van ouderlingen en diakenen. Deze onzekerheid laat zich ook voelen in de ontwerp-kerkorde van deze Nederlandse Samen-op-Weg kerken. Zo vermeldt artikel V,5 alleen de aanroeping van de Geest en niet de handoplegging bij de ambtsbevestiging bij de wijze van bevestiging van ambtsdragers. Dit is het gevolg van het feit dat er eerder in deze kerkorde geen fundamenteel onderscheid is gemaakt tussen het ambt van predikant als geordineerd ambt en de ambten van ouderling en diaken als niet-geordineerde ambten.770
De liturgische en kerkordelijke onduidelijkheid hangt samen om onzekerheden in de gereformeerde ambtstheologie. De theologie van de ordinatie, zoals ze wordt uitgelegd in de Lima-tekst, reikt de gereformeerde traditie een waardevol instrument aan om haar eigen ordinatie-riten en -liturgieën zorgvuldiger en bewuster te doordenken, formuleren en gebruiken.
2. De ordinatieritus en de ambten van ouderling en diaken.
Vanaf het verklarende woordenlijstje (§ 7) stelde zich voor de gereformeerde traditie de vraag of haar ambten van ouderling en diaken wel ondergebracht konden worden bij de geordineerde ambten, zoals de gezamenlijke kerkelijke tradities die duiden in de Lima-tekst. Uit het vervolg is gebleken dat deze specifieke gereformeerde ambten niet de functies opnemen, die BEM toekent aan het geordineerde ambt, namelijk woordverkondiging en bediening van de sacramenten en dat zij dat niet doen op de representatieve wijze als representanten van Christus, zoals BEM dat verder omschrijft. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat zij geen plaats hebben gekregen binnen de drievoudige structuur van het geordineerde ambt die BEM meende te kunnen traceren en dat zij niet de bewakers en de tekens zijn van eenheid en continuïteit in de kerk, die verbonden zijn met de uitoefening van het geordineerde
768 Zo neemt The Presbyterian Church of Wales
in Churches respond to BEM, vol. II, 174 zich voor haar
ordinatie praktijk met ‘prayer and the right hand of fellowship’
opnieuw te bekijken, in het bewustzijn dat haar traditie op dit
vlak meer een kwestie van gewoonte dan van overtuiging is. En ook
de Evangelische Kerk van Westphalen in Churches respond to
BEM, vol. IV, 146 heeft uit de tekst het belang van het
bidden om de Geest geleerd en wil daar meer aandacht aan
geven.
769 In deze aflevering, verschenen in
Leidschendam/Leusden in 1989, verwijzen zij uitdrukkelijk naar
het belang van het BEM-rapport in de verantwoording p. 7.
770 Voor verdere elementen van de ordinatie in
presbyteriaal gestructureerde kerken, zie A. Houtepen, Een
asymmetrische dialoog, Utrecht 1994, 39.
|427|
ambt. Uit dit alles concludeerden wij reeds in deze oecumenische context dat de ambten van ouderling en diaken een kerkelijke, niet-geordineerde status hebben.
Dit oordeel vindt bevestiging in de beschrijving van de betekenis van de ordinatie. Hierboven constateerden we al dat binnen de gereformeerde traditie onduidelijkheid is over de noodzaak aan epiklesis en handoplegging bij de bevestiging van ouderlingen en diakenen. Maar ook de betekenis van de ritus stemt niet overeen met de betekenis van beide ambten. Volgens paragraaf 39 is de ordinatie uitdrukking van de continuïteit met de zending en de leer van de apostelen. Ouderlingen en diakenen vertegenwoordigen wel de brede apostolische traditie waarin iedere gereformeerde gemeente wil staan, maar hun taak is geen voortzetting van de apostolische taak van de dienst van het Woord.
Calvijn schreef de paragrafen over de ordinatie in zijn hoofdstuk over het ambt in de kerk in de Institutie met het oog op de dienaren van het Woord. Hij verwijst daarin wel naar ordinatie van leraren en diakenen in de vroege kerk, maar voor de kerk van zijn tijd komt alleen de ordinatie van predikanten in beeld. Van ordinatie met handoplegging bij senioren is er nergens sprake. We ontkomen niet aan de vraag waarom hij de ordinatie beperkte tot de dienaren van het Woord. Calvijn antwoordt niet uitdrukkelijk op deze vraag. Dat hangt samen met de contexten waarbinnen hij theologiseerde en werkte. Hij wilde vooral benadrukken dat ordinatie binnen de gereformeerde kerk niet hetzelfde was als de ordinatie van de offerpriesters binnen de roomse kerk. Omdat de klemtoon toen zo sterk lag op de distantie ten opzichte van de roomse ritus en men ten allen tijde bijgeloof bij de handoplegging wou vermijden heeft men in het zestiende eeuwse Genève helemaal afgezien van ordinaties. Toch kunnen we het antwoord wel afleiden uit zijn functionele benadering van de ambten. Slechts de herders die opzicht uitoefenen door de dienst van het Woord over de geloofsgemeenschap moeten geordineerd worden. Alleen zij nemen de centrale apostolische kerntaak waar zonder de welke een gemeente geen kerk is. Wij zijn dan ook van oordeel dat de gereformeerde traditie zelf genoeg aanknopingspunten biedt om het onderscheid tussen een geordineerd en een niet-geordineerd ambt, zoals dat uit de Lima-tekst volgt, te verantwoorden.
Nadat de ordinatie als gemeenschapsgebeuren is omschreven (§ 41), worden drie aspecten van de ordinatie uitgelegd, met name de aanroeping van de
|428|
Geest (§ 42), het sacramenteel teken (§ 43 en de wederzijdse toewijding (§ 44).
41. A long and early Christian tradition places ordination in the context of worship and especially of the eucharist. Such a place for the service of ordination preserves the understanding of ordination as an act of the whole community, and not of a certain order within it or of the individual ordained. The act of ordination by the laying on of hands of those appointed to do so is at one and the same time invocation of the Holy Spirit (epiklesis); sacramental sign; acknowledgment of gifts and commitment.
Artikel 41 stelt op de eerste plaats dat de ordinatie een handeling is van de hele geloofsgemeenschap, en niet van een bepaalde groep daarin, of van de geordineerde alleen. Daarom verwijst de tekst naar de lange en oude christelijke traditie, die de ordinatie steeds een plaats heeft gegeven in de context van een eredienst, in het bijzonder een eucharistieviering. Deze nadruk op het communale aspect van de ordinatie vinden wij ook reeds in de tekst van Leuven-1971 en in de Accra-versie uit 1984, maar er is ook een verschuiving. Waar het accent in de vroegere versies lag op het specifiek eucharistische aspect van het gebeuren, ligt de klemtoon nu daarentegen op het gemeenschapsaspect van het liturgisch gebeuren. Dat blijkt uit de afwezigheid van twee argumenten uit deze versies die aansloten bij deze eucharistische setting, namelijk de dienst aan de koinonia met God en de naaste én de toewijding aan de Dienaar bij uitstek die zijn leven heeft geofferd.
Op de tweede plaats geeft deze paragraaf een drievoudig antwoord
op de vraag naar de betekenis van de ordinatie, als ritus van
handoplegging door degenen die daarvoor zijn aangesteld. Drie
verschillende, maar onverbrekelijk samenhorende
betekeniselementen worden onderscheiden:
1. aanroeping van de Heilige Geest (epiklesis)
2. sacramenteel teken
3. erkenning van gaven en toewijding.771
Reeds in de tekst van Leuven-1971 The Ordained Ministry vinden wij deze drie elementen onderscheiden. De formulering is zonder wijzigingen overgenomen uit de Accra-versie. De toevoeging dat de ordinatie namens de kerk uitsluitend mag gebeuren door bevoegden is de enige vernieuwing van
771 De vertaling van ‘commitment’ door ‘inzet’ in de officiële Nederlandse versie is minder gelukkig in deze context.
|429|
deze paragraaf. Deze opmerking was ook toegevoegd in de paragraaf 39. In de drie volgende artikelen worden deze drie betekenisaspecten uitgewerkt.
42. (a) Ordination is an invocation to God that the new minister be given the power of the Holy Spirit in the new relation which is established between this minister and the local Christian community and, by intention, the Church universal. The otherness of God’s initiative, of which the ordained ministry is a sign, is here acknowledged in the act of ordination itself. ‘The Spirit blows where it wills’ (John 3: 3): the invocation of the Spirit implies the absolute dependence on God for the outcome of the Church’s prayer. This means that the Spirit may set new forces in motion and open new possibilities ‘far more abundantly than all that we ask or think’ (Eph. 3: 20).
Artikel 42 thematiseert de ordinatie als aanroeping van de
Heilige Geest. De volgende elementen kunnen worden
onderscheiden:
1. Ordinatie is aanroeping van God.
2. Deze aanroeping bevat een bede om het schenken van de kracht
van de Heilige Geest aan een nieuwe ambtsdrager.
3. Deze bekrachtiging is nodig met het oog op de nieuwe relatie
die ontstaat tussen de ambtsdrager en de plaatselijke
christelijke gemeenschap.
4. In beginsel komt de geordineerde ook in een nieuwe relatie te
staan tot de wereldwijde kerk. De uitdrukking ‘by intention’ is
nieuw, in vergelijking met de Accra-tekst. Deze nuancering drukt
het bewustzijn uit dat betrokkenheid bij de universele kerk niet
vanzelf spreekt, noch in de persoonlijke beleving van de
ambtsdragers, noch in het bewustzijn van de plaatselijke kerk,
maar in principe wel zo bedoeld is. De nieuwe specifieke
verhouding tot de wereldwijde kerk zal dan ook in veel gevallen
slechts intentioneel kunnen zijn. De betrokkenheid bij de
universele kerk staat niet los van de representatieve rol, die de
ambtsdrager heeft, als brandpunt van eenheid (§ 8, § 13
commentaar en § 14 commentaar) en als vertegenwoordiger van de
boven-lokale kerk op het plaatselijk niveau (§ 29).
5. Weggelaten, in vergelijking met de versie van Accra, is de
opvatting dat de geordineerde ook in een nieuwe verhouding komt
te staan tot de wereld. Hiermee wordt de ordinatie teruggebracht
tot zijn kern als kerkelijk gebeuren.
|430|
6. Precies in deze aanroeping wordt het eigen,
autonoom772 initiatie van God in de ordinatie-ritus
erkend en bevestigd. Reeds de taak van de geordineerde werd
omschreven als permanente verwijzing naar de fundamentele
afhankelijkheid van Jezus Christus (§ 8) en de aanwezigheid van
de geordineerde in de gemeenschap werd uitgelegd als bepaling bij
het goddelijke initiatief en bij de afhankelijkheid van Jezus
Christus (§ 11). Het hoeft daarom niet te verbazen dat de
fundamentele functie en rol van de ambtsdrager ook een
fundamenteel aspect is in de ordinatie-ritus. De ordinandus zal
zijn functie en rol slechts kunnen opnemen en waarmaken door de
kracht van de Geest.
6. Juist in de aanroeping van God als de Geest, die, naar Joh. 3,
3, waait waarheen Hij wil, wordt uitgedrukt dat de kerk voor de
verhoring van haar gebed afhankelijk is van God.
7. Met beroep op Ef. 3, 20 wordt de innoverende kracht van de
Geest in herinnering gebracht.773
Samenvattend omschrijven we de epiklesis als een bede tot God om de innoverende werking van de Geest, in het bewustzijn van de afhankelijkheid van het initiatief van God, ter bekrachtiging van de ordinandus, die in de ordinatie in een nieuwe relatie tot de geloofsgemeenschap komt te staan.
43. (b) Ordination is a sign of the granting of this prayer by the Lord who gives the gift of the ordained ministry. Although the outcome of the Church’s epiklesis depends on the freedom of God, the Church ordains in confidence that God, being faithful to his promise in Christ, enters sacramentally into contingent, historical forms of human relationship and uses them for his purpose. Ordination is a sign performed in faith that the spiritual relationship signified is present in, with and through the words spoken, the gestures made and the forms employed.
772 De Nederlandse vertaling van ‘otherness’
door ‘tegenover’ is niet ongebruikelijk in dit soort contexten,
maar schiet toch tekort. In de vertaling met ‘tegenover’ wordt
het onderscheid tussen God en mens sterk uitvergroot tot een
oppositie tussen beiden en vervaagt het autonome, eigenmachtige
karakter van het handelen van God.
773 De twee laatste bijbelverwijzingen kwamen ook
reeds voor in de Accra-versie. G.H. Vischer, Apostolischer
Dienst, 173 und 194 merkte hier terecht bij op dat de
uitgedrukte gedachte belangrijk en juist was, maar dat de
exegetische verantwoording twijfelachtig was en dat de reductie
van de betekenis van de Geest op deze plaats tot onafleidbaarheid
en vrijmachtigheid niet ter zake is. Op de laatst genoemde
bladzijde suggereerde hij om de werking van de Geest in de
epiklesis niet te baseren op Joh. 3, 3 in verband met de
onberekenbaarheid van de Geest, maar op bijbelgedeelten als Joh.
16-18 over de Trooster of Hand. 2 of op Paulinische teksten over
de Geest.
|431|
Artikel 43 behandelt de ordinatie als sacramenteel teken:
1. Ordinatie is tegelijkertijd aanroeping van God om
bekrachtiging door de Geest in een nieuwe verhouding tot de
geloofsgemeenschap en teken van verhoring van dit gebed door de
Heer, de schenker van de gave van het geordineerde ambt. Bede en
verhoring vallen zo samen. Het gaat dus om meer dan om een vrome
wens, waarvan de realisering primair afhangt van de persoon die
ze moet realiseren. Nee, de ordinatie gaat uit van verhoring
omdat ze primair rekent op God. De ordinatie is zo een gevuld
teken dat zijn inhoud uitdrukt en bewerkt.
2. Dit rekenen op God is niet hetzelfde als vanzelfsprekende
verhoring, waarbij de verhoring bij voorbaat is verzekerd, want
de verhoring van het gebed blijft afhankelijk van de vrijmachtige
God. De kerk kan dus niet eigenmachtig op magische wijze Gods
handelen controleren of manipuleren. Ordineren is dan ook een
geloofsteken stellen, in die zin dat het niet gebaseerd is op
menselijke zekerheid.
3. Dit rekenen op God betekent dat er bij de ordinatie gehandeld
wordt in geloof, vertrouwend op Gods beloften in Christus, in de
overtuiging dat de kerk hier niet haar eigen werk bedrijft, maar
zich in vertrouwen en gehoorzaamheid richt op Gods werk. Het gaat
om een bede die rekent op verhoring omdat ze zich baseert op het
woord van de Heer: ‘Bidt en u zal gegeven worden.’ (Mat. 7,
7).774 Ordinatie is ook op deze wijze een geloofsteken
stellen, namelijk in het vertrouwen dat God de bede verhoort.
4. Er zit een verschuiving in de formulering van bede en
verhoring. De bede gaat om de plaatsing in een nieuwe relatie. De
verhoring verwijst naar het ontvangen van een gave. De gave van
de Geest wordt ontvangen om de functie en de rol in de nieuwe
verhouding tussen geordineerde en geloofsgemeenschap waar te
kunnen maken.
5. Hierdoor krijgt de ordinatie, die deze nieuwe verhouding
teweegbrengt, een sacramenteel karakter, want hierin maakt God
gebruik van zijn contingente, historische vormen van menselijke
relaties voor zijn doel. Zo wordt duidelijk dat het in de
ordinatie om meer gaat dan om een zuiver menselijk handelen, dat
religieus geduid wordt. De ordinatie is een geloofsteken, gesteld
in het vertrouwen dat de geestelijke relatie tussen geordineerde
en de gemeenschap, die in de ordinatie uitgedrukt wordt, ook
daadwerkelijk present is in, met en door de woorden, de
handelingen en de vormen van de ordinatie.
44. (c) Ordination is an acknowledgment by the Church of the gifts of the Spirit in the one ordained, and a commitment by both the Church and the ordinand to the new relationship. By receiving the new minister
774 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 174.
|432|
in the act of ordination, the congregation acknowledges the minister’s gifts and commits itself to be open towards these gifts. Likewise those ordained offer their gifts to the Church and commit themselves to the burden and opportunity of new authority and responsibility. At the same time, they enter into a collegial relationship with other ordained ministers.
Deze paragraaf expliciteert het derde betekenisaspect van de
ordinatie: de erkenning van gaven en de toewijding.
1. Ordinatie is erkenning door de kerk van de geestesgaven
aanwezig in degene die wordt geordineerd. In de klassieke
discussie over de betekenis van ordinatie als erkenning of als
verlening van de geestesgaven is duidelijk voor het eerste
gekozen.
2. Onduidelijk is of deze gaven in meervoud gelijk moeten worden
gesteld aan de enkelvoudige gave van de Geest (§ 39) en de gave
van het geordineerde ambt, die geschonken wordt in de ordinatie
(§ 43). Of gaat het hier om reeds aanwezige genadegaven in de
geordineerde, die nu als nieuw gaan functioneren door de nieuwe
verhouding tussen de geordineerde en de gemeenschap door de
ordinatie? Verder valt het op dat het woord ‘charisma’ (§ 7a)
hier niet wordt gebruikt. Dat is niet toevallig. Er is
onderscheid tussen de ambtsgave en (andere) charismata. In
paragraaf 48 zal toch weer wel sprake zijn van ‘ambtscharisma’.
De terminologie lijkt hier niet helemaal uitgeklaard.
3. De ordinatie is uitdrukking van toewijding voor zowel de
geordineerde als de geloofsgemeenschap.
4. Ze is voor beiden niet rechtstreeks toewijding aan God, maar
toewijding aan de nieuwe relatie waarin ze tot elkaar komen te
staan.
5. Voor de geloofsgemeenschap betekent dat concreet dat ze de
gaven van de ambtsdrager erkent en er zich voor open stelt en hem
zo ontvangt als nieuwe ambtsdrager.
6. Voor de geordineerde betekent de toewijding aan de nieuwe
relatie concreet de bereidheid om zijn gaven te delen met de kerk
en zijn toewijding aan de lasten en mogelijkheden van het nieuwe
gezag775 en verantwoordelijkheid die de nieuwe relatie
met zich meebrengt.
7. Door de ordinatie krijgt men ook een collegiale band met de
andere geordineerden. Dit laatste aspect is nieuw in vergelijking
met Accra-1974. Ook hier laat zich de invloed gelden van de keuze
voor het drievoudige ambt. De formulering doet denken aan de
sacramentele broederschap die alle gewijden verbindt volgens het
decreet over het ambt en het leven van de
775 ‘Authority’ is in de officiële Nederlandse vertaling onnauwkeurig vertaald met ‘taak’.
|433|
priesters (PO 8) en het lidmaatschap van het corps van bisschoppen door de wijding tot bisschop volgens de dogmatische constitutie over de kerk (LG 22) van het Tweede Vaticaans Concilie.
Dit subdeel van het ordinatie-hoofdstuk probeert in drie betekenisaspecten de handoplegging te duiden. Rond dit gedeelte cirkelen de centrale traditionele controversen over de betekenis van de ordinatie. Er wordt een poging gedaan om de klassieke discussies te overstijgen. In plaats van te kiezen voor ontologische categorieën of voor een zuiver functioneel taalgebruik, is geopteerd voor een verwoording in relationele termen van wat er gebeurt in de ordinatie. Centraal staat de opvatting dat door de ordinatie de relatie tussen ambtsdrager en geloofsgemeenschap wordt gewijzigd. Met het oog daarop wordt gebeden om de Geest, ontstaat in de verhoring een nieuwe relatie die sacramentele waarde krijgt en wordt in wederzijdse erkenning en toewijding de relatie door de geloofsgemeenschap en de geordineerde bevestigd.
1. Over de ordinatie als gemeenschapsgebeuren.
Paragraaf 41, met zijn nadruk op het communaal aspect van de ordinatie, roept, zoals te verwachten, positieve reacties op bij de kerken van gereformeerde signatuur.776 Ook de bevestiging tijdens een eredienst van de gemeente wordt gestaafd door de praktijk,777 terwijl de suggestie, om de ordinatie te plaatsen in de context van een tafeldienst, niet meteen wordt afgewezen, maar eerst om verdere doordenking vraagt.778
2. Over de sacramentaliteit van de ordinatie.
De meeste reacties, niet alleen bij gereformeerde, maar ook bij lutherse en vrije kerken,779 hebben betrekking op de neiging om de ordinatie sacramenteel te verstaan.780 De angst dat dit sacramenteel taalgebruik de deur opent
776 Zie de antwoorden van de Koreaanse
Presbyteriaanse Kerk in Churches respond to BEM, vol.
II, 164 en van de Kerk van Jezus Christus in Madagaskar in
Churches respond to BEM, vol. III, 188.
777 Zie het antwoord van de Evangelische Kerk van
Westphalen in Churches respond to BEM, vol. IV, 146.
778 Zie het antwoord van The United Reformed Church in
the United Kingdom in Churches respond to BEM, vol. I,
107.
779 Zie Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 85.
780 Zie o.a. het antwoord van The Presbyterian Church
in Canada in Churches respond to BEM, vol. II, 158: ‘We
must admit that in sub-sections 42-43 we find it difficult to
accept the sacramental language that is used in connection with
ordination ...’, het antwoord van ➝
|434|
naar ontologisch apart gestelde ambtsdragers en naar een hiërarchisch gestructureerde kerk is altijd sluimerend en soms openlijk aanwezig.781
Die angst wordt nog gevoed door de bespreking van het geordineerde ambt samen met de twee sacramenten doop en eucharistie. Vandaar verschillende vragen om duidelijker te omschrijven wat men precies bedoelt met ‘sacramenteel’ en sacrament in het geheel van het Lima-rapport.782 Omdat Faith and Order van orthodoxe en rooms-katholieke zijde werd aangemoedigd om duidelijker te formuleren dat ordinatie wel degelijk een sacrament is, licht de commissie de formulering van de tekst in haar antwoord toe.783 Naar de protestantse kerken toe, legt ze uit dat het samen behandelen van doop, eucharistie en ambt niet vertrekt van een sacramentele visie op deze drie structuurelementen, maar vanuit de constatering dat het hier gaat om drie belangrijke kerkverdelende onderwerpen die terzelfder tijd een essentieel element van gemeenschap zijn. Aan de orthodoxe en rooms-katholieke kerken wordt duidelijk gemaakt dat ervoor gekozen is de ordinatie geen sacrament te noemen omdat verschillende kerken werken met verschillende concepten voor ‘sacramenten’, die hun oorsprong vinden in de controverses uit de tijd van de Reformatie. Allen zijn het erover eens dat ordinatie meer is dan een zuiver menselijke en administratieve handeling van de kerk. Of men dit teken dan ‘sacrament’ noemt of kwalificeert als ‘sacramenteel’ hangt af van wat men verstaat onder ‘sacrament’ en/of ‘sacramenteel’. De commissie is zich ervan bewust dat rondom sacrament/sacramentaliteit nog verdere dialoog en opheldering nodig is. In het derde deel van haar antwoord op de reactie van de kerken, gaat de commissie dan ook dieper in op deze vraag.784 In haar overwegingen kiest ze haar uitgangspunt in een brede visie op sacramentaliteit vanuit een sacramenteel verstaan van de heilsgeschiedenis. Tijdens de Vijfde Wereldconferentie van Geloof en Kerkorde in Santiago
➝ The Presbyterian Church in Ireland in Churches
respond to BEM, vol. III, 219: ‘(...) we do not accept that
ordination is to be given a sacramental status, to be regarded as
a sacramental sign, in fact one of the sacraments of the
Church.’, het antwoord van de Waldensische Evangelische Kerk van
de Rivier Plate in Churches respond to BEM, vol. IV,
124: ‘(...) we cannot accept the use of the term ‘sacramental
sign’. What does this mean? That the ordained ministry is raised
to little less than the rank of a sacrament?’
781 Zie o.a. het antwoord van de Verenigde
Protestantse Kerk in België in Churches respond to BEM,
vol. III, 178 en van de Waldensische Evangelische Kerk van de
Rivier Plate in Churches respond to BEM, vol. IV, 126 en
de analyse door R. Frieling in het hoofdstuk ‘Amt’ in:
Konfessionskundliches Institut (Hg.), Kommentar zu den
Lima-Erklärungen über Taufe, Eucharistie und Amt, Göttingen
1983, 150-153.
782 Zie o.a. het antwoord van The Church of Scotland
in Churches respond to BEM, vol. I, 97 en van The United
Reformed Church of the United Kingdom in Churches respond to
BEM, vol. I, 103.
783 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
128-129.
784 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
143-147.
|435|
de Compostela in 1993 wordt deze benadering nog eens bevestigd,785 maar nergens wordt verder uitgewerkt wat dit concreet kan betekenen voor de ordinatie.
1. Over de compatibiliteit van de ordinatie als sacramenteel teken met de gereformeerde traditie.
Kan men de ordinatie een sacrament noemen? De primaire reactie van de meeste kerken die stammen uit de Reformatie is een categorisch: ‘Nee!’. Maar wie naar de wortels van de Reformatie teruggaat moet constateren dat dit niet zo eenduidig is. Melanchton sloot niet uit dat de ordinatie een sacrament genoemd werd.786 Calvijn stelde dat de ordinatie tot de ware ambten met handoplegging een sacrament genoemd kon worden, omdat deze rite door de Heer is geboden en een waarachtig teken is van geestelijke genade. Toch rekende hij de ordinatie niet bij de gewone sacramenten omdat het niet voor alle gelovigen gold en omdat het door de roomse kerk werd misbruikt. Verder is het opmerkelijk dat ook H. Berkhof, die wars was van hoog-kerkelijke ambtelijkheid, het ambt rekende onder de ‘geleidende middelen’ die in dienst worden genomen door de Geest, waardoor het ambt sacramentele waarde verkrijgt.787 Kortom in de reformatorische kerken, en zeker ook in de gereformeerde traditie, bestaan gezaghebbende stemmen, die ertoe nopen om de vraag naar de sacramentaliteit van de ordinatie niet bij voorbaat opzij te schuiven.
Centraal in de interpretatie van de ordinatie in de Lima-tekst is de visie dat in de ordinatie de geordineerde in een andere positie komt te staan ten opzichte van de andere gelovigen en ten opzichte van de andere geordineerden. Deze uitleg laat ruimte voor een ontologische interpretatie, waardoor de persoon in het ontvangen van de genadegave(n) definitief een ander mens wordt.788 Maar deze relatieverandering kan ook anders worden verstaan, op een wijze die aansluit bij de reformatorische visie. De Lima-tekst vult niet
785 Zie het onderdeel ‘Sacrament and
Sacramentality’ in het rapport van sectie III ‘Sharing a Common
Life in Christ’ in: Th.F. Best and G. Gassmann (ed.), On the
way to Fuller Koinonia. Official report on the Fifth World
Conference on Faith and Order, Geneva 1994, 246-247.
786 R. Frieling verwijst naar zijn Apologie bij CA
XIII, 11f in ‘Amt’ in: Konfessionskundliches Institut (Hg.),
Kommentar zu den Lima-Erklärungen über Taufe, Eucharistie und
Amt, Göttingen 1983, 150.
787 H. Berkhof, Christelijk geloof, Nijkerk
19855, 372-373.
788 Zie ook R. Frieling, ‘Amt’ in:
Konfessionskundliches Institut (Hg.), Kommentar zu den
Lima-Erklärungen über Taufe, Eucharistie und Amt, Göttingen
1983, 151.
|436|
verder in wat de aard is van de verandering, die wordt teweeggebracht bij de personen die geordineerd worden. Worden ze anders door de gave(n) die ze hebben ontvangen, of verandert hun persoonlijkheid? Voor de reformatorische theologie gaat het niet om een verandering in personen, maar om de roeping tot ambtelijke verkondiging en sacramentsbediening. Het is de roeping tot ‘mond van God’ door de dienst van het Woord in de kracht van de geschonken gave van de Geest, die de relatie verandert. In de taal van het geloof kan deze roeping slechts worden verwoord in termen van keuze van de vrijmachtige, autonome Heer. Volgens H. Berkhof druk het ambt als geleidend teken uit dat het heil niet opkomt uit ons midden. Als de roeping extern wordt bevestigd, kan dat leiden tot ordinatie en het opnemen van het ambt van bedienaar van het Woord. De functie leidt tot een nieuwe rol in de geloofsgemeenschap en dus tot een nieuwe verhouding tot de gelovigen. Kortom, de Lima-tekst, gesteund door stemmen uit de gereformeerde traditie, stimuleert deze traditie minder terughoudend te staan tegenover de omschrijving van de ordinatie als een sacramenteel teken.
De besproken voorwaarden omvatten de roeping (§ 45), de mogelijkheid van professionalisering (§ 46), de voorbereiding (§ 47), de onbeperktheid (§ 48), de relatie tot de wederzijdse ambtserkenning tussen kerken (§ 49) en te verwerpen afwijzingsgronden (§ 50).
45. People are called in differing ways to the ordained ministry. There is a personal awareness of a call from the Lord to dedicate oneself to the ordained ministry. This call may be discerned through personal prayer and reflection, as well as through suggestion, example, encouragement, guidance coming from family, friends, the congregation, teachers, and other church authorities. This call must be authenticated by the Church’s recognition of the gifts and graces of the particular person, both natural and spiritually given, needed for the ministry to be performed. God can use people both celibate and married for the ordained ministry.
Artikel 45 behandelt een eerste voorwaarde voor de ordinatie: er moet sprake zijn van vocatio.
|437|
1. Het uitgangspunt is dat mensen op verschillende manieren
worden geroepen tot het geordineerde ambt.789
2. Aan de ene kant is er de vocatio interna: een
persoonlijk bewustzijn van de roeping door de Heer om zich toe te
wijden aan het geordineerde ambt. Deze persoonlijke roeping kan
op heel wat verschillende manieren en door toedoen van
verschillende mensen790 gestalte krijgen.
3. Aan de andere kant wordt ook de vocatio externa door
de kerk ten volle gehonoreerd. Sterker nog dan in de tekst van
Accra791 wordt uitgedrukt dat de uitwendige roeping
niet mag ontbreken.
4. Een laatste toegevoegde792 gedachte stelt dat zowel
celibatairen als gehuwden in aanmerking komen voor het ambt.
Theologisch uitgedrukt: God kan ze beiden gebruiken. Het lijkt
erop dat de commissie vindt, dat hier het sterkte argument ligt
tegen verplicht celibaat, namelijk de vrijheid van God om te
roepen.
46. Ordained persons may be professional ministers in the sense that they receive their salaries from the church. The church may also ordain people who remain in other occupations or employment.
Artikel 46 geeft aan dat het geordineerde ambt wel om roeping vraagt, maar niet per se om een beroepsmatige invulling, in de zin van een salariëring door de kerk. Dit aandachtspunt is nog een late echo van de discussie rondom ambt en professionalisme die in de zestiger jaren binnen Faith and Order heerste en die voor het eerst sterk weerklank vond in de tekst van het ‘Laity’-departement Christ’s Ministry and the Ministry of the Church,793 waarin juist de professionalisering van het ambt als een obstakel werd beschouwd voor de volle participatie van de leken binnen de kerk. In de tekst van Montreal-1963 komt het onderwerp ter sprake in het kader van de noodzaak
789 Zo wordt aan het begin van het vijfde
hoofdstuk ‘Who is to be ordained?’ van de tekst uit Leuven uit
1971 ‘The Ordained Ministry’, in: G. Gassmann (ed.),
Documentary History of Faith and Order 1963-1993, Geneva
1993, 127 nog gesteld dat de volgorde inwendige
roeping-uitwendige roeping eventueel beleidsmatig zou kunnen
worden omgekeerd.
790 Bij ‘teachers’ wordt in de combinatie met ‘other
church leaders’ waarschijnlijk op de eerste plaats gedacht aan
seminarieleerkrachten. In het parallelle Accra-artikel 51 is
sprake van zowel school als seminarie.
791 Accra 51 ‘(...) It will be tested and fostered and
confirmed or perhaps modified, particularly through the years of
training.’ Hier valt de nog sterk sociologische benadering op die
is overgeërfd van de tekst van Leuven 1971. Dat de kerk ook de
roeping moet bevestigen, wordt niet uitdrukkelijk gezegd.
792 In de Accra-versie vormt de kwestie van de relatie
tussen celibaat en ambt nog het onderwerp van een apart artikel
(57).
793 Laity, 15 (1963), 13-39.
|438|
om ‘the speciale ministry’ met meer flexibiliteit in te zetten (Mo 101-102). The Ordained Ministry van Leuven-1971 wijdt een apart hoofdstuk aan dit thema met als titel ‘VI. Ordination, Ministry and Profession’.794 Ook in de Accra-tekst is de behandeling nog uitvoeriger dan in de Lima-tekst. Het gaat daar niet alleen over salariëring door de kerk (Ac 59), maar ook om de vraag of het ambt noodzakelijk voltijds moet worden uitgeoefend (Ac 60) en om de vraag of een geordineerde noodzakelijk moet werken binnen de kerkelijke organisatie (Ac 61).
Men kan ervan uitgaan dat deze vragen te veel zijn ervaren als sociologische vragen die uiteindelijk niet thuishoren binnen deze theologische uiteenzetting en daarom zijn weggelaten. Dat geldt in wezen ook voor het vastgehouden artikel over professionalisering. Ook dat hoort hier eigenlijk niet thuis. Ook niet bij de vereisten voor het geordineerde ambt, want het is duidelijk dat salariëring geen theologische voorwaarde is voor ordinatie. Deze paragraaf zou aan zeggingskracht in deze verklaring hebben gewonnen indien het gestelde ook vanuit een theologische argumentatie was onderbouwd.
47. Candidates for the ordained ministry need appropriate preparation through study of scripture and theology, prayer and spirituality, and through acquaintance with the social and human realities of the contemporary world. In some situations, this preparation may take a form other than that of prolonged academic study. The period of training will be one in which the candidate’s call is tested, fostered and confirmed, or its understanding modified.
Het geordineerde ambt vraagt om een adequate voorbereiding.
1. Drie aspecten worden opgesomd:
a. studie. Onderscheiden worden studie van de Schrift en van de
theologie.
b. gebed en spiritualiteit.795 Dit aspect kwam nog
niet voor in de Accra-tekst.
c. inzicht in de sociale en innerlijke leefwereld.
794 ‘The Ordained Ministry’, in: G.
Gassmann (ed.), Documentary History of Faith and Order
1963-1993, Geneva 1993, 129-131.
795 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 410 leest hier te veel, als hij uit de
toevoeging van ‘gebed en spiritualiteit’ een verschuiving ziet
van een functionele naar een ontologische benadering van het
ambt. Een ambtstheologie die aandacht schenkt aan spiritualiteit
is iets heel anders dan een ambtstheologie die het wezen van het
ambt probeert te vatten in zijnscategorieën.
|439|
2. De voorbereiding kan eventueel ook andere vormen aannemen dan
een voortgezette academische opleiding.796
3. Tijdens de voorbereidingsperiode wordt de roeping getoetst,
zodat zij bevestigd wordt of in een andere richting wordt geleid.
48. Initial commitment to ordained ministry ought normally to be made without reserve or time limit. Yet leave of absence from service is not incompatible with ordination. Resumption of ordained ministry requires the assent of the Church, but no re-ordination. In recognition of the God-given charism of ministry, ordination to any one of the particular ordained ministries is never repeated.
Artikel 48 behandelt de vraag of ordinatie voor het hele leven
geldt.
1. De tekst gaat uit van het principe dat de toewijding in
principe zonder beperking is, ook in de tijd.
2. Anderzijds is verlof uit de ambtelijke dienst797
niet in tegenspraak met de ordinatie. Ze wordt niet verder
beargumenteerd.798
3. Hervatting van het geordineerde ambt vraagt geen nieuwe
ordinatie, wel is toestemming van de kerk nodig, want het ambt
moet steeds namens de kerk worden opgenomen.
5. Lima gaat verder dan Accra wanneer het afwijzen van
re-ordinatie voor een bepaalde vorm van geordineerd ambt — hier
moet gedacht worden aan de drie ambten — theologisch gemotiveerd
wordt met het feit dat het ambtscharisma blijvend gegeven is.
49. The discipline with regard to the conditions for ordination in one church need not be seen as universally applicable and used as grounds for not recognizing ministry in others.
Deze paragraaf, betreffende de ambtsvoorwaarden in relatie tot wederzijdse ambtserkenning, is nog niet aanwezig in de Accra-tekst. Uitgangspunt is de relativiteit van eigen voorwaarden voor ordinatie. Ze mogen niet worden gebruikt als voorwendsel om de ambten van andere kerken niet te erkennen.
796 Accra 58 besteedde hier uitgebreid aandacht
aan in een apart artikel.
797 Accra 62 staat hier uitvoerig bij stil en geeft
aan dat dit niet als verdacht moet worden beschouwd en met
verwijt moet worden benaderd. Het hoeft niet te betekenen dat het
werk niet was gezegend door de Heilige Geest of dat de ordinatie
een vergissing was.
798 Accra 62 stelt expliciet dat verlof uit de
ambtelijke dienst niet betekent dat de status als geordineerde
verloren gaat of dat de bijzondere relatie met de gemeenschap
door de ordinatie ophoudt te bestaan. Accra sprak zich hier
duidelijker uit dan de Lima-tekst.
|440|
50. Churches which refuse to consider candidates for the ordained ministry on the ground of handicap or because they belong, for example, to one particular race or sociological group should re-evaluate their practices. This re-evaluation is particularly important today in view of the multitude of experiments in new forms of ministry with which the churches are approaching the modern world.
Paragraaf 50 sluit dit onderdeel over de voorwaarden voor het
geordineerde ambt af met een oproep om bepaalde redenen voor
afwijzing van ordinatie te laten vallen.
1. Zo mag een handicap of het behoren tot een bepaald
ras799 of sociologische groep geen reden zijn om
mensen af te wijzen als kandidaat voor het geordineerde ambt.
Voor de opmerkingen bestond nog geen vroegere versie in de
Accra-tekst. Maar in één van de proefversies voor de Lima-tekst
waarin deze gedachte voor het eerst opduikt, vinden wij ook een
theologische fundering, die later weer is weggelaten. Ze luidde
als volgt: ‘Churches find themselves empoverished when their
ministries do not reflect the richness and diversity that
constitute their communion in Christ.’ De theologische fundering
gaf deze uitspraak extra gewicht in deze theologische
verklaring.
2. Het belang van deze oproep tot herbezinning krijgt een extra
impuls vanuit de noodzaak nieuwe ambtsvormen uit te proberen als
antwoord op de moderne wereld. Deze stelling lijkt hier niet
gelukkig geplaatst. Ze komt uit artikel 50 van de Accra-tekst en
sluit beter aan bij de gedachtegang van artikel 49 van de
Lima-tekst. De uitdagingen van de snel veranderende samenleving
brengen met zich mee dat de kerken zich bewust moeten zijn welke
ordinatievoorwaarden essentieel zijn en welke niet en kunnen als
een extra impuls dienen om zich deze vraag te stellen. De inzet
van artikel 50 is anders. Daarin gaat het om voorwaarden die niet
alleen relatief, maar ook principieel verwerpelijk zijn.
In vergelijking met de veel langere tekst over de voorwaarden voor ordinatie in de Accra-tekst (artikel 50 tot en met 63) valt op dat twee artikels helemaal zijn weggevallen in de Lima-tekst, namelijk Accra 54 (basisgaven waarover de geordineerde moet beschikken, namelijk de Geest van betrouwbaarheid, gebedshouding, geduld, volharding, moed, nederigheid, hoop en vergevingsgezindheid) en Accra 55 (de noodzakelijke samenwerking).
799 Dat de opstellers van de tekst spreken over ‘ras’ duidt erop dat zij zich nog niet konden ontdoen van de taalconcepten waarvan ook de racistische rassentheorieën gebruik maakten. Een betere omschrijving is hier ‘etnische groepen’.
|441|
De Lima-tekst heeft over het algemeen een minder sociologische en een meer kerkelijke en theologische inslag. Dat is winst in het kader van deze theologische verklaring. De angst zich te veel op het terrein van specifiek kerkordelijke regelingen te begeven is duidelijk aanwijsbaar. Soms leek het moeilijk voor de leden van de commissie te bepalen wat wel en niet thuishoort in dit exposé. Enerzijds is men zich bewust van de hedendaagse context waarin het ambt moet functioneren en de vragen die daarbij worden opgeroepen. Anderzijds moeten alleen die aspecten een rol spelen in het gesprek tussen de kerken, die ook een theologische argumentatie aanbrengen die aansluit bij de getrokken lijnen. Daardoor ontstaat wel eens een gevoel van willekeur bij het kiezen van de onderwerpen die bij de voorwaarden voor ordinatie worden behandeld in deze verklaring.
1. Over het ontbreken van sekse als te verwerpen diskwalificatiecriterium voor de ordinatie.
Over dit gedeelte vallen weinig reacties te melden. Dit zal wel te maken hebben met het gegeven dat het beweerde vrij algemene instemming heeft. Op één punt reageren verschillende gereformeerde kerken, namelijk, het ontbreken van de sekse bij de te verwerpen voorwaarden voor ordinatie in paragraaf 50.800 Hier speelt ongetwijfeld de principiële houding mee van in het bijzonder de orthodoxe kerken en de Rooms-Katholieke Kerk. Zij zijn ervan overtuigd dat er theologische redenen zijn om vrouwen uit te sluiten van het geordineerde ambt.
800 Zie o.a. het antwoord van The United Reformed Church in the United Kingdom, Churches respond to BEM, vol. I, 107: ‘The Commission’s treatment of the ordination of women was described by one province as ‘evasive and unhelpful’. These words were blunter than most, but the feeling was widespread. It was felt that the comment about discrimination on ground of handicap, race or sociological grouping (M50) should be extended to include sex as well. We value the sense of wholeness in ministry experienced as a gift of the Holy Spirit through the ordination of women, which has been practised since 1917 in one of our constituent churches.’ Zie ook de krachtige taal in het antwoord van de Kerk van Lippe, Churches respond to BEM, vol. VI, 73: ‘Ought not conditions excluding the ordination of persons on the ground of their belonging to particular races, sociological or ethnic groups (cf. § 50) to be refused as biblically unfounded? As regards the fully valid cooperation of women in the ordained ministry, should not those churches which have not supported and practised it up till now re-evaluate it anew in the context of Bible and theology?’.
|442|
2. Over de theologische argumentatie voor het afwijzen van re-ordinatie.
Paragraaf 48 over het afwijzen van re-ordinatie had om een verdere uitwerking gevraagd. Niet dat de gereformeerde traditie problemen heeft met dit principe. Ook voor haar blijven bijvoorbeeld emeritus-predikanten geordineerde ambtsdragers, want het gegeven charisma, met het oog op de dienst aan het Woord, blijft gegeven. Zij nemen op een bepaald moment afscheid van de last van de verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan de ambtsuitoefening in specifieke functies en kunnen met emeritaat gaan, maar de roeping en het ambtscharisma om het Woord en de sacramenten te bedienen zijn blijvend. Maar de afwijzing van de re-ordinatie had verder kunnen worden onderbouwd. Het verbod op re-ordinatie hangt namelijk ook samen met de rol als verwijzer naar Christus, als representant van Christus. Pannenberg geeft ten slotte nog een andere reden op. Omdat de ordinatie in een andere relatie plaatst, niet alleen tot de plaatselijke kerk, maar ook tot de universele kerk (§ 42), is her-ordinatie op een andere plaats niet nodig en niet mogelijk.801
3. Over de afwezigheid van de plaatselijke gemeente in de ordinatie.
De kerk heeft een duidelijke rol te spelen in de ordinatie (§ 46), maar het blijft in het midden wat de precieze rol is van de plaatselijke gemeente in de verkiezing van de ambtsdragers. Het is een specifieke inbreng van de gereformeerde traditie in de ambtstheologie om ook in de verkiezing van geordineerde ambtsdragers de plaatselijke gemeente een belangrijke rol te geven. Jammer genoeg is dit element helemaal afwezig.802
1. Over de getermineerde ambtelijke bediening bij ouderlingen en diakenen.
De vraag naar de re-ordinatie stelt zich ook naar de gereformeerde traditie. K. Blei suggereert in zijn bespreking van een rapport dat in de Nederlandse Hervormde Kerk werd geschreven als voorbereiding op het officiële antwoord op BEM, dat de kerk zich duidelijk zou uitspreken over de problematiek van de getermineerde ambtelijke bediening bij ouderlingen en diakenen. Hij doelt ermee op de mogelijkheid om ook de ambten van ouderling en
801 W. Pannenberg, ‘Herausforderung der
Amtstheologie. Die Lima-Texte und die Diskussion um das Amt’,
Lutherische Monatshefte 22 (1983) 9, 412.
802 A.J. Bronkhorst, ‘Kroniek’, Kerk en
Theologie 33 (1982) 4, 330 en K. Blei, ‘De receptie van de
Lima-tekst over doop, eucharistie en ambt in Nederland’,
Nederlands Theologisch Tijdschrift 40 (1986) 1,
42.
|443|
diaken niet in tijd te termineren.803 Hierachter schuilt de gedachte dat de ambten van ouderling en diaken zoveel mogelijk op gelijke hoogte moeten worden gebracht van het ambt van predikant. Dit lijkt ons niet de goede weg, omdat er naar ons oordeel veel meer voor te zeggen is duidelijker onderscheid te maken tussen het predikambt als geordineerd ambt en de ambten van ouderling en diaken als kerkelijke ambten.
Op het vlak van de ordinatie, haar betekenis, haar rite en haar voorwaarden, is een lange weg afgelegd. Vijftig jaar oecumenische dialoog heeft hier duidelijk vruchten afgeworpen. Men staat veel minder ver van elkaar dan 50 jaar geleden. Het grootste struikelblok blijkt nog het sacramenteel karakter van de ordinatie. De commissie heeft er terecht op gewezen dat niet zozeer de vraag speelt of ordinatie een sacrament is of sacramentele betekenis heeft, maar vooral de vraag wat men verstaat onder de begrippen ‘sacrament’ en ‘sacramenteel’. De commissie is ervan overtuigd dat via een brede opvatting van het begrip ‘sacramenteel’ een gemeenschappelijke weg kan worden gevonden in de verdere dialoog.
Voor de kerken uit de gereformeerde traditie is het zinvol om op het punt van de sacramentaliteit van het ambt nogmaals goed te luisteren naar de argumentatie van Calvijn. Zijn genuanceerde afwegingen kunnen zeker rekenen op een geïnteresseerd gehoor in het oecumenisch gesprek.
803 K. Blei, ‘De receptie van de Lima-tekst over doop, eucharistie en ambt in Nederland’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 40 (1986) 1, 31 (voetnoot 49) en K. Blei, A. Houtepen, M. Gosker, ‘De Nederlandse kerken en het Lima-rapport’, Tijdschrift voor Theologie 29 (1989) 2, 161.