|309|
Nadat geprobeerd is de specificiteit van het geordineerde ambt te duiden, staat dit hoofdstuk in het teken van de vraag in hoever het mogelijk is samen oecumenisch te spreken over de structurering van dit ambt. Dit deel bestaat uit vier onderdelen: het eerste handelt over de historische groei naar de trits bisschop-presbyter-diaken (art. 19-25), het tweede stelt de vraag naar de leidende principes voor de uitoefening van het geordineerde ambt in de kerk (art. 26-27), het derde behandelt de specifieke functies van bisschoppen, presbyters en diakenen (art. 28-31) en het vierde plaatst het kerkelijk ambt in de context van een variëteit aan bedieningen (art. 32-33).
De drievoudige ambtsstructuur bisschop-presbyter-diaken, die centraal staat in dit hoofdstuk van de Lima-tekst, gaat terug op een voorloper uit de vroege kerk. Deze drie ambten mogen niet verward worden met de drie klassiek gereformeerde ambten van predikant, ouderling en diaken.
Dit hoofdstuk is zeer uitgebreid in vergelijking met de tekst van Accra 1974, waar het gepresenteerd werd onder de titel ‘The diversity of ministry’ en slechts 4 paragrafen bevatte (Acc. 23-26). De grote doorbraak in de formulering kwam tot stand na een conclusie over de opzienersfunctie en het bisschopsambt in augustus 1979 in Genève.581 Op basis van de bevindingen van deze conferentie schreef Lukas Vischer een nieuwe proefversie voor dit gedeelte dat als uitgangspunt diende voor de vergadering van de Steering Committee in Genève van 16 tot en met 19 januari 1980,582 waarna in de volgende proefversies de tekst verder werd bijgesteld.
Dit subgedeelte had oorspronkelijk als titel ‘Historical beginnings and developments’. Gromada merkt bij deze gewijzigde titel op: ‘Thus is
581 Het verslag hierover is te vinden in
Episkopé and Episcopate in Ecumenical Perspective (Faith
and Order Paper 102), Geneva 1980. Deze studie van Faith and
Order is het resultaat van een consultatie in Genève van 13
tot en met 16 augustus 1979 over ambtsvormen, in het bijzonder
het episcopaat. De kern van de tekst vormt een memorandum.
582 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 48-53 and 225.
|310|
acknowledged outright the overwhelming predominance of the threefold office in the very early development of office in the Church.’583 Maar meer nog dan de gezamenlijke constatering van het sterke overwicht van het drievoudige patroon in de vroege kerk zal de gewijzigde titel een aanduiding blijken van een verschuivende werkwijze, namelijk van een descriptieve historische beschrijving naar een normatieve benadering.
19. The New Testament does not describe a single pattern of ministry which might serve as a blueprint or continuing norm for all future ministry in the Church. In the New Testament there appears rather a variety of forms which existed at different places and times. As the Holy Spirit continued to lead the Church in life, worship and mission, certain elements from this early variety were further developed and became settled into a more universal pattern of ministry. During the second and third centuries, a threefold pattern of bishop, presbyter and deacon became established as the pattern of ordained ministry throughout the Church. In succeeding centuries, the ministry by bishop, presbyter and deacon underwent considerable changes in its practical exercise. At some points of crisis in the history of the Church, the continuing functions of ministry were in some places and communities distributed according to structures other than the predominant threefold pattern. Sometimes appeal was made to the New Testament in justification of these other patterns. In other cases, the restructuring of ministry was held to lie within the competence of the Church as it adopted to changed circumstances.
In de zoektocht naar een ambtsvorm die bepalend zou kunnen zijn
voor de kerk van de toekomst, kijkt paragraaf 19 achterom naar de
geschiedenis van de kerk door de eeuwen heen:
1. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de Schrift
zelf ons geen richting wijst. Over oudtestamentische
ambtsstructuren wordt met geen woord gerept, en van de
nieuwtestamentische wordt gezegd dat er geen eenvormigheid is,
maar een variëteit aan structuren afhankelijk van plaats en tijd.
De Schrift biedt dus geen blauwdruk of oermodel.
583 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 357.
|311|
Dat de Schrift ons geen normatieve ambtsstructuur voorschrijft, wordt pas voor het eerst zijdeling toegegeven in de tekst van Montreal 1963.584 Hiermee beginnen de oecumenische theologische verklaringen de resultaten van het exegetisch onderzoek naar de ambtelijke vormgevingen in het Nieuwe Testament over te nemen.585 In Montreal in 1963 doet zich de invloed gelden van de dialectische theologie, die de betekenis van de Schrift als Woord van God weer in het middelpunt van de theologische bezinning brengt, maar ook van de formgeschichtliche en traditionsgeschichtliche benaderingen als aanvulling op het historisch-kritisch bijbelonderzoek, waardoor de verscheidenheid en ontwikkeling van ambtelijke structuren in de Schrift extra wordt benadrukt.586
Welke conclusies moeten er getrokken worden uit de erkenning van deze nieuwtestamentische verscheidenheid voor de doordenking van de ambtelijke structuren in deze tijd? Montreal gebruikt deze diversiteit als argument om de verscheidenheid aan ambtsstructuren voor verschillende kerkelijke tradities te accepteren en als aanmoediging om, in deze tijd van snel wijzigende maatschappelijke context, soepel met ambtsstructuren om te gaan. Deze conclusie wordt nadrukkelijk gethematiseerd in de tekst van Leuven uit 1971.587 Ze ligt in de lijn van de sterke nadruk op de missionaire roeping
584 Dat gebeurt in het kader van het aanstippen
van de zoektocht van kerken naar nieuwe ambtsvormen in een zich
snel wijzigende maatschappelijke context: ‘101. Churches faced
with rapidly changing situations are struggling to find forms of
ministry relevant to their situation, and this not by abandoning
traditional forms of the special ministry, but by seeking to
give a diversity and flexibility such as we recognize in the New
Testament and in the Church of the first centuries.’ De
basis voor deze opvatting is te vinden in de bijdrage van E.
Käsemann aan deze conferentie ‘Begründet der neutestamentliche
Kanon die Einheit der Kirche?’, later verschenen in zijn bundel
Exegetische Versuche und Besinnungen, Göttingen 1986,
86-95.
585 Zie hierovere J. Roloff,
‘Amt/Ämter/Ämtsverständnis IV Im Neuen Testament’,
Theologische Realenzyklopädie Bd. 2, Berlin/New-York
19783, 509-533, in het bijzonder 510 waar wij lezen:
‘Es gibt im Neuen Testament weder eine einheitliche Lehre vom
“Amt”, noch ein allgemeingültiges Strukturmodell von Ämtern bzw.
Diensten. Der heutige Stand der Erforschung der Geschichte des
Urchristentums schliesst jede vorschnelle Systematisierung aus
und nötigt zunächst dazu, die Pluralität der Phänomene zur
Kenntnis zu nehmen.’
586 M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 28 en G.H. Vischer, Apostolischer
Dienst, 102.
587 In het kader van hoofdstuk ‘II. Tradition and
Change’ luidt een eerste punt: ‘1. There is today a greater
awareness of the historical character of the pattern of ministry
within the New Testament. Biblical scholarship has come to the
conclusion that it is not possible to ground one
conception of Church order in the New Testament to the exclusion
of others. It appears that in the New Testament times differing
forms co-existed and differing forms developed simultaneously in
various geographical areas. Furthermore, it is increasingly
realized that the forms of ministry in the apostolic period were
historically, socially, and ➝
|312|
van de kerk in de wereld en de sociologische benadering in deze tekst, waardoor niet langer de eenheid van de kerk en haar ambten maar de vernieuwing van de ambten met het oog op het kerk-zijn in de wereld centraal staat. Na Leuven 1971 zal het accent opnieuw sterker komen te liggen op de eenheid. Dat blijkt reeds uit de Accra-verklaring van 1974, waarin nog wel de diverse, ambtelijke structuren worden vermeld, maar dan binnen het kader van de eenheid.588 Accra zwijgt daarom over de nieuwtestamentische verscheidenheid aan ambtsstructuren.
De Lima-tekst verwijst opnieuw naar de variëteit aan ambtsstructuren in het Nieuwe Testament. Net als in Montreal concludeert de tekst dat wij in de Schrift geen blauwdruk vinden voor de ambtsstructuren voor de tijd nadien, maar anders dan toen wordt hier geen rechtvaardiging in gezien voor de structurele verscheidenheid van de diverse kerken in deze tijd. De achtergrond voor deze wending is te vinden in de belangrijke voorbereidende studie op het ambtsdeel van de Lima-tekst, Episkopé and episcopate in ecumenical perspective, waarin staat te lezen:
It has been argued that the variety of church structures in the New Testament justifies the diversity of structures which exists today in the separate churches. But this view has been rejected by others for good reasons. The situation of the nascent Church was different from that of the separate churches today. In the early Church unity could only be preserved by developing common structures. The issue is therefore what kind of common structure of ministry is required today to express the unity of the Church.589
De eerste kerk had dus nood aan verbondenheid en eenheid. Daarom ontstond er in alle verscheidenheid een zoeken naar een gemeenschappelijke ambtsstructuur die uitdrukking kon zijn van de eenheid van de kerk. In de vroege kerk stond dit zoeken naar gemeenschappelijkheid in ambtsstructuren mede in de context van de afweer van de ketterij, die de kerk van binnenuit bedreigde. Het streven naar gemeenschappelijkheid in ambtsstructuren
➝ culturally conditioned and that it is, therefore,
justifiable and even necessary in the present time to seek to
adopt the patterns of the ministry to the needs of the current
situation.’
588 Zie ’24. When the diversity of ordained ministry
among the various churches is examined, it is evident that this
diversity is bound up with the history and cultural particularity
of those churches. (...) But the limits of ministerial diversity
are determined by the apostolic commission, the action of the
Holy Spirit and the fact that major patterns of leadership in
society are not infinitely variable.’ en ’26. There is unity in
the diversity of ministerial structures, in that the essential
elements of ministry can always be identified in the very
plurality and multiformity of essential styles and structures.
(...)’.
589 Episkopé and episcopate in ecumenical
perspective, 4.
|313|
binnen de oecumenische beweging heeft daarentegen primair een missionair doel.
2. Als de Schrift ons geen norm biedt, gaat de redenering van deze paragraaf van de Lima-tekst verder, dan zijn wij aangewezen op de ervaringen van de kerk in de loop der eeuwen. Daaruit blijkt dat er één ambtsvorm boven is komen drijven, namelijk het drievoudig patroon van bisschop, presbyter en diaken. Uit de aanvankelijke verscheidenheid ontwikkelde zich namelijk snel een meer universele ambtsstructuur, zodat reeds tijdens de tweede en de derde eeuw de genoemde trits zich uitkristalliseert tot hét ene patroon van het geordineerde ambt doorheen de hele kerk.
Nieuw is de opvatting dat de kerkgeschiedenis wijst in de richting van één overheersende ambtsstructuur. Tot en met Montreal in 1963 wordt geen kerkhistorische argumentatie gebruikt in verband met de ambtelijke structurering van de kerk. Dat gebeurt voor het eerst in de tekst van Leuven 1971,590 maar de historische argumentatie wijst daar in tegenovergestelde richting. De historische ambtelijke verscheidenheid rechtvaardigt de kerkelijke verscheidenheid vandaag. Op een andere plaats in dezelfde tekst is sprake van het drievoudige ambtspatroon,591 maar zonder normerende
590 Met name in hoofdstuk VII ‘Mutual
Acceptance of Ministry’ wordt hoopvol gewezen op veranderingen in
de houding van in het bijzonder rooms-katholieke theologen na het
Tweede Vaticaans Concilie op basis van nieuwe bijbelse,
historische en systematische studies. Als tweede voorbeeld wordt
dan aangestipt: ‘2. Furthermore, there is ever-greater agreement
that the New Testament presents diverse types and even several
principles of organization of the Christian communities,
according to the difference of authors, places and times. On this
basis, there have been developed, in the course of history,
multiple forms of church order, each with its own advantages and
disadvantages: papal, patriarchal, conciliar, among others. Such
diversity suggests the need and freedom to respect and pursue
diversity and complementarity in church structures.’ (‘The
Ordained Ministry (1971)’, in: G. Gassmann (ed.), Documentary
History of Faith and Order 1963-1993 (Faith and Order Paper
159), Geneva 1993, 132.
591 In hoofdstuk II ‘Tradition and Change’ wordt als
vierde punt melding gemaakt van de vraag naar continuïteit van
veranderende kerken met de kerk van de apostelen. Over de rol van
het ambt in het bewaren van deze continuïteit wordt verschillend
gedacht. Drie visies worden genoemd. Als eerste wordt de visie
beschreven waarin het drievoudig ambt een bewarende rol speelt:
‘a) The threefold pattern of ministry, though it developed
historically, is to be regarded as divinely given and is,
therefore, indispensable for the existence of the Church. It is
required for the building up of the communion, or at least as a
sign that the People of God are one and the same People in all
places and ages. The laying on of hands gives visible expression
to this continuity.’ Zie ‘The ordained ministry (1971)’ in G.
Gassmann (ed.), Documentary History of Faith and Order
1963-1993, 122-123.
|314|
waarde.592 De Accra-tekst van 1974 constateert voor het eerst: ‘Among the various ministerial structures the threefold ministry of bishop, presbyter-priest and deacon predominates.’ (Acc 25), maar hieruit wordt nog niet geconcludeerd dat dit nu het ene model is voor anderen
3. Paragraaf 19 van de Lima-ambtstekst situeert de oorsprong van deze historische overheersing in de tweede en derde eeuw, hierin voorafgegaan door de tekst van de consultatie over episkopè en episcopaat in augustus 1979.593
4. Hoe moet deze historische ontwikkeling in de vroege kerk worden beoordeeld? Op een voorzichtige manier wordt gezegd dat hier leiding door de Heilige Geest meespeelt. Voorzichtig, omdat niet wordt gezegd dat de Geest rechtstreeks tussenkwam in de ontwikkeling van de ambtsstructuren. De Geest is betrokken op de kerk in haar leven, eredienst en zending. En in dat kader is er nood aan nieuwe ambtsstructuren. Voor de vroege kerk leidde dat naar meer algemeen aanvaarde ambtsstructuren. En in dat proces ontwikkelde zich in de tweede en de derde eeuw het drievoudige patroon. Deze pneumatologische fundering van de historische ontwikkelingen van de ambtsstructuren wil voorkomen dat deze vormen slechts als menselijke instellingen worden beschouwd. In de consultatie over de bisschop werd uitgelegd wat deze leiding door de Heilige Geest in ieder geval niet betekent:
Often, particularly since the Reformation, the question has been debated whether such a threefold structure is a matter of ius divinum (specifically determined by the will of God) or of ius humanum (a product of human discovery). To a large extent, this question does not seem, in our opinion, to do justice to the issue. In the development of various types of ministry during the New Testament period and, a fortiori, of the threefold ministry, the Holy Spirit was at work, but so were historical and sociological factors. There is no need to see an either/or and a conflict between divine and human influences. In the development which resulted in the threefold ministry, then, there is no need to think either of a blueprint by Jesus or of the mere response to sociological laws.594
‘Geleid door de Heilige Geest’ houdt dus geen ontkenning in van menselijke factoren die meespelen en wil ook niet zeggen dat de ontwikkeling van
592 Gromada heeft deze passage verkeerd
begrepen. Hij is er van overtuigd dat de verklaring van Leuven
aangeeft dat het drievoudig ambt door God is ingesteld. Zie C.T.
Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima
Document’, 101. Maar de tekst geeft dat niet als een
opvatting waarover consensus bestaat, maar slechts als één van de
visies op de rol van de ambtsdragers met betrekking tot de
continuïteit met de apostolische kerk.
593 ‘In the second and third centuries, the threefold
structure of bishop, presbyter and deacon became dominant.’,
Episkopé and Episcopate in Ecumenical Perspective,
3.
594 Episkopé and Episcopate in Ecumenical
Perspective, 3.
|315|
andere ambtsstructuren ook niet door de Geest geleid kan zijn. Juist in een oecumenische studie is het belangrijk dat laatste ook vast te houden, zoals iets verder uit deze tekst blijkt: ‘The acceptance of a threefold ministry may come easier to the churches which for various reasons have hitherto resisted it precisely when those who accept that ministry acknowledge that in New Testament times the Spirit also worked through other forms of ministry.’595
Ondanks alle relativering van de betekenis van de Heilige Geest in de ontwikkeling van het drievoudig ambt, blijft het feit toch staan dat dit proces wel degelijk wordt gezien als medegeleid door de Geest. Deze uitdrukkelijke verbinding van het werk van de Geest in de geschiedenis met deze ontwikkeling is een nieuw gegeven. Zo spreekt de tekst van Accra uit 1974 wel meermaals over de rol van de Geest in de ontwikkeling van de verscheidenheid aan ambtsvormen. ‘The Church’s response in the Spirit’ op veranderende patronen in de sociale omgeving is enerzijds één van de drie factoren die een rol spelen bij het ontstaan van ambtsdiversiteit (Ac 23), terwijl anderzijds het werk van de Heilige Geest toch ook weer één van de factoren is die verhindert dat het variëren eindeloos doorgaat (Ac 24). Maar bij het constateren van het historisch overwicht van het drievoudig ambt wordt in de Accra-tekst nog gezwegen over leiding van de Geest. Aan die constatering wordt de gedachte gekoppeld dat andere structuren niet mogen worden uitgesloten (Ac 25).
Door de accentuering van de groei en de continuïteit van de drievoudige ambtsstructuur wordt vanaf paragraaf 19 de toon gezet voor de volgende paragrafen, namelijk één waarbij het drievoudige ambt als een ambtsstructuur voor de kerk van de toekomst naar voren wordt geschoven. Deze suggestie zal uitdrukkelijk gedaan worden in paragraaf 22. Het teruggrijpen naar deze structuur met oude papieren is de oplossing geweest die vanaf het begin van de moderne oecumenische beweging naar voren is geschoven door de orthodoxe kerken. Zo lezen wij in het voorbehoud, dat de orthodoxe afgevaardigden maakten, bij de tekst die in Lausanne in 1927 werd goedgekeurd: ‘The Orthodox Church (...) believing that the ministry in its threefold form of bishops, presbyters and deacons can only be based on the unbroken apostolic succession, (...)’.596 Reeds in Lausanne was voor de orthodoxen het drievoudig ambt de enige legitieme ambtsvorm. Het is dan ook niet toevallig dat de basis van de eerste proefversies van dit gedeelte in de Lima-tekst ontstond in januari 1980, vijf maanden na een consultatie in Genève in augustus 1979 over de bisschop, een consultatie die op haar beurt grondig
595 Episkopé and Episcopate in Ecumenical
Perspective, 4.
596 H.N. Bates (ed.), Faith and Order. Proceedings
of the World Conference Lausanne, August 3-21, 1927,
470.
|316|
werd voorbereid in een apart overleg in juni 1979 van het secretariaat van Faith and Order met orthodoxe theologen met het oog op de revisie van de Accra-tekst.597 Verder mag ook aan de anglicanen gedacht worden als promotoren van de drievoudige ambtsstructuur. Zij hebben waarschijnlijk de term ‘threefold ministry’ binnen het vocabularium van de oecumenische beweging geïntroduceerd.598
5. Paragraaf 19 geeft ten slotte aan dat de geschiedenis ook geleerd heeft soepel om te gaan met deze drievoudige ambtsstructuur. Niet alleen doordat de praktische uitoefening van dat drievoudig ambt bleef evolueren na de derde eeuw, maar ook aangezien er momenten van crisis in de kerkgeschiedenis waren, waarop men het drievoudig patroon verliet, onder verwijzing naar andere modellen in het Nieuwe Testament en naar de bevoegdheid van de kerk om zich aan te passen aan de veranderende tijd.
6. Samenvattend constateren we het volgende:
a. Het Nieuwe Testament presenteert ons geen duidelijke
ambtsstructuur.
b. Reeds in de eerste eeuwen komt het drievoudige ambtspatroon
naar voren als een vrij algemeen aanvaarde ambtelijke
structuur.
c. Dit proces wordt gekwalificeerd als mede door de heilige Geest
geleid.
d. In de loop van de geschiedenis is soepel met dit model
omgegaan en zo nodig is het, in tijden van crisis, aan de kant
geschoven.
De conclusie van deze paragraaf is eenduidig: doorheen de
kerkgeschiedenis laat het drievoudige ambtspatroon zich
onmiskenbaar gelden als de belangrijkste ambtelijke
structurering.
Deze paragraaf roept een aantal vragen op. In de eerste plaats naar de verschuivingen in dat drievoudig patroon. Daarop geven de volgende paragrafen een antwoord. Nadat paragraaf 20 de oorspronkelijke vorm van het drievoudig ambt heeft beschreven, zet paragraaf 21 kort de ontwikkeling uiteen die dit patroon heeft doorgemaakt in de vroege kerk.
597 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 46-49 en 225-229.
598 J.K.S. Reid, ‘Reformed Responses to Baptism,
Eucharist and Ministry: A Commentary’, The Reformed
World 39 (1987) 5, 690 vermoedt dat de term een plaats kreeg
binnen het anglicaans vocabulair met de opkomst van ‘The Oxford
Movement’, en prominent werd toen de anglicanen protesteerden
tegen Leo XIII’s Apostolicae Curae uit 1896. Met het
begrip gaven ze aan dat hun ambt niet zonder betekenis was en een
gelijkaardige vorm had als dat van Rome.
|317|
20. It is important to be aware of the changes the threefold ministry has undergone in the history of the Church. In the earliest instances, where threefold ministry is mentioned, the reference is to the local eucharistic community. The bishop is the leader of the community. He was ordained and installed to proclaim the Word and preside over the celebration of the eucharist. He was surrounded by a college of presbyters and by deacons who assisted in his tasks. In this context the bishop’s ministry was a focus of unity within the whole community.
Paragraaf 20 beschrijft de aanvankelijke situatie, waarbij het
drievoudige ambt functioneerde in de context van een plaatselijke
eucharistie-vierende gemeenschap:
1. De bisschop, als verkondiger van het Woord en voorganger in de
eucharistie, is de leider van de gemeenschap.
2. Met het oog op deze taken is hij omringd door een college van
presbyters en diakens die hem assisteren.
3. Het is duidelijk dat vanaf de eerste fase de bisschop een
centrale rol vervult. Presbyters en diakens zijn slechts
assistenten. Rond hem verzamelt de geloofsgemeenschap, zodat hij
een centrum van eenheid is.
Twee dingen vallen op in de evolutie van de tekst van deze paragraaf. Ten eerste, de onzekerheid over de rol van de diakenen. Tot in de voorlaatste versie van Annecy in 1981 is er sprake van een aparte functie voor de diakenen, namelijk bevorderen van de diakonia van de gemeenschap. Maar deze taak vervalt nadat in de versie van november 1980 in Rome de diakenen bij de presbyters gevoegd zijn als assistenten van de bisschop. In de tweede plaats is in de definitieve versie van Lima in 1982 het accent op de eenheidsfunctie van de bisschop toegevoegd.599
21. Soon, however, the functions were modified. Bishops began increasingly to exercise episkopé over several local communities at the same time. In the first generation, apostles had exercised episkopé in the wider Church. Later Timothy and Titus are recorded to have fulfilled a function of episkopé in a given area. Later again this apostolic task is carried out in a new way by bishops. They provide a focus for unity in life and witness within areas comprising several eucharistic communities. As a consequence, presbyters and deacons are assigned new roles. The presbyters become leaders of the local eucharistic
599 Zie voor al deze wijzigingen C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 351.
|318|
community, and as assistants of the bishops, deacons receive responsibilities in the larger area.
Paragraaf 21 beschrijft de zich spoedig wijzigende situatie,
wanneer bisschoppen regionaal verantwoordelijk worden:
1. Bisschoppen nemen een episkopè-taak over
verschillende plaatselijke gemeenschappen tegelijkertijd waar. Ze
nemen hiermee een opdracht op zich die eerst door de apostelen en
later door figuren als Timoteüs en Titus werd uitgeoefend in een
bepaald gebied. Zij worden nu een focus van eenheid in leven en
getuigenis in een breder gebied.
2. De presbyters worden de leiders van de plaatselijke
eucharistische gemeenschap.
3. De diakenen, als assistenten van de bisschoppen, ontvangen
verantwoordelijkheden in het grotere gebied.
De beschrijving van deze evolutie leidt naar de volgende
conclusies en vragen:
1. De beschrijving van de historische ontwikkeling van de trits
bisschop-presbyter-diaken is sterk gefocust op de bisschop.
2. Welke verschuivingen er ook zijn, wat niet verandert, is de
symbolische eenheidsfunctie van in het bijzonder de bisschop.
Deze duiding van de historische ontwikkeling is consistent met de
beschrijving van de betekenis van het ambt als focus van eenheid
in het tweede hoofdstuk (§ 8 en § 14 en de commentaren bij § 13
en § 14).
3. Opvallend is de omschrijving van een plaatselijke christelijke
gemeenschap als ‘eucharistische gemeenschap’. Deze aanduiding
sluit aan bij de liturgische functie-omschrijving van de bisschop
als verkondiger van het Woord en voorganger bij de viering van de
eucharistie. De eenheidsfunctie van de bisschop wordt het meest
concreet zichtbaar en gesymboliseerd bij het voorgaan in de
eucharistieviering. De formulering is consistent met het
voorgaande hoofdstuk, met name paragraaf 14 en commentaar over de
centrale functie van de geordineerde ambtsdrager in de viering
van de eucharistie.
4. In een latere fase krijgen de bisschoppen een
episkopè-functie voor een groter gebied. Door het zo te
formuleren wordt duidelijk dat de term ‘bisschop’ zijn betekenis
ontleent aan zijn functie. De versie van juni 1980 in Genève
omschreef de taak nog als ‘a function of
oversight’,600 de latere versies kozen voor het
Griekse origineel om de nieuwtestamentische
600 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 352.
|319|
oorsprong beter te accentueren en om de concrete vertaling en
invulling open te kunnen laten.
5. De tekst zegt dat oorspronkelijk de apostelen deze
opzienersfunctie over een breder gebied waarnamen. Dat is niet in
tegenspraak met wat in de paragrafen 9 en 10 staat, maar het
wordt daar ook niet uitdrukkelijk vermeld.
6. Tegenover de heldere taakinvulling van de bisschoppen in de
oorspronkelijke situatie, valt de niet-gespecificeerde
functie-omschrijving op van presbyters en diakenen. Speelt hier
historische onzekerheid? Vooral de functie van de diaken blijft
onhelder. De diakenen worden assistenten van de bisschoppen
genoemd. Maar zijn de presbyters dat ook niet? En wat betekent
‘verantwoordelijkheden ontvangen in een groter gebied’? Welke
verantwoordelijkheden? Welke ‘grotere gebieden’?
7. In een latere fase wordt het gebied waarvoor de bisschop
verantwoordelijk is groter. Daardoor verschuift ook de taak van
presbyters en diakenen. De presbyter neemt op plaatselijk vlak de
plaats in van de bisschop. Hij wordt op zijn beurt de leider van
de plaatselijke gemeente.
Bij paragraaf 21 hoort een uitgebreid exegetisch commentaar.
Commentary (21)
The earliest Church knew both the travelling ministry of such
missionaries as Paul and the local ministry of leadership in
places where the Gospel was received. At local level,
organizational patterns appear to have varied according to
circumstances. The Acts of the Apostles mention for Jerusalem the
Twelve and the Seven, and later James and the elders; and for
Antioch, prophets and teachers (Acts 6: 1-6; 15: 13-22; 13: 1).
The letters to Corinth speak of apostles, prophets and teachers
(I Cor. 12: 28); so too does the letter to the Romans, which also
speaks of deacons or assistants (Rom. 16: 1). In Philippi, the
secular terms episkopoi and diakonoi were
together used for Christian ministers (Phil. 1: 1). Several of
these ministries are ascribed to both women and men. While some
were appointed by the laying on of hands, there is no indication
of this procedure in other cases. Whatever their names, the
purpose of these ministries was to proclaim the Word of God, to
transmit and safeguard the original content of the Gospel, to
feed and strengthen the faith, discipline and service of the
Christian communities, and to protect and foster unity within and
among them. These have been the constant duties of ministry
throughout the developments and crises of Christian history.
|320|
Deze paragraaf geeft zowel een overzicht van variëteiten in de
terminologie in de nieuwtestamentische ambtspatronen, als een
aanduiding van wat permanent blijft:
1. Op de eerste plaats is er het onderscheid tussen rondtrekkende
en plaatselijke ambten.601
2. Verder verschilt op plaatselijk vlak het organisatiepatroon
naargelang de situatie.602 Vandaar de verschillen
tussen Jeruzalem, Antiochië, Corinthe, Rome, Philippi.
3. Verscheidene van deze ambten worden zowel aan mannen als aan
vrouwen toegekend.
4. Soms is er sprake van handoplegging, soms ontbreekt deze
procedure.
5. Tot slot wordt gewezen op de functies die constant zijn
gebleven door de tijd heen. Deze taken komen overeen met de
beschrijvingen uit het tweede hoofdstuk van de Lima-tekst.
Het is bevreemdend dat deze exegetische paragraaf slechts een commentaar is. Dit overzicht geeft zowel de variatie als de constanten. Was het niet overtuigender geweest om deze paragraaf met schriftuurlijke varianten en constanten tot uitgangspunt te nemen bij dit subdeel?
22. Although there is no single New Testament pattern, although the Spirit has many times led the Church to adapt its ministries to contextual needs, and although other forms of the ordained ministry have been blessed with the gifts of the Holy Spirit, nevertheless the threefold ministry of bishop, presbyter and deacon may serve today as an expression of the unity we seek and also as a means for achieving it. Historically, it is true to say, the threefold ministry became the generally accepted pattern in the Church of the early centuries and is still retained
601 In de eerste versies van januari 1980 is
nog sprake van de tegenstelling tussen beide groepen: ‘The New
Testament reflects a certain tension between the local church
leaders en missionaries like Paul, sent out to the Greek-Roman
world.’ Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 221.
602 In de versies van januari 1980 worden die
omstandigheden slechts onderscheiden als ‘hellenist and jewish
circumstances’. Dit beperkend onderscheid is allicht weggelaten
omdat er waarschijnlijk veel meer plaatselijke situaties
speelden, dan alleen het verschil tussen joodse en hellenistische
achtergronden. Anderzijds is het weglaten van dit onderscheid
toch niet helemaal winst omdat in de historische studies
betreffende de verschillende ambtspatronen dit onderscheid toch
steeds terugkomt als fundamenteel, namelijk gebaseerd op joodse
tradities of op heidense bestuursvormen. Door het weglaten van
dit onderscheid verdwijnt dan ook een mogelijkheid om de vraag
verder te stellen naar het belang van oudtestamentische
ambtspatronen voor het nieuwtestamentische ambt en zijn latere
ontwikkelingen.
|321|
today by many churches. In the fulfilment of their mission and service the churches need people who in different ways express and perform the tasks of the ordained ministry in its diaconal, presbyteral and episcopal aspects and functions.
Paragraaf 22 suggereert een les uit de geschiedenis voor deze
tijd:
1. Is tot nu toe de toon van dit hoofdstuk descriptief, dan
verandert dit in paragraaf 22. Bij alle exegetische en
kerkhistorische relativering, is de commissie ervan overtuigd dat
het drievoudige ambtspatroon van bisschop, presbyter en diaken in
deze tijd zou kunnen dienen als een uitdrukking van de gezochte
eenheid en als middel om die te bereiken.
2. De commissie ziet er het beste model in om de zichtbare
kerkelijke eenheid te bevorderen. Het gaat in de gezochte eenheid
niet in de eerste plaats om het vinden van een gemeenschappelijke
ambtelijke structuur, maar om het naar voren schuiven van een
ambtelijk patroon dat gericht is op de bevordering van deze
eenheid. Het ambt wordt hier principieel benaderd als
eenheidsscheppend orgaan.
3. De paragraaf geeft nog twee redenen om de aanbeveling tot het
drievoudige ambt te staven. Ten eerste de actuele ervaringen van
vele kerken die met dit patroon werken. Ten tweede de soepelheid
van dit model om de verscheidenheid aan ambtelijke functies en
aspecten een plaats te geven. De kerken hebben permanent nood aan
mensen die op verschillende wijzen de taken van het geordineerde
ambt in zijn diaconale, presbyterale en episcopale aspecten en
functies uitdrukking geven en uitvoeren.
4. Ook hier is er sprake van een combinatie van functionele en
symbolische benaderingen. Er zijn niet alleen diaconale,
presbyterale en episcopale functies maar ook dito ‘aspecten’. En
deze verscheidenheid aan taken moet niet alleen worden uitgevoerd
maar ook worden ‘uitgedrukt’.603 A.H.C. van Eijk merkt
op dat deze formulering de klassieke definitie van een sacrament
als teken en instrument in herinnering roept.604
5. Het blijft onduidelijk wat die taken inhouden. Ze zijn tot nu
toe niet gedefinieerd. Alleen bij de episcopale functie werd dat
min of meer duidelijk bij de beschrijving van de historische
groei van dit ambt.
603 Zie het commentaar van C.T. Gromada,
The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 358:
‘And these people “express” as well as “perform” the
tasks of the ordained ministry in its diaconal, presbyteral and
episcopal aspects and functions.’ Thus “being” as well
as “doing” or “functioning” is deemed important and
sacramentality is emphasized.’
604 A.H.C. van Eijk, ‘Ecumenical Convergence on
Episcopal Ministry’, Bijdragen. Tijdschrift voor filosofie en
theologie 47 (1986) 3, 239.
|322|
23. The Church as the body of Christ and the eschatological people of God is constituted by the Holy Spirit through a diversity of gifts or ministries. Among these gifts a ministry of episkopé is necessary to express and safeguard the unity of the body. Every church needs this ministry of unity in some form in order to be the Church of God, the one body of Christ, a sign of the unity of all in the Kingdom.
Deze paragraaf richt zich op de noodzaak van de episkopè-functie binnen het drievoudige ambtspatroon. Uitgangspunt is de kerk als lichaam van Christus en als eschatologisch volk van God. Voor beide beelden geldt het motto ‘eenheid in verscheidenheid’. De verscheidenheid, die zich openbaart in een verscheidenheid aan gaven en ambten, vraagt juist een dienst605 om de eenheid uit te drukken en te bewaren in het éne lichaam van Christus, als symbool van de eenheid van allen in het Rijk Gods. Deze dienst/ambt van eenheid wijst naar de toekomst. Hoe kunnen we nu worden wat wij zijn als kerk in Christus? Hoe kunnen we nu worden waartoe wij als kerk geroepen zijn door Christus?
De paragraaf kreeg pas zijn definitieve vorm tijdens de vergadering in Lima in 1982. Tot en met de voorlaatste versie begon deze paragraaf met de vraag: ‘How can this threefold form be adapted for the Church today?’ De paragraaf stond dus in het teken van de blijvende betekenis van het drievoudige ambt. De argumentatie was ook anders. Waar eerst de roeping van de kerk tot effectief getuigenis in de wereld centraal stond,606 wordt in de definitieve versie gefocust op een dienst van episkopè, met als voornaamste functie het bewaken van de eenheid. In feite is dus op de slotvergadering in Lima nog een volledig nieuwe paragraaf ontstaan. Ook hieruit blijkt dat dit hele subdeel over de drievoudige ambtsstructuur vooral in het teken staat van het bewaren van de eenheid.
24. The threefold pattern stands evidently in need of reform. In some churches the collegial dimension of leadership in the eucharistic
605 De officiële Nederlandse versie vertaalt
‘ministry’ hier met ‘ambt’, maar het is nog maar de vraag of deze
keuze hier genoeg recht doet aan de dubbelheid van het Engelse
begrip. Juist in het vervolg van de functionelere toonzetting in
de vorige paragraaf is er ook veel te zeggen voor een vertaling
van ‘ministry’ met ‘dienst’ in deze paragraaf. Door te snel door
te vertalen naar ‘ambt’ gaat de winst verloren die in de
oecumenische ambtsdiscussie is gemaakt met het onderscheid tussen
de episkopè-functie en de persoonlijke ambtelijke
invulling in de figuur van de bisschop.
606 ‘The primary issue is not that some churches, for
the sake of unity, should return to the traditional pattern but
rather that all churches are called upon to give the fullest
possible expression to its potential with a view to a more
effective witness of the Church in the world.’ C.T. Gromada,
The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’,
355.
|323|
community has suffered diminution. In others, the function of deacons has been reduced to an assistant role in the celebration of the liturgy: they have ceased to fulfill any function with regard to the diaconal witness of the Church. In general, the relation of the presbyterate to the episcopal ministry has been discussed throughout the centuries, and the degree of the presbyter’s participation in the episcopal ministry is still for many an unresolved question of far-reaching ecumenical importance. In some cases, churches which have not formally kept the threefold form have, in fact, maintained certain of its original patterns.
Paragraaf 24 verbreedt de aandacht opnieuw naar het drievoudige ambt en cirkelt rond de evidente noodzaak dit ambt te hervormen. Deze paragraaf was oorspronkelijk een commentaar bij de vorige paragraaf, maar kreeg meer gewicht door hem onder te brengen in de hoofdtekst als een aparte paragraaf, in de definitieve versie van Lima 1982.607
Drie knelpunten, afhankelijk van de kerkelijke structurering,
worden beschreven:
1. De collegiale dimensie van het leiderschap in de
eucharistische gemeenschap.608
2. De reductie van de functie van de diaken tot liturgische
assistentie, ten koste van de diaconale, sociale taak.
3. De relatie tussen presbyteraat en episcopaat, in het bijzonder
de mate van participatie van de presbyters in de
opzienersdiensttaak of in het episcopaal ambt.609 Dit
derde knelpunt is pas toegevoegd in de definitieve versie van
Lima 1982. Deze zin kwam er na tussenkomsten van protestantse
theologen, die beducht waren dat de keuze voor het drievoudige
ambtspatroon meteen
607 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 355.
608 Het is opvallend hoe gezocht wordt naar een steeds
adequatere formulering van het manco in het collegiaal
functioneren van de kerken. In de versie van Genève juni 1980
heet het nog: ‘In some, the college of elders in the local
eucharistic community has disappeared’. Deze formulering had al
nadeel dat te veel werd gefocust op één ambtsvorm en te weinig op
datgene waar het uitdrukking van wil zijn, namelijk het
collegiaal bestuur van de plaatselijke kerk.
609 Het is onduidelijk of de uitdrukking ‘episcopal
ministry’ verwijst naar de functie van episkopè of naar
het ambt van de bisschop. De officiële Nederlandse vertaling
kiest voor ‘episcopaal ambt’. Het roept een formulering op van
het Tweede Vaticaans Concilie, waar in PO 7 sprake is van de
deelname van de priesters aan het ambt van de bisschoppen, ‘(...)
participatione ministerii episcopalis, quae Presbyteris per
sacramentum Ordinis et missionem canonicam confertur.’ Een
vertaling gericht op de functie is evenwel ook mogelijk. De vraag
is dan in hoeverre de presbyters deel hebben aan de taak, de
functie van opzicht.
|324|
ook de hele controverse rondom de relatie episcopaat-presbyteraat
zou meebrengen.610
Ten slotte wordt aangegeven dat in sommige gevallen, kerken, die
formeel niet het drievoudig patroon bewaard hebben, inhoudelijk
bepaalde aspecten kunnen behouden hebben.611
25. The traditional threefold pattern thus raises questions for all the churches. Churches maintaining the threefold pattern will need to ask how its potential can be fully developed for the most effective witness of the Church in this world. In this task churches not having the threefold pattern should also participate. They will further need to ask themselves whether the threefold pattern as developed does not have a powerful claim to be accepted by them.
Paragraaf 25 vormt de afronding van dit onderdeel. De
argumentatie, die geleid heeft tot een keuze voor de dominante,
drievoudige ambtsstructuur van de vroege kerk, leidt tot een
opdracht aan alle kerken. Ook deze paragraaf is nog toegevoegd op
het laatste moment, bij de vorming van de definitieve versie van
1982.
1. Kerken, die het drievoudige ambt bewaard hebben, worden
gevraagd het potentieel van deze structuur te optimaliseren met
het oog op het getuigenis in de wereld. Hierbij kunnen de kerken
zonder drievoudig ambtspatroon van dienst zijn.
2. Kerken zonder deze ordening wordt gevraagd te overwegen of dit
patroon, zoals uiteengezet,612 geen krachtige
aanspraak maakt op acceptatie.
Ligt in de vorige paragrafen de wervende kracht voor het drievoudige ambt vooral in de potentie tot versterking van de eenheid binnen de kerken, dan ligt de klemtoon hier op de mogelijkheid een effectiever getuigenis in de wereld te bieden. Alhoewel, volgens de theologie van de Wereldraad, eenheid-tussen-de-kerken en effectief-getuigenis in elkaars verlengde liggen,
610 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 372, die verwijst naar reacties van
W. Pannenberg, G. Gassmann en F. Torrance.
611 L.S. Mudge, ‘A Reformed Theologian Views the BEM
Documents’, The Reformed World 37 (1985) 5, 136 is van
oordeel dat onder andere gereformeerde kerken met hun drievoudig
ambtspatroon op het niveau van de plaatselijke gemeenten aspecten
bewaard hebben van het historische drievoudig ambt.
612 Het is niet helemaal duidelijk wat bedoeld wordt
met ‘as developed’. Verwijst het naar het historisch proces
waarin het drievoudige patroon zich heeft ontwikkeld, of verwijst
het naar de ontvouwde voorstelling in deze tekst? De officiële
Nederlandse vertaling kiest voor de eerste mogelijkheid. Maar ook
de tweede betekenis lijkt ons mogelijk. De uitstraling van het
drievoudige patroon naar de kerken zonder deze ordening kan
ontstaan door de wijze waarop de Lima-verklaring nieuwe
mogelijkheden presenteert in deze ordening.
|325|
zijn ze toch niet hetzelfde. In deze laatste paragraaf klinkt opnieuw iets door van het missionaire elan van het inleidende hoofdstuk.
Samenvattend komen wij tot de conclusie dat het Lima-rapport een pleidooi houdt voor het in de vroege kerk gegroeide drievoudige ambtspatroon bisschop-presbyter-diaken. Het centrale argument is de overtuiging dat deze structurering en personalisering de grootste stimulans vormen voor de eenheid in het kader van de missie van de kerk.
Vooral de kerken die stammen uit de Reformatie en de vrije kerken hebben het duidelijk moeilijk met dit gedeelte. Toch zijn er duidelijk accentsverschillen in de kritiek, naar gelang van de traditie waaruit ze stammen. In plaats van alleen te putten uit de bedenkingen vanuit de gereformeerde traditie, hebben we daarom breder ook andere kerken met wortels in de Reformatie geraadpleegd. Op deze wijze licht de specifieke gereformeerde kritiek sterker op. Bij sommige kerken is er de bereidheid om deze drievoudige ambtsstructuur te overwegen, andere kerken hebben dan weer veel kritische bedenkingen en soms is er sprake van een ondubbelzinnige verwerping van het voorstel. Waar situeren zich de problemen?
1. Over het belang van de ambtelijke structurering.
Sommigen begrijpen niet waarom men dit structuurvoorstel in een oecumenische ambtstekst inbrengt. Ambtelijke structuren zijn geen zaak die tot het ‘esse’ van het ambt behoren, maar slechts tot het ‘bene esse’. Het zijn uiteindelijk slechts adiaphora, zaken van ordening. Vanuit een functionele benadering is het vervullen van de functies essentieel en niet de contingente structuren.613
613 Zie bv. het antwoord van de (Lutherse) Kerk van Noorwegen in Churches respond to BEM, vol. II, 120: ‘(...) a corresponding structuring of the pastoral and diaconal ministry of the church rest, however, in our view, primarily on the basis of practical-theological considerations. We therefore cannot see that the threefold division of the office of ministry can be described any principal theological importance. It is not intrinsic to the nature of the church that its ministry be divided into the three categories of bishop, presbyter, and deacon.’ Zie verder het antwoord van The Lutheran Church-Missouri Synod in Churches respond to BEM, vol. III, 138-139 en The American Lutheran Church in Churches respond to BEM, vol. II, 83. De Evangelische Kerk van Westphalen, Churches respond to BEM, vol. IV, 147 drukt het als volgt uit: ‘(...) one should make a clear distinction between the theological and the structural levels. We are one in the “ministry of reconciliation”. Freedom, on the other hand, should be allowed to reign where structures are concerned. If the apostolic tradition in the sense of a succession of word and sacrament is the common basis (§ 34), it should be possible for the churches to ➝
|326|
Onbegrip rondom de noodzaak tot nadenken over de gediversifieerde structurering van het ambt komt vooral van lutherse zijde en minder of niet van gereformeerde kant. Dit is mede veroorzaak door het feit dat in de gereformeerde traditie meer in nagedacht over de pluriforme ambtelijke structurering, zoals vooral blijkt uit de uitgebreide behandeling van dit onderwerp door Calvijn in het vierde boek van zijn Institutie.
Bij nader toezien blijkt dat de Lima-verklaring geen uitspraak doet over de wezensnoodzaak van het drievoudige ambt. Verder dan het aanstippen van de ‘mede-leiding’ van de Heilige Geest in de structuurontwikkelingen van de tweede en de derde eeuw gaat de tekst niet. Het toevoegen van een extra hoofdstuk over de structuur van het ambt lijkt juist door functionele overwegingen ingegeven, namelijk om de breedte van episcopale, presbyterale en diaconale functies structureel meer kansen te geven en in het bijzonder de eenheidsopdracht van de kerk te bewaren en te bevorderen.
2. Over het vermogen van ambtelijke structuren om eenheid te bevorderen.
Wordt de eenheidsbewerkende kracht van de drievoudige ambtsstructuur en in het bijzonder van het bisschopsambt niet overschat? Verschillende kerken wijzen erop, dat voor hen een overeenkomst over een specifiek ambtspatroon niet noodzakelijk is voor de eenheid van de kerk.614 Daarbij komt, als les uit de geschiedenis van de Reformatie, dat precies het bisschopsambt een hinderpaal kan vormen voor kerkelijke eenheid. Deze pijnlijke ervaring is niet vergeten. Ook deze structuur en in het bijzonder het slecht functioneren van bisschoppen kan de verkondiging van het Woord dwarsbomen en daardoor de eenheid van de kerk ondermijnen. Anderen voegen daaraan toe dat het bewaren van de eenheid een verantwoordelijkheid is van de hele geloofsgemeenschap.615 Daartegenover staat dan weer de mening dat een bisschopsambt grote winst zou kunnen betekenen voor de vaak sterk verdeelde gereformeerde kerken.616
In zijn antwoord verklaart de commissie, dat het bezit of het aannemen van het drievoudige ambtspatroon voor haar geen onmisbare voorwaarde is voor eenheid, maar slechts een middel tot dit doel.617 Ook later, bij het voorstel tot wederzijdse ambtserkenning, zal het voorstel voor het drievoudige
➝ recognize each other independently of the structure of
their ministries (...)’.
614 Zie bv. het antwoord van de Federatie van
Evangelische kerken in de DDR in Churches respond to
BEM, vol. V, 141.
615 Zie bv. het antwoord van de Verenigde Protestantse
Kerk in België, Churches respond to BEM, vol. III,
176.
616 Zie bv. het antwoord van de Evangelische Kerk van
Westphalen, Churches respond to BEM, vol. IV,
146-147.
617 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
125.
|327|
ambt niet te nemen of te laten zijn. Verder benadrukt de commissie in verwijzing naar paragraaf 24 dat zij zich bewust is, dat ook de bestaande drievoudige ambtsstructuren nood hebben aan hervorming.
3. Over het gebrek aan structurele pluriformiteit en over het ontbreken van de ouderling.
Sommige kerken vrezen dat de keuze voor het drievoudig ambtspatroon de rijke variatie aan institutionele ambtsvormen, die reeds terug te vinden is in het nieuwtestamentische getuigenis en die tot op de dag van vandaag bestaat, zal ondermijnen.618 Met name de kerken en een aantal theologen uit de gereformeerde traditie zijn daarbij zeer teleurgesteld dat de ouderling uit hun synodaal-presbyteriale kerkorde geen plaats heeft gekregen.619
De commissie antwoordt hierop dat haar pleidooi voor het drievoudige ambt niet gericht is tegen de institutionele ambtelijke verscheidenheid. Zij staaft haar mening met een verwijzing naar paragraaf 7b en naar paragrafen 32-33 waar andere bedieningen en institutionele vormen een positieve vermelding krijgen. Er is dan ook tussen de kerken geen fundamenteel meningsverschil over de noodzaak aan ruimte voor andere vormen van ambt. Immers, zij zijn door God geschonken en zijn geschikte uitdrukkingen van de veelvoudige apostolische zending van het hele volk van God.
618 Zie bv. het antwoord van de Federatie van
Evangelische Kerken in de DDR, Churches respond to BEM,
vol. V, 141: ‘Another ground for our misgivings about the concept
of a basic threefold pattern of ministry is in particular that
this concept can lead to a curtailment and limitation of the
variety of ministries. This can happen, too, both as to the
wealth of gifts and services referred to in the New Testament
(Rom. 12 and 1 Cor. 12) and the variety of services and
ministries found today in our own and other churches (for
example, catechists and others in the ministry of preaching,
church musicians, women parish assistants, etc.).’ Zie ook het
antwoord van de Evangelisch Lutherse Kerk in Oldenburg,
Churches respond to BEM, vol. IV, 79.
619 Zie bv. de reacties van de United Reformed Church
in the United Kingdom, Churches respond to BEM, vol. I,
107, the Church of Scotland, Churches respond to BEM,
vol. I, 96 en de Presbyterian Church in Canada, Churches
respond to BEM, vol. II, 157. H. Berkhof, ‘De lacune in het
ambtsrapport van Lima’, In de Waagschaal nieuwe jaargang
12 (1983-1984) 22, 674-678, noemt het ontbreken van de ouderling
de grote lacune. Berkhof is boos. Enerzijds vraagt hij zich af of
de gereformeerde leden van Faith and Order hebben zitten
slapen tijdens de vergaderingen. Anderzijds geeft hij toe dat de
plaats van de ouderling in de kerken van de gereformeerde
confessie nooit duidelijk en eenstemmig is geweest. Zie verder
nog A.J. Bronkhorst, ‘Kroniek’, Kerk en Theologie 36
(1985) 1, 45-50 die zich na het weglaten van de gereformeerde
ouderling in het Lima-rapport nog eens door de bijbelse
argumenten van Calvijn en door e belijdenisgeschriften laat
inspireren om een nieuw pleidooi te houden voor de ouderling. We
betwijfelen vanuit onze eigen analyse in het vorige deel van onze
studie of Bronkhorst zich wel gefundeerd op Calvijn en de
belijdenisgeschriften kan beroepen. Verder is het jammer dat hij
niet echt in gesprek gaat met de Lima-tekst zelf.
|328|
Vervolgens geeft de commissie toe: ‘Attention should have been given in BEM to the ministerial functions of, e.g., elders in the Reformed/Presbyterian tradition, which express the participation of the community in the preaching of the word, the celebration of the sacraments and the leadership of the church (cf. M. 27).’620 In feite erkent de commissie dat ze een vergissing gemaakt heeft. Op zijn minst van strategische aard. Zelfs in de voorlaatste proefversie voor de definitieve tekst van Lima kregen ze nog een plaats. De commissie heeft er achteraf spijt over dat ze dit specifiek gereformeerde ambt nergens vermeld heeft in haar ambtsgedeelte. Ze legt daarna uit waarom ze uiteindelijk besloot de ouderling weg te laten uit dit gedeelte: ‘The position of such ministers, however, with regard to the ordained ministry is unclear, as it is evidenced in the responses, precisely in those churches, which have introduced those functions at or after the Reformation.’621 Ze geeft verder aan dat deze problematiek ook speelt bij niet-geordineerde diakenen.
De onduidelijkheid die binnen de gereformeerde traditie leeft betreffende de status van het ouderlingenambt, maakt de keuze van de commissie voor het weglaten van dit ambt begrijpelijk. Toch had het vermelden van deze onzekerheid in de Lima-tekst kunnen voorkomen dat heel wat gereformeerde kerken achterbleven met de overtuiging dat hun ouderlingenambt, dat ze als een volwaardig ambt naast het ambt van dienaar van het Woord beschouwen, in het oecumenisch forum niet ernstig wordt genomen. Verder blijkt ook weer hier hoe fundamenteel de keuze voor een door de ordinatie gekwalificeerd ambt is. Niet het ontbreken van de ouderling, maar de principiële keuze voor een katholieke ambtsopvatting in het Lima-rapport had de gereformeerde traditie te denken moeten geven.
4. Over één of meerdere geordineerde ambten.
Een volgende kritiek, waarop de commissie antwoordt, betreft het principe van één of meerdere geordineerde ambten. Zo kent men binnen de lutherse traditie alleen het ‘openbaar ambt van Woord en sacrament’.622 Maar ook in de presbyteriaanse traditie623 en in de vrije kerken kent men soms maar één
620 Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 125.
621 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
125-126.
622 Hier wordt o.a. uitdrukkelijk op gewezen door de
Kerk van Zweden, Churches respond to BEM, vol. II, 138,
de Evangelisch-Lutherse Kerk van Finland, Churches respond to
BEM, vol. III, 123, en de Evangelische Lutherse Kerk in het
Koninkrijk der Nederlanden, Churches respond to BEM,
vol. V, 22.
623 Zoals bv. blijkt uit het antwoord van de
Presbyteriaanse Kerk in Cameroen, Churches respond to
BEM, vol. I, 82-84: ‘We recognize in the Presbyterian Church
in Cameron the one ordained ministry of the pastor. (...) We as a
church have no bishops. We have the ordained ministry of the
pastor. We have elders who are not ordained but dedicated at a
➝
|329|
geordineerd ambt, namelijk dat van herder in de plaatselijke geloofsgemeenschap. Ze accepteren een zekere differentiatie in dit ene ambt en vele kerken zijn zelfs bereid omwille van de kerkelijke eenheid het drievoudige patroon te aanvaarden op voorwaarde dat de bisschopsordinatie dan maar niet wordt voorgesteld als van een hogere graad en op voorwaarde dat de functie van de geordineerde diaken wordt verduidelijkt. De commissie wijst er in haar antwoord op dat deze houding niet zo ver staat van de kerken die het drievoudige ambt hebben bewaard, waar er ook slechts één sacrament van de ordinatie is en één ordo ministerii, met diverse riten en functies. In het bijzonder wordt gewezen op de formulering van het Tweede Vaticaans Concilie waar de ‘plenitudo’ — volheid van de bisschopsordinatie —, niet ten koste gaat van de ‘perfectio’ — volledigheid van de andere ambtelijke ordinaties —.624
De meeste kerken van de gereformeerde traditie hebben geen probleem met een onderscheid tussen verschillende ambten, zelfs niet met een drievoudig ambtspatroon.625 Dat is juist één van de vernieuwingen die Calvijn, in het spoor van Bucer, teweegbracht in het denken over het ambt in het kader van de Reformatie. Verschillende functies leiden tot verschillende ambten. Calvijn wist zich in deze ambtelijke differentiatie geïnspireerd door de Schrift. Voor hem kristalliseerde deze verscheidenheid in het ambtelijk functioneren zelf reeds uit tot één model met een onderscheid in meerdere ambten. Wat meer is, Calvijn staat in Institutie IV,IV uitvoerige stil bij het drievoudige ambtspatroon in de vroege kerk. Hij slooft zich uit om te bewijzen dat zijn ambtelijke structurering in Genève aansluit bij de ambtelijke structurering in de vroege kerk. Hij zag minder, dan wij in deze tijd, een verschil tussen het bijbels getuigenis en de evolutie in de kerk van de eerste eeuwen.
5. Over de relatie Schrift-traditie.
Bij de ontwikkeling van de argumentatie rondom de drievoudige ambtsstructuur, gaat de Lima-tekst uit van de historische ontwikkelingen in de tweede en de derde eeuw, die zich uitkristalliseerden in een drievoudig patroon.
➝ special ceremony before they start serving as elders.
For administrative purposes of the church, the moderator and
synod clerk (both ordained pastors) are the two highest officers
in our church.’
624 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
126.
625 Zie bv. het antwoord van de Zwitserse Protestantse
Kerk Federatie, Churches respond to BEM, vol. VI, 84:
‘The threefold form of the ministry such as is known locally in
Reformed tradition and practice is one of the possible ways of
expressing the diversity that exists here. It leads to
recognition of a diversity of ministries which is necessary for
the life of the churches.’
|330|
Vele kerken met wortels in de Reformatie hebben het moeilijk met deze benadering. Ze zijn van oordeel dat op deze manier een bepaalde periode in de kerkgeschiedenis normatieve kracht wordt verleend.626 Waarom krijgt deze periode meer gewicht dan bijvoorbeeld de zestiende eeuw, toen de Reformatie in Europa haar beslag kreeg? Heeft de Heilige Geest krachtiger gewerkt in de eerste eeuwen dan in de zestiende eeuw?627 Ze horen ook een tegenstelling in het nieuwtestamentische uitgangspunt van paragraaf 19 over de verscheidenheid in ambtelijke structurering en het voorstel om tot een gemeenschappelijke drievoudige ambtsstructuur te komen in paragraaf 22 op basis van een historische argumentatie.628 Heeft de Schrift dan geen voorrang op de traditie? Moeten latere ontwikkelingen niet telkens getoetst worden aan de Schrift?629 Sommige kerken hebben vragen bij de kritiekloze beschrijving in de paragrafen 20 en 21 van de verschuivingen in het model van het drievoudig ambt in de tweede en de derde eeuw.630 Concreet blijkt
626 Zie bv. het negatieve oordeel hierover in
het gezamenlijk antwoord van de Nederlandse Hervormde Kerk en de
Gereformeerde Kerken in Nederland, Churches respond to
BEM, vol. IV, 107: ‘The most important reason is that the
historical development towards a generally more acceptable
pattern of ministries, in particular towards the threefold office
of bishop, presbyter and deacon, gains a normative influence
which a historical development should not be given. As a result
the suggestion, that the threefold ministry be accepted as an
“expression of the unity we seek and also as a means of achieving
it’ (§ 22), takes on a surplus value which then makes its
acceptance more difficult. (...) the dominant thought behind the
recognition of ministry remains the communal bond with a
historical fact.’ Ook het antwoord van de Zwitserse Protestantse
Kerk Federatie is duidelijk in Churches respond to BEM,
vol. IV, 85: ‘The way BEM appeals to history in order to present
the traditional threefold ministry as normative seems to us to
limit unduly the range of possibilities in this field.’
627 Zie bv. het antwoord van The United Reformed
Church in the United Kingdom, Churches respond to BEM,
vol. I, 104: ‘Thus is it not clear why the Spirit might not have
been as much at work in the breakdown of the threefold pattern in
the sixteenth and seventeenth centuries as in the creation of it
in the second and third.’
628 Zie bv. het antwoord van de Kerk van Zweden,
Churches respond to BEM, vol. II, 137, het antwoord van
de Evangelisch Lutherse Kerk in Oldenburg, Churches respond
to BEM, vol. IV, 79, en het antwoord van de Verenigde
Protestantse Kerk in België, Churches respond to BEM,
vol. III, 175, waar sprake is van een tegenstelling tussen de
paragrafen 19 en 22 die ‘completely illogical’ is.
629 Zie bv. uitvoerig over deze vragen in verband met
het ambtsgedeelte de Presbyteriaanse Kerk in Iederland,
Churches respond to BEM, vol. III, 215-216 en verder het
antwoord van de Waldensische Evangelische Kerk van de rivier
Plate (Uruguay), Churches respond to BEM, vol. IV,
125.
630 Zie bv. het antwoord van de Verenigde Protestantse
Kerk in België, Churches respond to BEM, vol. III, 175
waar wordt gewezen op de invloed van de machtsstructuren van het
Romeinse Keizerrijk, de slotopmerking in het antwoord van de
Evangelische Kerk van de Tsjechische Broeders, Churches
respond to BEM, vol. IV, 117 en de kritische reflectie van
de Presbyteriaanse Kerk in Ierland, Churches respond to
BEM, vol. III, 216.
|331|
hier hoe de oecumenische hermeneutiek, die in Montreal in 1963 is uitgewerkt rondom Schrift, Traditie en tradities, de traditionele hermeneutische controverse niet heeft overwonnen.
1. Over de redenen waarom het drievoudig ambt niet overtuigt.
Vele kerken met wortels in de Reformatie, en in het bijzonder ook kerken uit de gereformeerde traditie, lijken bereid een welwillende houding aan te nemen ten opzicht van het voorstel voor een gemeenschappelijke drievoudige ambtsstructuur met het oog op de eenheid van de kerken. Maar ze worden door de aangereikte argumentatie niet overtuigd: bijbels niet genoeg gefundeerd, theologisch ontoereikend gewogen en onvoldoende aansluitend bij de actuele uitdagingen van deze tijd.631
Hun oordeel is naar onze overtuiging juist. Het drievoudige ambtspatroon biedt geen antwoord op de vragen en noden van de gereformeerde ambtstheologie voor de huidige tijd. We zetten onze eigen argumenten op een rij:
a. De historische argumentatie is wankel, omdat het drievoudig ambtspatroon in de tweede eeuw iets heel anders is dan de drievoudige structuur van de vierde eeuw. In het eerste geval gaat het om een structuurpatroon voor de plaatselijke vierende gemeenschap, in het tweede geval betreft het een organisatievorm van de regionale kerkstructuren. Er is wel een historische band tussen de twee vormen, maar het gaat om twee heel verschillende grootheden, namelijk een structuurpatroon op verschillende niveaus met verschillende functies. Het structuurpatroon van het eerste niveau is niet gekopieerd naar een tweede niveau, maar heeft zich uitgestrekt over een tweede niveau, waardoor de structuur van het eerste niveau wel moest veranderen. We lezen in de geschiedenis van de kerken van de eerste eeuwen op het punt van de drievoudige ambtsstructuur geen eenvormigheid, maar creativiteit, die inspeelt op telkens nieuwe situaties, niveaus en contexten.
631 Zie bv. het antwoord van The Church of Scotland, Churches respond to BEM, vol. I, 96: ‘The significance of the three-fold pattern of ministry both as work of the Spirit and as unitive is overstated and the case for it is not made; ambiguities of terminology and diversities of practice over time and space are elided.’ Verder het antwoord van The Union of Welsh Independents, Churches respond to BEM, vol. III, 279 over de argumentatie in de paragrafen 19 tot 25: ‘Here theological argument is abandoned and there is no attempt to discuss the biblical evidence. The only reason given here for commending the threefold ministry is that it could promote the unity of the church. Of course it could — provided everyone accepts it! But on what theological grounds should they accept it?’
|332|
De historische argumentatie is nog om een tweede reden betwistbaar. De groei van het drievoudig ambtspatroon van de tweede eeuw naar dat van de vierde eeuw wordt in paragrafen 21 en 22 in neutrale en/of positieve termen beschreven. Toch is deze kerkelijke evolutie zeker ook in de hand gewerkt door de gewijzigde maatschappelijke context waarin het christendom groeide. In dit verband moet expliciet de evolutie naar het Constantijns christendom genoemd worden, waardoor de overheid een grotere greep kreeg op de leiding van de kerk en haar ambtelijke structurering. Doordat deze politieke factor en mogelijke andere invloeden en manipulaties niet vermeld worden, en elke ideologiekritische reflex ontbreekt, valt de formulering van de evolutie naïef positief uit.
b. Het centrale argument is dat de drievoudige structuur het beste middel vormt om de eenheid van de kerk uit te drukken en te bevorderen. Dit lijkt ons een verkeerde gevolgtrekking uit de kerkgeschiedenis. Opvallend is hoe onduidelijk blijft wat de bijdragen van de presbyterale en diaconale taken zijn tot de eenheid van de kerk. Niet de drievoudige ambtsstructuur maar het bisschopsambt zal later naar voren treden als sterkste uitdrukking van de verbondenheid van de kerken op bovenplaatselijk vlak, van het omkijken van de Heer naar de zijnen op regionaal niveau. De episkopè-functie mondt niet uit in het drievoudige ambt, maar specifiek in het bisschopsambt. De vraag aan de kerken uit de gereformeerde traditie moet dan ook niet zijn of zij een drievoudig ambtspatroon willen overwegen, maar of zij er geen belang bij hebben omwille van het evangelie een bisschopsambt te overwegen als persoonlijke uitdrukking van en stimulans tot verbondenheid en eenheid op het bovenplaatselijk niveau. Op die vraag wordt later terug gekomen.
c. De drievoudige ambtsstructuur is een creatieve oplossing uit het verleden van een kerk die zich sterk bewust was van haar missionaire roeping. Het grote gevaar is dat structuren en gestalten, die op een bepaald moment goede diensten hebben bewezen, verstarren en verstenen en voor de toekomst eerder een hinderpaal vormen dan een hulp zijn. Dat zou kunnen gelden voor het drievoudig ambtspatroon, maar dat kan evengoed gelden voor het klassieke gereformeerde ambtspatroon. Het is naar ons oordeel gevaarlijk om een vorm uit het verleden, die ooit goede diensten bewees, naar voren te schuiven, als de oplossing voor de toekomst. Uit het schriftuurlijke getuigenis en uit de geschiedenis van de kerk spreekt de Geest Gods die beweeglijk is en die steeds nieuwe vormen zoekt. Naar ons oordeel heeft Faith and Order zich twintig jaar geleden te snel laten overtuigen door met name de orthodoxe traditie en heeft ze haar gemeenschappelijk denkproces op dit punt niet grondig genoeg gevoerd. Is het niet naïef om te denken en te hopen dat het mogelijk is om terug te keren naar voorgegeven historische structuren die zo concreet zijn uitgekristalliseerd in harde structuren dat het
|333|
niet meer mogelijk is om er van los te komen? De toekomst ligt niet in het overnemen van oude vormen met het oog op de eenheid, maar in het zoeken naar de wijze waarop de kerken samen hun missionaire roeping gestalte kunnen geven in zeer verschillende situaties. Daarbij moet het zoeken van een gemeenschappelijke vormgeving niet als prioriteit worden beschouwd. Het gemeenschappelijk theologiseren over het ambt moet gaan over onmisbare aspecten, elementen, betekenissen en functies. In onze gefragmentariseerde wereld is het zoeken naar een uniforme structuur heilloos.
2. Over de betekenis van de leiding van de Geest voor de ambtelijke vormgeving van de kerk.
Het beroep op de Geest in de geschiedenis kan niet afgedaan worden als een uitsluitend katholieke redeneerwijze. Zo hebben de geschriften, belijdenissen en kerkstructurering uit de begintijd van de Reformatie bijzonder gezag binnen de gereformeerde traditie. Ze spreken niet het laatste of het diepste woord, dat is voorbehouden aan de Schrift, waarin door de Geest het Woord van God tot ons komt, maar men gaat er verre van achteloos aan voorbij. De motivering ligt in het inzicht dat de Geest op een crisismoment in de geschiedenis van de westerse kerk in de zestiende eeuw corrigerend en vernieuwend heeft gewerkt. Dat er fundamentele elementen van het evangelie (op)nieuw hebben geklonken en dat dit dus consequenties had voor de structurering van de kerk. Dit hele proces werd gezien als werking en leiding van de Geest in de geschiedenis. Verder krijgen ook latere gebeurtenissen soms een bijzondere heilshistorische betekenis binnen de gereformeerde traditie. Soms merkt men de neiging op om de eigen ontstaansgeschiedenis blijvend te legitimeren met één of andere vorm van verwijzing naar speciale voorzienigheid Gods.632
Wat meer is, ook voor de kerken uit de Reformatie zijn er de eerste eeuwen heel wat beslissingen gevallen waarachter men niet terug wil, omdat men er ten diepste de leiding door de Geest in herkent. Zo kan verwezen worden naar historische beslissingen van de kerken in de Oudheid in verband met de leer van de triniteit en de christologie, en de totstandkoming van de canon van de Schriften. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de
632 In zijn inaugurele rede bij de aanvaarding van de leerstoel kerkrecht in Kampen in 1994, die handelde over de nieuwe kerkorde van de SOW-kerken, verwees de gereformeerde theoloog L.J. Koffeman naar de wijze waarop bepaalde kringen in de Nederlandse Hervormde Kerk schermen met ‘de vaderlandse kerk’ als ‘een planting Gods’. Hij herkent hier een zelfde cirkelredenering als bij het rooms-katholieke beroep op de geschiedenis, waarin schriftberoep en historisch beroep feitelijk worden gecombineerd als legitimatie van historisch gegroeide kerkordelijke structuur. Zie L.J. Koffeman, Gestalte en gehalte, Kampen 1994, 15.
|334|
kerken uit de katholieke traditie de beslissingen over de ambtelijke structurering van de kerk uit die tijd ook als bijzondere leiding van de Geest in de geschiedenis waarderen en vasthouden. Hier ligt een pertinente vraag aan de kerken uit de Reformatie: waarom zijn leerstellige, liturgische en hermeneutische beslissingen uit die tijd wel nog normatief en bindend, en de beslissingen betreffende de kerkelijke structurering, die in samenhang daarmee zijn genomen, niet meer?633 De conclusie kan alleen maar zijn dat de presentie van de Geest in de geschiedenis, die daardoor het karakter van heilsgeschiedenis krijgt, ook voor de kerken uit de Reformatie een blijvende vraag is. Kan de Geest zomaar onttrokken worden aan elk heilshistorisch kader? Valt over de zichtbare structurering van de kerk vanuit de pneumatologie dan niets te zeggen?
De kerken die in de Reformatie ontstonden, weten uit de geschiedenis hoe met name de toenmalige ambtelijke structurering van de kerk onder leiding van paus en bisschoppen een blokkering vormde voor de hervorming van de kerk. En ze weten uit de Schrift zelf, hoe ook de ambtelijke structurering binnen het oude Israël in koningen, priesters en profeten kon vastlopen en ontsporen. In de onzekerheid en chaos die ontstaan als er geen leiding van de Heer meer te bespeuren valt via de oorspronkelijk door de Geest geschapen kanalen, lijkt de Geest in de geschiedenis zich soms af te keren van die geschonken vormen, en een nieuwe start te maken met nieuwe vormen. Zo gaat dat de hele (heils)geschiedenis door. Het toont de betrekkelijkheid aan van de historische vormen, die altijd iets voorlopigs en kwetsbaars hebben. Maar betekenen die nieuwe vormen een volledige tabula rasa, of zit er doorheen en achter al die veranderingen van gestalten in de geschiedenis toch een fundamentele kern die blijvend is en die steeds terugkomt? Het is onze overtuiging dat hoe open, dynamisch, pluriform en gericht op de actuele uitdagingen en de toekomst we ook de structuren van de kerk pneumatologisch benaderen, we in de onvermijdbare structurele vormgeving van de kerk niet voorbij hoeven en kunnen aan de ook door de Geest geleide vormgevingen uit het verleden.
Laten we dit concreet toepassen op het voorbeeld van de drievoudige ambtsstructuur. De commissie was van oordeel dat die in zijn geheel zulk een fundamenteel, blijvend structurele kern vormde. Hierboven hebben we uiteengezet waarom de argumentatie ons niet overtuigt. Nochtans is naar ons oordeel wel een blijvend ambtelijk structuurelement aangereikt in de
633 Zie hierover A.H.J. van Eijk, ‘Kerkstructuur als historisch gegeven. Overwegingen bij enkele oecumenische teksten en de antwoorden erop vanuit de rooms-katholieke kerk’, Tijdschrift voor Theologie 33 (1993) 3, 219-240 en L.J. Koffeman, Gestalte en gehalte, 16.
|335|
paragrafen 19-25, namelijk de persoonlijke, ambtelijke vormgeving van de episkopè-functie als eenheidsfocus. We komen op dit element nog terug.
Dit hele subgedeelte is nieuw in vergelijking met de tekst van Accra in 1974. Het handelt over de wijze waarop de episkopè in de kerk uitgeoefend behoort te worden. Ook voor dit gedeelte is de eerste aanzet gegeven door een tekst van de hand van Lukas Vischer voor de vergadering van het Steering Committee van januari 1980, op basis van de resultaten van de consultatie over het bisschopsambt in de zomer van 1979. Vischer maakte voor dit gedeelte bijna letterlijk gebruik van de tekst van die consultatie,634 met dien verstande dat hij de persoonlijke, collegiale en communale wijze van uitoefenen van episkopè uitbreidde naar de hele drievoudige geordineerde ambtsstructuur.
26. Three considerations are important in this respect. The ordained ministry should be exercised in a personal, collegial and communal way. It should be personal because the presence of Christ among his people can most effectively be pointed to by the person ordained to proclaim the Gospel and to call the community to serve the Lord in unity of life and witness. It should also be collegial, for there is need for a college of ordained ministers sharing in the common task of representing the concerns of the community. Finally, the intimate relationship between the ordained ministry and the community should find expression in a communal dimension where the exercise of the ordained ministry is rooted in the life of the community and requires the community’s effective participation in the discovery of God’s will and the guidance of the Spirit.
634 Zie met name ‘Question III: How is episkopè to be exercised in the Church?’ en het antwoord daarop in Episkopè and Episcopate in Ecumenical Perspective, Geneva 1980, 6-7.
|336|
Paragraaf 26 geeft aan dat de ambtsuitoefening moet gebeuren op
drievoudige wijze: persoonlijk, collegiaal en communaal.
1. Ambtsuitoefening moet op de eerste plaats persoonlijk
gebeuren. Er is een band tussen het persoon-zijn van Christus en
een vorm van representatie op een persoonlijke, individuele
wijze. Ook hier dus speelt het motief van de ambtsdrager als
Christus-representant. Wie is daartoe het meest aangewezen? De
tekst van de consultatie uit 1979 gaat uit van ‘the authority and
the commitment of single persons within the
community’,635 dus de persoonlijkheid en inzet van
individuele personen. De proefversies van de eerste helft uit
1980636 gaan uit van de persoon die tot taak heeft te
verkondigen en te roepen tot dienst. In de definitieve
formulering wordt uitgegaan van de persoon die geordineerd is tot
deze taken, zodat kan worden meegenomen dat ‘public appointment
and accountability is important’.637 Het antwoord
verwijst dus eerst naar de individuele inzet van de persoon van
de ambtsdrager, daarna wordt een functionele benadering
uitgeprobeerd om ten slotte te kiezen voor een formelere
benadering vanuit de ordinatie.
2. Ambtsuitoefening dient collegiaal te geschieden. In een
college van geordineerde ambtsdragers kunnen de belangen van de
gemeenschap samen worden behartigd. De consultatie over bisschop
uit 1979 fundeerde de noodzaak van dit college in een tegenwicht
te vormen voor de individuele ambtsdrager: ‘The authority of the
one to provide the focus of the community needs to be tested by a
group. The discovery of the will of God requires the insights and
interaction of several people.’638
3. Ambtsuitoefening vraagt ten slotte een communale component.
Opdat de functionering van de geordineerde ambtsdragers zou
geworteld blijven in het leven van de gemeenschap, is het
noodzakelijk dat de gemeenschap actief participeert in het zoeken
naar de wil van God en de leiding van de Geest.
Commentary (26)
These three aspects need to be kept together. In various
churches, one or another has been over- emphasized at the expense
of the others. In some churches, the personal dimension of the
ordained ministry tends to diminish the collegial and communal
dimensions. In other churches, the collegial or communal
dimension takes so much importance that the ordained ministry
loses its personal dimension. Each church needs to
635 Episkopè and Episcopate in Ecumenical
Perspective, 6.
636 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 231.
637 Een formulering van G. Moede opgetekend in C.T.
Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima
Document’, 365.
638 Episkopè and Episcopate in Ecumenical
Perspective, 6.
|337|
ask itself in what way its exercise of the ordained ministry
has suffered in the course of history.
An appreciation of these three dimensions lies behind a
recommendation made by the first World Conference on Faith and
Order at Lausanne in 1927: ‘In view of (i) the place which the
episcopate, the council of presbyters and the congregation of the
faithful, respectively, had in the constitution of the early
Church, and (ii) the fact that episcopal, presbyteral and
congregational systems of government are each today, and have
been for centuries, accepted by great communions in Christendom,
and (iii) the fact that episcopal, presbyteral and congregational
systems are each believed by many to be essential to the good
order of the Church, we therefore recognize that these several
elements must all, under conditions which require further study,
have an appropriate place in the order of life of a reunited
Church ...’
Dit commentaar zet paragraaf 26 in een actueel kerkelijk en een
historisch perspectief:
1. Op de eerste plaats wordt aan de kerken gevraagd om kritisch
naar hun eigen traditie te kijken. In hoever heeft één van deze
aspecten in de loop van de geschiedenis aan belang verloren?
2. Het tweede deel bestaat uit de verwijzing naar en het citeren
van een passage uit de tekst van de Eerste Wereldconferentie van
Faith and Order in Lausanne in 1927. Hiermee is
aangegeven dat het benadrukken van het samengaan van deze drie
dimensies een stuk belangrijk oecumenisch erfgoed is. De drie
dimensies worden daar nog uitgedrukt in de termen van de drie
klassieke kerkelijke ambtelijke ordeningen. De achterliggende
gedachte is dat het persoonlijke aspect het best bewaard is in de
episcopale kerken, het collegiale in de presbyteriaal-synodale
kerken en het communale in de congregationalistische kerken. De
aanbeveling, alhoewel sterk schematiserend gepresenteerd, is nog
steeds zinvol en zeer verhelderend.
27. The ordained ministry needs to be constitutionally or canonically ordered and exercised in the Church in such a way that each of these three dimensions can find adequate expression. At the level of the local eucharistic community there is need for an ordained minister acting within a collegial body. Strong emphasis should be placed on the active participation of all members in the life and the decision-making of the community. At the regional level there is again need for an ordained minister exercising a service of unity. The collegial and communal dimensions will find expression in regular representative synodal gatherings.
|338|
Paragraaf 27 behandelt de niveaus waarop deze drie aspecten van
het ambt worden uitgeoefend:
1. De drie wijzen van ambtsuitoefening vragen om een degelijke,
kerkordelijke onderbouwing, zowel op het plaatselijk als het
regionaal vlak.
2. Op het vlak van de locale eucharistische gemeenschap is het
voor een geordineerde ambtsdrager noodzakelijk dat hij werkt
binnen een collegiaal orgaan. Het wordt niet duidelijk wie er
zitting heeft in dit orgaan. Zijn het bijvoorbeeld de
gereformeerde ouderlingen? Maar die worden niet genoemd in de
hele tekst! En omdat ze niet geordineerd zijn, komen ze strikt
gesproken niet in aanmerking voor dit type van collegialiteit dat
volgens de toelichting verwijst naar geordineerde ambtsdragers.
Dit probleem bestaat niet uitsluitend voor de gereformeerde
traditie. Vele plaatselijke geloofsgemeenschappen van de meeste
kerkelijke tradities beschikken maar over één geordineerde
ambtsdrager, in de betekenis die Lima daaraan geeft. Het is dus
niet duidelijk hoe die collegialiteit van geordineerde
ambtsdragers beleefd moet worden op het niveau van de
plaatselijke geloofsgemeenschap. Een andere mogelijkheid bestaat
erin ‘lokaal’ op te vatten, in de rooms-katholieke betekenis van
het woord, namelijk als diocees, bisdom. In die context verwijst
collegialiteit van de geordineerde ambtsdragers dan naar het
gezamenlijk beraad van de bisschop met zijn geordineerde
priesters en diakenen. Het probleem met deze interpretatie is
alleen dat ze niet strookt met de rest van deze verklaring waarin
‘local’ staat tegenover ‘regional’. Lokaal lijkt dus wel degelijk
te verwijzen naar de basis-geloofsgemeenschap onder leiding van
een voorganger op plaatselijk niveau. Hoe collegialiteit van
geordineerde ambtsdragers kan functioneren op dit niveau is dus
problematisch, tenzij men ruimte schept voor andere,
niet-geordineerde, ambtsdragers.
3. Ook op lokaal vlak wordt de nood aan actieve participatie van
alle leden in het leven en beleid van de gemeenschap benadrukt.
In tegenstelling tot het commentaar bij paragraaf 13, waar de
deelname aan het leidinggeven door niet-ambtsdragers ontbrak,
wordt de deelname aan het proces van besluitvorming hier wel
uitdrukkelijk vermeld.
4. Op het regionaal vlak wordt zowel de noodzaak aan persoonlijke
ambtsuitoefening als aan collegiale en communale ambtsuitoefening
door middel van representatieve synodale samenkomsten bepleit.
Voor het eerst valt het woord synode in deze tekst. Ook hier weer
blijft onduidelijk wie er in deze synodale organen zitting nemen.
Heeft de collegialiteit hier betrekking op andere bisschoppen,
wanneer het een regio is met meerdere bisdommen, of op de
presbyters van het bisdom, als de voorgangers van de plaatselijke
eucharistische gemeenschappen, of op de ouderlingen van de
gereformeerde traditie? En verwijst het communale aspect van de
ambtsuitoefening hier bijvoorbeeld naar de ouderlingen als
staande in een ‘leken-ambt’ of naar de
|339|
leken die als gedoopte leden van het volk van God mede-verantwoordelijkheid dragen voor het beleid van de kerk op het bovenplaatselijk vlak?
1. Over de complementariteit van de aspecten van ambtsuitoefening.
Er is ongeveer unanieme waardering voor de formulering van de complementariteit van de persoonlijke, collegiale en communautaire aspecten in de ambtsuitoefening van de kerk.
2. Over de motivering van de persoonlijke ambtsuitoefening.
Alleen The Presbyterian Church (USA) staat apart stil bij de verantwoording tot persoonlijke ambtsuitoefening in dit subgedeelte. Ze mist in de argumentatie de representatie van het volk van God naast de representatie van Christus. Door de eenzijdige motivering van de persoonlijke ambtsuitoefening met Christus-representatie vreest ze voor een geopende deur voor clericalisering.639
Deze kerk snijdt hier een belangrijk element aan van de theologie van het ambt. In de ambtsuitoefening in de kerk is representatie van het volk van God onmisbaar. Het tweede hoofdstuk van de Lima-ambtstekst heeft hier dan ook aandacht voor, met name in de paragrafen 12 en 16. Maar de vraag die hier wordt opgeworpen is of in de theologische motivering van de persoonlijke ambtsuitoefening de representatie van het volk van God een plaats moet krijgen. Naar ons oordeel niet, omdat het eigenlijke theologische punt op deze plaats is dat het persoonlijke element van de ambtsuitoefening uitdrukking is van de persoonlijke ambtelijke representatie van Christus. Deze verantwoording strookt met de benadering van Calvijn in de Institutie IV,III,1. Hij beargumenteert daar de optie voor individuele mensen bij de besturing van de kerk, als een genadige keuze van God om uit de mensen enige individuen plaatsvervangend te nemen als zijn gezanten in de wereld.
3. Over de zwakke uitwerking van de collegiale ambtsuitoefening.
Enkele kerken vinden dat Faith and Order zelf lessen kan trekken uit de aanbevelingen van Lausanne in paragraaf 27, in het bijzonder omdat aan het presbyteriaal-synodaal kerkmodel te weinig aandacht is geschonken in het Lima-rapport.640 Door de grote nadruk op de persoonlijke uitoefening van
639 Churches respond to BEM, vol. III,
200.
640 Zie het antwoord van The Church of Scotland,
Churches respond to BEM, vol. I, 95, het antwoord van de
Evangelisch-Gereformeerde Kerk in Noord-West Duitsland,
Churches respond to BEM, vol. IV, 98 en het gezamenlijk
antwoord van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde
Kerken in Nederland, Churches respond to BEM, vol. IV,
107.
|340|
episkopè, komt het belang van het gezamenlijk beraad van zowel geordineerde als niet-geordineerde ambtsdragers op plaatselijk en regionaal vlak te veel in de schaduw te staan.
In haar antwoord verdedigt de commissie zich door te stellen dat synodale structuren belangrijk zijn als concrete uitdrukking van fundamentele conciliariteit van de kerk, van haar verbondenheid over de grenzen heen van de lokale gemeenschap en van haar wereldwijde identiteit. Verder stelt ze dat een college van geordineerde ambtsdragers ook leken kan bevatten, die mee het beleid bepalen.641
Dit neemt niet weg dat de collegiale bestuursvorm inderdaad niet sterk uit de verf gekomen is in de Lima-tekst. Naar ons oordeel ligt hier ook de reden waarom er geen ruimte was voor de gereformeerde ouderling. De onderbelichting van de collegialiteit en de communaliteit deden de ouderling in de schaduw blijven.
4. Over het stilzwijgen over ambtsuitoefening op universeel vlak.
Enkele kerken missen bij de behandeling van de ambtsuitoefening op de verschillende niveaus in paragraaf 27 de ambtsuitoefening op universeel vlak.642 Hierbij kan zowel gedacht worden aan een Petrus-dienst als aan concilies. In haar antwoord geeft de commissie toe dat een discussie over universeel primaatschap nog verder ontwikkeld moet worden.643 Men kan ervan uitgaan dat de commissie dit zeer gevoelige onderwerp om strategische redenen buiten beschouwing heeft gelaten.
1. Over de mate waarin de persoonlijke, collegiale en communale aspecten van de ambtsuitoefening ten volle ontwikkeld zijn in de gereformeerde traditie.
1.1. Over de persoonlijke ambtsuitoefening.
BEM vraagt dat het geordineerde ambt persoonlijk wordt uitgeoefend. Maar nergens wordt aangegeven wat ‘in a personal way’ precies betekent. Alleen bij A. Houtepen vonden wij een nadere toelichting van dit woord in oecumenische teksten. ‘‘Personally exercised’ heeft vanaf de Lima-tekst de dubbele betekenis van ‘persoonsgebonden’ (en dus niet ‘ad hoc’ uitgeoefend), ‘aan
641 Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 127.
642 Zie het antwoord van de Nederlandse Hervormde Kerk
en de Gereformeerde Kerken in Nederland, Churches respond to
BEM, vol. IV, 108 die betreuren dat een bezinning op een
universele Petrus-dienst ontbreekt.
643 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
127.
|341|
één persoon toevertrouwd’ (en dus niet aan een collectief of een college als zodanig, ofschoon collegialiteit juist wordt benadrukt) en ‘op een persoonlijke manier uitgeoefend’ (en dus niet zakelijk of ambtelijk, maar op een pastorale manier). (...) Het gaat erom, dat er iemand ‘staat voor dit ambt’ met een duidelijk gezicht en een duidelijke verantwoordelijkheid.’644 Houtepen stelt dat hij twee betekenissen onderscheidt, maar in werkelijkheid zijn het er drie. Want ook ‘persoonsgebonden’ in tegenstelling tot ‘ad hoc’ vormt een aparte betekenisnuance naast ‘aan één persoon toevertrouwd’ in tegenstelling tot ‘aan een college toevertrouwd’. We onderzoeken nu in hoever de gereformeerde ambten het ambt persoonlijk uitoefenen volgens de betekenissen die A. Houtepen differentieerde. We kijken eerst naar het ambtelijk functioneren op het niveau van de plaatselijke gemeente.
In de presbyteriaanse kerken zijn het op de eerste plaats de predikanten die verantwoordelijk zijn voor het persoonlijke aspect van de ambtsuitoefening. De bedienaars van het Woord oefenen als herders en leraars van de plaatselijke gemeente hun ambt uit op persoonlijke wijze. Volgens de eerste betekenis die A. Houtepen aan deze uitdrukking geeft, wil dat zeggen dat zij hun ambt niet ‘ad hoc’ uitoefenen. Dat klopt voor predikanten. Zij oefenen hun ambt niet uit alsof het om een eenmalige klus gaat, die moet worden opgeknapt. Het gaat om een permanente verantwoordelijkheid. Houtepen noemt dit ‘persoonsgebonden’. Bij deze betekenisomschrijving ontstaat aarzeling, want via deze omschrijving betreden we de problematiek van het ambt als roeping en/of beroep. Volgens de gereformeerde traditie is het predikambt niet in de eerste plaats een beroep. Zij heeft altijd de vocatio interna en externa sterk benadrukt. Bij die functie is men met zijn hart als een geroepene betrokken, in die zin als persoon erbij betrokken. Dit persoonsgebonden karakter van het ambt sluit aan bij de verwijzende, symbolische rol die men vervult in zijn functioneren. Maar het ambt is niet alleen een roeping, het is ook een beroep. In het functioneren vanuit de roeping, is de persoon betrokken, maar de persoon gaat niet op in de roeping. Daarom moet er ook gesproken kunnen worden over het predikambt als een beroep. De omschrijving van de ambtsuitoefening als ‘persoonsgebonden’ tendeert ernaar de noodzakelijke ruimte voor de benadering van de ambtsuitoefening in professionele termen te klein te maken. Verder is de uitdrukking ‘persoonsgebonden’ om een tweede reden niet zonder risico’s. Het is namelijk niet de persoon op zich die naar Christus verwijst, maar slechts voor zover als de persoon zijn functie uitoefent. Het is hier zaak de correctie van de Reformatie niet kwijt te spelen. De persoon van de ambtsdrager is pas geloofwaardig
644 A. Houtepen, ‘De oecumenische gestalte van het bisschopsambt’, in: M. Brinkman en A. Houtepen (red.), Geen kerk zonder bisschop?, Zoetermeer 1997, 83, voetnoot 6.
|342|
en heeft slechts gezag voor zover de taak van de dienst aan het Woord wordt opgepakt en uitgevoerd.
Het ambt is op de tweede plaats, opnieuw volgens Houtepen, aan één persoon, één individu toevertrouwd, niet aan een college. Ook dit komt overeen met de praktijk van de gereformeerde ambtsuitoefening door predikanten in de plaatselijke gemeente. Hiermee bedoelen we niet dat zij niet collegiaal en communaal zouden optreden, maar wel dat zij zich niet kunnen verschuilen achter een collegiaal orgaan. Het ambtelijk optreden valt niet samen met voorzitterschap en/of moderatorschap van een kerkenraad of een ander collegiaal orgaan. Het kan er een functioneel onderdeel van zijn, maar het is meer, want hun spreken en handelen wordt ten gronde niet bepaald door wat de meerderheid beslist, maar is ten diepste gebonden aan de persoonlijke roeping om het Woord van de Heer actueel te doen klinken.
Ten slotte wordt het ambt uitgeoefend op een persoonlijk betrokken wijze, pastoraal, niet zakelijk, niet afstandelijk functionalistisch. In het spreken en handelen is de persoon van de predikant betrokken op de andere(n), met het oog op de openheid voor de ontmoeting met de Ander.
In hoever is de ambtsuitoefening van de ouderlingen en de diaken persoonlijk? Zij is even persoonlijk als de ambtsuitoefening door predikanten in de betekenis van uitgeoefend op een persoonlijke wijze, pastoraal. Maar zij is minder uitgesproken persoonsgebonden omdat hun ambtsuitoefening toch eerder beperkt is tot één of meerdere functies, die dan op hun beurt meestal nog eens in tijd beperkt zijn. Hun ambtsuitoefening is verder niet zozeer aan één persoon toevertrouwd, omdat hun optreden principieel gebeurt als vertegenwoordigers van een collectief, namelijk het presbyterium. De achtergrond van deze veel beperktere persoonlijke invulling van het ambtelijke functioneren van ouderlingen en diakenen wordt gevormd door de afwezigheid van de symbolische ambtsuitoefening die de bediening van het Woord kenmerkt. Omdat het element van Christusrepresentatie ontbreekt, is de nood aan gepersonaliseerd optreden beperkter. De ambtsuitoefening van de ouderlingen en diakenen heeft wel één aspect van gebondenheid aan de persoon, maar is op de eerste plaats verbonden met het vervullen van concrete taken. Het ontbreken van dit symbolisch element in het ambtelijk functioneren van ouderlingen en diakenen ligt niet alleen aan de basis van het minder persoonlijk karakter van hun ambtsuitoefening, maar heeft bovenal tot gevolg dat volgens de oecumenische ambtstheologie van de Lima-tekst deze gereformeerde ambten niet kunnen worden gekwalificeerd als geordineerde ambten.
Op bovenplaatselijk niveau kennen de meeste presbyteriaal-synodaal gestructureerde kerken alleen collegiale ambtsuitoefening. Vooral de Schotse
|343|
Kerk heeft dat knelpunt aangekaart in haar reactie. Bij het functioneren op regionaal vlak wordt het volgende commentaar gevoegd:
21. Many in the Church of Scotland find that discharge of the personal dimension at congregational level alone is inadequate: the life of the Church is impoverished by the lack of a pastor pastorum; the mission of the Church is debilitated by lack of the drive, initiative, and vision that one person in permanent official position can impart. If these are real defects, they are not made good by ‘Moderators’ as presently operating. At Presbytery level, the personal oversight discharged by a Moderator is terminated after (usually) one year; at national level, it lasts for only one week in the year, and for fifty-one weeks personal authority in the Church as a whole is in suspense. This leaves some areas of church life unattended.645
Het ontbreken van een persoonlijke, boven-plaatselijke ambtsuitoefening wordt als een tekort ervaren. De Schotse Kerk ervaart dat gebrek op twee vlakken, één, in gebrek aan persoonlijke pastorale begeleiding van de predikanten en twee, in een gebrek aan continuïteit in de beleidsbepaling en -opvolging op het bovenplaatselijk vlak. De concrete structurering is natuurlijk bij iedere gereformeerde kerk weer een beetje anders, maar grosso modo komen dezelfde problemen op het bovenplaatselijk vlak dikwijls terug. De Schotse Kerk stelt zich dan ook de vraag of zij het introduceren van een bisschoppelijk figuur niet moet overwegen in haar kerkelijk functioneren op bovenplaatselijk vlak. We komen op deze vraagstelling terug na de beschrijving van de taken van de bisschop in het volgende subdeel van de Lima-tekst. Op deze plaats stellen we vast dat er een probleem is met het ambtelijk functioneren op persoonlijke wijze op het bovenplaatselijk niveau in de kerken van de gereformeerde traditie.
1.2. Over de collegiale ambtsuitoefening.
De collegiale ambtsuitoefening is sterk ontwikkeld binnen de gereformeerde traditie, zowel op het niveau van de plaatselijke gemeente, het presbyterium, als op het bovenplaatselijk niveau, de synode. Hier klopt een deel van het hart in de gereformeerde ambtstheologie. Ambtelijk leiding geven gebeurt zoveel mogelijk gemeenschappelijk, als beveiliging tegen ontspoorde ambtelijke machtsuitoefening door één ambtsdrager, die meent in de plaats van Christus op te treden. Deze visie gaat hand in hand met een eeuwenlange ervaring in de kerkelijke praxis. In het samen zoeken naar de leiding van God door zich te openen voor Woord en Geest, hebben ambtsdragers de wijsheid ontvangen om samen adequaat leiding te geven aan de geloofsgemeenschap waarvoor ze verantwoordelijkheid droegen. De gereformeerde traditie brengt dan ook graag dit collegiaal element aan in het oecumenische
645 Zie Churches respond to BEM, vol. I, 92.
|344|
ambtsgesprek. De overheersende reserve van de gereformeerde kerken ten opzichte van de Lima-ambtstekst vindt haar oorsprong deels in de teleurstelling over de beperkte aandacht voor de collegialiteit in de ambtsuitoefening in de Lima-tekst.
Bij alle dankbaarheid om de eeuwenlange collegiale tradities op dit punt, zien we ons genoodzaakt toch ook enkele kanttekeningen te plaatsen.
1. In de praktijk kan het collegiaal leiding geven ook een moeizaam proces zijn. De vele, vaak eindeloos lijkende uren, die in beslag worden genomen door vergaderen, dikwijls met beperkt resultaat, leidt tot een zekere vergadermoeheid binnen de gereformeerde traditie.646 Vergaderen is geen doel op zich en de uitgestippelde koers is ook niet per se goed omdat erover vergaderd is. Kortom, collegialiteit alleen in de ambtsuitoefening is geen garantie voor goed pastoraal leiding geven.
2. In het Lima-rapport staat het ambtelijk functioneren sterk in het teken van bewaren en uitdrukken van de eenheid. Voor de gereformeerde traditie roept dit de vraag op of haar ambtelijke vergaderingen op overtuigende wijze vorm en inhoud geven aan de eenheidsfunctie? Naar ons oordeel functioneren kerkenraden op dit vlak over het algemeen behoorlijk. Juist als gekozenen van de plaatselijke geloofsgemeenschap voelen ze zich samen verantwoordelijk om de eenheid en samenhang binnen de geloofsgemeenschap te handhaven. Maar op het bovenplaatselijke niveau lijkt het veel minder makkelijk om de leden van de vergaderingen te doen denken in functie van het gemeenschappelijk belang. Al te vaak beschouwen afgevaardigden zich uitsluitend als pleitbezorgers voor de directe belangen en opvattingen van de plaatselijke gemeente.
3. De ambtelijke collegialiteit in de Lima-tekst verwijst strikt genomen naar de collegialiteit tussen geordineerde ambtsdragers. Spontaan denkt men daarbij aan voorbeelden als bisschoppensynodes en concilies, maar niet aan gereformeerde ambtelijke vergaderingen, omdat de geordineerde status van ouderlingen en diakenen onzeker is. Als men aanvaardt dat de ouderlingen en diakenen geen geordineerde ambtsdragers zijn volgens de omschrijving van de Lima-tekst, dan moeten we de collegialiteit in de gereformeerde traditie omschrijven als een collegialiteit tussen geordineerde en niet-geordineerde ambtsdragers. In principe valt deze specifiek gereformeerde collegialiteit, volgens de indeling van de Lima-tekst, eerder onder de communale
646 De toename van het aantal vergaderuren kan ook een cultureel verschijnsel zijn. Collegiaal kerkelijk bestuur lijkt in deze tijd een steeds zwaardere opdracht te worden omdat de noodzakelijk corporatieve eenheid steeds meer afbrokkelt. Collegialiteit veronderstelt veel meer eenheid dan aanwezig in vele hedendaagse vergaderingen, die veelal bestaan uit een verzameling individuen.
|345|
vormen van ambtsuitoefening. Via gekozen vertegenwoordigers, die de plaatselijke gemeenschap representeren, is de brede geloofsgemeenschap betrokken bij het leiding geven.
4. Collegiale organen van predikanten bestaan wel, maar hebben eerder een informeel en vrijblijvend karakter. Ze zijn meestal gericht op ontmoeting en theologische toerusting. Ze vormen uitdrukkelijk geen beleidsorganen uit angst voor klerikale overheersing in de kerk. Men kan de vraag stellen of het zinvol zou zijn om dergelijke organen een officiëlere en beleidsbepalende status te geven? In de gereformeerde kerk van Genève in de zestiende eeuw was dit de gewone gang van zaken. Het kerkelijk beleid werd door de predikanten in gezamenlijk overleg uitgestippeld in de ‘Vénérable Compagnie’. Ook organisatorisch en functioneel is er iets voor te zeggen. Het zijn in de praktijk de vrijgestelde mensen, die met hun gespecialiseerde kerkelijke opleiding in staat zijn om beter het geheel te overzien, zeker wanneer het zaken betreft die het plaatselijk niveau overstijgen. Is het ook theologisch te verantwoorden? Is er vanuit hun functie als Woordverkondigers, als herders en leraars, en vanuit hun symbolisch handelen als representanten van Christus een argumentatie op te bouwen? Heel voorzichtig beamen we dit. Hiermee geeft men ruimte aan hun opdracht die de lokale kerk overstijgt. Ze zijn meer dan vertegenwoordigers van de plaatselijke gemeente. Ook al zijn ze bijna altijd verbonden aan een plaatselijke gemeente, ze zijn op de eerste plaats predikant van de bredere kerk en ze vertegenwoordigen de Heer ten opzichte van de hele samenleving. Hun collegiaal, geestelijk leiding geven als dienaren van het Woord hoeft niet te betekenen dat zij alleen verantwoordelijk zijn voor de effectieve beleidskeuzes die de kerken maken. Concreet heeft dit tot gevolg dat we een taak weggelegd zien voor een college van predikanten op het vlak van de beleidsvoorbereiding, omdat het op hun weg ligt, vanuit hun specifieke roeping en opdracht, samen verantwoordelijkheid te dragen voor het boven-plaatselijk kerkelijk functioneren. De uiteindelijke beleidskeuze moeten samen gemaakt worden met ouderlingen en diakenen en de hele geloofsgemeenschap.
1.3. Over de communale ambtsuitoefening.
Ook op het vlak van de communale ambtsuitoefening hebben de gereformeerde kerken een traditie. Bij cruciale beslissingen is de keuze van de gemeentevergadering doorslaggevend. De ouderlingen en diakenen, die gekozen zijn uit de gemeente en haar representeren, zijn via de kerkenraad permanent bij het beleid betrokken. Toch kan niet verloochend worden dat de gereformeerde kerkstructurering erfgenaam is van de zestiende-eeuwse, burgerlijke regentencultuur. Aristocratische trekjes blijven op vele plaatsen nog een erfenis uit het verleden. Daarom is het voor de gereformeerde traditie een uitdaging hoe ook zij de communale ambtsuitoefening kan optimaliseren,
|346|
want niet alleen de ambtsdragers hebben de Geest ontvangen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan een effectievere betrokkenheid van alle leden bij de beleidsbepaling en een betere communicatie tussen de kerkenraad en de hele geloofsgemeenschap.
2. Over de ambtsuitoefening op regionaal vlak.
Paragraaf 27 behandelt de verschillende vormen van
ambtsuitoefening op twee niveaus, de plaatselijke
geloofsgemeenschap en het regionaal niveau. De problemen met de
ambtsuitoefening op boven-plaatselijk vlak zijn verbonden met de
problemen die de structurering van de gereformeerde kerken op het
boven-plaatselijk vlak stelt.
2.1. De gereformeerde traditie legt een sterke nadruk op de
plaatselijke gemeente. Historisch is dat geen principiële zaak,
maar Calvijn opteerde niet voor de persoonlijke ambtelijke
uitbouw van de kerk op boven-plaatselijk vlak, omdat hij bleef
hopen op de overgang van de katholieke bisschoppen naar de
Reformatie. Later werd die noodsituatie in de meeste gevallen de
gewone, want de angst voor ambtelijke bevoogding vanaf een hoger
echelon was groot. De autonomie van de plaatselijke gemeente werd
een groot goed. Men was en is huiverig voor een plaatselijke
gemeente als filiaal van een bisdom, of als filiaal van een
regionaal of nationaal gestructureerde kerk. Het gevolg is dat
boven-plaatselijke verbanden daardoor wel eens het aanschijn
hebben van nood-verbanden. Dit roept de vraag op naar het
kerk-zijn van deze boven-plaatselijke niveaus. In onze mobiele en
geïndividualiseerde westerse samenleving wordt het concept van de
territoriaal bepaalde plaatselijke geloofsgemeenschap steeds meer
ondergraven. Ook met het oog op de missionaire roeping van de
kerk lijkt meer aandacht voor het boven-plaatselijk vlak van de
kerkstructuur van belang. Naar ons oordeel ligt het daarom voor
de hand om het volledig kerk-zijn van het boven-plaatselijk
niveau vast te houden en beter te doordenken.
2.2. Gereformeerde kerken zijn vaak nationaal gestructureerd. Dit
is een problematische zaak die verder aandacht verdient. Een kerk
moet noch te veel met een staat, noch te veel met een volk
geïdentificeerd worden. De kerk is van de Heer.
In het eerste subgedeelte van dit hoofdstuk is de vraag naar een functie-omschrijving van de ambten van bisschop, presbyter en diaken blijven liggen.
|347|
Vooral het presbyter- en het diakenambt ontberen tot nu toe een heldere taakomschrijving. Die vraag wordt nu opgepakt. De bespreking kan niet andres dan nieuw zijn in vergelijking met vroegere oecumenische teksten, omdat die zich niet zo ondubbelzinnig uitspraken voor het drievoudig ambt. Een eerste aanzet daartoe was paragraaf 26 in de Accra-tekst waar een korte duiding wordt gegeven van de episcopale, de presbyterale en de diaconale functies. C.T. Gromada wijst op de invloed die is uitgegaan van de consultatie met orthodoxe theologen in mei/juni 1979. Zij drongen aan op een uitgebreide behandeling van de permanente functies, op de eerste plaats het ambt van bisschop, maar ook dat van presbyter en van diaken.647 De vergadering van het Steering Committee van juni 1980 in Genève leverde daarna voor het eerst een tekst op met een aparte beschrijving van de functies van de drie ambten. In vergelijking met de Accra-tekst uit 1974 is de beschrijving van de taken niet alleen veel uitgebreider, maar ook is het eigenlijke onderwerp gewijzigd. Het gaat niet om de aanduiding van taken, maar om de aanduiding van personen met taken. Niet de episcopale, presbyterale en diaconale functies zijn het subject maar het bisschopsambt, het presbyterambt en het diakenambt met hun onderscheiden functies.
28. What can then be said about the functions and even the titles of bishops, presbyters and deacons? A uniform answer to this question is not required for the mutual recognition of the ordained ministry. The following considerations on functions are, however, offered in a tentative way.
Inleidend wordt een voorafgaande opmerking gemaakt bij de functie-omschrijvingen. Een uniform antwoord wordt niet nagestreefd. De doelstelling blijft beperkt in het kader van het streven naar de eenheid. Verscheidenheid in functie-invulling en naamgeving is geen probleem, zolang ze maar geen hindernis vormen voor wederzijdse ambtserkenning. De omschrijvingen reiken de kerken handvaten aan om op het vlak van deze ambten naar elkaar toe te groeien en van elkaars ervaring te leren.
29. Bishops preach the Word, preside at the sacraments, and administer discipline in such a way as to be representative pastoral ministers of oversight, continuity and unity in the Church. They have pastoral oversight of the area to which they are called. They serve the
647 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 240.
|348|
apostolicity and unity of the Church’s teaching, worship and sacramental life. They have responsibility for leadership in the Church’s mission. They relate the Christian community in their area to the wider Church, and the universal Church to their community. They, in communion with the presbyters and deacons and the whole community, are responsible for the orderly transfer of ministerial authority in the Church.
Artikel 29 beschrijft de taak van de bisschoppen en het is meteen
duidelijk dat hier een zware klemtoon op ligt. Dat hoeft niet
echt te verbazen. Reeds bij de historische benadering van het
drievoudige ambt in de paragrafen 20 en 21 viel hun overwicht op.
De volgende elementen worden genoemd:
1. Wat doen ze concreet? Vijf elementen worden opgesomd. Eerst de
‘klassieke’ trits Woordverkondiging, sacramentsbediening en
tuchtuitoefening. Apart worden leiding geven aan de zending van
de kerk en overdracht van ambtelijk gezag in de kerk genoemd.
2. Op welke wijze? Pastoraal en representatief.
3. Wat is het doel? Opzicht houden, continuïteit/apostoliciteit
en eenheid in de kerk bewaren.
4. Op welk niveau? Het boven-plaatselijke.
5. De representatie heeft niet alleen betrekking op Christus in
de kerk, maar ook op de representatie van de universele kerk in
de gemeenschap waar zij specifieke verantwoordelijkheid voor
dragen.
De bisschopstaak omvat heel wat reeds genoemde elementen, maar voegt ook wat toe. De taken van de Twaalf/apostelen bevatten verkondiging, sacramentsbediening (§ 9) en leiding geven (§ 10). De gebruikelijke apostolische taken van de geordineerde ambtsdrager zijn proclameren, leren, leiding geven, herderschap (§ 11). De taken van de geordineerde ambtsdragers zijn Woordverkondiging, sacramentsbediening en leiding geven (§ 13). Het voorgaan in de eredienst en de opzichtstaak zijn sterk met elkaar verbonden (§ 14 commentaar). Bisschoppen in de vroege kerk waren verantwoordelijk voor Woordverkondiging, sacramentsbediening en leiding geven (§ 20). Uit dit overzicht van reeds genoemde ambtstaken blijkt dat één taak voor het eerst vermeld wordt, met name overdracht van ambtelijk gezag. Deze verantwoordelijkheid wordt opgenomen in gemeenschap met de presbyters en diakenen en de hele geloofsgemeenschap. De formulering strookt met de wijze waarop volgens paragrafen 15 en 16 het ambt moet worden uitgeoefend. De verantwoordelijkheid voor ambtsoverdracht zal nog uitgebreid aan bod komen in het vijfde hoofdstuk over de ordinatie, maar nu blijkt dat de ‘potestas ordinis’ begrepen wordt als een specifieke bisschoppelijke verantwoordelijkheid.
|349|
Ook de wijze van optreden valt niet uit de lucht. De representativiteit speelt reeds vanaf het tweede hoofdstuk een prominente rol in zijn verschillende aspecten. In het bijzonder in het commentaar bij paragraaf 13 wordt representativiteit aangegeven als het specifieke kenmerk van het functioneren van het geordineerde ambt in vergelijking met de inzet van de andere leden van de geloofsgemeenschap. Het pastorale element was tot nu toe minder expliciet aanwezig. Het klonk door in de opsomming van blijvende apostolische opdrachten in paragraaf 11.
Van de drie doelstellingen van het bisschoppelijk optreden klinkt tot nu toe vooral het eenheidsdoel sterk door. Door de nadruk op de rol van de geordineerde ambtsdrager als eenheidsbrandpunt (§ 8) en door de argumentatie voor het drievoudig ambt op basis van de eenheidsbevorderende werking (§ 23) zijn we met dit doel vertrouwd. Ook het opzichtsdoel is reeds herhaaldelijk en uitdrukkelijk aangestipt (§ 14, § 21 en § 23). Het element van continuïteit met het normatieve verleden (apostoliciteit) is nieuw. Dit laatste zal in het volgende hoofdstuk centraal staan.
Opnieuw valt het op dat er is uitgegaan van het katholieke kerkmodel, waarbij plaatselijke eucharistische gemeenschappen samen een lokale kerk vormen onder leiding van een bisschop, die zijn kerk vertegenwoordigt in het breder, universeler verband. In dit verband is ervan afgezien om de vraag naar het primaatschap ter sprake te brengen. Ook hier blijkt een aanbeveling van de consultatie met orthodoxe theologen in Genève in mei/juni 1979 te zijn gevolgd.648
30. Presbyters serve as pastoral ministers of Word and sacraments in a local eucharistic community. They are preachers and teachers of the faith, exercise pastoral care, and bear responsibility for the discipline of the congregation to the end that the world may believe and that the entire membership of the Church may be renewed, strengthened and equipped in ministry. Presbyters have particular responsibility for the preparation of members for Christian life and ministry.
Artikel 30 beschrijft de taak van de presbyters:
1. Wat doen ze concreet? Woordverkondiging, sacramentsbediening
en tuchtuitoefening.
2. Op welke wijze? Pastoraal.
3. Wat is het doel? Toerusting van de leden voor leven en dienst
als christenen en opbouw van de gemeenschap met het oog op het
getuigenis in de wereld.
648 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 370.
|350|
4. Op welk niveau? Op het niveau van de plaatselijke eucharistische gemeenschap.
Reeds in paragraaf 24 is aangegeven dat de relatie tussen de
presbyterale en de episcopale dienst een onopgelost probleem is.
Met deze verwante maar toch onderscheiden taakstelling doet men
een poging om een oecumenische consensus te vinden. Waar situeren
zich de verschillen?
1. Bij de concrete opdrachten is de trits
Woordverkondiging-sacramentsbediening-tuchtuitoefening identiek.
Maar het leiding geven aan de zending van de kerk en de ordinatie
ontbreken. Indien het de bedoeling is dat deze specifieke
taakaanduiding wordt gelezen in het licht van de algemene
taakstelling in paragraaf 13, dan hoort ook het leidinggeven bij
de opdrachten van de presbyter op het niveau van de plaatselijke
gemeente. De verantwoordelijkheid voor de doorgave van het gezag
van het geordineerde ambt hoort dan niet bij de functies van de
presbyter.
2. Voor beide geldt een pastorale wijze van optreden, maar over
het representatief karakter van het optreden van de presbyters
wordt niets gezegd. Ook hier weer kan gezegd worden, dat in het
licht van de algemene taakstelling voor het geordineerde ambt (§
13), het presbyteraat op lokaal vlak behoort te worden
uitgeoefend op representatieve wijze. Als dat correct is, blijkt
er in de wijze van ambtsuitoefening geen verschil te zitten.
Zowel bisschop als presbyter representeren Christus,
representeren het boven-diocesane in hun bisdom (in het geval van
de bisschop) of het boven-plaatselijke in hun plaatselijke
geloofsgemeenschap (in het geval van de presbyter) en ze
representeren hun bisdom (in het geval van de bisschop) in een
collegiale gemeenschap van bisschoppen of hun plaatselijke
geloofsgemeenschap (in het geval van de presbyter) in een
collegiale gemeenschap onder leiding van de bisschop.
3. Opzicht houden over en continuïteit en eenheid bewaren van
worden niet uitdrukkelijk vermeld als doelstellingen van het werk
van de presbyters. Ook hier weer kan op basis van de verklaring
van de betekenis in het tweede hoofdstuk geconcludeerd worden dat
presbyters als geordineerde ambtsdragers op plaatselijk niveau
wel degelijk de eenheid van de kerk uitdrukken en bevorderen en
verantwoordelijk zijn voor het opzicht. Waken over de
continuïteit is niet vermeld bij de taken van geordineerde
ambtsdragers. Hier is dus een zekere onduidelijkheid. Om in
termen van didactiek te spreken, misschien kunnen we opzicht
houden en eenheid (en continuïteit?) bewaren beschouwen als
algemene, onuitgesproken doelstellingen en de toerusting en
gemeenteopbouw verstaan als concrete, operationele
doelstellingen.
4. Zowel op het vlak van concrete taken, als in de wijze van
optreden en bij de doelstellingen, zijn wij ervan uitgegaan dat
dit in het geval van de presbyter begrepen moet worden in de
context van wat paragraaf 13 in het algemeen
|351|
stelde over het geordineerde ambt. We zijn er ons van bewust dat
in de voorgestelde wijze van lezen reeds een zekere interpretatie
en harmonisatie aanwezig is. We beoordelen deze lezing als de
meest voor de hand liggende, maar men kan ook verkiezen om de
functie-invulling van de presbyters te beschouwen los van de
algemene toelichting van de functies van het geordineerde ambt.
In dat geval wordt het verschil tussen bisschop en presbyter veel
groter. Doordat al deze elementen uit paragraaf 13 wel expliciet
worden genoemd in de paragraaf over de bisschop en niet in die
over de presbyter, wordt de indruk gewekt dat het bisschopsambt,
zoals in de rooms-katholieke theologie, begrepen moet worden als
de volheid van het wijdingsambt, waarin de andere ambten delen,
zonder die volheid te bezitten. Hier zit een stuk onduidelijkheid
en spanning in de tekst.
5. Een heel duidelijk verschil ligt er op het vlak van het
werkniveau. Voor de presbyters is dat de plaatselijke
eucharistische gemeenschap, voor de bisschop het bovenplaatselijk
niveau.
Concluderend kunnen we zeggen dat deze consensus-tekst het verschil tussen presbyter en bisschop bijna uitsluitend situeert op het vlak van het werkniveau, namelijk de plaatselijke geloofsgemeenschap of het regionale.649 Hiermee samenhangend krijgt de bisschop één verantwoordelijkheid toebedeeld die niet aan de presbyter toekomt, namelijk de ‘potestas ordinis’. Maar voor deze verantwoordelijkheid geldt wel dat de bisschop deze opneemt in gemeenschap met de presbyters. In de concrete taakbeschrijving van de geordineerde ambten wordt duidelijk wat het fundamentele onderscheid in deze tekst tussen de episkopè-functie en het ambt van bisschop tot gevolg heeft. Hierdoor delen ook de collegiale organen en het ambt van presbyter in de opzichtstaak. Niet het opzicht maar de regionale verantwoordelijkheid is in de BEM-tekst het specifieke element dat de bisschop kenmerkt.
Uit het achterliggende katholieke kerkmodel en uit de taakomschrijving van de presbyter is duidelijk dat hier niet de gereformeerde senior of ouderling wordt bedoeld, maar de plaatselijke voorganger van de geloofsgemeenschap. Over de ouderling wordt met geen woord gerept. Toch maakt onderzoek van de tekstgeschiedenis duidelijk dat men in een bepaald stadium nog wel een poging heft gedaan om hier deze specifiek gereformeerde ambtsdrager een plaats te geven. Zo was aan de juni-versie van 1980 in Genève bij de paragraaf over de functie van de presbyter een commentaar toegevoegd: ‘As stated above, at the level of the local eucharistic community the collegial
649 A.H.C. van Eijk, ‘Ecumenical Convergence on Episcopal Ministry’, Bijdragen. Tijdschrift voor filosofie en theologie 47 (1986) 3, 241 komt tot dezelfde conclusie.
|352|
dimension will find expression in a group of elders exercising, together with the presbyter, oversight and pastoral guidance. Elders may be ordained to their ministry.’ Dit commentaar zal vervallen in de volgende versie net als andere verwijzingen naar ouderlingen.650 Dit gebeurde nadat er opmerkingen waren gekomen over het onvoorbereid invoeren van de term ‘elder’ zonder verdere duiding. Dit zou weer discussies openen over de relatie tussen presbyter en ouderling en de vraag naar het al dan niet geordineerd zijn van ouderlingen. De opmerkingen over ouderlingen werden daarom afgevoerd of vervangen door formuleringen met een verwijzing naar het collegiaal optreden van de geordineerde ambtsdragers. Hiermee is wel de collegialiteit van een presbyteriaal-synodaal kerkmodel opgevangen, maar niet de betrokkenheid van niet-geordineerden bij de leiding van de kerk.
De tekstgeschiedenis van deze paragraaf legt ook bloot dat men getobd heeft over de concrete taakinvulling van de presbyters. In de proefversie van juni 1980 is te lezen: ‘They preside at acts of the Church such as marriage, declaration of the forgiveness of sin, anointing of the sick and dying, and announcing God’s blessing and other rites of the Church.’ Het weglaten van deze specifieke pastorale en liturgische taken wijst erop dat men het later wijs oordeelde de specifieke taakinvulling van presbyters niet bij voorbaat te veel vast te leggen.
31. Deacons represent to the Church its calling as servant in the world. By struggling in Christ’s name with the myriad needs of societies and persons, deacons exemplify the interdependence of worship and service in the Church’s life. They exercise responsibility in the worship of the congregation: for example by reading the scriptures, preaching and leading the people in prayer. They help in the teaching of the congregation. They exercise a ministry of love within the community. They fulfil certain administrative tasks and may be elected to responsibilities for governance.
Paragraaf 31 geeft een taakomschrijving van het diakenambt. Hiermee is voor het eerst ondubbelzinnig een keuze gemaakt voor een zelfstandig
650 Waar de definitieve tekst in paragraaf 24 leest ‘In some churches the collegial dimension of leadership in the eucharistic community has suffered diminution’, stond in de versie van juni 1980: ‘In some, the college of elders in the local eucharistic community has disappeared’. In die proefversie was ook te lezen: ‘At the level of the local eucharistic community there is need for an ordained minister acting within the college of elders’, wat uiteindelijk werd ‘At the level of the local community there is need for an ordained minister acting within a collegial body’. Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 355 and 364.
|353|
diakenambt. Dat is nieuw in vergelijking met wat nog te lezen was in paragraaf 26 van de Accra-tekst van 1974:
Both the episcopal and the presbyteral functions of the Church must be understood as sharing in the diakonia, that is, as costly service to the community of the Church and to the world through the proclamation and actualization of the Gospel. In the course of history, the function of diakonia has found expression in the office of deacon and the deaconess. For about 20 years now, many churches, independently from one another, have been giving attention to the possible renewal of this office.
Op twee plaatsen is reeds onzekerheid gebleken over de invulling van het diakenambt. Zo kwam de beschrijving van de ontwikkeling van het drievoudig ambt in de vroege kerk (§ 20 en § 21) niet verder dan de vage omschrijving ‘assistentie van de bisschop’. Paragraaf 24 wees erop dat het diakenambt nood aan hervorming heeft, omdat het in veel gevallen is gereduceerd tot liturgische assistentie.
Welke taken krijgen de diakenen concreet toebedeeld?
1. een sociale taak gericht op de wereld. Zij strijden in
Christus’ naam tegen een eindeloze reeds maatschappelijke en
persoonlijke noden. Treffend is ook hier het symbolisch
taalgebruik. Zij representeren de kerk in haar diakonia
in de wereld en ze staan model voor de wisselwerking tussen
eredienst en dienstbaarheid in de kerk.
2. een liturgische taak. Hiervan worden voorbeelden gegeven,
zoals lezing van de Schrift, prediking en voorgaan in gebed.
3. een brede scala kerkelijke taken, zoals onderricht,
liefdedienst, administratieve en bestuurlijke taken. Deze laatste
reeks maakt een wat weinig gestructureerde en arbitraire indruk.
Blijkbaar wilde men bereiken dat zoveel mogelijk kerken hun eigen
kerkelijke praktijk in de omschrijving konden herkennen.
Commentary (31)
In many churches there is today considerable uncertainty about
the need, the rationale, the status and the functions of deacons.
In what sense can the diaconate be considered part of the
ordained ministry? What is it that distinguishes it from other
ministries in the Church (catechists, musicians, etc.)? Why
should deacons be ordained while these other ministries do not
receive ordination? If they are ordained, do they receive
ordination in the full sense of the word or is their ordination
only the first step towards ordination as presbyters? Today,
there is a strong tendency in many churches to restore the
diaconate as an ordained ministry with its own dignity and meant
to be exercised for life. As the churches move closer together
there may be united in this
|354|
office ministries now existing in a variety of forms and under a variety of names. Differences in ordering the diaconal ministry should not be regarded as a hindrance for the mutual recognition of the ordained ministries.
Het commentaar bij paragraaf 31 stelt een aantal fundamentele vragen aan de orde bij de status van het diakenambt als geordineerd ambt. Hoe verantwoordt men de ordinatie? Wat is het verschil met andere bedieningen zonder ordinatie? Als er sprake is van een ordinatie, gaat het dan om een volle ordinatie of een ‘voorbereidende’ ordinatie? De opgesomde vragen zijn voor de ene kerk meer herkenbaar dan voor de andere.
Het antwoord van de commissie bestaat uit drie delen:
1. De constatering dat in vele kerken de tendens bestaat het
diaconaat als geordineerd ambt met eigen finaliteit te
herstellen.
2. Onder dit ambt kunnen bedieningen vallen die nu in de
verschillende kerken onder verschillende vormen en namen
functioneren.
3. Het verschil in ordening van de diaconale dienst tussen de
kerken onderling mag geen hindernis vormen tot wederzijdse
erkenning van geordineerde ambten over te gaan.
De omschrijving van het ambt van diaken is zeer breed gekozen, zodat vele tradities één van hun ambten hierin kunnen onderbrengen. Die breedheid gaat ten koste van de duidelijkheid. Wat is nu het specifieke van het diaconale ambt? Maar het probleem zit nog dieper. In het vorige hoofdstuk is het specifieke van het geordineerde ambt gelokaliseerd in het vervullen van bepaalde taken op een representatieve wijze. We hebben die kerntaken teruggevonden in de ambten van bisschop en presbyter, maar niet specifiek in het ambt van de diaken. Waar zit de band tussen enerzijds het bisschops- en presbyterambt en anderzijds het diakenambt? Waarom zijn ze met elkaar verbonden als geordineerde ambten? Verder leek volgens de beschrijving van de ontwikkeling van het drievoudige ambtspatroon (§ 21) het diakenambt, als assistentie van de bisschop, mee geëvolueerd naar een ambt op regionaal niveau. Het is in de beschrijving van paragraaf 31 onduidelijk of het diakenambt zich situeert op lokaal of regionaal niveau.
1. Over de drievoudige ambtsstructuur van Lima en van de gereformeerde traditie.
Sommige presbyteriaanse kerken proberen hun drievoudige ambtsstructuur van de plaatselijke gemeente te leggen tegen het drievoudige ambtspatroon naar katholiek model dat Lima voorstelt. Het bisschopsambt correspondeert dan met dat van de voorganger van de plaatselijke gemeente. De ruime
|355|
omschrijving van het diakenambt in de Lima-tekst maakt het mogelijk de gereformeerde diaken hierbinnen een plaats te geven. Maar bij de vergelijking tussen de presbyter en de ouderling loopt deze spaak.651 Opnieuw wordt dan betreurd dat er voor de gereformeerde ouderling geen plaats is binnen dit schema.
Andere kerken willen niet eens aan zo een oefening beginnen. Zij vrezen dat met de gegeven taakomschrijving van bisschoppen, presbyters en diakenen een onderlinge hiërarchisering binnen de ambten wordt doorgevoerd, waardoor de gelijkheid tussen de ambten verloren gaat.652 Ook het spreken over ambtsvolmacht versterkt die indruk, evenals formuleringen in een vorig subdeel waar sprake was van deelname van de presbyter aan het episcopale ambt.653 Zij beoordelen deze opvattingen als in tegenstrijd met het nieuwtestamentische getuigenis waar de termen bisschop en presbyter door elkaar worden gebruikt.654
2. Over de mogelijke vormgeving van een gereformeerd
bisschopsambt.
Er bestaat huiver om de stap te zetten van de noodzakelijke
functie van episkopè naar een apart geordineerd
bisschopsambt. Voor zover men ruimte aan zulk een ambt wil geven,
moet de invulling functioneel zijn. The Church of Scotland voelt
zich aangesproken door de ‘low-key’ benadering van het episcopaat
in de Lima-tekst. The Reformed Church of America denkt in de
richting van de ‘administratieve’ bisschoppen van de
Gereformeerde Kerk in Hongarije.655 Maar voor de
meesten overtuigt de omschrijving van het ambt
651 Zo bv. in het antwoord van de
Presbyteriaanse Kerk van Korea, Churches respond to BEM,
vol. II, 163-164.
652 Zie bv. het antwoord van de Verenigde Protestantse
Kerk in België, Churches respond to BEM, vol. III, 176,
of het antwoord van The Presbyterian Church in Ireland,
Churches respond to BEM, vol. III, 217: ‘A threefold
ministry can so easily degenerate into a three grade ministry.’,
of het antwoord van de Evangelisch-Gereformeerde Kerk van
Noord-West Duitsland, Churches respond to BEM, vol. IV,
98. In het gezamenlijk antwoord van de Nederlandse Hervormde Kerk
en de Gereformeerde Kerken in Nederland blijkt ook dit voor hen
één van de twee redenen te zijn om het drievoudig ambt af te
wijzen, Churches respond to BEM, vol. IV, 107: ‘(...)
that is because a hierarchical ordering becomes apparent in the
development of the threefold model of bishop-presbyter-deacon,
especially where the tasks of ministry are described (§§ 28-31).’
Zie verder het antwoord van de bisschoppelijk gestructureerde
Gereformeerde Kerk in Hongarije, Churches respond to
BEM, vol. V,1 63, die de calvinistische structurering
mist.
653 Zie bv. het antwoord van de Evangelische Kerk in
Westphalen, Churches respond to BEM, vol. IV, 148.
654 Zie bv. het antwoord van de Verenigde Protestantse
Kerk in België, Churches respond to BEM, vol. III,
176.
655 Zie voor het antwoord van The Church of Scotland,
Churches respond to BEM, vol. I, 92 en het antwoord van
The Reformed Church of America, Churches respond to BEM,
vol. II, 149-150.
|356|
van de bisschop nog steeds niet. Ze vinden het bisschopsprofiel toch te mager. Er zijn in de loop van de kerkgeschiedenis al zoveel bisschopsmodellen de revue gepasseerd. Ze vragen zich af welk model Lima nu echt voor ogen staat.656 Het wantrouwen groeit als men leest dat bij de verantwoordelijkheden van de bisschop de legitieme overdracht van de ambtsvolmacht hoort. Is legitieme overdracht van ambtelijk gezag slechts mogelijk door de bisschoppen? Komen we zo niet terecht bij episcopale successie?657
In haar antwoord benadrukt de commissie dat ze wel degelijk het onderscheid maakt tussen enerzijds de episkopè-functie van pastoraal leiderschap, opzicht en coördinatie met het oog op het uitdrukken en het bewaren van de eenheid en anderzijds een episcopale kerkstructuur, waarbij een kerk wordt geleid door bisschoppen. De episcopale functie kan zowel persoonlijk, collegiaal als communaal worden uitgeoefend, op verschillende niveaus van het kerkelijk leven. De meningsverschillen tussen de kerken draaien om de vraag of episkopè zonder episcopaat wel ten volle voldoet aan de criteria van de apostolische traditie. Zo stellen met name de Rooms-Katholieke Kerk en de Orthodoxe Kerken dat episkopè niet zomaar een functie is naast andere functies, maar een sacramenteel teken van integratie en een brandpunt van eenheid.658
3. Over de invulling van het diakenambt.
De erkenning van de waarde van het diakenambt vindt algemene instemming. Demogelijke verschillende functies die door de diakenen kunnen worden opgenomen, worden positief geëvalueerd. Ze vormen een impuls om na te denken over de eigen gereformeerde invulling van dat ambt.659 Is het gereformeerde diakenambt een geordineerd ambt? Hoe kan bijvoorbeeld de social invulling beter verbonden worden met een liturgische terugkoppeling?
Maar er worden ook kritische vragen gesteld. Als er toch nog zoveel oecumenische onduidelijkheid is over de status en de functies van het diakenambt, is het dan niet te verkiezen het gesprek hierover verder te zetten en
656 Zie de reactie van A.J. Bronkhorst,
‘Kroniek’, Kerk en Theologie 33 (1982) 4, 328-330.
657 Zie bv. het antwoord van The Presbyterian Church
in Ireland, Churches respond to BEM, vol. III,
217-218.
658 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
83 and 126-127.
659 Zie bv. het antwoord van The Presbyterian Church
in Canada, Churches respond to BEM, vol. II, 156 en het
antwoord van de Evangelische Kerk van Westphalen, Churches
respond to BEM, vol. IV, 146.
|357|
ervaringen uit te wisselen los van het concept van het drievoudige geordineerde ambtspatroon?660
4. Over de wijze van groeien naar grotere ambtelijke samenhang.
De commissie geeft toe dat vele kerken de beschrijving van de functies van bisschoppen, presbyters en diakenen in het drievoudig ambtspatroon ontoereikend vinden. Er zijn zo veel culturele en tijdgebonden verschillen in de taken dat een uniforme beschrijving bijna onmogelijk is. Als suggestie voor de toekomst wordt meegegeven om te proberen alleen de specifieke taken van ieder ambt aan te geven, te beginnen bij de diaken, daarna de presbyter en ten slotte de bisschop.661
Naar ons oordeel blijven deze pogingen om concrete ambtelijke vormen vast te leggen tot mislukken gedoemd binnen de context van een voorop gezette drievoudige ambtsstructuur. Vanuit de gereformeerde traditie, gaat onze voorkeur uit naar een andere benadering. In plaats van te zoeken naar specifieke functies bij bestaande ambten, stellen wij voor uit te gaan van de fundamentele ambtelijke taken. Die taken cirkelen alle rondom die éne specifieke ambtelijke functie, namelijk dienst aan het Woord. Vanuit deze functie met bijbehorende taken kan gezocht worden naar een contextueel aangepaste vormgeving. Soepelheid moet hier voorop staan. Andere culturen en andere tijden vragen om vormen die aangepast zijn. De concrete vormen zullen dan ook steeds opnieuw gezocht en ontvangen moeten worden als gaven van de Geest.
1. Over de mogelijke meerwaarde van een bisschopsambt.
De taakomschrijving van de presbyters en diakenen in de Lima-tekst is zo opgesteld dat het takenpakket van de gereformeerde dienaars van het Woord en diakenen hier een plaats in kunnen krijgen. De specifieke taken van de bisschop in BEM, namelijk leiding geven over de zending van de kerk en in het bijzonder de verantwoordelijkheid voor de ordelijke overdracht van ambtsbevoegdheid, horen in de gereformeerde traditie thuis bij de opdracht van de predikanten. Voor de gereformeerde kerken hebben de meeste vragen bij dit onderdeel over verschillende ambtelijke taken daarom te maken met het bisschopsambt. Zou de gereformeerde traditie baat hebben bij een bisschopsambt? Bevat de taakomschrijving van de bisschop elementen die een
660 Zie o.a. het antwoord van The United
Reformed Church in the United Kingdom, Churches respond to
BEM, vol. I, 108.
661 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
127-128.
|358|
meerwaarde bieden voor het functioneren van de kerk? Hieronder doen we een afweging.
a. Het eerste wat opvalt, is dat in principe de bisschop dezelfde kerntaken waarneemt als de presbyter, namelijk de trits Woordverkondiging-sacramentsbediening-tuchtverantwoordelijkheid. Ook bisschoppen hebben dus net als predikanten primair een liturgische taak waardoor of waarnaast zij leiding geven aan de kerk. De bisschop in de Lima-tekst is principieel gestempeld door hetzelfde uitgangspunt als het protestantse ambt, namelijk ambt is dienst aan het Woord.
b. Het specifieke van de Lima-bisschop is het opnemen van persoonlijke ambtsbevoegdheid op boven-plaatselijk vlak. De bisschop geeft op regionaal vlak persoonlijk leiding aan de zending van de kerk. Binnen de gereformeerde traditie wordt dit snel als een bedreigende gedachte gezien, omdat Lima uitgaat van een apart kerkelijk niveau dat boven het plaatselijke uitstijgt en omdat op dat niveau persoonlijke ambtelijke verantwoordelijkheid wordt aangegeven. Staat zo de deur niet wagenwijd open voor het invoeren van een ambtelijke hiërarchie? Dat hoeft niet, omdat in de Lima-tekst de ambtsuitoefening structureel niet alleen persoonlijk, maar ook collegiaal en communaal wordt opgenomen.
c. Alhoewel dit niet uitdrukkelijk wordt gethematiseerd, wijst de Lima-tekst naar een andere weg van leiding geven dan de hiërarchische. Omdat ook een bisschop essentieel een dienaar van het Woord is, moet ook zijn leiding geven op bovenplaatselijk vlak sterk liturgisch en pastoraal gekleurd zijn. Wanneer het bisschopsambt primair wordt begrepen en uitgeoefend als een bestuurs- en managersfunctie of als een administratieve of juridische taak, dan verstaat men dit ambt niet vanuit zijn fundamentele betekenis als geordineerd ambt met het oog op de dienst aan het Woord. Het is dan ook nog maar de vraag of de bisschoppelijke voorbeelden uit de gereformeerde traditie, of ze nu bisschop, moderator of superintendent heten, wel zo gelukkig zijn. Vaak gaat het om sterk administratief gekleurde functies met een hoog, dikwijls verborgen, machtsgehalte. De bisschop uit BEM is van een ander kaliber. Deze ambtsdrager is een geestelijke supervisor, die bezoekt, bemoedigt, versterkt in het geloof en voorgaat op de weg van de Heer.662
d. Onder leiding van de bisschop van BEM gebeurt de overdracht van ambtsbevoegdheid binnen haar of zijn regio. Het is logisch dat de bisschop deze verantwoordelijkheid draagt, omdat hij op bovenplaatselijk vlak de verantwoordelijke is voor de persoonlijke ambtsuitoefening. Theologisch wordt deze opdracht gemotiveerd door hun representatieve wijze van
662 Inspirerend schrijft hierover A. Houtepen, ‘De oecumenische gestalte van het bisschopsambt’, in: M. Brinkman en A. Houtepen (red.), Geen kerk zonder bisschop?, 87-89.
|359|
ambtsuitoefening te verbinden met de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de kerk doorheen de eeuwen. Dit punt wordt verder uitgewerkt in het volgende hoofdstuk over de apostolische successie.
e. De bisschop vertegenwoordigt op boven-plaatselijk vlak de eenheid van de kerk. Hij werkt niet alleen aan de eenheid van de kerk, hij symboliseert haar ook, zoals de presbyter dat doet op plaatselijk vlak.
f. Onder zijn functioneren valt niet expliciet het pastor pastorum, maar dat wil niet zeggen dat het ontbreekt. Het kan perfect een plaats krijgen onder het pastoraal leiding geven.
Waar is het eigene van het bisschopsambt? Het is een persoonlijk, representatief uitgeoefend ambt van geestelijk leiding geven op regionaal vlak. Daarom staat de bisschop voor de eenheid van de kerk en de continuïteit doorheen de eeuwen. Als geordineerd ambt gaat het fundamenteel om dezelfde liturgische taak, die ook door de presbyter wordt waargenomen op plaatselijk vlak. Woordverkondiging staat hier centraal.
Naar ons oordeel betekent een zo ingevuld persoonlijk ambt op regionaal vlak een meerwaarde voor de gereformeerde traditie die op dit niveau fundamenteel slechts een collegiale vormgeving kent. De angst voor centralisme of hiërarchie wordt ondervangen door de inkadering in collegiale en communale ambtsuitoefening. Een hiërarchie wordt voorkomen omdat hier geen sprake is van meer en minder, zoals in de Rooms-Katholieke Kerk, waar de bisschop ten opzichte van de priesters de volheid van het wijdingsambt bezit. Een bisschop is geen hogere, vollere, diepere of fundamentelere vorm van persoonlijk ambt.
Wie bang is dat de Lima-bisschop dezelfde is als de rooms-katholieke, doet er goed aan de drie elementen van verschil te memoreren, die A.H.C. van Eijk663 heeft aangegeven:
1. De geografische regionale kerk onder leiding van de bisschop is volgens rooms-katholiek inzicht een lokale kerk rond de bisschop die door zijn presbyters wordt vertegenwoordigd. Van de kerk in de volle zin van het woord is pas sprake op het niveau van het diocees onder leiding van de bisschop, die de volheid van het wijdingsambt bezit. De Reformatie bracht het primaire niveau van kerk-zijn terug naar de plaatselijke gemeente onder leiding van een presbyter/predikant.
2. In de katholieke visie verenigt het bisschopsambt het particulier (regionaal)- en het universeel-kerkelijke in zich. De bisschop vertegenwoordigt
663 Zie A.H.C. van Eijk, ‘Oecumenische dialogen over episkopè en het bisschopsambt’, in: M. Brinkman en A. Houtepen (red.), Geen kerk zonder bisschop?, 73-75.
|360|
zijn lokale kerk in de wereldkerk, waar hij samen met de andere bisschoppen onder leiding van de paus in een collegiaal orgaan verantwoordelijkheid draagt voor de universele kerk.
3. Het bisschopsambt in de Rooms-Katholieke Kerk omvat meer dan een functie van op-/toezicht. De bisschop is een sacramenteel teken van onderlinge samenhang en een centrum van gemeenschap en van daaruit een garantie voor continuïteit en eenheid in de kerk.
2. Over de gevolgen van het takenpakket van de ouderling voor zijn ambtelijke status.
Uit de tekstgeschiedenis van BEM is duidelijk geworden hoe de gereformeerde ouderling uiteindelijk geschrapt is voor de definitieve versie. Dit specifieke ambt van de gereformeerde traditie kon in de tekst over het geordineerde ambt niet stand houden, omdat zowel voor de gereformeerde kerken zelf als voor de commissie het onzeker was of de gereformeerde senior wel een geordineerd ambt bekleedt. Naar ons oordeel nam de commissie terecht de beslissing om de ouderling in dit rapport over het geordineerde ambt niet te rangschikken onder de geordineerde ambtsdragers. De presbyter van de gereformeerde traditie heeft niet de taken toegewezen gekregen die de presbyter van BEM voor zijn rekening neemt, namelijk de bediening van het Woord en de sacramenten. Dit hangt samen met het gegeven dat hij niet Christus representeert. Hij vertegenwoordigt de kerk, meer specifiek de plaatselijke gemeente in het beleid van de kerk. Hij handelt persoonlijk, maar toch minder uitgesproken als de predikant, want als gereformeerde presbyter vertolkt hij op de eerste plaats wat leeft in het presbyterium en de gemeente. We omschrijven het ouderlingenambt als een gereformeerde bijdrage aan de vormgeving van de collegiale en communale elementen van ambtelijk functioneren in de kerk en brengen het onder bij de kerkelijke, niet-geordineerde ambten. Met het oog op het oecumenisch gesprek over het ambt is het aangewezen dat de gereformeerde traditie voor zichzelf duidelijker kan aangeven welke status zij toekent aan het ouderlingenambt.
3. Over de gevolgen van het takenpakket van de diaken voor zijn ambtelijke status.
Voor het gereformeerde diakenambt lijken er minder problemen te bestaan in dit oecumenisch rapport. De taakomschrijving van de diaken is zo ruim dat de gereformeerde diaken hier makkelijk onder valt. Toch is deze comfortabele positie slechts schijn. Want ze is niet het gevolg van helderheid rondom de ambtelijke status van het diakenambt binnen de gereformeerde traditie, maar van de onduidelijkheid en vaagheid over de status en de functies van het diakenambt in de Lima-tekst. De kernfunctie van het geordineerde ambt die we herkennen in de taakomschrijving van bisschoppen en presbyters
|361|
van de Limatekst en in de taak van de gereformeerde predikant, komen we niet tegen in de taakomschrijving van de diaken van Liam, maar ook niet bij de gereformeerde diaken. Net zoals de ouderling is de gereformeerde diaken op een andere wijze dan de predikant representatief en persoonlijk in zijn optreden. We omschrijven het diakenambt als een gereformeerde bijdrage aan de ambtelijke uitoefening van het diaconale aspect van het kerk-zijn en brengen het, zoals het ambt van ouderling, onder bij de kerkelijke, niet-geordineerde ambten. Ook hier ligt voor de gereformeerde traditie een taak om meer helderheid te scheppen met het oog op het oecumenisch gesprek.
Met deze laatste subsectie van dit hoofdstuk over de drievoudige ambtsstructuur wordt ervoor gezorgd dat deze structuur ingebed blijft in een breder werken van de Geest doorheen allerlei genadegaven, waarvan het geordineerde ambt er slechts één is. Voor dit gedeelte zijn er ook geen voorlopers in de voorafgaande officiële oecumenische teksten.
32. The community which lives in the power of the Spirit will be characterized by a variety of charisms. The Spirit is the giver of diverse gifts which enrich the life of the community. In order to enhance their effectiveness, the community will recognize publicly certain of these charisms. While some serve permanent needs in the life of the community, others will be temporary. Men and women in the communities of religious orders fulfil a service which is of particular importance for the life of the Church. The ordained ministry, which is itself a charism, must not become a hindrance for the variety of these charisms. On the contrary, it will help the community to discover the gifts bestowed on it by the Holy Spirit and will equip members of the body to serve in a variety of ways.
Paragraaf 32 handelt over de relatie tussen het geordineerde ambt en ‘de charismata’, in de lijn van de paragrafen 5 en 7a. Wat wordt hier precies bedoeld met ‘charismata’? Dat wordt duidelijk wanneer we naar de proefversies van 1980 kijken, waar sprake was van ‘readers, catechists, musicians, church wardens’. In deze paragraaf gaat het dus niet om
|362|
genadegaven in het algemeen, maar om de uitkristallisering daarvan in concrete ‘bedieningen’, diensten in het kerkelijk leven. Concreet gaat deze paragraaf dus over de relatie tussen het geordineerde ambt en allerlei bedieningen.
Op de eerste plaats worden een aantal aspecten van die
bedieningen opgesomd:
1. Deze bedieningen zijn een gave van de Geest om de gemeenschap
te verrijken, op te bouwen.
2. Iedere geloofsgemeenschap wordt door een verscheidenheid aan
bedieningen gekenmerkt.
3. Ook deze bedieningen vragen om publieke erkenning met het oog
op het verhogen van de effectiviteit.
4. Sommige bedieningen zijn blijvend nodig, andere zijn
tijdelijk.
5. Een aparte vermelding krijgt de dienst van mannen en vrouwen
in religieuze orden. Hun bediening is van bijzonder belang voor
het leven van de kerk.
Het tweede deel van de paragraaf gaat in op de relatie tussen
geordineerd ambt en bediening:
1. Het geordineerde ambt mag de bedieningen niet in de weg staan,
maar moet ze integendeel stimuleren.
2. Het geordineerde ambt is zelf ook een bediening, maar is er
toch van onderscheiden. Om hierover geen misverstand te laten
bestaan, liet men de term ‘ministries’ die in de proefversies van
1980 nog gebruikt werd om deze bedieningen aan te duiden,
vallen.664
33. In the history of the Church there have been times when the truth of the Gospel could only be preserved through prophetic and charismatic leaders. Often new impulses could find their way into the life of the Church only in unusual ways. At times reforms required a special ministry. The ordained ministers and the whole community will need to be attentive to the challenge of such special ministries.
Artikel 33 handelt over buitengewone bedieningen:
1. Die zijn nodig in crisismomenten, wanneer de waarheid van het
evangelie niet meer door de reguliere structuur van geordineerde
ambten doordringt. Dan treden profetische en charismatische
leiders op.
2. Die kunnen nodig zijn om nieuwe accenten te leggen, nieuwe
aspecten aan te boren.
3. Soms vraagt hervorming van de kerk een bijzondere bediening.
664 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 379.
|363|
4. De geordineerde ambtsdragers en de hele kerkgemeenschap moeten niet bij voorbaat afkerig zijn, maar juist attent zijn en openstaan voor de uitdagingen die deze bedieningen stellen.
1. Over de aansluiting bij de gereformeerde benadering van de geloofsgemeenschap.
De accenten die worden gelegd op de charismata, die aanwezig zijn in de geloofsgemeenschap, en die vorm krijgen in allerlei bedieningen, kunnen op brede steun rekenen vanuit de gereformeerde traditie, die graag het belang benadrukt van de gaven die uitgedeeld worden aan het hele volk van God.
2. Over de angst voor clericalisering en hiërarchisering.
Alhoewel het niet expliciet wordt gezegd, blijkt in het Lima-rapport de ordinatie beperkt tot de drie ambten van het drievoudig ambtspatroon. Maar waarom alleen deze drie? Kan het niet zijn dat een gemeenschap een gave ontdekt bij één van haar leden, die publiekelijk wil erkennen en met een ordinatie bezegelen?665 Bij deze gaven/bedieningen is sprake van noodzaak aan publieke erkenning, maar niet van ordinatie. Omdat in het Lima-rapport de beleidsverantwoordelijkheid sterk wordt verbonden met ordinatie, het synodale element zwak is ontwikkeld en het ouderlingschap ontbreekt, is het ook onzeker in hoever de niet-geordineerden nog betrokken zijn bij de beleidsbepaling van de kerk.666 Door de scheiding tussen geordineerde
665 Zie bv. het antwoord van The United
Reformed Church of the United Kingdom, Churches respond to
BEM, vol. I, 107: ‘But despite the reference to the gifts
exercised by the laity (M5), there is no suggestion there that
lay people may be called by a congregation and ordained to
exercise a particular ministry, which is a charism in the same
sense as that term is used for the ministry of word and
sacraments.’
666 Zie bv. het antwoord van The Church of Scotland,
Churches respond to BEM, vol. I, 96: ‘The stated
importance of the ministry of the whole church and of the
integration of ordained ministry with the ministry of the
laos is not followed through to its implications for
structured “lay” participation in ministry and government, i.e.,
in pastoring, liturgy, decision-making and “spiritual” functions
generally. This may be because of a lack of emphasis on the royal
priesthood of the whole church as a necessary consequence of its
union with Christ as Great High Priest, who in himself offers
humankind to the Father.’ En verder het antwoord van The
Presbyterian Church in Canada, Churches respond to BEM,
vol. II, 157: ‘Our doctrine of eldership reflects the shared
ministry of clergy and laity which the “threefold ministry” and
historic episcopate ignore.’, het antwoord van The Presbyterian
Church of Wales, Churches respond to BEM, vol. II, 172:
‘(...) it fails to acknowledge the Reformed expression of lay
participation in the ministry as expressed in the eldership.’ De
Verenigde Protestantse Kerk in België, Churches respond to
BEM, vol. III, 179 verwijst naar de situatie in de R.K.K.
waar leken alleen een consultatieve rol ➝
|364|
ambtsdragers en de rest van de geloofsgemeenschap is er bij sommige kerken angst voor de her-introductie van de oude vorm van hiërarchisch onderscheid tussen clerus en leken, angst dus voor clericalisering.667
Dit onderdeel van de Lima-tekst stelt de vraag naar de plaats die er is binnen de kerk voor het functioneren van allerlei genadegaven. Deze gaven worden onderscheiden van het geordineerde ambt, maar ze zijn daarom niet onbelangrijk. Ze behoren essentieel bij een christelijke geloofsgemeenschap die zich door de Geest geleid en ondersteund weet. Uit een aantal nieuwtestamentische brieven weten we ook hoe fundamenteel deze charismata waren voor de werking van de kerk. Het roept de vraag op naar de ruimte die er is binnen de kerken van de gereformeerde traditie voor deze gaven/bedieningen.
Al vele decennia lang voelen kerken in de gereformeerde traditie de nood aan ambtelijke vernieuwing. Vele taken die door mensen worden opgenomen namens de kerk, vragen om een of andere vorm van officiële erkenning. Daarbij gaat het niet alleen om arbeidsovereenkomsten en verloning, maar ook om de ambtelijke status van deze arbeid. Te denken valt aan mensen die missionaire taken opnemen namens de kerk, zoals zendelingen, evangelisten, diaconale buurtwerkers, geestelijke begeleiders in verzorgingsinstellingen, in gevangenissen en in het leger, mensen in het onderwijs, of aan mensen die liturgische taken binnen de kerk waarnemen, zoals verantwoordelijken voor de muzikale leiding van de geloofsgemeenschap, of aan mensen die ondersteunende taken op zich nemen binnen de plaatselijke gemeenten of in het breder kerkelijk verband, zoals jeugdwerkers, mensen die administratief werk verrichten, en zo verder. Hier kunnen ook mensen aan toegevoegd worden die in communauteiten proberen bronnen van christelijke spiritualiteit te bewaren en te actualiseren. Deze opsomming is verre van volledig, maar probeert door het geven van een aantal voorbeelden de problematiek concreet te maken. De voorbeelden zullen ook verschillen naargelang de context en die kan heel verscheiden zijn. Het betreft dikwijls
➝ hebben, en alleen mee beslissen in zaken van secundair
belang. Daartegenover stelt deze kerk: ‘In the
presbyterial-synodal system, alongside ministers ordained for the
conduct of worship, lay people also take part in management of
the congregation — in the session, presbytery, synod and general
assembly. It is our conviction that this is the best way of
expressing the calling of the whole people of God.’
667 Zie bv. het antwoord van de Verenigde Protestantse
Kerk in België, Churches respond to BEM, vol. I, 177 en
het antwoord van de Evangelische Kerk in Hesse en Nassau,
Churches respond to BEM, vol. IV, 136.
|365|
mensen die als ervaringsdeskundigen, vaak ook aangevuld met een zekere theologische opleiding, de kerk willen dienen en die zich daarin bemoedigd weten door de kerk. Vele van deze belangrijke diensten kunnen niet ondergebracht worden in één van de drie klassieke ambten van predikant, ouderling of diaken. Soms probeert men dat toch te doen, maar blijft het resultaat onbevredigend omdat deze ambten toch een te specifieke historische invulling hebben gekregen om nog die soepelheid aan de dag te kunnen leggen om al die nieuwe bedieningen een plaats te geven. Echt problematisch wordt het als men geen andere uitweg meer ziet dan het bevestigen van mensen in het ambt van dienaar van het Woord, alhoewel het niet de bedoeling is hen geestelijk leiding te laten geven door de bediening van het Woord en de sacramenten, maar uitsluitend om hen een ambtelijke status binnen de kerk te geven. Vele kerken hebben geprobeerd deze patstelling te doorbreken in aparte studies, maar dikwijls is men vastgelopen op de ambtelijke verstening di is ontstaan rondom de trits predikant-ouderling-diaken. Dit trio blijkt zo identiteitsbepalend geworden binnen de gereformeerde traditie dat het moeilijk wordt hier nog creatief mee om te gaan. Men blijft steken in drie ambten, en slechts alleen deze drie ambten, en wat daarnaast gebeurt in de kerk kan geen ambtelijke status hebben.
Dit onderdeel van de Lima-tekst is een uitnodiging aan de gereformeerde traditie om deze bedieningen opnieuw ernstig te nemen en na te denken over hun ambtelijke status. Naar ons oordeel is er inderdaad een onderscheid tussen deze bedieningen en het geordineerde ambt, met de specifieke representatieve taak van geestelijk leiding geven door de dienst aan het Woord en de sacramenten. Maar dit betekent niet dat ze daarom geen ambtelijke status kunnen hebben binnen de kerk. Hier is het onderscheid tussen geordineerde en kerkelijke ambten een uitkomst. Verder is het belangrijk te bedenken dat naar hun oorsprong de ambten van ouderling en diaken helemaal niet zo versteend waren. Het waren op dat moment creatieve pogingen om aan het collegiaal en communaal leiding geven een ambtelijk karakter te geven. Staan in het spoor van de reformatoren zou wel eens minder te maken kunnen hebben met het krampachtig vasthouden aan de creatieve oplossingen die ze in de toenmalige situatie als leiding van de Geest bedachten, en meer met het in onze tijd in onze eigen specifieke context vorm kunnen geven aan een eigentijdse ambtelijke structurering van de kerk.