|367|
Dat de kerk apostolisch moet zijn, is onomstreden. Wij vinden dit kenmerk terug in het breedste oecumenische credo van de vroege kerk, de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel. Maar of het geordineerde ambt daar een rol in te spelen heeft en welke rol dat dan is, is reeds eeuwen een punt van meningsverschil, in het bijzonder binnen de westerse kerken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit onderwerp een apart hoofdstuk vormt in deze oecumenische uiteenzetting betreffende het ambt. Wat meer is, het blijkt in het oecumenische gesprek over het ambt het taaiste element te vormen. Omdat het al zo lang meegaat, is bij dit onderdeel het overzicht van de moeizame zoektocht naar een gemeenschappelijk verstaan van de betekenis van het ambt in de apostolische traditie, langer uitgevallen. Op deze wijze maken we ook op meer systematische wijze kennis met de voornaamste oecumenische documenten over het ambt van deze eeuw.
Van bij het begin van de oecumenische beweging van de twintigste eeuw behoorde het thema van de apostoliciteit bij de fundamentele onderwerpen van het gesprek over het geordineerde ambt. Een eerste aanwijzing vinden wij in the Lambeth-Quadrilateral van 1888, de vier pijlers waarop volgens het anglicaanse eenheidsconcept de eenheid van de kerk van de toekomst zou gefundeerd moeten worden. Het gaat om het normatief karakter van de Schrift, de vastgelegde formulering van de regel van het geloof zoals vervat in het Apostolicum en in de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, de viering van doop en avondmaal, en als vierde punt ‘the historic episcopate’. Deze visie op de kerk als instituut is sterk door de anglicaanse incarnatie-theologie beïnvloed. Omdat de kerk bepaald is door de normatieve traditie in de Schrift en de belijdenissen en door de normatieve structuur van de sacramentele handelingen en van het ambt, kan de kerk in zekere zin beschouwd worden als een voortzetting van de incarnatie van Christus. Een grote nadruk op de continuïteit in de geschiedenis van de kerk vanaf de historische oorsprong is dan ook karakteristiek voor de anglicaanse theologie. In het historisch episcopaat wordt het ambt benaderd vanuit het gezichtspunt van de
|368|
continuïteit, vanuit een van generatie op generatie doorgegeven volmacht vanaf het historisch begin. Meningsverschil bleef er bestaan over de vraag of het om een ‘historisch’ of om een ‘apostolisch’ bisschopsambt moest gaan, maar uiteindelijk werd gekozen voor de eerste formulering omdat die het gesprek met de niet-episcopale kerken kon vergemakkelijken over het bisschopsambt als instrument van leiding in de kerk.668
Paragraaf 36 van sectie V ‘The Ministry of the Church’ somt de volgende punten op waarover nog verschil van mening bestaat: ‘These differences concern the nature of the ministry (whether consisting of one or several orders), the nature of ordination and of the grace conferred thereby, the function and authority of bisschops, and the nature of apostolic succession.’669 Lausanna maakt dus uitdrukkelijk onderscheid tussen het bisschopsambt met zijn gezag en de apostolische successie en gaat zo verder dan The Lambeth-Quadriliteral. Maar de strategie blijft dezelfde, namelijk het gesprek tussen episcopale en niet-episcopale kerken over leidinggevende ambten mogelijk maken.670 Voor de orthodoxen op de conferentie, voor wie de apostolische successie tot het wezen van het bisschopsambt behoorde, bleek deze scheiding in afzonderlijke punten onaanvaardbaar. Daarom weigerden zij de tekst over het ambt goed te keuren met de volgende motivatie: ‘The Orthodox Church, ... believing that the ministry in its threefold form of bishops, presbyters and deacons can only be based on the unbroken apostolic succession (cursivering EVDB), regrets that it is unable to come in regard to the ministry into some measure of agreement with many of the Churches represented at this Conference’.671 Binnen het westers christendom wordt met de methode van de comparatieve ecclesiologie helder gemaakt waar de meningsverschillen in verband met de apostolische successie zich precies situeren. Het katholieke standpunt over de bisschop en de apostolische successie (punten 3 en 4 van § 36) luidt als volgt: ‘(...) (c) that bishops who have received their office by succession from the Apostles are necessary
668 Zie hierover verder G.H. Vischer,
Apostolischer Dienst. Fünfzig Jahre Diskussion über das
kirchliche Amt in Glauben und Kirchenverfassung, Frankfurt
am Main 1982, 11-13 en M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 21-22.
669 H.N. Bate (ed.), Faith and Order. Proceedings
of the World Conference Lausanne, August 3-21, 1927,
468.
670 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
51.
671 H.N. Bate (ed.), Faith and Order. Proceedings
of the World Conference Lausanne, 470-471.
|369|
ministers of ordination, (d) that the apostolic succession so understood is necessary for the authority of the ministry, the visible unity of the Church, and the validity of the sacraments.’ In deze visie is het gezag van het bisschopsambt rechtstreeks verbonden met de apostolische successie. Bij het protestantse standpunt lezen wij: ‘(...) (c) that no particular form of ministry is necessary to be received as a matter of faith, (d) that the grace which fits men for the ministry is immediately given by God, and is recognised, not conferred, in ordination.’672 De protestanten in Lausanne kennen dus aan het begrip ‘apostolische successie’ geen betekenis toe in hun ambtstheologie. Lausanne koppelt de leer van de apostolische successie aan de theologie van het bisschopsambt, maar onderscheidt ze ook.
De strategie van Lausanne opende de deur voor toekomstige ontwikkelingen. Zo blijken op de conferentie van Edinburgh673 enkele kerken bereid het begrip ‘apostolische successie’ te gebruiken in de betekenis van het vasthouden aan het apostolische getuigenis.674 Verder nuanceren de verschillende tradities hun visie op dit punt (Ed 98-102). De orthodoxen bevestigen dat ze in de dubbele successie — apostolisch én episcopaal — een garantie zien voor de overdracht van sacramentele genade en de bewaring van de zuivere apostolische leer. De oud-katholieken rekenen het bisschopsambt tot het esse van de kerk, omwille van zijn apostolische oorsprong, en zijn van oordeel dat de apostolische successie betekenis heeft voor alle ambtsdragers en voor de relatie ambt-kerk. De anglicanen begrijpen de apostolisch successie als overdracht van generatie op generatie van verantwoordelijkheid voor ambtelijk opzicht in het teken van de eenheid. De presbyterianen voelen zich genoodzaakt op een vrij juridische wijze de apostoliciteit van hun ambtelijk functioneren en structurering te legitimeren. Ze verklaren:
In communions of the Presbyterian and Reformed tradition the view is held that the true Apostolic Succession is manifested in a succession of ordination by presbyteries duly constituted and exercising episcopal functions, and in the succession of presbyters in charge of parishes, with special emphasis on the true preaching of the Word and the right administration of the Sacraments. Thus the following statement was presented by Presbyterian delegates: “Presbyterian
672 H.N. Bate (ed.), Faith and Order.
Proceedings of the World Conference Lausanne, 471.
673 De tekst van het ambtsgedeelte van de conferentie
van Edinburgh is te vinden in L. Vischer, A Documentary
History of the Faith and Order Movement 1927-1963,
Saint-Louis 1963, 52-61.
674 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 52,
in het bijzonder voetnoot 163.
|370|
delegates desire to have it noted that the conception of the ministry held by their Churches is founded on the identity of ‘bishops’ and ‘presbyters’ in the New Testament; that the ordination is not by individual presbyter, nor by groups of presbyters, but only by ‘presbyters orderly associated’ in courts exercising episcopal functions; that a presbyterian succession in orders has been maintained unbroken; and that the functions of diaconate in the New Testament have been performed not only by those named deacons, but also in some measure by the lay eldership, which in addition to a responsible share in government and discipline of the Church in all its courts, assists in the dispensing of charity, the visitation of the people, and the distribution of the elements at Holy Communion. (Ed 101)
Vanuit de veronderstelde gelijkheid tussen bisschoppen en presbyters, zijn zij overtuigd de apostolische successie bewaard te hebben in een ononderbroken ordinatie van presbyters door presbyteriums die deze bisschoppelijke functie uitoefenen. Ten slotte wordt apart een kerkelijke traditie beschreven, die niet vertrouwd is met het begrip ‘apostolische successie’, en die dit enkel verstaat als het bewaren van het apostolisch getuigenis in juiste prediking, bediening van de sacramenten en de voortzetting van de christelijke praxis.
In Edinburgh was het maximum uit de vergelijkende methode gehaald, maar het bood geen verdere perspectieven. Lund kiest voor een nieuwe benadering. Het ambt wordt niet langer behandeld als een apart punt, maar krijgt een plaats in een ecclesiologische studie, met als titel ‘III Continuity and unity’. Wanneer als tweede punt het wezen van de continuïteit behandeld wordt, constateert de tekst dat de grote meerderheid van christenen overtuigd is dat het ambt wezenlijk is voor de continuïteit, maar dat er problemen ontstaan rond de vraag of er specifieke vormen van ambtelijke ordening zijn die essentieel zijn voor de continuïteit van de kerk (Lu 36). In de volgende paragraaf wordt dan gewezen op de bijzondere betekenis die sommige kerken hechten aan het bezit van het historisch episcopaat in apostolische successie. De waardering hiervoor verschilt van traditie tot traditie (Lu 37). Ten slotte stelt de vergadering een zekere groei vast van de kerken naar mekaar toe. Aan de ene kant komen de kerken, die hier in het verleden niet veel aandacht aan schonken, tot het besef dat het idee van continuïteit van belang is, aan de andere kant komen de kerken die hier steeds nadruk op hebben gelegd tot het inzicht dat specifieke vormen van continuïteit moeten geïntegreerd worden in een breder geheel (Lu 38).675
675 Zie voor de tekst van Lund: L. Vischer, A Documentary History of the Faith and Order Movement 1927-1963, 94-95, en voor een korte beoordeling G. Gassmann, ‘Die Entwicklung der ökumenischen Diskussion über das Amt’, Ökumenische Rundschau 22 (1973) 4, 458.
|371|
Tot nu toe was een oecumenisch gesprek over ambtelijke apostolische successie niet echt van de grond gekomen, omdat de protestantse gesprekspartners weigerachtig stonden. Waar ze eerst weigerden de uitdrukking ‘apostolische successie’ in verband met het ambt te gebruiken (Lausanne), dachten ze daarna het probleem te ontwijken door een eerder juridische, formele benadering (Edinburgh). In Lund wordt een oproep gedaan om ambtelijke apostolische successie toch te doordenken in het kader van het theologiseren omtrent de continuïteit. Na Lund gaan protestantse theologen deze zaak actief inhoudelijk ter hand nemen.
1. Baanbrekend werk wordt op de eerste plaats verricht door de Duitse lutheraan E. Schlink in het artikel Die apostolische Sukzession.676 In de eerste plaats pleit hij voor de complementariteit van de apostolische successie van de kerk en de apostolische successie van het ambt. In de tweede plaats neemt hij het op voor de apostolische successie in het ambt als een teken. Zij is niet essentieel voor de kerk, en het signum vervangt niet de res, namelijk de overlevering van de apostolische leer zelf, maar de bisschoppelijke ordinerende handoplegging geldt wel als een zinvol teken voor de apostoliciteit, de eenheid en de katholiciteit van de kerk.677 G.H. Vischer vraagt zich hierbij af of de terminologie van het teken geen schijnoplossing is om uit de impasse rondom de apostolische successie te geraken, omdat het begrip signum uit de sacramentstheologie van Augustinus stamt en een lange interpretatiegeschiedenis met zich meedraagt in het kader van de avondmaalscontroverse. Is ‘teken’ hier sacramenteel teken, dat tegelijkertijd uitdrukt en bewerkt, of is het slechts verwijzing naar een zaak?678 Naar ons oordeel denkt Schlink in de tweede richting.
676 E. Schlink, ‘Die apostolische Sukzession’,
Kerygma und Dogma 7 (1961) 2, 79-114.
677 ‘Wohl aber ist die Folge der bischöflichen
ordinierenden Handauflegungen zu achten als ein Zeichen
für die apostolische Sukzession der Ämter und der Kirche. Sie ist
ein Zeichen, durch das zur Darstellung gebracht wird, dass die
Kirche nur dann die Kirche Christi ist, wenn sie sich auf die
Apostel gegründet weiss. Die Folge bischöflicher Handauflegung
ist damit zugleich ein Zeichen für die Einheit und Katholizität
der Kirche. Denn nur die ecclesia apostolica ist die una sancta
catholica. Als Zeichen der apostolischen Sukzession ist
die Ordination in der durch die Kirchengeschichte hindurch sich
fortsetzenden Folge der bischöflichen Handauflegungen zu
begrüssen (...)’, in E. Schlink, ‘Die apostolische Sukzession’,
Kerygma und Dogma 7 (1961) 2, 113.
678 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
77-78.
|372|
2. Ter voorbereiding op de vierde Wereldconferentie van Faith and Order in Montreal in 1963 wordt een rapport geschreven met als titel Christ and the Church, dat uit twee delen bestaat, één door een commissie van Noord-Amerikaanse theologen en één door een commissie van Europese theologen.679 Voor beide commissies zijn de deelnemers merendeels van protestantse signatuur en één van hen is E. Schlink. De titel geeft meteen de nieuwe invalshoek aan, namelijk een christologische benadering van ecclesiologische problemen en ambtsvragen. Vooral de Europese sectie heeft aandacht voor de apostolische successie, met name daar waar in het hoofdstuk over de eigenschappen van de kerk haar apostoliciteit wordt behandeld. De apostolische successie wordt in de eerste plaats gezien als een gave en een opgave voor de ganse kerk. ‘It is the continuity of the redeemed life of the Church in Christ which is the heart of the apostolic succession, or continuity in the apostolically founded Church. Hence all members through baptism partake in the apostolic succession, all share in the one apostolic mission and are called to take part in the ministry of the gospel.’ Een eenzijdig juridische interpretatie in de zin van een ononderbroken doorgeven van autoriteit via episcopale successie wordt afgewezen. Ambtelijke successie moet verbonden zijn met het overleveren van de canon van de Schrift en het volharden bij de apostolische leer of geloofsregel.
(...) we may properly speak of an apostolic succession. This does not mean that new apostles arise from generation to generation in the seat of the apostles, continuing their inspiration of exercising their juridical authority. But it does imply that there is a continuous mission and ministry in the Church, dependent on that of the apostles, through which the historic Church continues to be schooled in the apostolic witness to the gospel, and to be obedient to this witness, as it is transmitted through the apostolic tradition of the New Testament. The handling on of the Canon of Scriptures, the persistence of the apostolic doctrine or rule of faith, the succession of a ministry dependent on its apostolic foundations, are interconnected. If the ministerial succession is separated from the apostolic word in the Scriptures, from subordination to it, or from sound doctrine as attested in the rule of faith, it is a false succession, even though the links may be historically unbroken. But it may also be true that if ministerial succession is broken here and there, its defects may be amply made up in coherent succession of the whole apostolic tradition, (...).680
De tekst van Christ and the Church doet een stap verder dan die van Schlink, die niet verder kwam dan het onderscheid tussen twee vormen van apostolische successie in complementariteit. Christ and the Church maakt de
679 Report on Christ and the Church
(Faith and Order Paper 38), Geneva 1963.
680 Report on Christ and the Church,
54.
|373|
band hechter door de nevenschikking te vervangen door een onderschikking van de ambtelijke apostolische successie.
In het volgende hoofdstuk ‘The one Lord and the manifold ministry’ wordt de continuïteit in de ambtelijke successie terug opgenomen. De episcopale ordinatie als conditio sine qua non voor successie in het apostolisch ambt wordt afgewezen. Aan de andere kant wordt aan de niet-episcopale kerken gevraagd om te overwegen of episcopale ordinatie niet waardevol is als teken van continuïteit van de ambten ingesteld door de Middelaar in zijn kerk door alle generaties heen.
One mode of continuity among the ‘pastoral stewards’, for which special claims have been made is that of episcopal ordination. There is formidable support in Christian tradition and in the practice of a large part of the Church today for the view that such ordination is the sine qua non of succession in the apostolic ministry. In face, however, of the supreme significance of the one abiding ministry of Christ, exercised through all ministries of the Church, this may be questioned; more positively, the fact and the nature of the ministry of Christ through his servants render void sweeping judgments on the non-episcopal ministries exercised in the Church. On the other hand, it is a question that should be pondered by all non-episcopal churches whether episcopal ordination is not valuable as a sign of the continuance of the ministries set by the Mediator in his Church through all generations; a sign that may fairly be claimed to express historical continuity in the ministry, unity with other contemporary ministries in the Church, and the apostolicity of the ministry. If episcopal succession were interpreted in this light, elements in it which have caused offence in many quarters would in large measure disappear and an opportunity would be afforded for its reconsideration by churches which do not possess it.681
De invloed van Schlink is onmiskenbaar. Op deze manier wordt een eerste poging gedaan om vanuit protestantse zijde de eigen klassieke standpunten te overstijgen en bruggen te bouwen naar het moeilijkste en diepste punt van de oecumenische ambtsproblematiek.682 Niet-episcopale kerken wordt concreet gevraagd om te overwegen of episcopale ordinatie niet kan worden gewaardeerd als teken van continuïteit.
681 Report on Christ and the Church,
58-59.
682 Zie G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
74 met zijn oordeel over dit document: ‘Schliesslich ist hier die
Entschlossenheit zu nennen, mit der vor allem von der
europäischen Sektion der harte Kern der Amtsfrage, die Lehre von
der apostolischen Sukzession, aufgegriffen wurde mit dem Versuch,
im fortdauernden Dienst des erhöhten Herrn, dem tragenden Grund
aller Dienste in der Kirche, im Sendungscharakter der ganzen
Kirche und in der Treue zum apostolischen Zeugnis die Basis einer
allgemeinen Apostolizität zu finden, von der aus man sich
näherkommen könnte.’
|374|
3. Een heel eigen, maar ook zeer creatief denkspoor wordt uitgestippeld in het document Christ’s ministry and the ministry of the Church van The Department of Laity van de Wereldraad van Kerken.683 Deze tekst zal een belangrijke impuls geven aan de behandeling van het ambt op de conferentie in Montreal. Ook in deze studie is er aandacht voor de apostolische successie. In het tweede hoofdstuk ‘An apostolic Life’ wordt ontvouwd wat het geroepen zijn, van de ganse kerk in de doop, voor consequenties heeft voor het leven van alle christenen als gezondenen. Want ‘apostolisch’ wordt etymologisch teruggebracht tot zijn Griekse wortel apostellein, wat letterlijk betekent ‘uitzenden’.684 Christus als eerste ‘apostel’ laat de hele kerk delen in zijn apostolische dienst om in de wereld met woord en daad de verzoening door Jezus Christus te betuigen. ‘Apostoliciteit’ wordt hier niet formeel-juridisch verstaan als een eigenschap van de kerkelijke hiërarchie, die door rechtmatige opvolging de door Christus overgedragen autoriteit, waardigheid en volmacht bezit en daardoor de continuïteit en legitimiteit van de kerk garandeert. Veel dynamischer verwijst ‘apostoliciteit’ hier naar de roeping en opdracht van de ganse kerk tot getuigenis en dienst aan Christus. Hiermee gaat dit document veel verder dan Schlink en het rapport Christ and the Church, die wel over een apostolische grondslag voor de hele kerk spraken, maar waarbij ‘apostolisch’ toch nog steeds een historisch legitimerende aanduiding is van verbondenheid met de apostelen, zonder dat over het apostelschap van de huidige kerk en haar leden wordt gesproken.685
Na het vermelden van de unieke en onoverdrachtelijke kant van de dienst van de apostelen, worden twee aspecten van de apostolische dienst opgesomd die verder uiteengezet moeten worden, namelijk uitzending naar de wereld en uitzending naar de kerk. Dit zijn de twee ‘apostolische successies’. De eerste roeping en zending geldt voor alle christenen, de tweede roeping en zending wordt opgenomen door de bijzondere ambtsdragers van de kerk. Nadat eerst drie apostolische taken genoemd zijn, te weten, representatie, gezagvol leren en pastoraal opzicht met het oog op de eenheid, wordt uitgewerkt hoe de hele kerkgemeenschap bij deze drie apostolische taken kan worden betrokken met het oog op de wereld. Pas daarna is er aandacht voor de bijzondere ambtsdragers van de apostolische kerk die een taak hebben met het oog op de kerk. Voordat de drie apostolische taken voor deze bijzondere groep worden uitgewerkt, te weten missionair pionierswerk,
683 M. Barot, R.C. Young (ed.), ‘Christ’s
Ministry and the Ministry of the Church’, in Laity
Bulletin 15, Geneva 1963.
684 Onmiskenbaar herkennen wij hierin de tonen van de
apostolaatstheologie van H. Kraemer.
685 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
82.
|375|
opbouw van bestaande gemeenschappen en bewaken van de eenheid, wordt kort aandacht geschonken aan de klassieke apostolische successie:
Throughout the centuries the second function of the apostles, namely their mission to the Church, was continued through the work of the ministers of the Church. Since very early in church history the continuity of this function has by many been related to episcopal ordination. Such episcopal ordination throughout the centuries is indeed a valuable sign for the continuance of the second apostolic function, but it does not guarantee either the basic apostolic succession of the whole church or the special apostolic succession of the ministers of the Church. Only Christ, his presence and his ministry, can guarantee continuance.686
Van E. Schlink en Christ and the Church wordt het begrip ‘teken’ overgenomen, maar voor het eerst horen wij hier ook de toevoeging ‘geen garantie’, die tot in de Lima-tekst behouden zal worden.
Ondanks de keuze vanaf Lund voor gezamenlijke opbouw van een ambtstheologie, op basis van een gemeenschappelijke christologie en ecclesiologie, en ondanks de voorbereidende studies,687 viel het resultaat van de conferentie in Montreal tegen.688 De oorzaken zijn te vinden in een gebrekkige algemene voorbereiding en de aanwezigheid van nieuwe deelnemers, in het bijzonder oosters-orthodoxen en rooms-katholieke waarnemers. De apostolische successie zelf wordt slechts zijdelings aangesneden. Een eerste keer komt de continuïteit van het apostolisch ambt ter sprake in het kader van de zending van de kerk. De zending van de apostelen wordt voortgezet door de kerk en haar ambtsdragers (Mo 87). Een tweede keer komt men in de buurt in de paragraaf over de ordinatie. ‘The orderly transmission of authority in ordination is normally an essential part of the means by which the Church is kept from generation to generation in the apostolic faith.’ (Mo 95). Hoe is te verklaren dat men ook niet verder is gekomen op het punt van de apostolische successie, ondanks de nieuwe aanzetten in de genoemde documenten? De oorzaak is te vinden in de gevolgde strategie. Al die studies waren er
686 M. Barot, R.C. Young (ed.), ‘Christ’s
Ministry and the Ministry of the Church’, 26-27.
687 De drie hierboven besproken studies waren
onderdeel van het voorbereidingsmateriaal voor de derde sectie
van de conferentie met als titel ‘The redemptive work of Christ
and the ministry of his Church’. Zie G.H. Vischer,
Apostolischer Dienst, 104. In de inleidende paragraaf 77
wordt vooral het belang van het rapport van het lekendepartement
van de Wereldraad Christ’s Ministry and the Ministry of the
Church benadrukt.
688 P.C. Rodger, L. Vischer (ed.), The Fourth
World Conference on Faith and Order Montreal 1963 (Faith and
Order Paper 42), Geneva 1963.
|376|
uiteindelijk op gericht het inhoudelijk kernpunt van de apostolische successie, namelijk de trouw aan het apostolisch getuigenis, los te maken van de klassieke vorm, de geformaliseerde aanpak in de episcopale successie. Op die manier trachtte men, voornamelijk vanuit protestantse hoek, een brug te bouwen tussen de kerken die de successie in een bijzonder ambt kennen en de kerken die zo een vorm van successie niet bewaard hebben. Maar in Montreal werd 36 jaar na Lausanne opnieuw duidelijk dat de orthodoxen deze stap niet konden meemaken. Voor hen was de ononderbroken successie van episcopale ordinatie vanaf de apostelen een onmisbare garantie voor een geldig ambt en een beveiliging van het ware geloof (Mo 95). Het oecumenisch theologiseren over de apostolische successie was vastgelopen.
Het duurde enkele jaren vooraleer men de ontgoocheling over Montreal te boven was en men de draad weer opnam. Dat gebeurt voor het eerst voor de apostolische successie weer in de studie The Meaning of Ordination uit 1968.689 Onder invloed van de veel actievere participatie van orthodoxen en de rooms-katholieken, wordt de algemene toonzetting ontologischer. Deze klassiekere benadering van de apostolische successie wordt verantwoord met de persoonlijke wijze waarop God werkt. God bedient zich van personen om zijn evangelie-boodschap door te geven, te beginnen bij Jezus zelf en de apostelen.
Christ by calling the Twelve made clear what his people is to be. Apparently the new relationship with God which Jesus embodied would be most meaningfully communicable and demonstrable by subsequent transmission through persons. The apostles were to become visible and personal representatives of Christ, instruments through whom, by life and word, the resurrection would be witnessed, the Church founded, and the ministry of reconciliation continued. Their ministry, though unique and necessarily not repeatable, definitively began and demonstrated the personal nature of the Christian Gospel and ministry; the good news came to earth in the form of a person, and its transmission and communication to others would depend upon the Holy Spirit working through other persons!690
Deze wijze van argumenteren doet sterk denken aan de redeneertrant van Calvijn, in zijn uitleg naar de dopersen, waarom God werkt doorheen individuele ambtsdragers (Inst. IV, 3,1). Daarnaast wordt aangevoerd dat de successio apostolica zich ontwikkelde in het kader van de strijd tegen de ketterij. Hiermee wordt aan de protestantse kerken gesuggereerd zichzelf te
689 Te vinden in Study Encounter 1968,
Geneva 1968, 166-193.
690 ‘The Meaning of Ordination’, Study
Encounter 1968, 173-174.
|377|
bevragen. Waarom hebben ze wel de vastgelegde canon van de Schrift en de belijdenissen van de vroege kerk als middelen tegen ketterij overgenomen, maar niet het derde instrument, de apostolische successie. Het samengaan van deze drie troffen wij ook aan in het rapport Christ and the Church, maar daar werd gezegd dat ambtelijke successie ondergeschikt moet zijn aan de twee eerstgenoemden.691
De apostolische successie wordt daarna omschreven als het gezagvol en normatief voortzetten van het apostolisch ambt.
To sum up then, it came to be believed that the corporate ministry of the whole people of God was to be uniquely expressed in the person of certain individuals with particular gifts who were called and ordained to special tasks. These special tasks, exercised within the Church, came to be regarded as the authoritative and normative continuation of the apostolic ministry, by and through which the Holy Spirit had worked and would still work. This special commission witnesses to and opens the channel through which the unique apostolic work and witness are continued. Since the apostolic commission of preaching and service to the whole world was not and could not be completed before the death of its original recipients, it was intended to be continued by those called and commissioned subsequently in the Church. Thus special commissions had to be essentially an extension of the commission of the apostles.692
Opnieuw valt het verschil op met het rapport Christ and the Church, waarin de apostoliciteit van de kerk wordt bepaald als een vaste grondslag, die niet kan worden overgedragen in een doorgaand proces.693 Dit alles roept de vraag op wat er precies wordt doorgegeven. G.H. Vischer wijst erop hoe, in het persoonlijk karakter van de apostolische successie en in het accent op het continueren in de geschiedenis van het gezagvol en normatief apostolisch ambt, het structuurprincipe van de rooms-katholieke ecclesiologie naar
691 Zie Report on Christ and the
Church, 54: ‘The handling on of the Canon of Scriptures, the
persistence of the apostolic doctrine or rule of faith, the
succession of a ministry dependent on its apostolic foundation,
are interconnected. If the ministerial succession is separated
from the apostolic word in the Scriptures, from subordination
to it (cursivering EVDB), or from sound doctrine as attested
in the rule of faith, it is a false succession, even though the
links may be historically unbroken.’
692 ‘The Meaning of Ordination’, Study
Encounter 1968, 174.
693 Zie Report on Christ and the Church, 54:
‘The apostolic Church means that it is grounded on an
unrepeatable foundation. There can be no more laying of the
foundation, any more than there can be other incarnations or
further crucifixions of Christ. In this sense the apostolate
cannot be extended in time on the stage of this world. It is not
the initial stage of some continuous process, but the persisting
foundation of the Church. In this sense there can be no talk of
apostolic succession, for the apostolate cannot be
transmitted.’
|378|
boven komt, namelijk representatie in persoonlijke voortzetting van de historische zending van Christus.694
De studie The ordained Ministry695 trekt andermaal een ander spoor. Deze studie staat sterk in het teken van de vernieuwing van het ambt in een veranderende samenleving. Toch worden een aantal verworvenheden uit de vorige studies vastgehouden, ondanks de sterk sociologische inslag. Zo wordt in aansluiting bij de vorige studie het persoonlijke karakter van het evangelie en van het ambt benoemd. Verder wordt het geordineerde ambt als apart gezette dienst verbonden met het ‘scandalon van de particulariteit’, het principe van de uitverkiezing, als modus operandi van God.
Throughout the Bible the concept of God’s selectivity clearly emerges. There is a ‘scandal’ of particularity — God called particular people for particular tasks and set them apart to serve the fellowship in distinct ways. Israel’s history, its everdeepening awareness of having been selected by God for particular service, the selection of prophets, priests and kings bij God, the Incarnation itself, witness to selectivity and election. (...) the selection of apostles continued this tradition, and opened the door to the conception of a called and set-apart ministry. That is to say, the existence of a set-apart ministry is fully consistent with God’s modus operandi in calling, sending, and empowering individuals for special responsibilities.696
Het laatste hoofdstuk ‘VII. Mutual Acceptance of Ministry’ behandelt de punten die nog een oplossing moeten krijgen voor er sprake kan zijn van een wederzijdse ambtserkenning. Als tiende punt wordt het probleem van de apostolische successie op de volgende manier omschreven:
10. The importance of the historic episcopate has not been diminished by the above findings. The only thing that is incompatible with contemporary historical and theological research is the notion that the episcopal succession is identical with and embraces the apostolic succession of the whole Church. Indeed, more and more Churches are expressing willingness to see episcopacy as a pre-eminent sign of the apostolic succession of the whole Church in faith, life and doctrine, and as such, something that ought to be striven for if absent.697
694 G.H. Vischer, Apostolischer
Dienst, 145-150.
695 Zie ‘The Ordained Ministry’, in: G. Gassmann
(ed.), Documentary History of Faith and Order 1963-1993
(Faith and Order Paper 159), Geneva 1993, 116-136.
696 ‘The Ordained Ministry’, in: G. Gassmann (ed.),
Documentary History of Faith and Order 1963-1993,
119.
697 ‘The Ordained Ministry’, in: G. Gassmann (ed.),
Documentary History of Faith and Order 1963-1993,
134.
|379|
Het onderscheid tussen ambtelijke apostolische successie, in het bijzonder episcopale successie, en de apostolische successie van het hele volk Gods dat al voor Montreal was gemaakt, wordt vastgehouden. Ook uit de jaren voor Montreal stamt de visie de episcopale successie te beschouwen als teken van de apostolische successie.
Voor we onze aandacht richten op de twee mijlpalen in het oecumenisch denken over het ambt, de teksten van Accra en van Lima, moeten we ten slotte nog stilstaan bij het voorbereidende studiewerk dat geleverd is door de ‘groep van Dombes’,698 waarbij ook Max Thurian, broeder van de communauteit van Taizé en voorzitter van de stuurgroep voor BEM, hoorde. In verband met de apostolische successie vinden we materiaal in de tekst Pour une réconciliation des ministères. Eléments d’accord entre catholiques et protestants.699 Reeds in de inleiding tot deze tekst wordt verklaard dat in het oecumenisch onderzoek naar het ambt van de kerk ‘le critère fondamental doit être l’apostolicité, comme enracinement et comme envoi’.700 In het eerste, leerstellige gedeelte wordt onderscheid gemaakt tussen de apostolische successie van de hele kerk, die gebaseerd is op de trouw van Christus en de belofte van de Heilige Geest, en de apostolische successie in het ambt, die ingesteld is door de Heer. De relatie tussen beide vormen van successie wordt als volgt omschreven:
11. Mais au sein de cette succession apostolique, le Christ, pour attester son initiative de grâce, garantir la transcendance du message évangélique et assurer l’accomplissement de la mission ecclésiale, a envoyé les apôtres comme ses ambassadeurs, grâce au don de l’Esprit. Après les apôtres, le ministère apostolique se poursuit toujours dans l’Eglise sur le fondement qu’ils constituent et doit rester
698 De ‘Groupe des Dombes’ bestond (bestaat?)
uit een veertigtal Franse theologen, de helft rooms-katholiek, de
helft protestants — gemengd Luthers en gereformeerd — uit
Frankrijk en Zwitserland, die jaarlijks vanaf 1937 samenkwamen in
de cisterciënzer-abdij van Dombes. Met hun ontmoetingen en de
daaruit voortvloeiende teksten wilden zij zowel de spirituele als
de doctrinaire oecumene dienen. Vanaf 1972 bij de publicatie van
hun tekst uit 1971 over de eucharistie kregen hun teksten een
meer publiek karakter. Het gedeelte over de doctrinaire
overeenkomst werd van dan af aangevuld door een pastoraal
gedeelte, dat afgesloten werd met een dubbele kerkelijke
bekering, die door beide partijen werd voorgesteld aan hun eigen
kerken.
699 Deze tekst is het resultaat van de ontmoeting van
de groep in september 1972. Hij werd gepubliceerd in 1973 en is
terug te vinden in de verzamelbundel Pour la communion des
Eglises. L’apport du Groupe des Dombes 1937-1987, Paris
1988, 55-80.
700 Pour la communion des Eglises,
56.
|380|
pleinement fidèle au message transmis par eux. Ce ministère, don de Dieu pour le service de toute l’Eglise, appartient à la structure de celle-ci.701
Binnen de apostolische successie van de hele kerk is er dus nood aan een ambtelijke apostolische successie om te blijven accentueren dat het initiatief uitgaat van Christus en niet van een menselijk verlangen.702 Opvallend is het gebruik van het woord ‘garantir’, ook al wordt het in eerste instantie toegepast op de apostelen zelf. Tot de volheid van de ambtelijke apostolische successie worden de continuïteit in de overdracht van de ambtelijke opdracht, de getrouwheid van de prediking aan het onderricht van de apostelen en de overeenstemming van het leven met het evangelie en de eisen van de zending gerekend (§ 13). Deze paragraaf besluit met een aanduiding van de betekenis van deze vorm van successie voor de apostolische successie voor de hele kerk op de volgende wijze: ’En effet, cette succession, en tant que signe ministériel, atteste le caractère apostolique de l’Eglise et ouvre la communauté à la venue et à l’action du Seigneur lui-même.’
In het tweede deel wordt dan een voorstel gedaan voor wederzijdse erkenning en verzoening van de ambten. We bekijken in het kader van onze studie de paragrafen 43 tot 45, die de consequenties voor de protestantse kerken op een rij zet. Na de oproep tot erkenning van een ambt van Woord en sacramenten in de katholieke kerk, vervolgt paragraaf 43 met een stelling over de apostolische successie in de protestantse kerken:
En raison de la situation créée par la rupture du XVIe siècle, nous reconnaissons que nous sommes privés non de la succession apostolique mais de la plénitude du signe de cette succession. Il en résulte un émiettement, la constitution de diverses Eglises nationales, la perte du sens de l’unité universelle de l’Eglise dans le temps et dans l’espace. En vue de l’unité de l’Eglise et de ses ministères, nous reconnaissons qu’il est nécessaire de rejoindre la plénitude du signe de la succession apostolique.703
In het volgend artikel 44 wordt dan voorgesteld om het bisschoppelijk ambt te herwaarderen als teken van eenheid. Dat het ontbreken van de volheid van het teken van de ambtelijke successie betrekking heeft op het ontbreken van een bisschoppelijk ambt, blijkt duidelijk uit het commentaar op deze paragraaf:
701 Pour la communion des Eglises,
58.
702 Zie hierover het toegevoegd commentaar: ‘Leur
ministère, au sein de la continuité de toute l’Eglise, est de
manifester que le Christ a toujours l’initiative de la mission
dans le monde, que sa parole reste distincte des désirs de la
communauté chrétienne et libre de toute pression humaine; ils
stimulent aussi leurs frères dans l’oeuvre du ministère global de
toute l’Eglise (...)’, Pour la communion des Eglises,
70-71.
703 Pour la communion des Eglises,
67.
|381|
Même si les Eglises issues de la Réforme ont la conviction de bénéficier de la succession apostolique, elles doivent reconnaitre qu’il leur manque la plénitude du signe de cette succession. En effet, elles peuvent avoir la certitude de proclamer la Parole de Dieu conformément au témoignage apostolique, de célébrer les sacrements du baptême et de la cène conformément à l’institution du Seigneur, d’assurer, par l’imposition des mains invoquent l’Esprit Saint, une succession ministérielle, il n’empêche que les circonstances historiques les ont privées de la continuité traditionnellement reconnue dans l’épiscopat historique. Il est normal qu’elles cherchent à redécouvrir cette plénitude du signe de la succession apostolique, à la fois pour retrouver une dimension universelle de leurs ministères et pour permettre la recomposition de l’unité visible de l’Eglise.704
Het onvolkomene van het ambtelijk apostolisch teken heeft dus betrekking op het ontbreken van het historisch episcopaat dat de continuïteit in de ambtelijke apostolische successie aanduidt en de universaliteit en eenheid van de kerk bewaart.
In de tekst van Accra uit 1974 is de apostolische successie uitgegroeid tot een apart hoofdstuk (Ac 27-37). Mede daarom is de Accra-tekst een mijlpaal in het denken over het ambt. Nadat in de ordinatie-studie uit 1968 enkele aanzetten waren gegeven, vinden wij hier voor het eerst een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan de apostolische successie in een breed oecumenisch kader. We volgen de ontwikkeling van de gedachtegang in deze paragrafen van dichtbij.
Paragraaf 27 neemt zijn uitgangspunt in de apostolische successie van de kerk als geheel. Het is op dat moment een stuk verworven oecumenisch gedachtegoed geworden om een uiteenzetting over ambtelijke apostolische successie daarmee te beginnen. Dit aanknopingspunt sluit aan bij de definiëring van de kerk als ‘apostolisch’ op tweevoudige wijze, namelijk als gezonden gemeenschap (§ 5), en als gemeenschap in blijvende verbondenheid en continuïteit met haar oorsprong in Christus en het getuigenis en de dienst van de apostelen (§ 6). De apostolische successie in paragraaf 27 is een verdere uitwerking van dit tweede spoor. In het leven van de kerk is de primaire manifestatie van de continuïteit van de zending van Christus te vinden. De participatie van de kerk aan de zending van Christus is geworteld in de gave van de Geest, de zending van de apostelen en hun opvolgers, en zal zijn voltooiing vinden in de realisering van het Rijk Gods. De apostolische successie van de kerk bezit dus een pneumatologisch, een historisch en een eschatologisch aspect.
704 Pour la communion des Eglises, 78.
|382|
Ter introductie van de opsomming van de kenmerken van de apostolische successie van de hele kerk, voert paragraaf 28 het begrip ‘volheid’ in, in navolging van de tekst van de groep van Dombes:705 ‘The fullness of the apostolic succession of the whole Church involves continuity in the permanent characteristics of the Church of the apostles (...)’.706 G.H. Vischer wijst er met een referentie naar onder andere Lumen Gentium op dat het begrip ‘volheid’ binnen de rooms-katholieke theologie de connotatie van goddelijke volheid van de kerk met zich meebrengt die op de eerste plaats zichtbaar wordt in de apostolische successie in het ambt. Hij vraagt zich of via dit begrip deze rooms-katholieke connotatie niet mee wordt binnengebracht. Max Thurian ontkende dat dit de bedoeling was en legde het begrip formeel uit als het geheel van elementen van de apostoliciteit. Vischer behoudt zijn twijfels en wijst er verder op dat in de reacties van de kerken op de Accra-tekst een gelijkaardig voorbehoud blijkt bij het gebruik van dit woord. De lijst van kenmerken zelf blijkt ook sterk geïnspireerd door de tekst van de groep van Dombes:707 ‘(...) witness to the apostolic faith, proclamation and fresh interpretation of the apostolic gospel, transmission of ministerial responsibility, sacramental life, community in love, service for the needy, unity among local Churches and sharing the gifts which the Lord has given to each.’ Door deze opsomming zijn alle elementen, die de verschillende kerken als wezenlijk beschouwen voor apostolische successie, opgenomen. Iedereen vindt er het zijne in. De kerken met reformatorische wortels vinden er hun nadruk op de continuïteit van de evangelieverkondiging in terug, de rooms-katholieken zien hun accent op de geordende doorgave van ambtsverantwoordelijkheid bevestigd, de congregationalisten lezen er hun accentuering van de doorgaande charismatische begenadiging van alle christenen in terug en de orthodoxen vinden hun postulaat van eenheid onder lokale kerken terug.
In paragraaf 29 wordt de taak van het geordineerde ambt met betrekking tot de apostolische successie van de hele kerk toegelicht. Er is geen sprake van een ambtelijke apostolische successie naast de apostolische successie
705 ’12. La plenitude de la succession
apostolique de toute l’Eglise implique une continuité dans les
caractères essentiels de l’Eglise des apôtres: le témoignage de
la foi, la communion fraternelle, la via sacramentelle, le
service des hommes, le dialogue avec le monde et le partage des
dons que le Seigneur fait à chacun. 13. La plénitude de la
succession apostolique dans le ministère implique la continuité
dans la transmission de la charge ministérielle, la fidélité de
la prédication à l’enseignement apostolique et la conformité de
la vie à l’Evangile et aux exigences de la mission.’, Pour la
communion des Eglises, 58.
706 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
191-192.
707 Kenmerken van de volheid van de apostolisch
successie van de hele kerk (§ 12) zijn gemengd met kenmerken van
de volheid van de apostolische successie in het ambt (§
13).
|383|
van de hele kerk, zoals bij Schlink of bij de groep van Dombes. Zoals al uit paragraaf 28 blijkt is de overdracht van ambtelijke verantwoordelijkheden één van de elementen van de apostolische successie van de kerk. Het ambt is ‘an authorized and responsible instrument for their preservation and actualization’, maar dan wel één met sacramentele connotatie, zoals blijkt uit het vervolg: ‘The orderly transmission of the ministry is, therefore, both a visible sign of the continuity of the whole Church and of the effective participation of the ministry in it and contribution to it.’ De kerken die deze geordende overdracht missen, moeten zich dan ook afvragen of zij de apostoliciteit wel in volheid bewaard hebben. En anderzijds zullen de kerken die wel een geordende overdracht van het ambt kennen, maar wiens ambt niet adequaat de apostoliciteit van de kerk dient, zich moeten afvragen of hun ambtelijke structuren niet om wijzigingen vragen. Op deze wijze is dus voor alle kerken werk aan de winkel.
Het is duidelijk dat deze drie paragrafen sterk beïnvloed zijn door de tekst van de groep van Dombes. In de oproep tot bekering vraagt de groep van Dombes aan de protestantse kerken te erkennen dat ze de volheid van het teken van de apostolische successie missen. Een probleem dat volgens hun suggestie zou kunnen opgelost worden door de herinvoering van het bisschoppelijk ambt. Neemt de Accra-tekst ook deze suggestie mee? De volgende paragrafen van de Accra-tekst beschrijven wel hoe de geordende doorgave van het ambt in de Schrift en kerkelijke traditie concreet is uitgewerkt, maar zijn toch uiteindelijk veel terughoudender. Zo wordt in paragraaf 30 relativerend gesteld dat bisschoppelijke successie één van de wijzen is waarop de apostoliciteit van de kerk wordt uitgedrukt. Voor sommige christelijke tradities is het geloof en de gemeenschap alleen bewaard in deze vorm van ambtelijke successie, maar ze verschillen onderling over de interpretatie.708 Er bestaat dus niet alleen een verscheidenheid aan visies op het bewaren van de apostoliciteit van de kerk, er bestaan ook verschillende vormen van ambtelijke successie, waarvan de bisschoppelijke er slechts één is, die dan op zijn beurt ook nog eens verschillend wordt begrepen. Paragraaf 31 voert die verscheidenheid terug tot het getuigenis van het Nieuwe Testament zelf. De kerkgeschiedenis resulteerde uiteindelijk in een variëteit in de ordening van het kerkelijke leven, die kan onderscheiden worden in drie typen, namelijk episcopaal, presbyteriaal en congregationalistisch. In de volgende paragraaf wordt de bisschoppelijke ordinatie van ambtsdragers erkend als de meest gebruikelijke in de vroege kerk, maar beslist niet zonder
708 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 169 verwijst naar de orthodoxe, de rooms-katholieke, de anglicaanse en de Scandinavisch-lutherse interpretaties.
|384|
meer herleidbaar tot de eerste kerk en evenmin overal gebruikelijk, zelfs niet in latere tijden, waarin er ook sprake is van presbyterale ordinatie.
Hoe moet die verscheidenheid nu beoordeeld worden? De kern is dat
‘faithfulness to the basic task and structure can be combined
with an openness to diverse and complementary expressions of this
apostolic ministry’ (§ 33). In dat kader worden drie evoluties
gesignaleerd.
(a) Binnen de kerken die het historisch episcopaat bewaard
hebben, bestaat een tendens de episcopale successie te
interpreteren als een effectief teken, maar niet langer als een
garantie voor de continuïteit van de kerk in het apostolisch
geloof en zending. Ze houden wel vast aan de ambtelijke successie
in de volheid van episkopè als een gave van God, die
bewaard moet worden (§ 34). De uitdrukking ‘teken, maar geen
garantie’, van de tekst van het lekendepartement van de
Wereldraad uit 1963, is opnieuw opgenomen, maar nu versterkt met
de toevoeging ‘effectief’. Het is nog maar de vraag in hoever
bisschoppelijke kerken zich zullen kunnen herkennen in deze
omschrijving, waarin de bisschoppelijke successie wel als
bene of plene esse maar niet als esse
voor de kerk wordt aangeduid.709
(b) Er is een groeiende erkenning van de continuïteit van het
apostolisch geloof, zending en ambt in kerken die geen historisch
episcopaat bewaard hebben. Zij hebben wel episcopale functies
behouden en de ordinatie wordt in hun midden uitgevoerd door
personen waarvan die kerken de bevoegdheid erkennen om de
ambtelijke opdracht door te geven (§ 35).
(c) Er is een groeiend bewustzijn dat de traditionele wijze van
overdracht van ambtelijke opdracht niet noodzakelijk als
uitputtend begrepen moet worden. Zo zijn er situaties waarin een
ambt naar voren komt in de praktijk en achteraf pas een formele
officiële erkenning plaats vindt. Ook het ontstaan van nieuwe
ambtsvormen kan in deze visie een teken zijn van het werk van de
Geest (§ 36).
De slotparagraaf 37 trekt de conclusie dat deze relativering niet hoeft te leiden tot een geringschatting van het historisch episcopaat, maar dat juist vanuit deze relativering niet-bisschoppelijke kerken de waarde van het historisch episcopaat als teken van continuïteit en eenheid van de kerk eerder zullen inzien. Deze conclusie is illustratief voor de ambivalentie die de behandeling van de apostolische successie in de Accra-tekst beheerst. Relativering en bevestiging wisselen elkaar af.710
709 G.H. Vischer, Apostolischer
Dienst, 170.
710 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 193:
‘Deutlich tritt uns also im Blick auf die apostolische Sukzession
eine Ambivalenz von Abwertung und Aufwertung, Relativierung und
Befestigung, Abwehr und Annehmbarmachen entgegen.’
|385|
G.H. Vischer wiens studie reikte tot en met de tekst van Accra, vatte de onderliggende fundamentele ecclesiologische verschillen als volgt samen:
Entweder stimmt die katholische Sicht. Dann hat Jesus
Christus in der Zeit seiner irdischen Gegenwart die Kirche
gepflanzt, ist dann ‘weggegangen’, d.h. hat die Zeit seiner
irdisch-geschichtlichen, personalen Präsenz beendet und ist
fürderhin in der Welt durch sein der Kirche eingegebenes Leben,
d.h. durch deren Glauben, der in Sakrament, Verkündigung und
Dienst Gestalt gewinnt und durch das Amt ausgedrückt, verbreitet
und gestärkt wird, re-präsentiert. Dann muss die Kirche sein
Leben durch die Geschichte weitertragen, dann ist sie heute in
all ihrer Fragwürdigkeit, Schwachheit und Gebrochenheit die
Fortsetzung der Inkarnation, Gottes durch den Geist angenommene
Menschheit — nicht in Wiederholung, aber in Fortführung,
Weitergabe, Ausweitung der Inkarnation in Jesus Christus. Dann
aber ist die ‘apostolische Sukzession’ des Bischofsamtes von
vitalster Bedeutung für die Kirche, dann hängt ihr Sein an diesem
historischen Rechtstitel, dass die von Christus den Aposteln
übergebene Vollmacht in der Kirche an zentraler Stelle gehütet
und weitergegeben worden ist.
Oder aber: Christus ist nicht ‘weggegangen’, vielmehr als der
Erhöhte heute im Geist in umfassender, aber durchaus
eigenständiger, personaler Weise gegenwärtig als Herr über den
und gegenüber dem Glauben der Kirche. Dann kommt alles darauf an,
dass die Kirche gegenüber dieser Gegenwart Christi offenbleibt,
ihr Sein in Christus und seinem Wort allein gründet und
nicht in sich selbst sichern will, sei es durch eine
Amtssukzession, sei es durch die Formulierung fundamentaler
Glaubenssätze. Die Gegenwart Christi im Geist ist dann weder im
Glauben der Kirche noch im Glauben der einzelnen Gläubigen
gegeben, sondern geht beidem in begründender Weise voran. Nicht
das legitime Amt ist dann die Voraussetzung für die Gegenwart
Christi in Wort und Sakrament, sondern diese Gegenwart ist die
unverfügbare Voraussetzung für eine Ausübung des Amtes legitime
und valide.711
De titel van het hoofdstuk over de apostolische successie in de Lima-tekst, namelijk ‘Succession in the Apostolic Tradition’, wijst op een verschuiving in terminologie. De subtitel van de Accra-tekst ‘Apostolic Succession’ is vervangen door een nauwkeuriger omschrijving. Centraal staat nu het begrip ‘apostolische traditie’. Het woord ‘traditie’ heeft sinds Montreal een specifieke hermeneutische betekenis, waarnaar in de inleiding van BEM werd verwezen. ‘Apostolische traditie’ dekt alle elementen die betrokken zijn in het dynamisch transmissieproces vanaf de apostelen tot nu toe met het oog op het komende Rijk. De overdracht van ambtsbevoegdheid, dus de successie in het apostolisch ambt, is daar slechts één element van. Complementariteit tussen apostolische successie van de hele kerk en apostolische successie van het ambt wordt zo vermeden. Het hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het
711 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst, 226-227.
|386|
eerste behandelt de apostolische traditie in de kerk, het tweede de opvolging van het apostolisch ambt.
Concluderend kunnen we stellen dat het tot de tweede helft van deze eeuw zou duren voor er sprake is van gesprek met actieve deelname van alle participanten over de apostoliciteit van het ambt. De weigerachtigheid van de protestanten en de dogmatische onverzettelijkheid van de orthodoxen blokkeerden tot dan het gesprek. Pas na Lund en Montreal wordt in de tekst van Accra de apostolische successie voor het eerst onderwerp van gezamenlijk theologiseren in een breder ambtelijk kader. Winstpunten zijn het onderscheid tussen de apostoliciteit van de kerk en de apostoliciteit van het ambt en de beschrijving van de band tussen deze twee in termen van ‘teken zijn van’.
Het is niet de eerste keer dat de apostelen worden genoemd of dat het adjectief ‘apostolisch’ wordt gebruikt in de Lima-tekst. De apostelen kwamen ter sprake in de paragrafen 9, 10 en 11. De kerk is nooit zonder mensen geweest met bijzondere autoriteit en verantwoordelijkheid. De eersten in die bijzondere positie waren de apostelen, die door de historische Jezus werden geroepen en gezonden. Dit soort roeping en zending gaat ook door na de kruisdood en opstanding, maar als getuigen van de opstanding van Christus is de rol van de apostelen uniek en onherhaalbaar. Het adjectief ‘apostolisch’ duikt voor het eerst op in het commentaar bij artikel 14. Het geordineerde ambt is verantwoordelijk voor het versterken van de waakzaamheid betreffende de waarheid van de ‘apostolische’ boodschap. Ook in artikel 21 ontmoetten we het adjectief, waar er sprake was van de ‘apostolische’ taak, als omschrijving van de episkopè-functie. ‘Apostolisch’ kan dus zowel verwijzen naar de inhoud van de boodschap, die in overeenstemming moet zijn met het getuigenis van de apostelen als naar de superviserende opdracht die de apostelen als eerste hebben waargenomen. ‘Apostolisch’ verwijst hier steeds naar de trouw aan de apostelen en niet naar de etymologische betekenis van het ‘gezonden zijn’.
In paragraaf 34 wordt uitgelegd wat de apostolische traditie van de kerk inhoudt. Het toegevoegde commentaar verklaart de betekenis van de apostolische successie in het ambt binnen de apostolische traditie van de kerk.
|387|
34. In the Creed, the Church confesses itself to be apostolic. The Church lives in continuity with the apostles and their proclamation. The same Lord who sent the apostles continues to be present in the Church. The Spirit keeps the Church in the apostolic tradition until the fulfilment of history in the Kingdom of God. Apostolic tradition in the Church means continuity in the permanent characteristics of the Church of the apostles: witness to the apostolic faith, proclamation and fresh interpretation of the Gospel, celebration of baptism and the eucharist, the transmission of ministerial responsibilities, communion in prayer, love, joy and suffering, service to the sick and the needy, unity among the local churches and sharing the gifts which the Lord has given to each.
Over ambtelijke successie moet men niet geïsoleerd spreken. Dat
is de winst van vijftig jaar oecumenische discussie, zoals blijkt
uit het uitvoerig historisch overzicht. Ze is slechts een
onderdeel van een breder proces van transmissie, waardoor de kerk
apostolisch blijft. Paragraaf 34 beschrijft deze apostoliciteit
van de kerk:
1. Nieuw is dat het uitgangspunt wordt genomen in de belijdenis
van de kerk over zichzelf in het credo. In de apostoliciteit gaat
het dus om een fundamenteel aspect van het kerk-zijn.
2. Het centrale woord om de apostoliciteit van de kerk mee aan te
duiden is continuïteit. Continuïteit is het sleutelbegrip voor de
‘apostolische traditie’. Als de kerk van zichzelf belijdt dat ze
apostolisch is, wil ze daarmee aangeven dat ze leeft in
continuïteit met de apostelen en hun verkondiging. De
apostolische traditie in de kerk is de aanduiding van haar
continuïteit met de kenmerken van de kerk van de apostelen.
3. In een volgend onderdeel van de paragraaf wordt de bron
aangegeven van de apostolische traditie in de kerk: dezelfde
Heer, die de apostelen zond, blijft aanwezig in de kerk en de
Geest houdt de kerk in de apostolische traditie tot de vervulling
van de geschiedenis in het rijk van God. Het bewaren van de kerk
in de apostolische traditie is een gave van de drieënige God.
4. Ten slotte worden de blijvende kenmerken van de apostolische
traditie opgesomd. Het begrip ‘volheid’ is verdwenen. De
rooms-katholieke connotatie van de term zal daar niet vreemd aan
zijn, maar verder ook de voorlopigheid, die dergelijke
opsommingen kenmerkt. Volledigheid is een illusie. Dat laatste
wordt geïllustreerd door de toevoeging van elementen in de
verschillende proefversies. De formulering heeft aan evenwicht en
breedte gewonnen.
|388|
Commentary (34)
The apostles, as witnesses of the life and resurrection of Christ
and sent by him, are the original transmitters of the Gospel, of
the tradition of the saving words and acts of Jesus Christ which
constitute the life of the Church. This apostolic tradition
continues through history and links the Church to its origins in
Christ and in the college of the apostles. Within this apostolic
tradition is an apostolic succession of the ministry which serves
the continuity of the Church in its life in Christ and its
faithfulness to the words and acts of Jesus transmitted by the
apostles. The ministers appointed by the apostles, and then
the episkopoi of the churches, were the first guardians
of this transmission of the apostolic tradition; they testified
to the apostolic succession of the ministry which was continued
through the bishops of the early Church in collegial communion
with the presbyters and deacons within the Christian community. A
distinction should be made, therefore, between the apostolic
tradition of the whole Church and the succession of the apostolic
ministry.
In paragraaf 27 van Accra werd de continuïteit verbonden met het
werk van de Geest, de zending van de apostelen en hun opvolgers
en de eschatologische dimensie in het Rijk Gods. Het
pneumatologische en eschatologisch aspect zijn reeds behandeld in
paragraaf 34 van Lima. In dit commentaar wordt de band met de
apostelen en hun opvolgers geëxpliciteerd:
1. Aan de wieg van de ‘apostolische traditie’ staan personen: de
apostelen. In aansluiting bij paragraaf 9 worden ze beschreven
als getuigen van leven en opstanding van Christus en als
gezondenen. Zij zijn de oorspronkelijke doorgevers van het
Evangelie. In de lijn met de oecumenische benadering sinds
Montreal-1963 wordt het Evangelie zelf aangeduid als een
traditie. Deze traditie, die teruggaat op de apostelen en verder
gaat doorheen de geschiedenis verbindt de kerk met haar oorsprong
in Christus en het college van apostelen.
2. In een tweede deel wordt uitgelegd wat apostolische successie
van het ambt betekent binnen de apostolische traditie. Deze
successie staat ten dienste van de continuïteit van de kerk in
haar leven in Christus en haar trouw aan de woorden en daden van
Jezus, die zijn doorgegeven door de apostelen. In vergelijking
met paragraaf 29 van Accra is het woord ‘teken’ met sacramentele
connotatie weggevallen en heeft plaatsgemaakt voor een
functionelere toonzetting.
3. Daarna wordt aangegeven hoe dit principe van ambtelijke
apostolische successie zich in de geschiedenis van de kerk heeft
ontwikkeld vanaf de apostelen. Drie aspecten kunnen onderscheiden
worden:
|389|
a. In de geschiedenis van de kerk waren er steeds personen
verantwoordelijk voor de bewaking van de apostolische traditie:
de apostelen, daarna de door hen aangestelde ambtsdragers en nog
later de episkopoi van de kerken.
b. Vanaf de apostelen zorgden de bewakers van deze traditie er
zelf voor dat steeds nieuwe verantwoordelijken werden
aangesteld.
c. Zoals de apostolische traditie de band met Christus en het
college van apostelen wil bewaken, zo is het doorgeven ook een
collegiale zaak geweest in de loop van de geschiedenis. De
opdracht werd aan personen toevertrouwd maar dan wel in een
collegiaal kader, zoals de bisschop in de vroege kerk optrad in
een college met presbyters en diakens.
Nadat gewezen is op de rol van de ordinatie voor de apostolische successie (§ 35), op de historisch gegroeide rol van de bisschoppen hierin (§ 36) en op de daarbij gehanteerde theologische duidingen (§ 36 commentaar), worden twee hoopvolle tendensen in de verf gezet: de episcopale kerken blijken steeds meer bereid de apostoliciteit van de niet-episcopale kerken te erkennen (§ 37) en bij niet-episcopale kerken is een groeiende bereidheid episcopale successie positief te waarderen als een teken van de apostoliciteit van de kerk (§ 38).
35. The primary manifestation of apostolic succession is to be found in the apostolic tradition of the Church as a whole. The succession is an expression of the permanence and, therefore, of the continuity of Christ’s own mission in which the Church participates. Within the Church the ordained ministry has a particular task of preserving and actualizing the apostolic faith. The orderly transmission of the ordained ministry is therefore a powerful expression of the continuity of the Church throughout history; it also underlines the calling of the ordained minister as guardian of the faith. Where churches see little importance in orderly transmission, they should ask themselves whether they have not to change their conception of continuity in the apostolic tradition. On the other hand, where the ordained ministry does not adequately serve the proclamation of the apostolic faith, churches must ask themselves whether their ministerial structures are not in need of reform.
Deze paragraaf legt het belang uit van een ‘orderly’ overdracht van het geordineerde ambt, klassiek aangeduid als apostolische successie, voor de apostolische traditie. De vertaling van ‘orderly’ in de uitdrukking ‘orderly transmission’ gebeurt in de officiële Nederlandse vertaling met ‘rechtmatig’.
|390|
Deze vertaling lijkt me correct, alhoewel de vertaling van het
woord met een connotatie van legitimiteit niet vanzelfsprekend
is. Een meer voor de hand liggende vertaling is ‘geregeld’ of
‘ordelijk’. Maar in deze context, waarin ook elementen van
institutionalisering en formalisering meeklinken, is de vertaling
met ‘rechtmatig’ wel op haar plaats.
1. Apostolische successie is niet op de eerste plaats een kenmerk
van het geordineerde ambt, maar van de hele apostolische
traditie. Het is de expressie van de doorgaande zending van
Christus, waaraan de kerk participeert. Hier vinden wij dus
opnieuw een link met de missionaire instap van het inleidende
hoofdstuk. De rechtmatige overdracht van het ambt komt zo in het
teken van de missionaire roeping van de kerk in de wereld te
staan.
2. Het belang van de ambtelijke apostolische successie binnen de
apostolische traditie wordt gemotiveerd vanuit de functie van
geordineerde ambtsdragers, die gericht is op het bewaren en
actualiseren van het apostolisch geloof. De rechtmatige
overdracht van het geordineerde ambt in de ordinatie wordt dan
een krachtige uitdrukking van de continuïteit van de kerk door de
geschiedenis heen. De ordinatie krijgt zo een extra dimensie in
het kader van de apostoliciteit van de kerk.
3. Door de ordinatie in dit kader te plaatsen krijgt de
taakstelling van de geordineerde ambtsdrager ook een specifieke
kleur: hij is bewaker van het geloof.
4. Sommige kerken krijgen huiswerk mee.
a. De kerken die weinig belang hechten aan rechtmatige overdracht
van het ambt in de ordinatie, worden gevraagd zich te bezinnen
over het concept ‘continuïteit’ in de apostolische traditie.
b. De kerken waar het geordineerde ambt onvoldoende in dienst
staat van de verkondiging van het apostolisch geloof, worden
gevraagd zich te bezinnen over een hervorming van hun ambtelijke
structuren.
36. Under the particular historical circumstances of the growing Church in the early centuries, the succession of bishops became one of the ways, together with the transmission of the Gospel and the life of the community, in which the apostolic tradition of the Church was expressed. This succession was understood as serving, symbolizing and guarding the continuity of the apostolic faith and communion.
Paragraaf 36 wijst op de bijzondere betekenis die met name de
successie van bisschoppen kreeg tijdens de eerste eeuwen, als
uitdrukking van de successie in de apostolische traditie:
1. De tekst geeft kort de bijzondere omstandigheid aan waarin de
groei naar de episcopale successie haar beslag kreeg, namelijk de
groeiende kerk van de eerste eeuwen. Juist deze groei en de
daarbij horende problemen vroegen
|391|
om een structurering met het oog op de continuïteit met de kerk
van de apostelen.
2. De episcopale successie was en is bedoeld als een dienst aan,
een symbool van en een bewaking712 van de continuïteit
van het apostolisch geloof en de gemeenschap. Zoals op vele
andere plaatsen in de Lima-tekst is ook hier weer een combinatie
merkbaar van functioneel en symbolisch taalgebruik.
3. Niet alleen de episcopale successie, maar ook de overdracht
van het evangelie en het leven van de gemeenschap zijn
medebepalend voor de uitdrukking van de apostolische traditie van
de kerk. Daarmee wordt de episcopale successie gerelativeerd door
ze in bredere context te plaatsen.
Commentary (36)
In the early Church the bond between the episcopate and the
apostolic community was understood in two ways. Clement of Rome
linked the mission of the bishop with the sending of Christ by
the Father and the sending of the apostles by Christ (Cor. 42:
44). This made the bishop a successor of the apostles, ensuring
the permanence of the apostolic mission in the Church. Clement is
primarily interested in the means whereby the historical
continuity of Christ’s presence is ensured in the Church thanks
to the apostolic succession. For Ignatius of Antioch (Magn. 6: 1,
3: 1-2; Trall. 3: 1), it is Christ surrounded by the Twelve who
is permanently in the Church in the person of the bishop
surrounded by the presbyters. Ignatius regards the Christian
community assembled around the bishop in the midst of presbyters
and deacons as the actual manifestation in the Spirit of the
apostolic community. The sign of apostolic succession thus not
only points to historical continuity; it also manifests an actual
spiritual reality.
In deze dogma-historische uitweiding staat de complementariteit
van twee theologische interpretaties van het episcopaat in de
vroege kerk centraal:
1. Clemens van Rome voert de zending van de bisschop terug tot
zijn oorsprong in de missionaire beweging die van God uit gaat
via twee tussenschakels in de tijd, namelijk de zending van
Christus door de Vader en de zending van de apostelen door
Christus (Cor. 42: 44). De bisschop, als opvolger van de
apostelen, verzekert zo blijvende apostolische zending in de
kerk. De apostolische successie is bij Clemens een middel om de
historische continuïteit van de tegenwoordigheid van Christus te
verzekeren.
712 ‘Guarding’ wordt in de officiële Nederlandse vertaling te sterk vertaald met ‘garantie van’.
|392|
De theologisch omstreden uitdrukking ‘opvolgers van de apostelen’
als aanduiding voor de bisschoppen is niet van Clemens
zelf.713 Deze uitdrukking wordt trouwens ook in de
rest van de verklaring niet gebruikt voor de bisschoppen, en
wordt deze ene keer in de context geplaatst van een
dogma-historisch excurs.714
2. Ignatius van Antiochië ontwikkelt een eigen concept: de
bisschop omringd door presbyters staat symbool voor Christus
omringd door de Twaalf. De christelijke gemeenschap, vergaderd
rondom de bisschop temidden van de presbyters en diakens, is de
actuele manifestatie in de Geest van de apostolische gemeenschap.
Voor Ignatius is de apostolische successie een sacramenteel teken
dat een actuele spirituele realiteit manifesteert.
In feite staan hier een historische theologische interpretatie van de episcopale successie, meer gangbaar in het westers christendom, en een pneumatologische interpretatie, meer dominant in het oosters christendom, gepresenteerd vanuit hun legitimatie bij de vroege kerkvaders, broederlijk naast elkaar. Zo moet blijken dat de verschillende visies op episcopale successie elkaar niet uitsluiten, maar sinds de vroege kerk naast elkaar bestonden, en elkaar dus aanvullen. Hiermee wordt de ambivalentie die de behandeling van de apostolische successie kenmerkte in de Accra-versie weggenomen. De katholieke en orthodoxe theologie worden samengebracht ter ondersteuning van de episcopale successie, zoals blijkt uit de opmerking tussen haakjes ‘cf. reflexions des théologiens orthodoxes et catholiques ...’ die nog te vinden is bij de eerste versie van deze paragraaf uit 1979.715 De suggestie van Gromada, dat dit commentaar de groep van Dombes als bron heeft, moet worden afgewezen.716
713 J. Liébaert, ‘La référence patristique dans
le texte de Lima sur le ministère dans l’Eglise’, Mélanges de
science religieuse 42 (1985) 1, 17.
714 K. Blei, ‘Receptie van de Lima-tekst over doop,
eucharistie en ambt in Nederland’, Nederlands Theologisch
Tijdschrift 40 (1986) 1, 32.
715 Namelijk de versie van 1979 in Genève. Zie C.T.
Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima
Document’, 257-258 and 262.
716 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 262. Gromada blijkt volgens zijn vage
beschrijving van deze groep hun werk niet gelezen te hebben. Het
deel over de apostolische successie in de Accra-tekst is sterk
beïnvloed door de tekst van de groep van Dombes uit 1972 ‘Pour
une réconciliation des ministères’. In dat document worden geen
theologieën van de episcopale successie besproken. Dat gebeurt
wel kort in hun volgende tekst uit 1976 ‘Le ministère episcopal.
Réflexions et propositions sur le ministère de vigilance et
d’unité dans l’Eglise particulière’ in: Pour la communion des
Eglises, Paris 1988, 81-114. In het leerstellige gedeelte (§
26-30) worden drie verschillende theologische reflexies rondom
het bisschopsambt opgesomd die ontstonden in de vroege kerk
tussen 90 (Clemens van Rome) en 180 (Ireneus van Lyon), namelijk
de theologie van de zending, de theologie van de typologie en de
theologie van de successie. ➝
|393|
Nadat in paragraaf 35 de rol van het geordineerde ambt voor de bewaking van de apostolische traditie is geschetst, en in paragraaf 36 de betekenis is belicht, die doorheen de kerkgeschiedenis de bisschoppelijke successie heeft gehad als expressie van de continuïteit in de apostolische traditie, wordt in de twee laatste paragrafen van dit subgedeelte geprobeerd de weg te effenen voor een toenadering tussen de kerken die wel een historisch episcopaat kennen en de kerken die dit niet kennen.
37. In churches which practise the succession through the episcopate, it is increasingly recognized that a continuity in apostolic faith, worship and mission has been preserved in churches which have not retained the form of historic episcopate. This recognition finds additional support in the fact that the reality and function of the episcopal ministry have been preserved in many of these churches, with or without the title ‘bishop’. Ordination, for example, is always done in them by persons in whom the Church recognizes the authority to transmit the ministerial commission.
1. Kerken met episcopale successie erkennen steeds meer dat er
een continuïteit in apostolisch geloof, eredienst en zending
bewaard is gebleven in kerken zonder het historisch
episcopaat.
2. Deze erkenning wordt bevestigd door het gegeven dat het wezen
en de functie van het bisschoppelijk ambt bewaard zijn in vele
van deze kerken, met of zonder de titel ‘bisschop’.
3. Als concreet voorbeeld wordt dan de ordinatie aangehaald, die
in deze kerken altijd gebeurt door personen van wie de kerk de
bevoegdheid erkent de ambtelijke opdracht door te geven.
4. Over een voorbehoud tegenover het ontbreken van volledige
apostoliciteit door het ontbreken van de rechtmatige ambtelijke
ordinatie wordt verder gezwegen. Sporen daarvan vinden wij nog in
de allereerste versie van deze tekst, namelijk de versie van
Marseille-1972, waarin wordt aangegeven dat kerken die de
episcopale successie kennen, dikwijls gedacht hebben dat ‘(...)
the ministries of those Churches which lack this episcopal
succession are defective.’717 Vermoedelijk is deze
zinsnede geschrapt omdat men het later niet meer gepast vond dit
soort negatieve appreciatie over andere kerken op te nemen,
hoewel het wel degelijk zo is dat nog veel episcopale kerken van
oordeel zijn dat niet-episcopale kerken een tekort vertonen. Uit
de vergelijking
➝ Deze indeling komt niet overeen met die van het
commentaar in de ambtstekst van Lima. Verder mogen we niet
vergeten dat deze teksten vruchten zijn van gesprekken tussen
rooms-katholieken en protestanten en niet van gesprek tussen
rooms-katholieken en orthodoxen.
717 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 119.
|394|
met de voorloper van deze tekst in paragraaf 35 (b) van de
Accra-tekst blijkt hoe dat subtiel is aangeduid. In die paragraaf
verwijst de erkende apostoliciteit naar de continuïteit in
‘apostolic faith, mission and ministry’. In Lima is dat geworden
‘apostolic faith, worship and mission’. Het ambt is weggevallen
als element waarin men de apostoliciteit erkent. Zo blijkt op een
onopvallende manier dat de overtuiging nog steeds leeft dat op
het vlak van het ambt de expressie van de apostoliciteit
gebrekkig is.
5. Er is nog een tweede subtiele wijziging aangebracht in de
Lima-tekst in vergelijking met de Accra-tekst, namelijk de
uitdrukking ‘function and reality of the episcopal ministry’ is
gewijzigd in ‘reality and function of the episcopal ministry’.
Het voorop plaatsen van de realiteit boven de functie klinkt
sacramenteler.
38. These considerations do not diminish the importance of the episcopal ministry. On the contrary, they enable churches which have not retained the episcopate to appreciate the episcopal succession as a sign, though not a guarantee, of the continuity and unity of the Church. Today churches, including those engaged in union negotiations, are expressing willingness to accept episcopal succession as a sign of the apostolicity of the life of the whole Church. Yet, at the same time, they cannot accept any suggestion that the ministry exercised in their own tradition should be invalid until the moment that it enters into an existing line of episcopal succession. Their acceptance of the episcopal succession will best further the unity of the whole Church if it is part of a wider process by which the episcopal churches themselves also regain their lost unity.
1. De positieve waardering van de episcopale kerken voor de
niet-episcopale kerken op het vlak van continuïteit in het
apostolisch geloof neemt niet weg dat de niet-episcopale kerken
toch worden opgeroepen om de meerwaarde te erkennen die het
bisschopsambt in zich bergt. In vergelijking met de ambivalentie
van de Accra-tekst op dit punt is de oproep krachtiger en
consistenter geworden.
2. De episcopale successie is een teken van continuïteit en
eenheid. Hier worden dus de resultaten van de twee hoofdstukken
samengebracht. Het episcopaat als teken van eenheid en het
episcopaat als teken van de apostolische continuïteit.
3. Vooral de uitdrukking ‘sign, but not a guarantee, of the
continuity and unity’ is cruciaal in deze paragraaf. De
kwalificatie van episcopale successie als ‘teken’ komt van
Schlink en is overgenomen in het rapport Christ and the
Church. Het lekendepartement van de Wereldraad van Kerken
voegt er in zijn eigen voorbereidingstekst op de conferentie in
Montreal de relativering,
|395|
‘geen garantie’ aan toe. De toevoeging van het element ‘eenheid’
is overgenomen uit de tekst van de groep van
Dombes,718 maar met weglating van de uitdrukking
‘volheid’ van het teken.
4. De theologische convergentie op het vlak van de episcopale
successie wordt aangevuld door bereidheid van een aantal kerken
om episcopale successie te zien als een teken van de
apostoliciteit van het leven van de hele kerk. De grens van het
aanvaardbare wordt voor hen overschreden waar wordt gesuggereerd
dat het ambt dat uitgeoefend wordt in hun eigen traditie,
ongeldig zou zijn tot op het moment dat zij toetreden tot een
bestaande lijn van episcopale successie. De episcopale kerken
wordt zo gevraagd een mogelijke claim van volle en exclusieve
ambtelijke apostoliciteit te laten vallen ten opzichte van de
niet-episcopale kerken. Ten slotte concludeert de tekst dat de
acceptatie van de episcopale successie des te meer effect zal
hebben voor de eenheid van de hele kerk, als deze onderdeel is
van een breder proces waarin ook de episcopale kerken zelf hun
verloren eenheid herwinnen. De tekst begeeft zich hier meer en
meer op het pad van de uittekening van een strategie van
wederzijdse ambtserkenning tussen episcopale en niet-episcopale
kerken.
1. Over de relativering van de betekenis van de episcopale successie.
Zowat alle kerken, ook die uit de reformatorische tradities, reageren positief op het onderscheid tussen ‘apostolische traditie’ en ‘successie in het apostolisch ambt’ bij de bespreking van het lastige probleem van de ‘apostolische successie’.719 De kerken met wortels in de Reformatie appreciëren een aantal relativeringen, zoals deze betreffende het belang van de ordelijke ambtsoverdracht in het geheel van de apostolische traditie, de erkenning dat nog andere vormen van ordelijke ambtsoverdracht mogelijk zijn dan episcopale successie en de erkenning dat de episcopale successie geen garantie biedt voor continuïteit en eenheid van de kerk.
Deze opvattingen kunnen echter niet op goedkeuring rekenen vanwege de Rooms-Katholieke Kerk en de orthodoxe kerken. Voor hen is de apostolische traditie ondenkbaar zonder de episcopale successie, die zij als garantie, effectief teken en voorwaarde voor eenheid en ambtserkenning zien.720
718 ‘Pour une réconciliation des ministères’,
in: Pour la communion des Eglises, Paris 1988, 67 en
78.
719 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
83-84.
720 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
84.
|396|
2. Over het doorgaande pleidooi voor de episcopale successie.
Dat ondanks de relativering van de betekenis van de episcopale successie toch een voorzichtig pleidooi wordt gehouden voor deze specifieke vorm van successie als teken van continuïteit en eenheid van de kerk, wordt door vele gereformeerde kerken niet gevolgd.721 Welke betekenis heeft dan nog de tot nu toe gehanteerde opvatting van apostolische continuïteit binnen de gereformeerde kerken?722 Grote moeite heeft men met de vraag van sommige episcopale kerken om de wederzijdse ambtserkenning te binden aan de voorafgaande invoering van episcopale successie.723
3. Over het niet verdisconteren van een les uit de geschiedenis.
Net zoals bij de argumentatie rondom het drievoudig ambtspatroon, heerst bij een aantal gereformeerde kerken de mening dat hun geschiedenis niet verdisconteerd is bij de pleidooien voor episcopale successie. Zo kon in de Reformatie de waarheid van het apostolische getuigenis slechts vastgehouden worden tegen de weerstand in van de legitieme, katholieke bisschoppen, die in de apostolische successie zouden staan, en uiteindelijk alleen door zich van hen af te scheiden. Verder waren de nieuwe evangelische geloofsgemeenschappen zonder bisschoppen, door Gods genade, kerk, enkel door het bewaren van de leer van de apostelen, zoals die wordt betuigd in de Schrift.724 Dit heeft geleid tot een eigen specifieke kerkordelijke structurering
721 Zie o.a. het antwoord van The Presbyterian
Church in Ireland, in Churches respond to BEM, vol. III,
219: ‘While the Report recognises the validity, reality and
function of other forms of ministry, at the same time it is tied
to the historic episcopate and therefore to episcopal succession
as a sign of the apostolicity of the whole Church. This we
question, since the norm here set out is the superiority of
episcopal orders with the historic episcopate recognised and
required as the badge and form of true union.’
722 Zie o.a. het antwoord van The United Reformed
Church in the United Kingdom, in Churches respond to
BEM, vol. I, 108: ‘We welcome the recognition that churches
which have not retained the historic episcopate have preserved
continuity in apostolic faith, worship and mission, particularly
in ordination (M37). We believe that further work needs to be
done on whether or how the sign of episcopal succession can be
recovered (M38) in a way which does not in fact throw the
existing continuity with apostolic faith worship and mission into
question.’
723 Zie o.a. het antwoord van The Presbyterian Church
of Wales, in Churches respond to BEM, vol. II, 173: ‘Do
episcopal churches accept the interpretation given in this text
of apostolic succession as essentially a succession of apostolic
tradition of which episcopal ordination is only a sign?
This raises for us the question — why the insistence upon the
reception of the sign before there can be a recognition in the
substance? This again is relevant to the question of the mutual
recognition of ministries.’
724 Zie hierover verder G.H. Vischer,
Apostolischer Dienst, 226 en H. Meyer, ‘Apostolic
Continuity, Ministry and Apostolic Succession form a Reformation
Perspective’, Louvain Studies 21 (1996) 2, 175. Meyer
spreekt over de Reformatie als een ‘fait ecclésiologique’, in
navolging van Yves Congar.
|397|
van de kerk, waarbij de taak van het bewaken van het apostolisch gehalte van de kerk door de ambten werd opgenomen in collegiale vergaderingen.725
4. Over de zwakke theologische argumentatie voor de episcopale successie.
Verschillende gereformeerde kerken vinden de theologische argumentatie te licht. Voor hen is dé toets van de apostoliciteit van de kerk en van het ambt gelegen in de trouw aan het apostolisch getuigenis, zoals we dat vinden in de Schrift. De continuïteit is het gevolg van het vasthouden van dat apostolisch getuigenis.726 De normatieve betekenis van het apostolische getuigenis van de Schrift voor de apostoliciteit van de kerk wordt in de Lima-tekst niet duidelijk gesteld.727
5. Over de bijbelse fundering voor de episcopale successie.
De schriftuurlijke fundering is een zwak punt in het hele ambtsgedeelte van het Lima-rapport, maar geldt bij uitstek voor dit onderdeel. Elke verwijzing
725 Zie o.a. het antwoord van The Reformed
Church of Alsace and Lorraine, Churches respond to BEM,
vol. III, 166-167: ‘The exercise of ministry is collegial, in the
call addressed to the church in its entirety. It is through this
vision that we understand the concept of apostolicity. The text
of BEM tends to limit it too strictly to historical continuity.’
In het antwoord van de Verenigde Protestantse Kerk in België,
Churches respond to BEM, vol. III, 177 wordt verwezen
naar de rol die ook de presbyters kunnen spelen: ‘The absence of
any theological distinction between “episkopos” and “presbyteros”
amounts to no more than a highly doubtful “argument from
silence”. In its reference to Clement of Rome and Ignatius of
Antioch, § 38 seems to be claiming that only the bishop is
Christ’s representative and the successor of the apostles. Why
not (for instance) the presbyter also?’ The Reformed Church in
Hungary, Churches respond to BEM, vol. V, 163 betreurt
daarom dat de calvinistische kerkorde volledig verwaarloosd is in
het BEM-rapport.
726 Zie o.a. het antwoord van The Church of Scotland,
Churches respond to BEM, vol. I, 96: ‘While the place of
ordered succession in ministry for the sake of apostolic fidelity
is rightly emphasised, the place of continuity of doctrine as
distinct from that of order is underemphasised.’
727 Zie o.a. het antwoord van The Prebyterian Church
in Ireland, Churches respond to BEM, vol. III, 218:
‘Unfortunately, while it is implied that the apostolic witness is
given in Holy Scripture, this is not explicitly stated. Again we
question in the next (§ 35) whether it is correct to say that
“the primary manifestation of Apostolic Succession is to be found
in the Apostolic Tradition of the Church as a whole”. Is it not
rather in the testimony of the prophets and apostles to God’s
revelation in Jesus Christ as we find it in Holy Scripture? And
is not this the authority and norm by which the Church as a whole
is to be judged?’ Een zelfde angst voor het ondergeschikt maken
van de evangelische zuiverheid van de kerk aan het geordineerde
ambt in plaats van aan het evangelie, blijkt uit het voorbehoud
van The Waldensian Evangelical Church of the River Plate bij het
horen van de woorden “Within this apostolic tradition is an
apostolic succession of the ministry...” in het commentaar bij §
34, zie Churches respond to BEM, vol. IV, 123.
|398|
naar de Schrift ontbreekt. De twee verwijzingen naar kerkvaders zijn in dit verband onvoldoende, en zonder schriftuurlijke onderbouwing zelfs verdacht. als reformatorisch christen vraagt men zich af waarom het dogma niet verder is gepeild tot op haar basis in de Schrift zelf, waar nota bene sprake is van de kerk als gebouwd op het fundament van apostelen en profeten (Ef. 2, 20).728
6. Over de betekenis van het adjectief ‘apostolisch’.
Bijzondere aandacht verdient een artikel van Hans-Martin Barth over de apostolische successie in het Lima-rapport. Hij werkt zijn onderzoek uit aan de hand van een analyse van de begrippen ‘apostolisch’ en ‘successie’.729 Zo blijkt het woord ‘apostel’ in de Lima-tekst op twee wijzen te functioneren, namelijk, als fundament van het geordineerde ambt (§ 9-11) en als fundament voor de apostolische traditie en successie. Zijn commentaar bij het eerste gebruik hebben we reeds eerder vermeld. Bij het tweede gebruik is de apostel de eerste ‘overleveraar’ van het evangelie dat verder moet worden overgeleverd. Hierdoor worden de ambtsdragers in de apostolische successie bewakers van deze traditie. Volgens de schrijver doen de beperkte aanwendingen van de term niet alleen tekort aan de veelzijdige aanwending van het woord ‘apostel’ in het Nieuwe Testament, het is verder nog de vraag in hoeverre deze interpretatie nog uit de Schrift komt of eerder moet worden gekwalificeerd als een ‘clichématige retro-projectie’ in de Schrift. Ook de uitleg van het begrip ‘apostolische traditie’ (§ 34 en 34 commentaar), als verbinding doorheen de geschiedenis met Christus en met het college van de apostelen, valt onder hetzelfde kritische oordeel. Historisch kan een verbinding met een ‘college van apostelen’ niet hard gemaakt worden. En als de uitspraak theologisch wordt opgevat, blijft de vraag waarom Christus en de apostelen van elkaar worden onderscheiden. Waarom kan er niet gewoon van ‘de kerk van Christus’ worden gesproken? Apostoliciteit functioneert hier, zoals al sinds de tijd van de ‘Didache van de twaalf apostelen’ en de ‘apostolische geloofsbelijdenis’, als legitimatiebegrip. ‘Apostolisch’ is de kerk dan als het ambt van de apostel er verdergezet wordt. Het onduidelijke gebruik van het woord ‘apostolisch’, dat zo intensief en divers wordt gebruikt, heeft als gevolg dat het niet de functie van criterium kan vervullen. Maar zelfs indien men er in zou slagen het woord ‘apostolisch’ eenduidig te gebruiken, dan is het nog maar de vraag of het woord ‘apostolisch’ op zich wel als criterium kan functioneren. De theologie van de Reformatie heeft
728 M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 102.
729 H.-M. Barth, ‘“Apostolizität” und “Sukzession” in
den Konvergenz-Erklärungen von Lima’, Ökumenische
Rundschau 33 (1984) 3, 339-357.
|399|
gesteld dat het criterium voor de apostoliciteit te vinden is in de overeenstemming met het getuigenis van de Schrift.
In de Lima-tekst ziet Barth op het vlak van de successie één tegemoetkoming aan de verzuchtingen van de Reformatie, namelijk, waar de successie in eerste instantie wordt betrokken op het geordineerde ambt en niet op het bisschopsambt. Maar voor de rest is hij van oordeel dat de relatie tussen successie en geordineerd ambt en tussen successie en het bisschopsambt niet helder wordt. Vandaar zijn twijfel bij de constructie die van de apostolische traditie naar apostolische successie leidt. Is het niet slechts om dat laatste te doen? En is de aandacht voor continuïteit op zich wel terecht? Krijgt ze niet te veel betekenis op zichzelf als een na te streven waarde? Komt die niet vanzelf als de Heer in het midden is? En kan ordelijke ambtsoverdracht — hij houdt het liever bij ‘ambtsdoorgave’ — wel bescherming van ware continuïteit bieden? Als ten slotte de argumentatie uitloopt op bisschoppelijke successie, wordt het voorbehoud nog groter. Moet de theologie niet wijzen op het potentieel gevaar dat aan zulke tekenen verbonden is?
Barth is van oordeel dat het reeds fout is gegaan in de ecclesiologische vooronderstellingen. De kerk is te weinig als ‘creatura verbi’ en te veel als heilshistorische grootheid met eigen geestelijk gewicht benaderd, waardoor historische en theologische beoordeling niet van elkaar kunnen worden onderscheiden. Vandaar de nadruk op statische elementen van de ambtsinterpretatie zoals permanentie, continuïteit, structurele eenheid en ordinatie in de kerk, ten koste van een meer dynamische en functionele benadering gericht op eschatologisch engagement. Tot slot stelt hij voor om de ordinatie te beperken tot een bepaalde tijd, een bepaalde plaats en een bepaalde concrete opdracht en om de theologie van het algemeen priesterschap verder uit te werken.
H.-M. Barth stelt een aantal pertinente vragen bij de behandeling van het niet-reformatorische thema van de apostolische successie in de Lima-tekst. Hij geeft daarbij blijk van een grondige lezing van de tekst en wijst op een aantal hiaten in de behandeling. Vooral zijn analyse van het gebruik van het substantief ‘apostel’ en van het adjectief ‘apostolisch’ is sterk. Hij wijst op het gebrek aan eenduidige definities en het ontbreken van een exegetische toetsing van deze begrippen aan het Schriftgebruik. Hij analyseert hoe niet genoeg geargumenteerd is waarom het nodig is te spreken over ‘de kerk van de apostelen’ naast ‘de kerk van Christus’. Hij komt terecht tot de conclusie dat ‘apostoliciteit’ hier bedoeld is als legitimatie-criterium. Door deze analyse slaagt hij er enerzijds in de ervaringen en de inzichten van de Reformatie op het punt van de apostolische successie scherper te formuleren.
Anderzijds is het de vraag of hij recht doet aan de tekst. Zo laat hij niet echt staan dat de successie in het ambt een onderdeel is van de apostolische traditie. Hij isoleert de successie in het ambt te veel, maakt ze los uit de
|400|
apostolische traditie en stelt die apostolische successie dan tegenover de trouw aan de Schrift. Hiermee is tekort gedaan aan de genuanceerde stellingname in de Lima-tekst en de intentie van de commissie. Daardoor ziet hij ook nauwelijks of niet de dynamische elementen die in het concept ‘apostolische traditie’ aanwezig zijn, alhoewel die sterker hadden kunnen worden uitgewerkt. Barth dreigt het slachtoffer te worden van wat hij methodologisch verwijt aan de Lima-tekst, namelijk ‘clichématige retro-projectie’. De eerlijkheid van Barth is dat hij in de inleiding van zijn tekst al aangeeft hoe hij dubbel sceptisch het onderwerp benadert, namelijk huiverend in het spoor van de reformatoren tegenover dit on-reformatorische thema en afwijzend tegenover de ontwikkeling van de oecumenische methode. Zijn scepsis is tot een vooroordeel uitgegroeid dat hem verhindert de tekst genuanceerd te lezen.
Zo moeten er vraagtekens gezet worden bij een aantal van zijn uitgangspunten. Zo veronderstelt hij ten onrechte dat het een ondubbelzinnig reformatorische grondregel is om het ambt in de kerk af te leiden uit de charismatische begenadiging van alle gedoopten. Luther is op dit punt niet eenduidig, en bij Calvijn is hier bewust geen sprake van. Zijn omschrijvingen van de huidige oecumenische beweging als vriendelijke, op integratie gerichte ‘Alle-Eins Ökumenismus’ en van de convergentie-methode als een politiek evenwichtswerk van gelijkwaardige toegevingen door alle partijen zijn karikaturaal. Hij stelt zich hiermee in de lijn van een aantal Duitse lutheranen die zich uitdrukkelijk negatief uitlieten over de ontwikkeling van de oecumene naar aanleiding van hun bespreking van het Lima-rapport.730 Uit zijn eigen voorstel om uit de impasse te komen, dat hij omschrijft als een poging een brug te bouwen tussen verschillende posities, blijkt dat hij kerkelijke tradities en theologieën beschouwt als vaste, statische, afgebakende stellingen. Deze voorstelling doet zowel tekort aan de nuances en accenten binnen de tradities als aan de dynamiek en evoluties binnen de tradities en doorziet niet de antithetische verhouding en blokkage die het gevolg is van de geschiedenis. Ook zijn oordeel over het schriftgebruik is eenzijdig. Terecht stelt hij dat de schriftuurlijke fundering zwak is, maar wanneer hij een
730 Een hele polemiek ontstond in Kerygma und Dogma toen het eerste nummer van 1985 aan de bespreking van BEM was gewijd. Niet alleen werd op basis van een eenzijdige lezing van de lutherse belijdenisgeschriften een zeer negatief oordeel uitgesproken over het ambtsgedeelte van de Lima-tekst door E. Herms, ‘Stellungnahme zum dritten Teil des Lima-Dokumentes ‘Amt’’, Kerygma und Dogma 31 (1985) 1, 65-95, maar ook werd de convergentie-methode afgewezen door R. Slenczka, ‘Die Konvergenzerklärungen zu Taufe, Eucharistie, Amt und ihre Konsequenzen für Lehre und Gottesdienst’, Kerygma und Dogma 31 (1985) 1, 2-19. De volgende nummers en jaargangen zouden hier nog regelmatig op terug komen.
|401|
gebrek aan doordenking van hermeneutische principes constateert, heeft het er alle schijn van dat hij niet op de hoogte is van het werk dat Faith and Order vanaf Montreal in 1963 op dat vlak heeft verricht.
Door zijn vooringenomenheid overstijgt hij niet de op zich terechte bezorgdheid voor een ambt dat los van het Woord een grootheid wordt met heilspretentie en macht. Hij komt er niet toe het legitimiteits- en continuïteitsprincipe als een kritische vraag te zien voor de eigen traditie, die een geschiedenis van kerkscheuringen achter de rug heeft, waarin iedere ‘ketter’ zich wel een ‘letter’ wist toe te eigenen.
7. Over de angst voor hiërarchie.
De terughoudendheid van kerken die uit de Reformatie stammen ten aanzien van de episcopale successie, heeft ook te maken met de angst dat de invoering hiervan opnieuw zal leiden tot een hiërarchische kerk, met als mogelijk gevolg dat de bisschoppen boven de andere ambtsdragers komen te staan. Men verwijst dan soms naar de kerk van Rome, waar de bisschoppen niet alleen beschikken over een eigen ‘wijdingsmacht’, maar ook over een leer- en leidingsvolmacht.731
8. Over de haalbaarheid van de voorgestelde strategie.
Als consequentie van dit hoofdstuk zal in paragraaf 53 gevraagd worden stappen te zetten naar wederzijdse ambtserkenning. Kerken die de episcopale successie bewaard hebben, wordt gevraagd het apostolische gehalte van het geordineerde ambt in de kerken zonder deze successie te erkennen evenals het bestaan van een ambt van episkopè in deze kerken. Kerken zonder episcopale successie wordt gevraagd te overwegen de episcopale successie in te voeren als expressie van het staan van de kerk in de continuïteit met de kerk van de apostelen. Uit de reacties van sommige kerken en theologen blijkt twijfel aan de haalbaarheid van dit voorstel.732 Voor de kerken met
731 Zie o.a. het antwoord van de Evangelische
Kerk van Westphalen in Churches respond to BEM, vol. IV,
148: ‘However, at this point the critical remark is necessary
that in those churches with the episcopal succession, the
episcopate also embraces certain mandatory powers (consecration
of bishops). Under these circumstances, the episcopal succession
means introducing a new hierarchical element: the ordained
ministry as such then has a hierarchical order (bischop,
presbyter, deacon). It would not be possible for us to accept
this type of pattern.’ Zie verder R. Frieling, ‘Amt’, in:
Kommentar zu den Lima-Erklärungen über Taufe, Eucharistie und
Amt, 147.
732 Zie het antwoord van de Verenigde Protestantse
Kerk in België, Churches respond to BEM, vol. III, 178:
‘Here in fact we have the Roman Catholic and Orthodox idea that
consecration of the bishop is essential for the episcopal
succession tacitly underlying this context. The result is that
thoughts about ordination, ministry and church, etc. are at once
given ontological and hierarchical status. For this reason the
compromise solution ➝
|402|
episcopale successie hangen hieraan fundamentele historische en theologische aspecten vast die de kerken zonder episcopale successie niet willen overnemen, zelfs als ze de episcopale successie zouden wensen in te voeren in de betekenis die Lima voorstelt. Het lijkt me dan ook terecht dat Faith and Order in haar antwoord aan de kerken tot de conclusie komt: ‘For many on both sides of the issue the question of episcopal succession remains the most difficult problem for further dialogue on ministry. Behind the issue lie significant ecclesiological questions. It can, therefore, only be tackled in the framework of a broader, more intensified discussion on ecclesiology in Faith and Order.’733 Deze conclusie stemt overeen met het oecumenisch gerijpte inzicht dat apostoliciteit niet in de eerste plaats een zaak is van het ambt, maar van de kerk. De discussie gaat ten diepste over het verstaan van de kerk. Sindsdien is Faith and Order dan ook bezig met de verdere identificatie van de factoren die de apostoliciteit van de kerk bepalen en de wijze waarop ze met elkaar samenhangen.734
➝ proposed in § 53 will not work in practice: churches
which already have bishops would pass over in silence the
question of the historical and theological basis for the
episcopal ministry, while those without bishops would accept the
figure of the bishop, but without accepting its traditional
theological implications.’ Zie ook R. Frieling, ‘Amt’, in:
Kommentar zu den Lima-Erklärungen über Taufe, Eucharistie und
Amt, 146-148.
733 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
128.
734 Verslag daarover is te vinden in het tweede deel
van ‘The Report of Section II: confessing the One Faith to God’s
Glory’ van de Vijfde Wereldconferentie van Faith and
Order (Santiago de Compostela, 3-14 augustus 1993). Dit
tweede deel draagt als titel ‘Recognizing Apostolicity’ en is te
vinden in T.F. Best and G. Gassmann (eds.), On the Way to
Fuller Koinonia: Santiago de Compostela 1993 — Official Report on
the Fifth World Conference of Faith and Order, Geneva 1994,
239-240. Voor een overzicht van het thema ‘continuïteit in de
kerk’ in de teksten van Faith and Order, zie het artikel
van de hand van S.P. Bergjan, ‘Ecclesiology in Faith and Order
Texts’, The Ecumenical Review 46 (1994) 1, 45-77, in het
bijzonder 59-66. Zie voor een evaluatie van de ontwikkelingen
sinds dan W. Henn, ‘“Apostolic Continuity of the Church and
Apostolic Succession”. Concluding Reflections to the Centro Pro
Unione Symposium’, Louvain Studies 21 (1996) 2, 183-199.
In haar recente ecclesiologische studie The Nature and
Purpose of the Church. A Stage on the Way to a Common
Statement, Geneva 1998 vat Faith and Order de tot
nu toe bereikte consensus samen, ook op het vlak van de
apostoliciteit van kerk en ambt. De commissie brengt geen nieuwe
elementen aan.
|403|
1. Over de verenging van de apostolische traditie tot het vasthouden van het schriftgetuigenis.
H.-M. Barth betwijfelde of het adjectief ‘apostolisch’ in de Lima-tekst als criterium kon functioneren. Hij stelde zich daarbij op het standpunt van de reformatorische traditie die vanaf het begin stelde dat niet in de apostoliciteit maar in de overeenstemming met de Schrift de enige garantie lag voor het blijven in de waarheid. Hieruit blijkt dat ook binnen de gereformeerde traditie het besef leeft dat de vraag naar de apostoliciteit in werkelijkheid een hermeneutische vraag is. Binnen Faith and Order ligt dat niet anders. Wanneer zij apostoliciteit verwoordt in termen van ‘apostolische traditie’, stelt zij deze problematiek in een hermeneutisch kader. Het woord ‘traditie’ is namelijk een hermeneutisch sleutelbegrip sinds de conferentie van Montreal in 1963. De aanduiding ‘apostolische traditie’ is dan ook niet anders dan wat in Montreal werd aangeduid als de ‘Traditie’, in onderscheid van de tradities en de Schriften. Traditie of ‘apostolische traditie’ zijn aanduidingen voor het ontvangen en doorgeven van de verkondigde boodschap, betuigd in de Schrift en doorgegeven in en door de kerk door de kracht van de heilige Geest.
In haar antwoord aan de kerken neemt de commissie dit punt op als onderdeel van haar aparte bespreking van de hermeneutische vragen rondom Schrift en traditie.735 In feite worden hier de hermeneutische criteria aangegeven voor de beoordeling van de eerste vraag uit de inleiding van de Lima-tekst betreffende de mate waarin het geloof van de kerk doorheen de eeuwen kan worden herkend in deze tekst. De hermeneutische vraagstelling rondom Schrift, Traditie en tradities, die centraal stond in Montreal-1963, is in het concept ‘apostolische traditie’ in BEM verbreed en toegespitst op zijn kerkelijke invulling.
De commissie geeft de volgende kernwoorden aan van de apostolische traditie, zoals ze in paragraaf 34 worden aangegeven:
a. apostolische continuïteit. Dit element verwoordt het diachrone aspect van de apostolische Traditie, namelijk de continuïteit van het apostolisch geloof. Het gaat om de elementen die uitdrukking zijn van de paradosis van het kerygma en haar ondersteunen. Deze apostolische continuïteit wordt in paragraaf 34 aangegeven met de elementen: verkondiging, zending, interpretatie
735 Baptism, Eucharist & Ministry, 139-141. Zie verder ook A. Houtepen, ‘The Faith of the Church through the Ages. Christian Tradition and Postmodernist Challenges’, in: id. (red.), The living Tradition. Towards an Ecumenical Hermeneutics of the Christian Tradition, Utrecht 1995, 47-49.
|404|
van het evangelie, viering van de sacramenten en doorgave van ambtelijke verantwoordelijkheid. Het thema van de continuïteit is aanwezig in het inleidende gedeelte over de roeping van het hele volk van God (§ 1-6), het gedeelte over het geordineerde ambt als een voortzetting van de taak van de apostelen (§ 8-12), het gedeelte over ambt en gezag, waar sprake is van verworteling van dit gezag in Jezus Christus (§ 15), het gedeelte over het drievoudige ambtspatroon (§ 19-23) en de uitspraken over de bisschoppen als dienaars van de continuïteit (§ 29), over de ordinatie om de missie van Jezus verder te zetten (§ 39) en het gedeelte over de wederzijdse ambtserkenning omwille van de continuïteit met de apostelen (§ 52-53). Continuïteit klinkt verder door in woorden als ‘rooted in’, ‘delivered’, ‘received’, ‘gift’, ‘continual’, ‘continue’, ‘inherit’ en ‘inheritance’.
b. gemeenschap. Dit element verwoordt het synchrone aspect van de apostolische Traditie. Het betreft de elementen die de koinonia uitdrukken en bevorderen. Het communaal aspect van de apostolische Traditie wordt in paragraaf 34 aangegeven met de elementen: delen van de gaven van God in gebed, dienstbaarheid en eenheid. Ook het thema van de gemeenschap klinkt bij herhaling door in het ambtsgedeelte, met name in het inleidend gedeelte (§ 1-6), het brandpunt van eenheid (§ 8), verzamelen en leiden van het verstrooide volk (§ 11), de gemeenschap in Christus opbouwen (§ 12), het lichaam van Christus opbouwen (§ 13), episkopè als brandpunt van eenheid (§ 21), het bewaren van de eenheid van het lichaam (§ 23), het communale aspect van het ambt (§ 26-27), de betrokkenheid van de plaatselijke geloofsgemeenschap op de bredere kerk en de universele kerk (§ 29), eenheid tussen de lokale kerken (§ 34), eenheid van de hele kerk (§ 38), wederzijdse ambtserkenning met het oog op gemeenschap (§ 54-55). Dit thema is herkenbaar in woorden als ‘unity’, ‘solidarity’, ‘sharing’, ‘reconciliation’ en ‘fellowship’.
c. vervulling van de geschiedenis in het Rijk Gods. Dit is het eschatologisch aspect van de apostolische Traditie. Ook dit element wordt afzonderlijk vermeld in paragraaf 34, waar sprake is van de Geest die de kerk in de apostolische traditie houdt tot de vervulling van de geschiedenis in het rijk van God. Dit thema klinkt door in het inleidende gedeelte (§ 1-6), in de uitdrukkingen ‘in order to fulfil its mission’ (§ 8), ‘in anticipation of the coming Kingdom’ (§ 11).
Zoals reeds aangegeven is de vraag naar de normering door het schriftuurlijk getuigenis de klassieke bijdrage van de gereformeerde traditie aan het hermeneutisch gesprek. Ze moet die vraag blijven herhalen. Maar in het oecumenisch hermeneutisch gesprek is deze traditie niet alleen ‘eisende’ partij, maar ook ontvangende partij, althans indien het de bedoeling is om tot een dialoog te komen. En dan blijkt in dit gesprek dat er aan het blijven in de
|405|
evangelische waarheid meer zijden zitten dan alleen het vasthouden van het schriftuurlijk getuigenis, hoe belangrijk en centraal dit ook is. Zo blijkt het vasthouden van het getuigenis van profeten en apostelen, zoals dat is vastgelegd in de Schrift, slechts één element te zijn van de apostolische continuïteit. De vraag is dan concreet of de gereformeerde traditie ook in de viering van de sacramenten en in de doorgave van ambtelijke verantwoordelijkheid elementen kan zien van apostolische continuïteit in het kader van het hermeneutisch proces. Verder krijgt apostolische traditie ook een synchroon aspect. Blijven in de waarheid is dus ook iets dat men samen moet nastreven, in de brede gemeenschap van de kerk. Tegenover de tendens om zich af te scheiden en te isoleren in zijn deelwaarheid staat de hermeneutische regel de ander vast te houden en zich door de anderen te laten vasthouden in de evangelische waarheid door te blijven in gemeenschap van dienstbaarheid, gebed en eenheid. Herkent de gereformeerde traditie, met haar geschiedenis van kerkscheuringen op basis van een deelwaarheid, de nood aan dit element en voelt zij zich erop aangesproken? Ten slotte heeft de ware apostoliciteit niet alleen een conserverend en een gemeenschappelijk aspect, maar ook een eschatologisch aspect, alhoewel jammer genoeg het minst uitgewerkt in de Lima-tekst. Wij hebben de waarheid niet in onze hand, niet met een onberispelijke ambtsoverdracht, maar ook niet met een bijbel van kaft tot kaft. De volle waarheid ligt nog voor ons. In dat besef ontstaat een jagen in ons, een spirituele onrust, waarvan de Filippenzen-brief getuigt (Fil. 3, 12). Herkent de gereformeerde traditie dit element van het hermeneutisch proces en heeft ze de houding van bescheidenheid die ermee correspondeert? Kortom in het concept ‘apostolische traditie’ blijkt een breed gamma verscholen van hermeneutische aspecten die als een vraag naar de gereformeerde traditie toe komen. Naar ons oordeel heeft de gereformeerde traditie in haar geschiedenis blijk gegeven van een tekort aan aandacht voor de synchrone en eschatologische elementen van het blijven in de waarheid en heeft het diachrone element zich te uitsluitend gericht op het vasthouden aan het schriftuurlijk getuigenis, met verwaarlozing van de continuïteit in de viering van de sacramenten en de doorgave van ambtelijke verantwoordelijkheid.
2. Over het apostolaatskarakter van de apostolische traditie.
Het apostolisch karakter van het ambt heeft alles te maken met apostolaat. De etymologie van het woord ‘apostel’ bepaalt ons bij het ‘uitgezonden zijn’. De missionaire gerichtheid van het ambt, zowel algemeen als bijzonder, was één van de prominente bijdragen van de studie van het Laity Department met als titel Christ’s ministry and the ministry of the Church. In paragraaf 35 wordt apostolische successie in de eerste plaats geduid als expressie van de doorgaande zending van Christus, waarin de kerk participeert. Dit element van apostoliciteit is zwak uitgewerkt in Lima. Het staat te
|406|
veel op de achtergrond, terwijl het juist gezichtsbepalend zou moeten zijn. Maar het ontbreekt gelukkig niet helemaal. Deze missionaire context van apostolische successie is meteen ook een vraag aan de gereformeerde traditie. Is haar apostolisch ambt missionair gekleurd, in de zin dat haar ambtelijk functioneren niet beperkt is tot binnenkerkelijk werk, maar gericht is op de communicatie van het evangelie met de leefwereld waarin de kerk functioneert? Dit punt verdient extra aandacht omdat het missionair bewustzijn zwak was toen de gereformeerde kerken ontstonden in een tijd waarin kerk en christelijke samenleving nog min of meer samenvielen. Het ontwikkelen van een theologie van het ambt voor deze tijd vraagt om reflectie op het fundamenteel missionaire aspect van de taakinvulling.
3. Over continuïteit als element van het discours over apostolische successie.
De eeuwenlange controverse over de apostolische successie staat in het teken van de legitimiteit. In principe wordt de waarheids- en gezagsclaim, in alle vriendelijkheid, staande gehouden tot op deze dag door de Rooms-Katholieke Kerk en de orthodoxe kerken. Dit legitimiteitsaspect van de apostoliciteit hoeft niet te verbazen, want de apostolische successie van het ambt kreeg in de kerk gestalte tegen de achtergrond van een groeiende beweging in de vroege kerk, die zich naar binnen toe wilde beschermen tegen schismatieke stromingen. Paragraaf 36 verwijst naar deze bijzondere omstandigheden. De apostoliciteit van het ambt houdt dan ook verband met claims van authenticiteit en rechtmatige autoriteit. Dit element van legitimiteit klinkt ook door in het adjectief ‘rechtmatig’ bij de ordinatie. Omdat de kerken uit de Reformatie nare ervaringen hebben gehad met die legitimiteitsclaim in het discours over de apostolische successie hebben ze zich ervan afgekeerd. Uit de geschiedenis van dit thema in de oecumenische gesprekken over het ambt in deze eeuw, bleek dat er een aantal decennia overheen gingen vooraleer de reformatorische kerken zo ver waren dat ze hier constructief over wilden meedenken.
Het risico voor de kerken die uit de Reformatie stammen, is dat hun begrijpelijke terughoudendheid op dit punt, verhindert dat ze horen dat het gesprek over apostoliciteit over meer gaat dan gezagsclaims. Het hameren op het belang van de apostolische successie door bisschoppelijke ordinatie vanwege de katholieke kerken staat ook in het teken van het bewustzijn van de noodzaak aan continuïteit met de kerk van de apostelen: het bewustzijn niet de eerste te zijn, maar in een lange traditie te staan van hen die ons zijn voorgegaan, het verlangen om te leven in continuïteit met de kerk van de apostelen, de zorg om in de volle breedte van het schriftuurlijk getuigenis te blijven, zoals vastgelegd in de canon, beschermd in de geloofsbelijdenissen en bewaakt met een ambt dat dit doorgaand proces begeleidt. Het belijden van apostoliciteit is uitdrukking van het verlangen en zorg voor de voortzetting
|407|
van de authentieke ‘orthodoxie’, de ‘main-stream’ te midden van alle sectarische claims, vroeger en nu. Ambt wil dienst zijn aan deze continuïteit met de heilbrengende woorden van Jezus, de Christus, die ons zijn betuigd door de apostelen en die doorheen de geschiedenis vragen om bewaring en doorgave. De ambtelijke structurering in de apostolische successie is één vormelement van dit continuïteitsprincipe.
Door de afwijzing van het begrip ‘apostolische successie’ is ook de mogelijkheid om ambt te formuleren in termen van continuïteit op de achtergrond geraakt. Dat lijkt ons verlies. Ambt kan als dienst aan de continuïteit worden getypeerd. Het ambt is dienst aan de successie van de apostolische traditie. In het hart van het ambtelijke functioneren wordt de Schrift geëxegetiseerd en verkondigd en uitgedrukt in de sacramenten, niet op zich, maar in continuïteit met de apostolische traditie. De concrete vraag aan de gereformeerde traditie is in hoeverre zij bewust leeft met dit element van continuïteit in het ambtelijk functioneren en de relevantie inziet van het bewaren van deze continuïteit in het ambtelijk functioneren.
4. Over de meerwaarde van de ordinatie door een bisschop.
De rechtmatige overdracht van het geordineerde ambt is een krachtige uitdrukking van de continuïteit van de kerk doorheen de eeuwen, zegt paragraaf 35. Door niet meteen te kiezen voor episcopale ordinatie, maar door algemener te spreken over een ordelijke overdracht is er ruimte geschapen voor de legitimiteit van de presbyterale ordinatie binnen de gereformeerde traditie. Paragraaf 37 verwijst daarbij naar het functioneren van de dienst van episkopè in niet-episcopale kerken en naar het reserveren van de ordinatie voor personen waarvan de kerk de autoriteit erkent voor de overdracht van de ambtelijke opdracht. Daarom is in de meeste gereformeerde kerken de ordinatie voorbehouden aan predikanten als bedienaars van het Woord.
Heeft het dan nog zin om een episcopale ordinatie voor de gereformeerde kerken te overwegen? Naar ons oordeel wel. Een illustratie uit de praktijk van de Verenigde Protestantse Kerk in België (VPKB), de kerk die de auteur dient, maakt dit duidelijk. Het is een gewoonteregel, maar geen kerkordelijk vastgelegde zaak dat de voorzitter van de synodale raad verantwoordelijk is voor de bevestiging van nieuwe bedienaars van het Woord in hun ambt. Dat dit niet duidelijker is vastgelegd, hangt samen met een zekere onhelderheid over de betekenis van de ordinatie. Regelmatig ontstaat er betwisting wanneer nieuwe predikanten bevestigd worden in het ambt door vrienden of door familieleden. Het gaat daarbij soms om mensen die niet behoren tot de VPKB, maar tot een buitenlandse kerk. Meestal geven deze gebeurtenissen aanleiding tot een geïrriteerde reactie vanwege de synodale raad van de VPKB. In de praktijk durft men deze betwisting niet echt inhoudelijk aan te pakken omdat de zaak meteen in de sfeer van machtspretenties wordt getrokken.
|408|
Kreten over de voorzitter van de synodale raad, die zich bisschoppelijke pretenties aanmeet, zijn dan niet van de lucht. Dat is jammer, want er is wel degelijk een goede reden om de ordinatie toe te vertrouwen aan iemand met een opzichtsfunctie. In de ordinatie gaat het niet om een vriendendienst of om een familiale aangelegenheid of om een zaak van de plaatselijke gemeente, maar om een zaak van de bredere kerk, die zich plaatst in de continuïteit van de apostolische traditie.
In de episcopale ordinatie wordt persoonlijk verantwoordelijkheid opgenomen voor en uitdrukking gegeven aan die continuïteit. Omdat de ordinatie boven-plaatselijke betekenis heeft, is het aangewezen dat iemand met een boven-plaatselijke supervisie-opdracht de ordinatie-ritus voltrekt namens de kerk en namens de Heer in de persoonlijke representatie op regionaal vlak. Dit persoonlijk aspect van de apostolische successie klonk door in de studie ‘Meaning of Ordination’ uit 1968 en in het principe van ‘het schandaal van de particulariteit’ uit de studie ‘The Ordained Ministry’ van Leuven-1971. De persoonlijke uitdrukking van de continuïteit geeft een bijkomend element om het ambt van bisschop te overwegen als uitdrukking van het persoonlijk element van de supervisie-opdracht op bovenplaatselijk niveau. In de ordinatie-verantwoordelijkheid vertegenwoordigt hij niet alleen de eenheid van de kerk maar meer nog de continuïteit met de kerk van de apostolische traditie. Deze bisschop hoeft geen historische legitimiteit te claimen. En deze wijze van persoonlijk functioneren heeft een teken-karakter in het kader van de continuïteit van de apostolische traditie, maar het pretendeert niet een garantie te zijn van apostolische successie. Kortom, bisschoppelijke ordinatie is geen zaak van esse, maar slechts van bene esse voor de kerk.