|261|
Het tweede hoofdstuk bestaat, na een inleidende paragraaf 7, uit vier delen: het geordineerde ambt (§ 8-14), het geordineerde ambt en autoriteit (§ 15-16), het geordineerde ambt en het priesterschap (§ 17) en de dienst van mannen en vrouwen in de kerk (§ 18).
Paragraaf 7 geeft een aantal definities om helder af te lijnen wat met de kernbegrippen binnen deze tekst wordt bedoeld, omdat verschil in terminologie het gesprek tussen de kerken tot nu toe heeft bemoeilijkt. Het gaat met name om de begrippen ‘charisma’, ‘dienst’, ‘geordineerd ambt’ en ‘priester’.
In de tekst van Accra in 1974 ontbrak een verklarende woordenlijst nog. Het waren met name orthodoxe theologen die hebben aangedrongen op zo een lijstje om misverstanden te vermijden, in het bijzonder omdat zij een geordineerde ambtsdrager altijd als ‘priester’ aanduiden.505 Maar uit de moeilijkheden die E. Flesseman-van Leer ondervond bij haar vertaling van de Accra-tekst, mag blijken dat, ook vanuit het oogpunt van de Nederlandse taal, een definitie-lijst verre van overbodig was. Bij de begrippen ministry, to minister and minister noteert ze:
Direct al het woord ministry heeft een veel wijdere scala aan betekenissen dan het woord ‘ambt’. Het betekent immers ook ‘dienst’, ‘dienstbetoon’, ‘ambtsbediening’, ‘ambtsuitoefening’. Het erbij behorende werkwoord to minister betekent zowel ‘hulp verlenen’, ‘dienen’ als ‘ambtsdrager zijn’. Bij de vertaling heb ik van al deze woorden gebruik gemaakt al naargelang de context. En wat het zelfstandig naamwoord minister betreft, de meest voor de hand liggende vertaling met ‘ambtsdrager’ was vaak niet bruikbaar, omdat daaronder ook de protestantse diaken en ouderling vallen, en hun ambt niet in het gezichtsveld van het rapport ligt. Meestal heb ik daarom het woord ‘voorganger’ gekozen, dat tegenwoordig ook wel door katholieken gebruikt wordt. Om echter taalkundig niet het verband met het woord ‘ambt’
505 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 46 and 184.
|262|
geheel te verliezen, heb ik toch ook soms het woord ‘ambtsdrager’ gebruikt, waar dat geen misverstand kon opwekken.506
7. Differences in terminology are part of the matter under
debate. In order to avoid confusion in the discussions on the
ordained ministry in the Church, it is necessary to delineate
clearly how various terms are used in the following
paragraphs.
a) The word charism denotes the gifts bestowed by the
Holy Spirit on any member of the body of Christ for the building
up of the community and the fulfilment of its calling.
b) The word ministry in its broadest sense denotes the
service to which the whole people of God is called, whether as
individuals, as a local community, or as the universal Church.
Ministry or ministries can also denote the particular
institutional forms which this service may take.
c) The term ordained ministry refers to persons who have
received a charism and whom the church appoints for service by
ordination through the invocation of the Spirit and the laying on
of hands.
d) Many churches use the word priest to denote certain
ordained ministers. Because this usage is not universal, this
document will discuss the substantive questions in paragraph
17.
De definitie van ‘charisma’ spoort met paragraaf 5 over de kerk bedeeld met geestesgaven, alhoewel de term ‘charisma’ daar ontbreekt. Het doel van deze gaven, namelijk opbouw van de kerk en de vervulling van de roeping, correpondeert met de doelstelling ‘for the building up of the community and for the service of the world to which the Church is sent’ (§ 5).
‘Dienst‘ — als vertaling van ‘ministry — kan twee onderscheiden betekenissen dragen. Enerzijds, in de breedste betekenis van het woord, de dienstbaarheid507 waartoe het hele volk van God is opgeroepen. Anderzijds kan het
506 ‘Noot van de vertaalster’, Archief van
de Kerken 30 (1975) 17, 743.
507 ‘Service’ willen we het liefst vertalen met
‘dienst’, maar omdat dat woord al gebruikt wordt als vertaling
voor ‘ministry’, vertalen we hier liever met ‘dienstbaarheid’ dan
met ‘taak’ zoals in de officiële Nederlandse vertaling. Het gaat
hier eerder om een houding dan om het aanduiden van een
specifieke opdracht. Dat wordt bevestigd door de evolutie van de
tekstproeven. Zo lezen wij in de versie van juni 1980 nog: ‘the
word ministry in its broadest sense refers to the
service which the whole people of God is called to perform’. In
de versie van november 1981 zijn de twee laatste woorden
weggelaten. C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 313 becommentarieert deze wijziging als
volgt: ‘… acknowledging the importance of forms of ministry in
which being is considered at least as important als
doing’.
|263|
Engelse woord ‘ministry’ ook slaan op de specifieke institutionele vormen die deze dienstbaarheid kan aannemen. In deze tweede betekenis gebruikt het Nederlands het woord ‘ambt’.
De heilzame dubbele betekenis kennen wij rondom het Nederlandse woord ‘ambt’ niet. Alhoewel ‘ambt’ etymologisch afstamt van een Gallisch woord,508 dat ‘dienst’ betekent, is in het Nederlands deze oorspronkelijke betekenis naar de achtergrond verschoven of helemaal verdwenen. ‘Ambt’ is de aanduiding geworden voor een geïnstitutionaliseerde taak, met alle gezag en waardigheid die daarbij horen.509 Dit probleem bestaat ook in het Duits, dat twee onderscheiden woorden kent voor ‘ministry’, met name ‘Dienst’ en ‘Amt’.
Het derde begrip ‘ordained ministry’ laten we voorlopig even onvertaald. We luisteren eerst naar de aangegeven betekenis. De term verwijst naar mensen die een charisma hebben ontvangen en die de kerk aanwijst voor dienst (‘service’) door ordinatie onder aanroeping van de Geest en het opleggen van de handen. Het is niet duidelijk wat wordt bedoeld met ‘charisma’. Als het hier de geestesgave(n) betreft die iedere gelovige ontvangt, zoals aangegeven in de definitie van ‘charisma’, dan is niet helder waarom dat hier apart vermeld staat. Als het een bijzonder ‘charisma’ betreft met het oog op het uitoefenen van het ‘ordained ministry’, dan lijkt hier al een keuze gemaakt te zijn in de theologische discussie rondom het erkennen of ontvangen van de geestesgave bij de ordinatie. De tweede keuze ligt het meest voor de hand. Ze vindt bevestiging in de evolutie van de proefversies. In de
508 Het woord ‘ambt’ ontstaat in de loop van de
Middeleeuwen als een verkorting van ‘ambacht’, wat in het
Middelnederlands betekent ‘bediening, bedrijf, ambt, ambacht’.
Later zal ‘ambacht’ evolueren naar de betekenis ‘handwerk’ en
‘ambt’ naar ‘openbare betrekking’. Etymologisch gaat men ervan
uit dat het woord Gallische wortels heeft met de betekenis
‘dienst’. Latijnse schrijvers meldden dat het woord ‘ambactus’
overgenomen was van een Gallisch woord, dat betekende ‘dienaar
van de vorst’. Zie verder Woordenboek der Nederlandse Taal
(WNT), Vol. II, Deel 1, ’s-Gravenhage-Leiden 1898, 348-354
en 370-374; J. De Vries, Nederlands Etymologisch
Woordenboek, Leiden 1971; P.A.F. van Veen, Etymologisch
Woordenboek. De herkomst van onze woorden, Utrecht-Antwerpen
1989. Het WNT geeft als voorbeeld van de algemene betekenis
‘dienst of bediening die iemand te vervullen, het werk dat hij te
verrichten heeft, de taak of plicht die op hem rust’ voor het
woord ‘ambt’, zoals die nog in de zeventiende eeuw courant
voorkwam, twee citaten uit de Statenbijbel: ‘Dese nu zijn het die
David gestelt heeft tot het ampt des gesanghs in den Huyse des
Heeren’ (1 Chron. 6, 31) en ‘Jojada nu bestelde de ampten in den
Huyse des Heeren’ (2 Chron. 23, 18).
509 J. Neumann, ‘Amt’, Handbuch
religions-wissenschaftlichen Grundbegriffe, Bd. 1,
Stuttgart/Berlin/Köln/Mainz 1988, 446-452. Van Dale Groot
Woordenboek der Nederlandse Taal, Utrecht-Antwerpen
199512 onderscheidt twee betekenissen: ‘1. openbare
betrekking waarin men door de overheid of enig erkend gezag
benoemd wordt. 2. geestelijke bediening, officium, dienst of taak
waartoe de drager geroepen wordt en bevoegd is, bv. het ambt van
predikant, diaken’.
|264|
eerste versie van 1979 is sprake van ‘a permanent service of the Church in response to a special call from God’. De daarop volgende versies laten deze zinsnede weg. Pas in de voorlaatste versie, uit 1981, wordt de vermelding van een charisma ingevoegd. Vermoedelijk gebeurde dit om te voorkomen dat de definitie van het ‘geordineerde ambt’ slechts een rituele, formalistische invulling kreeg.510
Uit de definitie is duidelijk dat met ‘ministry’ hier de geïnstitutionaliseerde vorm wordt bedoeld, waarvoor de Nederlandse taal het woord ‘ambt’ gebruikt. Maar er wordt een verdere beperking ingebouwd. Het gaat namelijk slechts over deze vorm van kerkelijk ambt waarin bij de aanstelling gebruik gemaakt wordt van een ordinatieritus, die bestaat uit gebed (aanroeping van de Geest) en handoplegging.
Hoe vertaal je het Engelse ‘ordained’ in het Nederlands? ‘Ordained’ is het voltooid deelwoord van ‘ordain’ en verder is van dit werkwoord ook nog een zelfstandig naamwoord afgeleid, namelijk ‘ordination’. Voor de vertaling van ‘ordain’ en ‘ordination’ heeft het Nederlands de keuze tussen een katholieke en een protestantse vertaling, namelijk ‘wijden’ en ‘wijding’ of ‘bevestigen’ en ‘bevestiging’. Omdat in oecumenische teksten één woord nodig is en men niet wil kiezen voor het katholieke of protestantse taalveld, kiest de officiële Nederlandse vertaling voor ‘ordineren’ en ‘ordinatie’. Vanuit het Engels een probleemloze keuze, want ‘ordain’ en ‘ordination’ zijn kerkelijk neutraal.511 Maar volgens het Nederlands woordenboek zijn
510 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 182 en 311.
511 Van Dale Groot Woordenboek
Engels-Nederlands, Utrecht-Antwerpen 1984 geeft volgende
vertaling bij het lemma ‘ordain’: ‘(relig.) tot
geestelijke/priester wijden, aanstellen (als) (predikant,
rabbijn), ordineren’. De term kan dus ook voor predikanten worden
gebruikt. Toch valt het op dat de specifieke protestantse
vertaling ‘bevestigen’ ontbreekt. Dat ‘ordain’ ook gebruikt wordt
voor predikanten, mag blijken uit de volgende verklaring uit
The Oxford English Dictionary, Vol. VII, Oxford
19612, 180: ’11. Eccl. To appoint or admit to
the ministry or the Christian Church; to invest with a
ministerial or sacerdotal character by the laying on of hands or
other symbolic action; to confer holy orders upon. Formerly, and
still in a general sense, used of any sacred office, including
that of bishop, but now, in the Ch. of England, used esp. of
admission to the orders of deacon and priest; in other churches,
of ceremonial admission to the ministry; in Presbyterian
churches, lay elders also are ordained.’ Ook uit Webster’s
New Twentieth Century Dictionary of the English Language,
Cleveland-New York 19712, 1259 blijkt dat ‘ordain’
zeer algemeen in kerken wordt gebruikt: ‘3. to appoint or admit
to the Christian ministry. Syn. — install, intitute, appoint,
enact, decree’. Lexicografisch gebeurt bij ‘ordination’
hetzelfde. The Oxford English Dictionary en
Webster’s Dictionary geven een verklaring die voor de
breedte van de christelijke kerken geldt, en het Van Dale
Groot Woordenboek Engels-Nederlands geeft de volgende
synoniemen: ‘wijding, ordening, handoplegging, inzegening,
bevestiging’.
|265|
‘ordineren’ en ‘ordinatie’ specifiek katholieke termen.512 Toch is de keuze voor deze vertalingen verdedigbaar. Ze sluit aan bij de Engelse woorden en ‘ordineren’ en ‘ordinatie’ zijn ook in het Nederlandstalig rooms-katholieke taalveld ongebruikelijke termen, waardoor de specifiek katholieke claim op deze woorden beperkt blijft. Met deze vertaling wordt er voor geopteerd om de woorden een kerkelijk neutrale, oecumenische lading te geven. De bedoeling is dat ze gaan functioneren als specifieke oecumenische terminologie.
Voor de vertaling van ‘the ordained ministry’ liggen de zaken ingewikkelder. Want voor dit woord bestaat er in het klassiek Nederlands alleen maar een katholieke variant, namelijk ‘het gewijde ambt’. Protestants is er alleen sprake van ‘het ambt’ binnen de kerk, omdat men niet wil weten van geordineerde naast niet-geordineerde ambten. Dat zou de indruk wekken dat er in het volk van God een tweedeling bestaat tussen de ‘clerus’ en de ‘leken’. De lutherse traditie kent de aanduiding het ‘openbare’ ambt om het onderscheid te maken met het (priester)ambt dat alle gelovigen bij de doop ontvangen. De calvinistische traditie houdt het gewoon bij ‘ambt’, wanneer het ambt in de kerk wordt bedoeld. Hoe lost de Nederlandse vertaling van BEM dit op? Zij kiest voor de vertaling met ‘kerkelijk ambt’. We beoordelen dit als een onjuiste en een misleidende vertaling. Het is een onjuiste vertaling omdat in de kerken ambten bestaan die wel ‘kerkelijk’ maar niet ‘ordained’ zijn. De kerken kennen inderdaad ambten die geen ordinatie vereisen. Zo kent bijvoorbeeld de Rooms-Katholieke Kerk kerkelijke ambten, als pastoraal werker en catecheet, die geen wijding vereisen.513 En in de kerken van de gereformeerde traditie zijn ouderlingen en diakenen ondubbelzinnig officiële kerkelijke ambtsdragers, maar of het geordineerde ambten zijn, is omstreden.514 ‘Kerkelijk ambt’ is verder ook een misleidende
512 In Van Dale Groot Woordenboek der
Nederlandse Taal, Utrecht-Antwerpen 199512 lezen
wij bij het lemma ‘ordineren’: ‘2. (r.k.) de priesterwijding
geven, syn. wijden’ en ook bij ‘ordinatie’ wordt uitdrukkelijk
aangegeven dat het om een rooms-katholiek woord gaat, met als
toelichting ‘het bedienen van de hogere of lagere orden, syn.
wijding’.
513 Zie voor het onderscheid tussen kerkelijk ambt en
wijding en de rooms-katholieke voorbeelden A.H.C. van Eijk, ‘Het
ambt naar een katholiek gezichtspunt’, in: M. Brinkman en A.
Houtepen (red.), Geen kerk zonder bisschop? Over de plaats
van het ambt in de orde van de kerk, Zoetermeer 1997,
241-243.
514 Van rooms-katholieke zijde stelt bijvoorbeeld
A.H.C. van Eijk, in ‘Het ambt naar een katholiek gezichtspunt’,
in: M. Brinkman en A. Houtepen (red.), Geen kerk zonder
bisschop?, 242 dat er in de SoW-kerken in Nederland alleen
sprake is van ordinatie bij predikanten, omdat alleen bij hen het
ambt verleend wordt onder collegiale handoplegging. In
Bevestiging van ambtsdragers, aflevering 2 van de serie
‘Proeven voor de eredienst’, Leidschendam-Leusden 1989, 26 en 93
moedigde de Commissie voor het Dienstboek van het
Samenwerkingsorgaan voor de Eredienst van de Nederlandse
Samen-op-Weg Kerken in 1989 de kerken aan alle ambtsdragers de
handen op te leggen, ook de diakenen en ouderlingen, alhoewel ze
zich ervan bewust was dat vanuit historisch standpunt ouderlingen
en diakenen de handen niet werden opgelegd.
|266|
vertaling, omdat ze de expliciete keuze voor een bepaalde zienswijze op het ambt camoufleert, namelijk dat het ‘bijzondere’ ambt in de kerk op de eerste plaats wordt bepaald door de ordinatie, een liturgische handeling met sacramentele connotaties. Hier valt de beslissende keuze voor een katholieke ambtsopvatting. Uit de rest van de tekst wordt duidelijk dat het geordineerde ambt het eigenlijke onderwerp is van de derde Lima-verklaring.
We verkiezen daarom overal waar de Lima-tekst het begrip ‘ordained ministry’ gebruikt te vertalen met ‘geordineerd ambt’, in de overtuiging dat we hiermee het meest ondubbelzinnig de intentie van deze oecumenische tekst weergeven. Met deze letterlijke vertaling blijft duidelijk dat het hier om het ambt gaat dat bepaald wordt door ordinatie. Het klinkt niet vertrouwd in de oren, maar het is lexicaal te verdedigen als voltooid deelwoord van ‘ordineren’. Ook deze term moet begrepen worden als technische term uit de oecumenische literatuur.
De definitie van ‘ordained ministry’ is niet helemaal consistent met de andere definities in deze paragraaf. Ze verwijst namelijk naar personen in plaats van naar diensten, zoals bij de definitie van ‘ministry’. De gegeven definitie hoort eigenlijk bij het begrip ‘ordained ministers’, geordineerde ambtsdragers.515 Deze verschuiving is onvermijdelijk, want ordinatie kan alleen bij personen, niet bij diensten.
Als laatste begrip wordt het woord ‘priest’ omschreven. In vele kerken wordt dit woord gebruikt om bepaalde geordineerde ambtsdragers mee aan te duiden. Maar omdat dit gebruik niet algemeen is, worden de inhoudelijke vragen die met dit gebruik samenhangen, behandeld in paragraaf 17. Dat de kerken die uit de Reformatie stammen bewust de term ‘priesterschap’ in deze context mijden, komt wel voor in de proefversies van januari 1980,516 maar is daarna verdwenen.
De artikels 8 tot en met 14 onder de titel ‘The Ordained Ministry’ zijn van fundamentele betekenis in het derde deel van het Lima-document. Centraal staat de gedachte dat het kerkelijk ambt onontbeerlijk is voor de verkondiging van het evangelie doorheen de eeuwen. Achtereenvolgens worden de
515 De verschuiving van diensten naar personen
gebeurt in de versie van november 1980. Zie C.T. Gromada, The
Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 311. Ook R.
Frieling, ‘Amt’, in: Konfessionskundliches Institut (Hg.),
Kommentar zu den Lima-Erklärungen über Taufe, Eucharistie und
Amt, Göttingen 1983, 116 signaleert deze verschuiving.
516 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 183.
|267|
volgende elementen behandeld: het geordineerde ambt als constitutief element binnen de kerk (§ 8), de nieuwtestamentische fundering in de Twaalf (§ 9) en ‘de apostelen’ (§ 9 commentaar), de unieke en onherhaalbare taak van de apostelen (§ 10), de continuering van roeping en zending van leidinggevende verantwoordelijken door Christus in de na-apostolische tijd (§ 11), de waarschuwing om concrete kerkelijke vormen van geordineerd ambt niet rechtstreeks terug te voeren op Christus (§ 11 commentaar), de wederzijdse verbondenheid van geloofsgemeenschap en ambtsdragers (§ 12), de functies (§ 13), de niet-exclusieve en representatieve wijze van uitoefening (§ 13 commentaar), het voorgaan in de eucharistie als zichtbaar teken van de eenheid met Christus (§ 14) en de kerkhistorische onderbouwing en de samenhang met de supervisie-opdracht (§ 14 commentaar).
Omdat de eerste twee wereldconferenties bij hun bespreking sterk organisatorisch en institutioneel ingesteld waren met het oog op een toekomstige ééngemaakte kerk, zochten zij naar die elementen die essentieel waren voor het ambt in de op te richten kerk. De Eerste Wereldconferentie van Lausanne (1927) somde vijf fundamentele aspecten op: (1) Het ambt is een essentiële gave van God, (2) geëffectueerd door Christus en de Geest, (3) gericht op uitdelen van de genade van Christus in pastorale dienst, verkondiging en sacramentsbediening, (4) om zo leiding te geven aan de kerk, (5) waartoe men geroepen wordt door de Geest en geaccepteerd wordt door de kerk in een ordinatie met gebed en handoplegging (La 34). De Tweede Wereldconferentie van Edingburgh (1937) houdt het bij vier elementen (Ed 91-94): (1) Het ambt in ingesteld door Christus en is een gave van God aan de kerk in de dienst van het Woord en de sacramenten. (2) Het ambt veronderstelt het koninklijk priesterschap van alle gelovigen. (3) Ordinatie gebeurt met handoplegging en gebed. (4) Voor een verenigde kerk zal een universeel erkend ambt essentieel zijn. De accenten op beide conferenties verschillen, de doelstelling bleef onveranderd.
Ook de Derde Wereldconferentie van Lund (1952) constateert dat de grote meerderheid van de kerken één of andere vorm van kerkelijk ambt als essentieel voor de continuïteit van het kerkelijk leven beschouwen (Lu 36), maar men opteert nu voor een studie die het ambt in bredere, christologische en eschatologische context plaatst (Lu 38). Een eerste aanzet daartoe vinden we op de Vierde Wereldconferentie in Montreal (1963), waar de kerk en ‘the special ministry’ ter sprake worden gebracht in een christologisch en pneumatologisch kader. De grond van alle dienst in de kerk is Gods heilswerk in Christus. De dienst van de kerk is voortzetting van de zending van de apostelen (Mo 85). Deze dienst is zowel een zaak van de hele kerk als
|268|
van het bijzonder ambt (Mo 87). Alle ambten zijn geworteld in de dienst van Christus en reflecteren zijn drievoudig ambt (Mo 88-89). Het bijzondere ambt is een gave van de Geest (Mo 93.c). Voor het eerst worden de verkiezing en uitzending van de apostelen, als oorsprong van de dienst in de kerk, gethematiseerd.
In de Accra-verklaring uit 1974 merken we dat de formulering van het wezen van het ambt steeds meer gestructureerd gestalte krijgt. Hoofdstuk 1c ‘The basis and function of the ordained ministry’ beschrijft dat Christus nog steeds mensen roept tot de bijzondere dienst, zoals dat begon bij de apostelen en concludeert daaruit dat deze dienst essentieel is voor alle tijden en plaatsen. Dit neemt niet weg dat de functie van de apostelen in een bepaald opzicht ook weer uniek en funderend was (Ac 13). De aanwezigheid van deze bijzondere dienst in de gemeente verwijst naar de prioriteit van het goddelijke initiatief en autoriteit in het leven van de kerk. De specifieke taak van de geordineerde ambtsdragers ligt in het verwijzen naar de fundamentele afhankelijkheid van Jezus Christus (Ac 14). Deze functie is gericht op de opbouw van de geloofsgemeenschap in de verkondiging van het Woord, het voorgaan in de liturgie en het sacramentele leven (Ac 15). In de ordinatie erkent de kerk de roeping van Godswege (Ac 16).
8. In order to fulfil its mission, the Church needs persons who are publicly and continually responsible for pointing to its fundamental dependence on Jesus Christ, and thereby provide, within a multiplicity of gifts, a focus of its unity. The ministry of such persons, who since very early times have been ordained, is constitutive for the life and witness of the Church.
Deze paragraaf legt uit waarom het geordineerde ambt constitutief
is voor de kerk. De volgende elementen kunnen daarbij worden
onderscheiden:
1. Letterlijk staat er dat een dienst, een taak dus, constitutief
is voor de kerk en niet een persoon, maar in de praktijk vallen
taak en persoon samen, want de taak vraagt om een
gepersonaliseerde uitvoering.
2. De onmisbaarheid wordt functioneel beargumenteerd. De kerk kan
bij haar missie niet zonder personen die
publiekelijk517 en permanent
517 We verkiezen ‘publicly’ te vertalen met ‘publiekelijk’, in plaats van met ‘officieel’, zoals de officiële Nederlandse vertaling doet, omdat het aspect van de openbaarheid, de toegankelijkheid voor iedereen, centraal staat, aansluitend bij de missie die een wereldwijde scoop heeft.
|269|
verantwoordelijk zijn voor het wijzen op de fundamentele
afhankelijkheid van Jezus Christus. ‘Nodig’ wordt hier verstaan
in de strikte zin van ‘onmisbaar’. De volgende stap is die van
onmisbaar naar constitutief. Deze argumentatie heeft een hele weg
afgelegd. Ten tijde van Montreal in 1963 was de benadering nog
historisch-descriptief: Christus koos apostelen die zijn
verlossend werk verkondigden en hun misse werd verdergezet door
de kerk en haar ambten (Mo 84-85). In de versie van Marseille
1972 werd voor het eerst uitdrukkelijk gezag dat er continuïteit
in het ambt moet zijn en dat dit ambt dus essentieel is voor de
kerk van alle tijden en omstandigheden.518
3. Er blijft één historisch element over in de redenering. Omdat
de personen, belast met deze opdracht, reeds vanaf ‘bijna het
begin’ van de kerk werden geordineerd, is het ambt dat
constitutief is verder gespecificeerd als geordineerd ambt.
4. De taakbepaling is algemeen gehouden, namelijk er openbaar en
permanent op wijzen dat het zonder Jezus Christus niet al
gaan.
5. De noodzaak aan een persoon die de gemeenschap in haar
missionaire roeping blijft bepalen bij het centrum, Christus,
leidt tot een centrale plaats voor deze persoon in het midden van
de met gaven begenadigde gemeenschap. Vanuit zijn functie krijgt
hij een centrale rol toebedeeld. De pleiter voor de bron van
eenheid, Jezus Christus, wordt zelf een brandpunt van eenheid.
Het is opvallend hoe in deze eerste algemene omschrijving van de
taak en de betekenis van het geordineerde ambt reeds zijn
verenigende rol wordt benadrukt.
6. Het missionair kader is duidelijk present in deze centrale
paragraaf betreffende de betekenis van het geordineerde ambt in
de kerk, zoals letterlijk blijkt uit de eerste en laatste
woorden.
Concluderend benadrukken wij twee aspecten van deze paragraaf in
historisch perspectief:
1. De ondubbelzinnigheid in formulering: een bepaalde diensttaak
in gepersonaliseerde uitvoering is onmisbaar, nog sterker,
constitutief voor de kerk. Geen kerk zonder geordineerd ambt.
Zonder dit geordineerd ambt kan de kerk haar missie niet voluit
vervullen. Hiermee is de lijn die sinds Lausanne
518 ‘… In so far as they bore special, but not exclusive responsibility for proclaiming the message of reconciliation, establishing churches, and building them up in the apostolic faith, their ministry had to be continued. Such a ministry is essential to the Church in all times and circumstances …’ Deze tekst is overgenomen in Ac 13. Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 74.
|270|
in 1927 is uitgestippeld nog versterkt. Daar luidde het nog
‘essential to the being and well-being of the Church’ (La 34.1).
Accra in 1974 ging nog niet verder dan het woord ‘essentieel’ (Ac
13).
2. Met deze stelling staat de Lima-verklaring volop binnen de
traditie die vanaf het begin de moderne oecumenische
beweging519 heeft bepaald, met name de overtuiging dat
het geordineerd ambt niet als een eeuwenoude struikelsteen moet
worden geminimaliseerd of ontweken, maar integendeel moet worden
opgepakt als een mogelijkheid om de eenheid tussen de kerken te
bevorderen en aan de kerken terug een nieuw missionair elan te
geven. Consensus over het ambt is veelbelovend voor de eenheid
tussen de kerken en het ambt als focus van eenheid zal de kerken
veel beter helpen hun missie te vervullen.
9. The Church has never been without persons holding specific authority and responsibility. Jesus chose and sent the disciples to be witnesses of the Kingdom (Matt. 10: 1-8). The Twelve were promised that they would ‘sit on thrones judging the tribes of Israel’ (Luke 22: 30). A particular role is attributed to the Twelve within the communities of the first generation. They are witnesses of the Lord’s life and resurrection (Acts 1: 21-26). They lead the community in prayer, teaching, the breaking of bread, proclamation and service (Acts 2: 42-47; 6: 2-6, etc.). The very existence of the Twelve and other apostles shows that, from the beginning, there were differentiated roles in the community.
Deze paragraaf zoekt een nieuwtestamentisch fundament voor de
stelling van de vorige paragraaf. Voor het eerst is hier niet
meer sprake van de apostelen in het algemeen, maar van de
Twaalf.520 Hiermee wordt oecumenisch een stuk
exegetische verworvenheid verdisconteerd.
1. Met de verwijzing naar de verkiezing en uitzending van de
Twaalf staaft de tekst het uitgangspunt dat de kerk vanaf het
prille begin mensen heeft gekend met specifiek gezag en
verantwoordelijkheid.
519 Het eerste eenheidsconcept uit 1888, van
anglicaanse origine, neergelegd in de vier punten van het
zogenaamde Lambeth-Quadrilateral, noemde reeds als één van de
vier wezenlijke voorwaarden voor de hereniging van kerken een
aspect van ambtelijke aard, namelijk ‘the historic episcopate’.
(Resolution 11 in R. Coleman (ed.), Resolutions of the Twelve
Lambeth Conferences 1867-1988, Toronto (Canada) 1992,
14).
520 In de proefversie van januari 1980 wordt een
aparte paragraaf over de Twaalf ingevoerd, zie C.T. Gromada,
The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’,
186-187.
|271|
2. Onder verwijzing naar Lc. 22, 30 wordt de betekenis van de
Twaalf521 toegelicht, namelijk de band met de twaalf
stammen van Israël en hun eschatologische betekenis.
3. Uit de eerste hoofdstukken van de Handelingen de Apostelen
wordt afgeleid dat de Twaalf na de opstanding een bijzonder
takenpakket toebedeeld kregen binnen de gemeenschappen van de
eerste generatie, als bevoorrechte getuigen van het leven van de
Heer en van zijn opstanding: voorgaan in gebed, onderwijs, breken
van het brood, verkondiging en dienst.
4. In een afsluitende opmerking valt voor het eerst de term
‘apostelen’. Het feit alleen al van het bestaan van de Twaalf en
de andere apostelen bewijst dat er vanaf het begin
gedifferentieerde taken waren binnen de gemeenschap.
5. Door zorgvuldig woordgebruik is geprobeerd een hiërarchische
connotatie te vermijden. In de definitieve versie is het woord
‘special’ daarom tweemaal vervangen, door ‘specific’ en
‘particular’.522
Commentary (9)
In the New Testament the term ‘apostle’ is variously employed. It
is used for the Twelve but also for a wider circle of disciples.
It is applied to Paul and to others as they are sent out by the
risen Christ to proclaim the Gospel. The roles of the apostles
cover both foundation and mission.
Bij paragraaf 9 ontmoeten wij voor het eerste een aparte
commentaar. Het betreft een exegetische opmerking in verband met
het gevarieerd nieuwtestamentisch gebruik van het woord
‘apostel’:
1. specifiek voor de Twaalf,
2. voor een bredere kring van leerlingen,
3. voor Paulus en voor anderen, die uitgezonden worden door de
Opgestane.
De taak van de apostelen heeft zowel betrekking op het
fundament-zijn als op de zending.523 Deze laatste
opmerking is correct, maar zou voor de duidelijkheid beter nog
wat meer uitgewerkt geweest zijn.524
521 Let op de hoofdletter die zowel in het
Engels origineel als in de Nederlandse vertaling is terug te
vinden.
522 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 316 and 325.
523 Voor de verschillende betekenisaspecten van het
divers gebruik van het woord ‘apostel’ in het Nieuwe Testament,
zie J. Roloff, ‘Apostel/Apostolat/Apostolizität I. Neues
Testament’, Theologische Realenzyklopedie Bd. 3,
Berlin/New York 19783, 430-455.
524 Zeer kritisch is op dit punt H.-M. Barth,
‘„Apostolizität” und „Sukzession” in den Konvergenz-Erklärungen
von Lima’, Ökumenische Rundschau 33 (1984) 3, 342. Hij
stelt vragen bij de vanzelfsprekende wijze waarop gesteld wordt
dat de rol van de apostelen grondleggend is. Fundering van wat en
op basis van wat?
|272|
10. Jesus called the Twelve to be representatives of the renewed Israel. At that moment they represent the whole people of God and at the same time exercise a special role in the midst of that community. After the resurrection they are among the leaders of the community. It can be said that the apostles prefigure both the Church as a whole and the persons within it who are entrusted with the specific authority and responsibility. The role of the apostles as witnesses to the resurrection of Christ is unique and unrepeatable. There is therefore a difference between the apostles and the ordained ministers whose ministries are founded on theirs.
Centraal in deze paragraaf staat de aparte positie van de
Twaalf/apostelen ten opzichte van de geordineerde ambtsdragers
die na hen komen:
1. Na de differentiaties in de vorige paragraaf tussen de Twaalf
en de apostelen als leiders van de geloofsgemeenschap, worden ze
in deze paragraaf impliciet met elkaar geïdentificeerd, met dien
verstande dat ze voor de opstanding ‘de Twaalf’ heten en daarna
‘de apostelen’ worden genoemd. Deze overgang wordt niet verder
verklaard.525
2. De Twaalf/apostelen representeren zowel het volk van de God
als de leiders van de geloofsgemeenschap.
3. Als leiders van de gemeenschap met eigen gezag en
verantwoordelijkheid voorafschaduwen de Twaalf/apostelen reeds de
latere ambtsdragers. Als getuigen van de opstanding van Jezus,
zijn zij uniek en onherhaalbaar.
4. Die unieke en onherhaalbare rol van de apostelen staat in
verband met hun functioneren als ‘witnesses to the resurrection
of Christ’ Aan deze laatste uitdrukking is op het einde nog
duchtig geschaafd. Ze zijn niet ‘eyewitnesses of the risen Lord’,
waarvan nog sprake is in de tekst van Marseille in
1972,526 noch ‘witnesses of the risen Christ’, zoals
geformuleerd in juni 1980,527 noch ‘witnesses of the
resurrection of Christ’, maar ‘witnesses to the resurrection of
Christ’. C.T. Gromada vermoedt dat dit bijschaven van de
formulering over het opstandingsgetuigenis bedoeld is om aan te
geven dat het hier niet gaat om ‘eye-witnesses of the event of
the resurrection but rather, the situation of a faith encounter
the exact nature of which cannot be determined’.528 In
paragraaf 9 is bij de Twaalf sprake van ‘witnesses
of529 the Lord’s life and resurrection’.
Waarvan ze als Twaalf getuigen zijn geweest, daarvan leggen ze
later als apostelen getuigenis af.
525 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 326-327.
526 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 74.
527 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 318.
528 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 327.
529 Eigen cursivering.
|273|
5. De twee opeenvolgende paragrafen 9 en 10 leggen beide een verband tussen de Twaalf en Israël. Legt paragraaf 9 het accent op de vooraanstaande rol van de Twaalf als eschatologische rechters over Israël, dan legt paragraaf 10 de klemtoon op hun representativiteit voor het vernieuwde Israël. Het is onduidelijk wie met dit ‘renewed Israel’ wordt bedoeld. Hoort hier ook het oude verbondsvolk bij? Of klinkt hier de substitutieleer door, waarin de kerk in de plaats is gekomen van het oude Israël? De enige andere plaats in deze ambtsverklaring waarin Israël nog wordt genoemd is paragraaf 1, die verwijst naar de roeping van Israël in het kader van de heilsgeschiedenis. Verdere theologische doordenking hiervan ontbreekt op deze plaats, net als in de rest van deze verklaring.
11. As Christ chose and sent the apostles, Christ continues through the Holy Spirit to choose and call per-sons into the ordained ministry. As heralds and ambassadors, ordained ministers are representatives of Jesus Christ to the community, and proclaim his message of reconciliation. As leaders and teachers they call the community to submit to the authority of Jesus Christ, the teacher and prophet, in whom law and prophets were fulfilled. As pastors, under Jesus Christ the chief shepherd, they assemble and guide the dispersed people of God, in anticipation of the coming Kingdom.
Waar paragraaf 10 het onherhaalbare van de apostelen benadrukte,
geeft paragraaf 11 aan wat gecontinueerd wordt van apostel naar
geordineerd ambtsdrager:
1. Christus gaat verder met het kiezen van mensen en met het
roepen als ambtsdragers door de heilige Geest.
2. Waartoe wordt geroepen en gezonden? Drie elementen worden
opgesomd in bijbelse beeldtaal: heraut-gezant, leider-leraar en
herder.
3. De nadruk ligt op de parallellie tussen het werk van Christus
en van de gezonden ambtsdrager. Zij verkondigen zijn boodschap,
zij leren als Hij, zij weiden het volk Gods als Hij. In deze
continuering van het werk van Christus lijkt het geordineerde
ambt eerder christologisch dan apostolisch georiënteerd. We
vinden in deze tekst dan ook niet de katholieke visie dat
ambtsdragers de opvolgers van de apostelen zijn. Een afspiegeling
van de klassieke trits priester-profeet-koning van het munus
triplex van Christus blijkt niet nagestreefd te zijn. De
priesterlijke taakstelling ontbreekt. Ze stond nog wel in de
versies van 1980 en 1981, waar sprake is van het opnemen van het
priesterlijk ambt van Christus als dienaar of als
voorbidder,530
530 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 318.
|274|
maar in de definitieve versie van Lima 1982 is de priesterlijke
rol van het geordineerd ambt verschoven naar paragraaf 17. Zo
bevatten de versie van 1980 en 1981 vier roepingsaspecten, wat al
aangeeft dat het niet de oorspronkelijke bedoeling was van dit
onderdeel om een vergelijking te suggereren met de ambten van
Christus.
4. Er is een zekere ondoorzichtigheid waarom precies deze drie
roepingsaspecten worden genoemd. Zo wordt het leidinggeven
verbonden met het leren zich te onderwerpen aan het gezag van
Christus, terwijl dat aspect met evenveel recht met herderschap
zou kunnen worden verbonden. Herderschap wordt hier begrepen
volgens één betekenisaspect, namelijk ‘verzamelen’ of
‘bijeenbrengen’.
5. Opvallend is verder dat hier voor het eerste expliciet wordt
gezegd dat het geordineerde ambt tegenover de gemeenschap
Christus representeert, in zijn functioneel optreden als
boodschapper. Op deze plaats is het spreken in termen van
‘representeren’ in de plaats gekomen van het spreken in termen
van ‘het aangeven van de prioriteit van het goddelijk
initiatief’, zoals te vinden in de tekst van Accra
1974.531
Commentary (11)
The basic reality of an ordained ministry was present from the
beginning (cf. para. 8). The actual forms of ordination and of
the ordained ministry, however, have evolved in complex
historical developments (cf. para. 19). The churches,
therefore, need to avoid attributing their particular forms of
the ordained ministry directly to the will and institution of
Jesus Christ.
Nu in paragraaf 11 zo sterk is benadrukt dat het geordineerde ambt, net als het ambt van de apostelen, teruggaat op een roeping en zending door Jezus Christus zelf, wordt in een commentaar gewaarschuwd de historisch gegroeide wijzen van ordineren en vormen van geordineerd ambt niet rechtstreeks op Christus zelf terug te voeren. Dit commentaar onderscheidt tussen het principe van apart gezette mensen, wat vanaf het begin van de kerk geldt en de concrete ambtelijke vormen die de kerken nu kennen, als resultaat van een historisch proces. De invoering van dit kort maar belangrijk commentaar na Accra 1974 getuigt van een gegroeid historisch en bijbels bewustzijn.
12. All members of the believing community, ordained and lay, are interrelated. On the one hand, the community needs ordained ministers.
531 ‘… The presence of this ministry in the community signifies the priority of divine initiative and authority in the Church’s existence.’ (Accra § 14).
|275|
Their presence reminds the community of the divine initiative, and of the dependence of the Church on Jesus Christ, who is the source of its mission and the foundation of its unity. They serve to build up the community in Christ and to strengthen its witness. In them the Church seeks an example of holiness and loving concern. On the other hand, the ordained ministry has no existence apart from the community. Ordained ministers can fulfil their calling only in and for the community. They cannot dispense with the recognition, the support and the encouragement of the community.
Paragraaf 12 behandelt een nieuw aspect, namelijk de wederzijdse
afhankelijkheid van ambtsdragers en gemeenschap. De
geloofsgemeenschap kan niet zonder ambtsdragers, maar ook
omgekeerd kan de ambtsdrager niet zonder de gemeente. Dit
onderdeel van de ambtstheologie is in overeenstemming met de
oecumenische traditie en de concrete opzet van de Lima-ambtstekst
om het ambt te behandelen vanuit een bredere ecclesiologische
verankering, waarvan in het bijzonder ook de paragrafen 3, 5 en 6
getuigen.
1. De ambtsdrager kan niet bestaan los van de gemeenschap, want
zijn roeping is precies bedoeld als dienst aan de gemeenschap en
kan daarom slechts in verbondenheid met de gemeenschap worden
opgenomen.532
2. Omgekeerd heeft de geloofsgemeenschap ambtsdragers nodig. Er
is hier niet geopteerd voor de parallelle uitdrukking ‘geen
bestaan los van’, omdat er een beperkt aantal christelijke
gemeenschappen zijn die het blijkbaar toch doen zonder
geordineerde ambtsdragers, zoals bijvoorbeeld de quakers.
3. De noodzaak aan ambtsdragers hangt samen met de rol die ze
vervullen in de gemeenschap. Hun aanwezigheid is in de
gemeenschap voortdurende herinnering aan het goddelijk initiatief
en aan de afhankelijkheid van Jezus Christus. De zinsnede
‘herinnering aan het goddelijk initiatief’, die afgevoerd werd om
de continuïteit in taakstelling tussen apostelen en geordineerde
ambtsdragers aan te duiden, wordt nu gebezigd om de rol van de
ambtsdrager ten opzichte van de gemeente te omschrijven. In
vergelijking met paragraaf 11, representeert de ambtsdrager
Christus niet langer in zijn functie maar in zijn er-zijn, door
zijn aanwezigheid. De uitdrukking
532 De proefversie van 1973 drukt het anders maar ook heel concreet uit met de woorden: ‘… the minister does not exist in isolation, nor for himself, and that he cannot deal arbitrarily with the Christian people.’ Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 79.
|276|
‘afhankelijkheid van Jezus Christus’ vinden wij ook reeds als de
primaire taak in paragraaf 8.533
4. Met de omschrijving van Christus als bron van zending en
eenheid, wordt aangesloten bij de missionaire en verenigende
accenten van de oecumenische beweging. De uitwerking van de rol
van de ambtsdrager in gemeenschapsopbouw en versterking van het
geloofsgetuigenis ligt dan ook voor de hand.
5. Om die rol te kunnen spelen mag van de ambtsdragers een
voorbeeldfunctie verwacht worden. In hen zoeken de leden van de
kerk een voorbeeld van heilige levenswandel en een liefdevolle
betrokkenheid op de gemeenschap. Deze kwaliteitseisen voor
ambtsdragers, met het oog op hun geloofwaardigheid, zijn een
nieuwigheid ten opzichte van de Accra-tekst van 1974.
6. Weggelaten in vergelijking met de Accra-tekst (Ac 15) is dan
weer het klassiek protestants accent dat de ambtsdrager geen
heerschappij mag voeren over het Woord en de sacramenten en dat
alleen Christus en niet de ambtsdrager bron is van geloof, hoop
en eenheid.
13. The chief responsibility of the ordained ministry is to assemble and build up the body of Christ by proclaiming and teaching the Word of God, by celebrating the sacraments, and by guiding the life of the community in its worship, its mission and its caring ministry.
Paragraaf 13 spitst zich toe op de functies van het geordineerde
ambt:
1. Deze functies worden gebundeld onder de algemene taak van het
verzamelen en het opbouwen van het lichaam van Christus. Dat
strookt met de omschrijving van het eerste deel van de dienst in
paragraaf 12, namelijk gemeente-opbouw. Het tweede deel,
versterken van het getuigenis, ontbreekt niet, maar is wel
onderdeel geworden van de gemeente-opbouw.
2. Die opbouw gebeurt door drie functies uit te oefenen:
a. het verkondigen en leren van het Woord van God,
b. het vieren van de sacramenten,
c. het leiding geven aan het leven van de gemeenschap in zijn
liturgische, missionaire en diaconale aspecten.
533 In de proefversies van januari en juni 1980 is nog sprake van herinnering aan ‘the priority of the apostolic message in the life of the community’, maar onder andere door een kritische bemerking van E. Flesseman-van Leer verdwijnt deze uitdrukking, op grond van het gegeven dat het de bijbel zelf is die op de eerste plaats herinnert aan de prioriteit van de boodschap. Zij stelt dat het niet de apostolische boodschap is maar Christus zelf die wordt gerepresenteerd. Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 324.
|277|
Vooral voor de tweede taak komt de formulering wat weinig specifiek over, omdat het vieren van de sacramenten een taak is waartoe alle gelovigen geroepen zijn.
Commentary (13)
These tasks are not exercised by the ordained ministry in an
exclusive way. Since the ordained ministry and the community are
inextricably related, all members participate in fulfilling these
functions. In fact, every charism serves to assemble and build up
the body of Christ. Any member of the body may share in
proclaiming and teaching the Word of God, may contribute to the
sacramental life of that body. The ordained ministry fulfils
these functions in a representative way, providing the focus for
the unity of the life and witness of the community.
De exclusiviteit van de taakstelling van het geordineerde ambt
wordt in dit commentaar genuanceerd en gerelativeerd. Deze
commentaar-paragraaf is nieuw in vergelijking met de
Accra-verklaring van 1974.
1. Alle leden participeren in de gemeente-opbouw, met hun
genadegaven, zoals reeds gesteld in het deel van paragraaf 7 over
charisma. Allen dragen bij tot de woordverkondiging en het
sacramentele leven. Opvallend is dat het leidinggeven hier is
weggevallen. In de proefversies van januari en juni 1980 deelden
de niet-ambtsdragers nog wel in het leidinggeven maar dan weer
niet in de sacramentele functies.534
2. Wat is er dan bijzonder aan de manier waarop het geordineerde
ambt deze functies waarneemt? Het gebeurt op representatieve
wijze. Het is niet helemaal duidelijk wat hiermee wordt bedoeld.
Wordt Christus of de gemeente gerepresenteerd?
3. Door het representatief karakter functioneert het geordineerde
ambt als een focus foor de eenheid van leven en getuigenis van de
gemeenschap. Deze laatste gedachte sluit aan bij de formulering
van paragraaf 8, waar dit ambt ook een focus van eenheid is
temidden van de vele gaven.
14. It is especially in the eucharistic celebration that the ordained ministry is the visible focus of the deep and all-embracing communion between Christ and the members of his body. In the celebration of the eucharist, Christ gathers, teaches and nourishes the Church. It is Christ who invites to the meal and who presides at it. In most churches this presidency is signified and represented by an ordained minister.
534 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 322 and 329.
|278|
De rol van het geordineerde ambt in de viering van de eucharistie
bepaalt de inhoud van deze paragraaf:
1. In het bijzonder in de viering van de eucharistie wordt
zichtbaar dat het geordineerde ambt de focus is van de diepe en
alles omvattende gemeenschap tussen Christus en de leden van zijn
lichaam. De formulering sluit aan bij paragraaf 8, maar er vindt
ook een intensivering plaats tussen paragraaf 8 en paragraaf 14:
het geordineerde ambt voorziet niet alleen in de heenwijzing naar
de afhankelijkheid van en verbondenheid met Christus, maar
representeert Christus zelf als degene die uitnodigt tot en
voorgaat in de maaltijd. En de verbindende, verenigde functie
gaat niet slechts over de gaven en activiteiten van de leden van
de gemeenschap, maar handelt ook over de relatie tussen Christus
en de leden van zijn lichaam.
2. Deze paragraaf moet ook in het licht gelezen worden van
paragraaf 29 van het deel over de eucharistie, die na het
beschrijven van het gastheerschap van Christus, de rol van de
ambtsdrager als volgt uitvoerig toelicht:
In most churches, this presidency is signified by an ordained minister. The one who presides at the eucharistic celebration in the name of Christ makes clear that the rite is not the assemblies’ own creation or possession; the eucharist is received as a gift from Christ living in his Church. The minister of the eucharist is the ambassador who represents the divine initiative and expresses the connection of the local community with other local communities in the universal Church.
De representatie staat in het teken van het aanschouwelijk maken
van het goddelijk initiatief en in het verbinden met het bredere
kerkelijke verband. In paragraaf 14 van het ambtsgedeelte klinkt
het voorgaan aan de Tafel van de Heer minder functioneel omdat
het hier wordt gezet in het kader van het feit dat de ambtsdrager
de zichtbare focus is van de gemeenschap tussen Christus en de
leden van zijn lichaam.
3. De tekst geeft aan dat niet alle kerken met deze zienswijze
meegaan. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de Nederlandse
hervormde theologe E. Flesseman-van Leer voorbehoud aantekende en
dat de lutheraan G. Gassmann aangaf dat niet alle Lutheranen dit
standpunt deelden.535 De huiver voor
offerpriesterschap is onmiskenbaar. Deze paragraaf over de
functie van het geordineerde ambt bij de viering van de
eucharistie is dan ook nieuw in vergelijking met de tekst van
Accra 1974. In de opeenvolgende proefversies neemt de aandacht
voor het eucharistisch thema toe.536
535 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 326 footnotes 56 and 57.
536 Zo wordt in de versie van november 1980 voor het
eerst het breken van het brood toegevoegd aan de rol van de
Twaalf in de eerste gemeente. Het is in dezelfde versie dat voor
het eerst de rol van Christus in de eucharistie wordt
geëxpliciteerd. Zie verder C.T. Gromada, The Theology of
Ministry in the ‘Lima Document’, 316, 323 and 326.
|279|
Commentary (14)
The New Testament says very little about the ordering of the
eucharist. There is no explicit evidence about who presided at
the eucharist. Very soon however it is clear that an ordained
ministry presides over the celebration. If the ordained ministry
is to provide a focus for the unity of the life and witness of
the Church, it is appropriate that an ordained minister should be
given this task. It is intimately related to the task of guiding
the community, i.e. supervising its life (episkopé) and
strengthening its vigilance in relation to the truth of the
apostolic message and the coming of the Kingdom.
In het commentaar bij paragraaf 14 wordt de rol van het
geordineerde ambt bij de viering van de eucharistie exegetisch en
historisch getoetst:
1. Het Nieuwe Testament zegt weinig over de ordening van de
eucharistie en helemaal niets over wie er voorgaat bij de viering
van de eucharistie.
2. Kerkhistorisch blijkt dat zeer spoedig537 het
geordineerde ambt deze functie vervult.
3. De aanbeveling om de geordineerde ambtsdrager te laten
voorgaan bij de tafelviering kan dus niet nieuwtestamentisch
worden hard gemaakt, maar stoelt op de ontwikkelingen in de
vroege kerk.
4. De relatie tussen de functie en de rol wijziging zich in de
vergelijking van de paragrafen 8 en 14. In paragraaf 8 is de
specifieke taakstelling van het geordineerde ambt, namelijk
permanente herinnering aan de afhankelijkheid van het fundament
van eenheid, Jezus Christus, de katalysator tot de rol van focus
van eenheid. De verwijzer naar de grondslag van eenheid wordt
zelf teken van eenheid, als resultaat, als gevolg van zijn
functie. De functie leidt dus naar de rol. In het commentaar van
paragraaf 14 is de focus van eenheid niet het gevolg maar het
uitgangspunt, namelijk het geordineerde ambt zoekt focus van
eenheid te zijn. En daarom wordt het passend geacht dat dit ambt
voorgaat in de eucharistie. Het principe van de eenheidsfocus
leidt hier naar de taakstelling. De rol leidt naar de
functie.
5. De functie aan de tafel van de Heer, die ontstaat vanuit de
rol als centrum van eenheid, hangt samen met de functie van het
leiding geven aan de gemeenschap. Deze wordt geëxpliciteerd als
superviseren van of opzicht houden over én als versterken van de
waakzaamheid met betrekking tot de
537 De proefversies van januari en juni 1980 waren voorzichtiger met de tijdsaanduiding. Zij gebruiken de aanduiding ‘in later times’, waarmee ze ten eerste duidelijker suggereren dat het in het begin nog niet het geval was en ten tweede zich neutraler uitdrukten in verband met de snelheid waarmee deze verandering zich voltrok. Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 196.
|280|
waarheid van de apostolische boodschap en de komst van het Rijk.
In vergelijking met paragraaf 13, die het leidinggeven behandelde
als derde hoofdtaak van het geordineerde ambt, is er een
verschuiving merkbaar. In paragraaf 13 had het leidinggeven
betrekking op het representatief zijn voor de gemeenschap in het
voorgaan in haar eredienst, haar zending en haar dienstbetoon. In
dit commentaar bij paragraaf 14 wordt het leidinggeven eerder
begrepen als een staan tegenover de gemeenschap, als representant
van de Heer, met het oog op het laten verder gaan van de
toevertrouwde kudde op de weg van de Heer. In het staan tegenover
de gemeenschap namens de Heer zijn de functies van voorgaan in de
eredienst en leiding geven aan de gemeenschap met elkaar
verbonden.
6. In het duiden van het superviseren wordt verwezen naar het
nieuwtestamentische episkopè,538 waarvan het
Nederlandse ‘bisschop’ is afgeleid. Het ambt van bisschop zal
verderop in dit document nog een belangrijke rol spelen. Het is
dus niet toevallig dat hier bij de bespreking van functies en
rollen van het geordineerde ambt wordt teruggegrepen op een
nieuwtestamentische wortelbetekenis.
7. In feite worden in BEM vier samenhangende, maar deels ook
onderscheiden argumenten aangereikt voor het voorgaan van de
geordineerde ambtsdrager aan de Tafel van de Heer:
a. Opdat niet vergeten zou worden dat Christus de gastheer is, en
er dus sprake is van een goddelijk initiatief, is het aangewezen
dat het geordineerde ambt, dat Christus representeert, ook
voorgaat aan de Tafel van de Heer (§ E29 en § M14).
b. Omdat de geordineerde ambtsdrager de aangewezen persoon is om
aan de Tafel van de Heer de band met de andere plaatselijke
kerken uit te drukken (§ E29).
c. Omdat de geordineerde ambtsdragers als zichtbaar centrum van
de gemeenschap tussen Christus en de leden van zijn lichaam en
als brandpunt van de eenheid van het leven en het getuigenis van
de kerk het best geplaatst zijn om voor te gaan aan de Tafel van
de Heer (§ M14 en § M14c).
d. De geordineerde ambtsdragers zijn vanwege hun leidinggevende
taak ook geroepen om voor te gaan aan de Tafel van de Heer (§
M14c).
In werkelijkheid gaat het hier om verschillende elementen van de
symbolische functie die de geordineerde ambtsdrager vervult. Op
drievoudige wijze wordt een representatieve functie vervuld:
538 De Engelse versie van de Lima-tekst gebruikt de verengelste vorm ‘episkopé’, maar wij verkiezen de transcriptie ‘episkopè’, die nauwkeuriger bij de klank uit de grondtaal aansluit.
|281|
1. Christus representerend tegenover de gemeenschap,
2. de eenheid van het lichaam van Christus in de plaatselijke
geloofsgemeenschap representerend,
3. en de eenheid van de locale geloofsgemeenschap in een breder
kerkelijk verband representerend.
Samenvattend zetten wij op een rij wat de Lima-ambtstekst zegt
over de functies en de rol van het geordineerde ambt in de
kerk:
1. De Lima-verklaring geeft van alle oecumenische teksten over
het ambt het meest ondubbelzinnig aan dat het geordineerde ambt
constitutief is voor de kerk, doordat nog sterker dan de
conclusie uit de kerkhistorische praxis, de taakomschrijving van
dit ambt zelf de noodzaak fundeert.
2. Deze levensnoodzakelijke opdracht met het oog op de
continuïteit van de christelijke kerk bestaat uit de bewaking van
de christologische oriëntatie van de kerk. Hun optreden als
geroepenen en gezondenen verwijst de geloofsgemeenschap als
geheel naar het goddelijk initiatief dat aan de basis van de
gemeenschap ligt. Ja, het is hun centrale taak om de kerk te
wijzen op haar afhankelijkheid van Christus als de bron van haar
zending en fundament van haar eenheid.
3. Ze bouwen de gemeenschap rondom Christus op als zijn lichaam
in het opnemen van de volgende taken: het verkondigen en leren
van het Woord, de viering van de sacramenten en het
leidinggeven.
4. In het uitoefenen van deze taken krijgen ze een verwijzende
rol, namelijk ze representeren Christus. Ze worden
geïdentificeerd met degene naar wie ze verwijzen. Omdat ze Hem
vertegenwoordigen zoeken de gelovigen in hen naar voorbeelden van
heiligheid en liefdevolle betrokkenheid.
5. In hun representatieve wijze van optreden zijn ze
onderscheiden van de andere gemeenteleden met hun diverse
charisma’s.
6. Vanuit hun functie als verwijzers naar Christus, spelen ze een
éénmakende rol in de gemeenschap. Als doorverwijzer naar Christus
wordt de ambtsdrager zelf een centrum van eenheid voor het leven
en het getuigenis van de gemeenschap en voor de verbondenheid met
Christus.
7. In hun voorgaan aan de tafel van de Heer wordt hun verwijzende
en verenigende functie het meest zichtbaar. Hierin blijkt bij
uitstek dat de geordineerde ambtsdrager Christus zelf
representeert.
8. Vanuit hun taakstelling ligt het voor de hand dat zij de
gemeenschap leiding geven door supervisie en het bewaken van de
zuiverheid van de apostolische boodschap en de eschatologische
gerichtheid.
|282|
1. Over het gebruik van de kwalificatie ‘constitutief’.
Een aantal kerken struikelde over de kwalificatie ‘constitutief’ voor de plaats van het geordineerde ambt in de kerk.539 Faith and Order verduidelijkte in haar antwoord wat ‘constitutief’ voor haar betekende. Ze bedoelde niet dat de geordineerde ambtsdragers het fundament van de kerk vormen, in de plaats van Jezus Christus of de apostelen en de profeten, zoals het Nieuwe Testament aangeeft. En ze wilde ook niet suggereren dat de geordineerde ambtsdragers eerst komen en pas daarna de geloofsgemeenschap. Nee, het is de doorgaande aanwezigheid van Christus in Woord en sacrament, door de Heilige Geest, die constitutief is voor de kerk.
This implies, however, that for the sake of the ongoing life and mission of the church there must be persons, called by God, sent by Christ, assisted by the Holy Spirit and recognized by the people of God, to preach the word, to celebrate the sacraments, to bring together and guide the Christian community in faith, hope and love (cf. M. 13). In terms of this service of Christ and of the community the ordained ministry is therefore constitutive or essential.540
Uit de laatste woorden blijkt dat, voor de commissie, ‘constitutief’ hetzelfde betekent als ‘essentieel’. Met de gegeven toelichting blijkt dat het niet de bedoeling is om het geordineerde ambt een gewicht toe te kennen los van het Woord, los van Christus of los van de gemeente. De algemene omschrijving van de betekenis van het geordineerde ambt als verwijzing naar Christus in paragraaf 8 is juist een waarborg tegen de plaatsverwisseling van Christus en de ambtsdrager.
Deze zienswijze spoort met de visie van Luther, Zwingli en Calvijn, na hun confrontatie met de doperse traditie. Het ambt hoort bij het ‘esse’ van de kerk, en is dus essentieel of levensnoodzakelijk voor de kerk van Christus. Dat zij het ambt niet plaatsten bij de klassieke kenmerken van de ware kerk, namelijk zuivere prediking van het Woord en de bediening van de sacramenten
539 Zie bv. het antwoord van The Presbyterian
Church of Ireland in Churches respond to BEM, vol. III,
216: ‘The Church is constituted by the Word and sacraments and
these are administered primarily by the ordained ministry. Only
in this derivative and relative sense is the ministry
constitutive of the Church’, of het antwoord van The
Evangelical-Reformed Church of North-West Germany in
idem, vol. IV, 97: ‘Christ himself is, according to his
promise, present by word and spirit in the assembled
congregation. Where two or three are gathered in his name, he is
there among them (Matt. 18: 20). He himself gathers, protects and
preserves the congregation chosen from the whole human race for
eternal life through his spirit and word (Heidelberger Catechism,
Qu. 54).’
540 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
121.
|283|
naar de instelling van Christus, betekende voor hen niet dat het ambt eventueel kon gemist worden.
Toch beoordelen we de gelijkstelling van ‘constitutief’ met ‘essentieel’ als een niet gelukkige identificatie. We hebben er geen moeite mee dat het functioneren van geroepen en uitgezonden ambtsdragers als fundamenteel, wezenlijk en essentieel voor het leven en getuigenis van de kerk worden gekwalificeerd. Maar het gebruik van het begrip ‘constitutief’ heeft voortdurend de neiging om misverstanden op te roepen. Het suggereert een zelfstandig gewicht dat het ambt niet heeft. Hoogstens zou men kunnen spreken over een afgeleide ‘constitutiviteit’, omdat het ambt slechts dienst is aan wat echt constitutief is, namelijk de aanwezigheid van de levende Heer die telkens opnieuw tot spreken komt doorheen het profetische en apostolische Woord. Verder draagt de uitdrukking de suggestie in zich dat de ambtsdrager voorafgaat aan de geloofsgemeenschap, zowel in tijd als in positie. Kortom, wat essentieel is, moet daarom nog niet als constitutief worden beschouwd. Dit woordgebruik lijkt ons geen winst in de oecumenische discussie over het ambt. Reformatorische kerken kunnen verwijzen naar de vele negatieve ervaringen in het verleden om op dit punt tot voorzichtigheid aan te manen.
2. Over de band tussen het geordineerde ambt en eenheid.
In paragraaf 8 wordt een tweede element aangebracht dat niet vanzelfsprekend is voor de reformatorische traditie. In deze fundamentele paragraaf wordt het geordineerde ambt meteen verbonden met functioneren als brandpunt van eenheid. De uitdrukking ‘focus for unity’ komt ook nog terug in het commentaar op paragraaf 13 en in paragraaf 14 met commentaar. Wordt op deze wijze het geordineerde ambt niet een functie toegedicht die alleen Christus toekomt en is niet eerder het avondmaal focus van de gemeenschap tussen Christus en de leden van zijn lichaam?541 De commissie antwoordt op deze voornamelijk protestantse vragen, dat ze zelf een probleem heeft geschapen door twee keer het bepaald lidwoord te gebruiken, namelijk in het commentaar op paragraaf 13 en in paragraaf 14, naast twee keer het onbepaald lidwoord, namelijk in paragraaf 8 en in het commentaar op paragraaf 14, waardoor de suggestie ontstond dat het geordineerde ambt exclusief de rol van eenheidsbrandpunt vervult, terwijl in feite eenheid op verschillende wijzen zichtbaar kan worden gemaakt en bewaard. Maar dit neemt niet weg dat onder al deze instrumenten van eenheid het geordineerde
541 Zie bv. het antwoord van The Waldensian Evangelical Church of the River Plate in Churches respond to BEM, vol. IV, 121: ‘The ordained ministry cannot be the „focus for the unity of the life and witness of the community” (Comm. 13), because the only possible „focus” is Jesus Christ.’
|284|
ambt een speciale verantwoordelijkheid en dienst vervult met het oog op het bewaren en vernieuwen van de eenheid.542 Dit hangt samen met zijn rol als vertegenwoordiging van het boven-plaatselijk niveau in de plaatselijke gemeente.
3. Over de relatie tussen de apostelen en latere ambtsdragers.
H.-M. Barth543 is de mening toegedaan dat er te veel onkritische stellingen wordt geponeerd als het gaat over de relatie tussen de apostelen en de latere ambtsdragers. Als we lezen in het commentaar bij paragraaf 9 dat de apostelen fundament zijn, dan vraagt hij zich af waarvan en op grond waarvan. Paragraaf 10 stelt dan weer zomaar dat de apostelen de latere ambtsdragers voorafschaduwen. Hoe moet dat begrepen worden? Historisch? Eschatologisch? Barth is verder van oordeel dat de veelzijdigheid van het nieuwtestamentische apostelbegrip tekort wordt gedaan. De oorzaak ligt voor hem in een dogmatische vooringenomenheid, die hij geformuleerd vindt in het commentaar bij paragraaf 11, namelijk dat de fundamentele realiteit van het geordineerde ambt reeds vanaf het begin bestond.
Het lijkt ons terecht dat vanuit de reformatorische traditie blijvend vragen worden gesteld rondom de nieuwtestamentische fundering van een aantal uitspraken. Vooral de belangrijke binding van de apostelen aan de latere ambtsdragers verdient betere exegetische fundering.
4. Over de Christus-representatie door het geordineerde ambt.
Wanneer paragraaf 11 stelt dat de geordineerde ambtsdragers in hun functie van herauten-gezanten Jezus Christus representeren tegenover de geloofsgemeenschap, dan roept deze uitdrukking van uit alle kerkelijke tradities reacties op. De orthodoxen vinden dit een veel te functionalistische wijze van spreken en verkiezen de uitdrukking ‘icoon van Christus’, het Vaticaans magisterium vindt dat de notie representatie vraagt om de verdere invulling met de formule in persona Christi, terwijl vele reformatorische reacties wijzen op grote terughoudendheid bij het gebruik van dit concept. De angst,
542 Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 122.
543 H.-M. Barth, ‘„Apostolizität” und „Sukzession” in
den Konvergenz-Erklärungen von Lima’, Ökumenische
Rundschau 33 (1984) 3, 342-343.
|285|
dat op deze wijze de ambtsdrager de plaats inneemt van Christus,544 en de angst voor ontologisering545 zit diep.
We herinneren ons de worsteling van Calvijn met woorden als ‘vicaris’, ‘instrument’ en ‘presentsteller’ om de relatie tussen Christus en ambtsdrager te duiden. Belangrijk is dat de soevereiniteit van Christus gegarandeerd blijft en dat de representatie functioneel wordt begrepen. Slechts in het uitoefenen van zijn roeping als bedienaar van het Woord representeert de ambtsdrager Christus.546 In zijn antwoord benadrukt de commissie de bijbelse wortels van de representatie in teksten als Luc. 10, 16 en 2 Cor. 5, 20.547
5. Over het voorgaan van de geordineerde ambtsdrager aan de tafel van de Heer.
De verbinding van de Christusrepresentatie met het voorgaan in de eucharistie is steeds met voorbehoud omgeven door de reformatorische kerken, uit angst voor een mogelijk sacerdotaal verstaan van de Tafel van de Heer en van het geordineerde ambt. Vooral de formulering dat de geordineerde ambtsdrager in de eucharistie de diepe eenheid tussen Christus en de gemeente representeert (§ 14), roept weerstand op. Als dan nog teruggegrepen moet worden op buitenbijbelse, vroegkerkelijke ontwikkelingen om deze gang van zaken te onderbouwen, zoals blijkt uit het commentaar op paragraaf 14, wordt het voorbehoud nog groter.
In haar antwoord legt de commissie uit hoe ze dat representatief karakter van de ambtsdrager aan de tafel begrijpt: ‘Not these persons in their own right, but precisely their public function (presidency) in the proclamation of the word and at the table of the Lord is an effective sign of the presence of Christ in the community. In this way they express the koinonia of all the baptized with the one body of Christ of all times and places, in which Christ himself is the one who presides in the eucharist.’ 548 Deze verklaring kan heel wat voorbehoud wegnemen omdat hier geen sacerdotale taal wordt gebruikt
544 Zie bv. het antwoord van The Presbyterian
Church in Canada in Churches respond to BEM, vol. II,
157: ‘We believe that human ministers share in the offices of
Christ rather than represent or substitute for him...’.
545 Zie bv. het antwoord van de Verenigde Protestantse
Kerk in België in Churches respond to BEM, vol. III,
175: ‘We are in agreement with the intention to describe the
ministry in functional (§ 8) rather than classical,
ontological sacramental terms (repraesentatio)’, en het
antwoord van The Evangelical Church of the Rhineland in
idem, vol. V, 85: ‘Thus the making present
(representation) and realisation of Christ occurs in the exercise
of the ministry. But the holders of office do not become Christ’s
representatives. We cannot agree to any independent status for
the ministry vis-à-vis word and sacrament.’
546 Institutie IV,3,1.
547 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
122.
548 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
123.
|286|
en omdat wordt uitgelegd dat het present stellen niet gebonden is aan de persoon op zich, maar aan hun publieke functie van woordverkondiging en voorgaan aan de tafel. Van belang is verder dat hier woordverkondiging en voorgaan aan de tafel worden verbonden. Hier lag voor de reformatoren dan ook de reden waarom zij in de dienaar van het Woord ook de aangewezen persoon zagen om de sacramenten te bedienen, omdat zij een onafscheidelijke band onderkenden tussen Woord en sacramenten.
De kwalificatie ‘effectief’ bij het woord ‘teken’ klinkt anderzijds voor vele reformatorische christenen, in verband met de Christusrepresentatie door de ambtsdrager, weer te sacramenteel. De commissie vervolgt met expliciet te stellen dat paragraaf 14 gelezen moet worden in het licht van paragraaf 29 van het eucharistie-deel: ‘Accordingly the last sentence of M. 15549 is to be read in the light of E. 29, so that the following understanding could emerge: it is the ordained minister who, in presiding at the Lord’s supper, publicly represents the divine initiative and the koinoinia with the church of all times and places.’ Vooral het tweede argument ligt in de lijn van de functie als eenheidsbrandpunt. In het bijzonder de verbinding tussen de tijden geeft aan het ambt een functie in het kader van de continuïteit. Dit element zal centraal staan in het vierde hoofdstuk van dit ambtsgedeelte.
Uit de antwoorden van de kerken die voortkomen uit de Reformatie, blijkt dat zij in principe ook kiezen voor een voorgaan aan de tafel van de Heer door de geordineerde dienaar van het Woord, maar sommigen geven ook aan dat er een uitzondering kan ontstaan in situaties waar deze personen niet beschikbaar zijn.550
6. Over de plaats van Israël.
Een aantal gereformeerde kerken uiten hun teleurstelling over de gebrekkige verwerking van Israël in dit ambtsgedeelte.551 M. Gosker komt in haar studie
549 Dit moet ongetwijfeld een tikfout zijn. Er
hoort te staan M. 14.
550 Zie bv. het antwoord van The United Reformed
Church in the United Kingdom in Churches respond to BEM,
vol. I, 107: ‘Our church provides that in certain circumstances
particular lay persons may be authorized to preside at the
baptismal and communion services. This does not minimize the
significance of ordination, but asserts the primacy of meeting
the pastoral needs of the people of God. This needs to be noted
when the ordained ministry is discussed (e.g. M14), and may
assume greater importance if weekly celebration of the eucharist
increases, especially in those pastorates where one ordained
minister serves several congregations.’
551 Zie bv. het gezamenlijk antwoord van de
Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in
Nederland in Churches respond to BEM, vol. IV, 101-102:
‘In the reading and studying of the Lima documents, the question
could arise as to whether justice has been done to the unity of
scripture. Biblical arguments are taken exclusively from the New
Testament and as a result no special theological attention is
given to the ➝
|287|
over deze verklaring tot de conclusie dat Israël en het Oude Testament beschouwd worden als ‘representanten van een afgesloten tijdperk, een tussenstadium in de heilsgeschiedenis, dat met de komst van Christus (die de vervulling is van wet en profeten) is beëindigd’.552
De onduidelijke betekenis die Israël heeft en het ontbreken van verwijzingen naar het jodendom ten tijde van Jezus is ongetwijfeld een tekort in de ecclesiologie en de ambtstheologie die ontwikkeld wordt in deze verklaring. De noties ‘verbond’ en ‘gedenken’, de ordinatie en de ambtsstructuur zoals zij in het Oude Testament voorkomen, zijn mogelijk vruchtbaar voor de ambtstheologie. Anders dan M. Gosker553 is het voor ons een zekerheid dat een aantal Nederlandse theologen gelijk hebben wanneer ze spreken over een tekort in het Lima-rapport. De theologische doordenking van Israël is juist één van de belangrijkste bijdragen in de twintigste eeuw van vooral de Nederlandse theologen in het spoor van A.A. van Ruler en K.H. Miskotte. De beweringen van een aantal vooraanstaande theologen, dat het Oude Testament en de Joodse ambten weinig relevant zijn voor de christelijke ambten, bewijzen dat er nog heel wat werk voor de boeg is om, wat in Nederland zo verhelderend heeft gewerkt, oecumenisch door te vertalen.
7. Over de functie van het geordineerde ambt met het oog op de gemeenteopbouw.
Globaal kan gezegd worden dat de functiebeschrijving van het geordineerde ambt uit paragraaf 13 de christenen met reformatorische wortels vertrouwd in de oren klinkt. Toch heeft hier een verschuiving plaats ten opzichte van de reformatorische benadering. De tekst van Lima, in het spoor van Accra, benoemd als object van de dienst primair de geloofsgemeenschap en haar opbouw, terwijl de Reformatie de dienst van de dienaar herijkte als dienst aan het Woord. Vanuit de dienst aan het Woord ontstaat dan de geloofsgemeenschap als creatura verbi.554 Wat G.H. Vischer scherp formuleerde voor de Accra-tekst, geldt ook voor de Lima-tekst:
➝ continuity of God’s people in the Old and New Covenant.
Those who take the Old Testament seriously and as a result of the
dialogue with Israel are prepared to read the New Testament as
having its origin in the Old Testament, will begin to see
interconnections which were previously hidden and will encounter
questions which, in the light of the BEM report, cannot be
ignored. One could imagine, for instance, that (...) the offices
of prophet, priest and king used in the Old Testament could be
looked at when dealing with the structure of the church’s
ministry.’
552 M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 54.
553 M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 54-57.
554 G.H. Vischer, Apostolischer Dienst,
188-189.
|288|
Dennoch meinen wir, dass hier die Dinge auf den Kopf gestellt sind, wenn die Gemeinschaft an erste Stelle rückt als materiale Bestimmung des Amtes, während Wort und Sakrament nur dessen formale Bestimmung abgeben: Wesentlich ist das Amt Dienst an der Gemeinschaft, dieser Dienst aber geschieht durch Wort und Sakrament. U.E. muss es umgekehrt heissen: Wesentlich, material ist das Amt Dienst an Wort und Sakrament. Es wird aber dieser Dienst, recht getan, immer in der Gemeinschaft geschehen, sofern eben das Wort Kirche schafft. Der Unterschied mag allzu subtil erscheinen. Er is aber entscheidend. Denn so wird die Gemeinschaft von einer mystifizierenden Überforderung bewahrt und dem Wort Gottes allein zugemutet, was auch allein es zu tragen vermag.
Hier ligt dan ook vanuit de reformatorische theologie een belangrijke bijdrage aan het oecumenisch gesprek rondom het ambt. Juist door de dienst van de ambtsdrager eerst te verbinden met het Woord en pas in tweede instantie met de dienst van de kerk, wordt voorkomen dat hij ambtshalve een dienaar van een instituut wordt of een begeleider van groepsprocessen.
1. Over de formulering van het eigene van het geordineerde ambt in symbolische taal.
Het bijzondere van dit ambt wordt in de Lima-tekst dubbel geformuleerd en dat op zulk een wijze dat de twee formuleringen slechts samen in staat zijn het eigene van het geordineerde ambt vast te leggen. Paragraaf 13 en het bijbehorende commentaar zijn op dat punt samen bijzonder helder. Wat maakt volgens de Lima-tekst het eigene uit van het geordineerde ambt? Paragraaf 13 antwoordt daarop met de opsomming van drie samenhangende taken: Woordverkondiging, sacramentsbediening en leiding geven met het oog op de opbouw van de geloofsgemeenschap. In deze paragraaf wordt het specifieke van het geordineerde ambt dus vastgelegd in een aantal functies. Maar deze functionele benadering wordt in het commentaar bij paragraaf 13 aangevuld. Het uitgangspunt daarbij is dat alle leden van de geloofsgemeenschap deelnemen aan deze ambtelijke functies. Als deze taken dus niet exclusief door de geordineerde worden uitgeoefend, wat is dan het bijzondere van hun ambtsuitoefening? Het commentaar stelt dat het eigene van de geordineerde ambtsuitoefening is gelegen in de representatieve wijze waarop de geordineerde ambtsdragers hun ambt ter hand nemen. Niet alleen specifieke taken, maar ook de representatieve wijze waarop dat gebeurt bepalen mede het ambtelijk karakter van de functie. De oecumenische ambtstheologie heeft dus twee aspecten nodig om het bijzondere van het geordineerde ambt te verwoorden, namelijk een functioneel en een representatief element. Het geordineerde ambt is verantwoordelijk voor een specifieke taak die op representatieve wijze wordt waargenomen.
|289|
Bij nader toezien zijn de paragrafen 8 tot en met 14 doordrongen van deze twee elementen. Ambtsdragers nemen op de eerste plaats een aantal functies op. De ambtsdrager verwijst naar Christus (§ 8), de Twaalf waren de eerste getuigen van het leven en de opstanding van de Heer, en gingen de gemeente liturgisch voor (§ 9), de apostelen gaven leiding aan de geloofsgemeenschap (§ 10), net zoals de geordineerde ambtsdragers na hen, als leraars, profeten en herders (§ 11). Ten slotte neemt de geordineerde ambtsdrager een specifieke liturgische functie waar aan de tafel van de Heer (§ 14) en is het verantwoordelijk voor de leiding van de geloofsgemeenschap (§ 14 commentaar). Maar bij nader toezien worden deze opgesomde taken, functies en verantwoordelijkheden waargenomen op representatieve wijze. Het valt op dat de term ‘representatief’ telkens opnieuw opduikt. Zo representeren de Twaalf het vernieuwde Israël, het hele eschatologische volk van God (§ 10) en representeren de geordineerde ambtsdragers Jezus Christus (§ 11) en zijn gastheerschap aan tafel (§ 14). Representativiteit vinden we verder uitgelegd in paragraaf 12. De aanwezigheid van het geordineerde ambt herinnert de gemeenschap aan het goddelijk initiatief en de afhankelijkheid van de kerk van Jezus Christus. Verder is het niet alleen de representatie-terminologie, maar ook het metaforische taalgebruik dat het symbolische karakter van de functies benadrukt. Op de eerste plaats lezen we de uitdrukking ‘voorzien in een eenheidsfocus’ en ‘eenheidsfocus zijn’. Zeggen dat de ambtsdrager naar Christus heen wijst, is niet voldoende. In het opnemen van deze taak voorziet hij in een eenheidscentrum (§ 8). Deze uitdrukking vinden we ook in de commentaren bij paragrafen 13 en 14 en in paragraaf 14 in aangepaste versie, namelijk ‘is een zichtbare focus van de gemeenschap’. Een volgend voorbeeld van symbolisch taalgebruik vinden we in paragraaf 10, waar van de apostelen wordt gezegd dat ze zowel de hele kerk als specifieke verantwoordelijken ‘voorafbeelden’. Verder heeft het spreken over ‘het opnemen van een rol’ een symbolisch element. In het vervullen of spelen van een rol krijgt een functie een symbolische meerwaarde. De Twaalf vervullen een speciale rol (§ 9 en § 10), de apostelen namen een unieke rol waar (§ 10). Ten slotte kan ook het zoeken van het voorbeeldig gedrag bij de ambtsdrager (§ 12) pas begrepen worden vanuit hun representatief karakter. Uit al deze voorbeelden blijkt dat naast functioneel taalgebruik, dit symbolisch taalgebruik het oecumenisch spreken over het ambt sterk bepaalt. Een ambtsdrager is niet alleen iemand die een functie uitoefent, maar ook iemand die symbool staat voor. Blijkbaar komt men er niet met zuiver functioneel taalgebruik alleen.
De Reformatie koos er voor om het eigene van het ambt in de kerk uit te drukken in functionele termen. Het was met name Luther die het ambt herijkte als dienst aan het Woord. De reformatorische kerken zouden op dit spoor verder gaan omdat ze wilden voorkomen dat kerk en ambt zelfstandige
|290|
status en macht bezaten, los van het Woord van de Heer. Daarom braken ze met het ontologiserende taalgebruik van de middeleeuwse kerk van het westen, waardoor God, kerk en ambt te veel op één noemer waren gebracht. De vernieuwde functionele insteek bleek grote winst. De vraag was niet langer wat en wie de ambtsdrager was, maar tot welk spreken en handelen de kerk geroepen was en tot welk spreken en handelen de ambtsdrager geroepen was. Het functionele taalgebruik sloot aan bij een instrumentele benadering van kerk en ambt. Het ambt in de kerk werd kernachtig vastgelegd als dienst aan het Woord en bediening van de sacramenten. Alle concrete taken zijn verbonden met deze kernfuncties. Toch bleek ook de ambtstheologie van de Reformatie niet genoeg te hebben aan een functionele benadering. Zo konden we in het vorige deel lezen hoe Calvijn ermee worstelde en uiteindelijk, aarzelend, niet ontkwam aan een woord als ‘vicarius’.555 Met dit voorzichtige metaforische taalgebruik gaf hij aan dat de persoon zelf, die de functie uitoefent, een teken, een symbool wordt van degene, wiens Woord hij verkondigt. Klassiek wordt dit uitgedrukt met de uitdrukking ‘representatie van Christus’.
Alle gelovigen zijn geroepen om in hun leven getuigen van de Heer te zijn, om het woord te verkondigen, om mee het beleid van de kerk te bepalen, om mee de sacramenten te vieren, om te leren en het geleerde door te geven op verschillende wijzen en toch spreekt men niet van ambtelijke dienst. Zij nemen ook die functies op zich, maar zij spreken en handelen toch niet ambtelijk. Wat is het verschil? BEM zegt dat dit te maken heeft met de representatieve manier waarop de geordineerde ambtsdragers deze taken vervullen. Ambtsdragers weten zich persoonlijk geroepen en die roeping is herkend en erkend in de ordinatie. Ze representeren in hun functioneren de Heer en de gemeenschap. Of nog anders ze functioneren op representatieve wijze. Deze oecumenische ambtstekst stelt dan ook aan de gereformeerde traditie de vraag naar een bewuster omgaan met symbolisch taalgebruik in het formuleren van de theologie van het ambt.
2. Over het geordineerde ambt als dienst aan en teken van de eenheid.
Volgens het ambtsdeel van de Lima-tekst is het geordineerde ambt dienst aan en uitdrukking van de eenheid van de kerk. Het geordineerde ambt functioneert als een brandpunt van eenheid. Degene die verwijst naar het centrum Christus en in deze activiteit eenheid schept, wordt zelf een centrum van eenheid, omdat hij de verbondenheid met Christus in zijn persoon symboliseert.
555 Institutie IV,III,1.
|291|
De reformatoren waren met het thema eenheid in verband met het ambt in de kerk vertrouwd. Zo noemt bijvoorbeeld Calvijn als derde reden, waarom God gebruik maakt van de dienst van mensen bij de leiding van de kerk, dat een menselijk persoon uitstekend kan functioneren als verbindend teken, teken van eenheid.556 Maar eenheid werd meestal niet rechtstreeks met het ambt in de kerk verbonden. De reformatoren koppelden de eenheid, die de ambtsdrager als persoon symboliseert, terug naar de functie die hij opneemt als verkondiger van het Woord. De garantie voor de echte christelijke eenheid lag in de zuivere prediking van het Woord en de zuivere bediening van de sacramenten, en niet in de aanwezigheid op zich van een geordineerd ambtsdrager. Verder zagen ze die ambtelijke eenheid primair gestalte krijgen op collegiale wijze. Al bij al kan men van een zekere terughoudendheid spreken bij de reformatoren om de eenheidsfunctie van het ambt in de kerk te thematiseren. Hier speelt de context van de zestiende eeuw een doorslaggevende rol. De roomse bisschoppen beriepen zich namelijk op hun eenheidsfunctie om de reformatoren te catalogiseren als scheurmakers en om hen aan te zetten terug te keren tot de moederkerk. De strijd van de reformatoren met Rome over het bisschopsambt als teken van eenheid, maakte het moeilijk en delicaat om op dat moment de eenheidsfunctie van het ambt verder uit te bouwen. Maar ook later is dit thema niet echt opgepakt. Het nadenken over het ambt vanuit het oogpunt van de eenheid is nooit de controverse met Rome ontgroeid.
Terugkijkend op bijna een half millennium reformatorisch christendom moet men constateren dat kerkelijke eenheid een problematisch aspect is van deze traditie. De strijd om de waarheid ging te dikwijls ten koste van de kerkelijke eenheid. Dit euvel heeft zeker te maken met een ambt in de kerk dat maar zwak functioneert als teken van eenheid in de kerk. Daarom is er nood binnen de gereformeerde kerken aan de uitwerking van het ambtelijke functioneren en de ambtelijke structurering met het oog op de eenheid. Waarom wordt bij de taken van het ambt in de kerk niet uitdrukkelijker het bewaken van de eenheid met Christus en elkaar genoemd, zowel in het individuele als in de collegiale ambtsuitoefening? Indien de taak van het bewaren van de eenheid duidelijker wordt uitgesproken en wordt opgepakt, kan het ambt in de kerk zich ook ontwikkelen tot een teken, tot een symbool van de eenheid.
3. Over de missionaire taakstelling van het geordineerde ambt.
De missionaire aanzet bepaalt vanaf de eerste paragraaf de ecclesiologische inleiding. Ook in het eerste deel over het geordineerde ambt zijn het missionair
556 Institutie IV,3,1.
|292|
kader en bewustzijn aanwezig. Zo is het uitgangspunt van dit deel, dat, precies met het oog op haar zending, de kerk geordineerde ambtsdragers nodig heeft (§ 8). Ook in de pastorale taak van de apostelen, die overgenomen is door de geordineerde ambtsdragers, klinkt de missionaire invulling door, namelijk verzamelen en leiden van het verspreide volk van God (§ 11). De dienst van de geordineerde ambtsdragers staat in dienst van gemeenschapsopbouw en versterking van het getuigenis (§ 12). En bij de concrete taken hoort onder meer het leiding geven aan de zending van de gemeenschap (§ 13). Kortom in de Lima-tekst staat het ambt in een missionair ecclesiologisch kader, is zijn dienst gericht op de missionaire toerusting en geeft het leiding aan de missionaire activiteiten van de kerk. Het geordineerde ambt staat zo concreet in de dienst van de missio Dei.
Dit missionaire bewustzijn lijkt nauwelijks aanwezig in de ambtstheologie van de gereformeerde traditie. De wortels hiervan gaan terug tot de theologie van Calvijn, die zijn theologie ontwikkelde tegen de achtergrond van een gechristianiseerde samenleving, waarin voor de communicatie met de niet-gelovigen nauwelijks aandacht was. In de niet-westerse wereld is de communicatie met niet-christenen een belangrijk thema. Vele kerken uit deze regio’s hebben wel een sterk missionaire instelling. Omdat de zendingsbeweging aan de wieg stond van de moderne oecumenische beweging, moet het niet verbazen dat uit deze tekst van Faith and Order ook een duidelijk missionair besef spreekt. Hier ligt voor de gereformeerde traditie een leerpunt. Haar ambtstheologie zal sterker moeten ontwikkeld worden in de context van een kerk die zich opnieuw bewust is van haar zending in de wereld met het oog op de communicatie van het evangelie in een wereld die daarvan steeds meer vervreemd is. De missio Dei moet ook bij het theologiseren over het ambt uitgangspunt zijn in de gereformeerde traditie.
In de voorafgaande paragrafen was meermaals sprake van ‘specifieke autoriteit en verantwoordelijkheid’ van de eerste leerlingen, de Twaalf (§ 9), en na de opstanding van de apostelen (§ 10). De kerk is nooit zonder personen geweest met specifieke autoriteit en verantwoordelijkheid (§ 9). Bij het uitspreken van verantwoordelijkheid rijst de vraag naar het gezag van de geordineerde ambtsdragers. Wat is de inhoud van hun gezag? Waar halen zij het vandaan? Hoe verkrijgen ze het? Hoe oefenen ze het uit? in de paragrafen 15 en 16 worden deze vragen gethematiseerd.
|293|
Op de eerste Wereldconferenties van Lausanne, Edinburgh en Lund wordt autoriteit nog niet apart behandeld, tenzij in het kader van de vraag naar de zin of onzin van een episcopale kerkorde. En ook na de wending naar een christocentrische ecclesiologie in Montreal is er nog geen aparte aandacht voor autoriteit. Het is pas in de tekst van Accra, dat in een apart subdeel van het eerste hoofdstuk, met als titel ‘Ministry and authority’, de vraag naar de autoriteit van het ambt wordt besproken. Uitgangspunt is de vaststelling dat apartzetting tot deze bijzondere dienst ook toewijding aan de dienst en gezag voor zijn uitoefening impliceert. De tekst van Lima zal sterk afhankelijk blijken van die van Accra.
15. The authority of the ordained minister is rooted in Jesus Christ, who has received it from the Father (Matt. 28: 18), and who confers it by the Holy Spirit through the act of ordination. This act takes place within a community which accords public recognition to a particular person. Because Jesus came as one who serves (Mark 10: 45; Luke 22: 27), to be set apart means to be consecrated to service. Since ordination is essentially a setting apart with prayer for the gift of the Holy Spirit, the authority of the ordained ministry is not to be understood as the possession of the ordained person but as a gift for the continuing edification of the body in and for which the minister has been ordained. Authority has the character of responsibility before God and is exercised with the cooperation of the whole community.
In deze paragraaf worden de volgende aspecten van de autoriteit
van de geordineerde ambtsdrager kort aangeduid:
1. Wie schenkt het gezag? Het gezag komt van Jezus Christus. In
een trinitarische setting wordt toegelicht dat Jezus zelf zin
gezag van de Vader heeft ontvangen en het doorgeeft via de
Heilige Geest. De autoriteit wordt dus niet verleend door de
gemeenschap. In de tekst van Accra tot en met de versie van juni
1980 is dat nog niet helemaal duidelijk.557 De
verantwoordelijkheid voor deze gave is dan ook op de eerste
plaats tegenover God.
557 Daar lezen wij nog ‘At the same time, authority stems from the recognition given to the ordained minister by the community’. Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 331.
|294|
2. Wanneer gebeurt de autorisatie? Dat gebeurt formeel in de akte
van de ordinatie.
3. Welke consequenties heeft dit voor de aard van deze
gezagsuitoefening? Omdat het gave-karakter primair blijft kan het
nooit worden toegeëigend als een persoonlijk bezit. En omdat de
gave van Christus komt kan de autoriteit alleen worden
uitgeoefend op de wijze van Jezus, namelijk dienend.
4. Wat is de rol van de geloofsgemeenschap? Doordat ordinatie
plaats vindt te midden van de geloofsgemeenschap, wordt aangeduid
dat de gemeenschap de geordineerde publiekelijk erkent als de
door God met gezag beklede. Anderzijds is het zo dat dit gezag
alleen uitgeoefend kan worden met de medewerking van de
geloofsgemeenschap.
16. Therefore, ordained ministers must not be autocrats or impersonal functionaries. Although called to exercise wise and loving leadership on the basis of the Word of God, they are bound to the faithful in interdependence and reciprocity. Only when they seek the response and acknowledgment of the community can their authority be protected from the distortions of isolation and domination. They manifest and exercise the authority of Christ in the way Christ himself revealed God’s authority to the world, by committing their life to the community. Christ’s authority is unique. ‘He spoke as one who has authority (exousia), not as the scribes’ (Matt. 7: 29). This authority is an authority governed by love for the ‘sheep who have no shepherd’ (Matt. 9: 36). It is confirmed by his life of service and, supremely, by his death and resurrection. Authority in the Church can only be authentic as it seeks to conform to this model.
Paragraaf 16 licht de gezagsuitoefening in relatie tot de
gemeenschap verder toe:
1. Twee wijzen van optreden worden expliciet afgewezen:
alleenheerschappij en een onpersoonlijk optreden als
functionaris. Zij signaleren overheersing van en isolement ten
opzichte van de gemeenschap. Wijs en liefdevol leidinggeven
geschiedt op grond van het Woord van God, maar niet zonder besef
van wederzijdse afhankelijkheid en wederkerigheid.
2. Christus heeft getoond hoe het kan werken, namelijk door zijn
leven in te zetten voor de gemeenschap. Hierin onderscheidde hij
zich van de schriftgeleerden. Zijn gezag was getekend door liefde
voor ‘de schapen zonder herder’, zoals oplichtte uit zijn leven
van dienst en bovenal zijn dood en opstanding.
|295|
Commentary (16)
Here two dangers must be avoided. Authority cannot be exercised
without regard for the community. The apostles paid heed to the
experience and the judgement of the faithful. On the other hand,
the authority of ordained ministers must not be so reduced as to
make them dependent on the common opinion of the community. Their
authority lies in their responsibility to express the will of God
in the community.
In een commentaar558 wordt een afrondende conclusie
getrokken betreffende de juiste wijze van gezagsuitoefening in de
christelijke gemeenschap door te wijzen op twee gevaren die
vermeden moeten worden:
1. Gezagsuitoefening zonder rekening te houden met de
gemeenschap.
De apostelen worden hier als voorbeeld naar voren geschoven.
Verwijzingen naar concrete situaties ontbreken evenwel.
2. Gezagsuitoefening die afhankelijk is gemaakt van de algemene
opinie van de gemeenschap. Want het gezag is ultiem gebaseerd op
de verantwoordelijkheid om de wil van God tot uitdrukking te
brengen. Oorspronkelijk stond er in de versie van juni 1980 ‘het
Woord van God’, in plaats van de ‘wil van God’.559 Het
is nog maar de vraag of de wijziging van ‘Woord van God’ naar de
bredere uitdrukking ‘wil van God’ een verbetering is. Hier lijkt
een punt verloren te gaan wat door de reformatoren steeds werd
benadrukt, namelijk dat de autoriteit van de ambtsdragers
begrensd en bepaald is door het Woord van God, zoals dat tot ons
komt in de woorden van de Schrift.
1. Positieve reacties op de beschrijving van de relatie tussen ambt en gezag.
Uit de reacties van de kerken blijkt over het algemeen grote waardering voor de wijze waarop dit onderwerp werd besproken. Ook de gereformeerde kerken reageren positief. Voor de protestantse kerken heeft de wijze van gezagsuitoefening steeds een belangrijk punt van kritiek gevormd op de Rooms-Katholieke Kerk. Alle reformatoren hebben op dit punt uitvoerig getheologiseerd. De gevoeligheid voor machtsmisbruik door ambtsdragers is gebleven. Spreken met gezag kan alleen op basis van het Woord en niet los van de gemeenschap van de gelovigen. Deze elementen zijn evenwichtig verwerkt in deze paragrafen en wat nog belangrijker is, ook de andere kerken
558 Het is ons niet duidelijk waarom dit
gedeelte als commentaar is aangeduid. Inhoudelijk vormt het een
goed besluit over het onderwerp van paragraaf 16, de
gezagsuitoefening in relatie tot de gemeenschap. Zie hier over
ook C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima
Document’, 334.
559 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 335.
|296|
kunnen zich daarin vinden. Hier heeft dus een fundamenteel aspect van de protestantse ambtstheologie neerslag en waardering gevonden bij de andere kerken.
1. Over het karakter van het gezag van het geordineerde ambt.
Het gezag van het geordineerde ambt is in de Lima-tekst niet van juridische, maar van geestelijke aard. Daarom is niet de ondertekening van een tekst met rechten en plichten, maar de ordinatie het teken van het gezag. In de ordinatie wordt namelijk uitgedrukt dat de geordineerde van Godswege de gaven ontvangt om de verantwoordelijkheid voor de opbouw van de geloofsgemeenschap op zich te nemen. Het pastoraal leidinggeven van de geordineerde ambtsdragers geschiedt in de verkondiging van het Woord van de Heer in al zijn vormen. Hun autoriteit is verbonden met hun aanzien als representant van Christus tegenover de gemeente en als teken van eenheid.
2. Over de wijze waarop het leergezag functioneert binnen de gereformeerde kerken.
De lutheraan W. Pannenberg560 stipt hier een leerpunt aan voor de lutherse traditie, dat naar ons oordeel ook voor de gereformeerde traditie geldt. Wanneer namelijk de symbolische basis voor de autoriteit, namelijk Christusrepresentatie en eenheidsbrandpunt wegvallen, wordt de weg vrijgemaakt voor een bureaucratische gezagsuitoefening binnen de kerk. Ook in de gereformeerde kerken is de ervaring, jammer genoeg, wijd verspreid dat de leiding van de kerk, in het bijzonder op het bovenplaatselijk niveau, een sterk bureaucratische aangelegenheid is geworden, waarbij geestelijk gehalte en gezag soms ver te zoeken zijn.561 Eén van de doorslaggevende factoren daarbij vormt het gebrek aan ruimte voor geestelijke leerautoriteit van de geordineerde ambtsdragers op basis van hun symbolische functie. Om machtsmisbruik te voorkomen is in de gereformeerde traditie gezorgd voor een collegiale en communale ambtsuitoefening, maar daarmee was op zich het terecht gecontesteerde leergezag van de ambtsdragers van de kerk van de
560 W. Pannenberg, ‘Herausforderung der
Amtstheologie. Die Lima-Texte und die Diskussion um das Amt’,
Lutherische Monatshefte 22 (1983) 9,411-412.
561 A. van de Beek, ‘Kerk en macht’, in: J. Haers, T.
Merrigan & P. De Mey (red.), ‘Volk van God en gemeenschap van
de gelovigen’ Pleidooien voor een zorgzame kerkopbouw,
Averbode: Altoria, 1999, 499-511 komt tot de conclusie dat ook
binnen de protestantse kerken de relatie tussen ambt en macht
problematisch is. Hij analyseert hoe de protestantse inzet bij
het gezag van de Schrift dat van geen mens afhangt, zich niet
heeft weten te vertalen in inspirerende structuren en in de
plaats daarvan verzand is in bureaucratie.
|297|
Middeleeuwen niet gered. Men heeft hun potestas teruggeschroefd, maar hun auctoritas was daarmee nog niet gegarandeerd.
Een aantal niet-gereformeerde kerken vragen of de commissie niet een verdere studie kan doen rondom leergezag in de kerk.562 Naar ons oordeel hadden veel gereformeerde kerken zich daar beter bij aangesloten. Gezag heeft een te juridisch karakter gekregen, waardoor de weg is geopend naar geordineerde ambtsdragers die te veel opereren als ‘onpersoonlijke functionarissen’ (§ 16). Door dit vals autoriteitsbegrip is er een gebrek aan geestelijk gezag. Dit geestelijk leergezag hangt rechtstreeks samen met hun symbolische functie als representant van Christus en als teken van eenheid.
Reeds paragraaf 7, die inleidend probeerde een aantal misverstanden te voorkomen door een aantal termen die gebruikt worden voor het geordineerde ambt in deze Lima-tekst te definiëren, noemde als laatste de term ‘priester’, maar verwees voor de verdere behandeling naar deze paragraaf. De reden was dat het gebruik van het begrip niet universeel is, omdat er ook een inhoudelijke kwestie speelde. Er is dus meer aan de hand dan terminologische verwarring. Die meer substantiële zaken worden nu tot een apart aandachtspunt.
In de Accra-tekst van 1974 (Ac 20-22) wordt dit probleem voor het eerst apart aangepakt. Daarvoor was slechts sprake van het koninklijk priesterschap van alle gelovigen.563 Uit de drie priester-paragrafen blijkt duidelijk dat het om een inhoudelijk meningsverschil gaat. Toch is de initiële benadering toedekkend. Het zou slechts gaan om een kwestie van terminologie. De Lima-tekst analyseert vanaf het begin deze zaak grondiger. De angst voor een sacerdotaal verstaan van het geordineerde ambt bij de kerken die uit de Reformatie stammen, wordt niet meer uit de weg gegaan.
562 Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 77-78.
563 Bijvoorbeeld in de tekst van Montreal in 1963 (Mo
86) en van Leuven in 1971. Zie verder C.T. Gromada, The
Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 90.
|298|
17. Jesus Christ is the unique priest of the new covenant. Christ’s life was given as a sacrifice for all. Derivatively, the Church as a whole can be described as a priesthood. All members are called to offer their being ‘as a living sacrifice’ and to intercede for the Church and the salvation of the world. Ordained ministers are related, as are all Christians, both to the priesthood of Christ, and to the priesthood of the Church. But they may appropriately be called priests because they fulfil a particular priestly service by strengthening and building up the royal and prophetic priesthood of the faithful through word and sacraments, through their prayers of intercession, and through their pastoral guidance of the community.
De tekst onderscheidt drie gebruiken van het begrip
‘priester-priesterschap’:
1. Jezus Christus is de unieke priester van het nieuwe verbond.
Want hij gaf zijn leven als een offer voor allen.
2. De hele kerk is een priesterschap, afgeleid uit het
priesterschap van Christus. Dit verband wordt niet verder
toegelicht. Wel is ook hier sprake van ‘offer’, namelijk een
levensoffer aan God. Verder hoort bij dit priesterschap de
voorbede voor kerk en wereld.
3. De geordineerde ambtsdragers kunnen ook priesters worden
genoemd. De motivatie ligt in hun specifieke priesterlijke
dienst, namelijk ondersteunen van het priesterschap van de
gelovigen door Woord en sacramenten, door voorbeden en door
pastorale leiding. Sacerdotaal spraakgebruik is vermeden. Het
priesterlijke klinkt hier niet sacerdotaal, maar pastoraal. Door
het gebruik van het woord ‘appropriate’ gaat de tekst over van en
descriptieve naar een normatieve benadering. Het wordt niet
helemaal duidelijk waarom dat gebruik hier ‘passend’ zou zijn, te
meer daar een definitie van priesterschap
ontbreekt.564 De vertaling van ‘appropriate’ met
‘terecht’ in de Nederlandse tekst is te sterk.
Commentary (17)
The New Testament never uses the term ‘priesthood’ or
‘priest’ (hiereus) to designate the ordained ministry of
the ordained minister. In the New
564 E. Flesseman-van Leer reageerde als volgt: ‘(...) it is not clear what point exactly is intended to be made in this paragraph — or is it merely to argue that the word ‘priesthood’, though not biblical, is acceptable.’ Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 340.
|299|
Testament, the term is reserved, on the one hand, for the
unique priesthood of Jesus Christ and, on the other hand, for the
royal and prophetic priesthood of all baptized. The priesthood of
Christ and the priesthood of the baptized have in their
respective ways the function of sacrifice and intercession. As
Christ has offered himself, Christians offer their whole being
‘as a living sacrifice’. As Christ intercedes before the Father,
Christians intercede for the Church and the salvation of the
world. Nevertheless, the differences between these two kinds of
priesthood cannot be overlooked. While Christ offered himself as
a sacrifice once and for all for the salvation of the world,
believers need to receive continually as a gift of God that which
Christ has done for them.
In the early Church the terms ‘priesthood’ and ‘priest’ came to
be used to designate the ordained ministry and minister as
presiding at the eucharist. They underline the fact that the
ordained ministry is related to the priestly reality of Jesus
Christ and the whole community. When the terms are used in
connection with the ordained ministry, their meaning differs in
appropriate ways from the sacrificial priesthood of the Old
Testament, from the unique redemptive priesthood of Christ and
from the corporate priesthood of the people of God. St Paul could
call his ministry ‘a priestly service of the gospel of God, so
that the offering of the Gentiles may be acceptable by the Holy
Spirit’ (Rom. 15: 16).
Het commentaar bij paragraaf 17 bestaat uit een exegetische en
een kerkhistorische toelichting:
1. Het Nieuwe Testament gebruikt ‘priester-priesterschap’ zowel
voor Christus als voor het priesterschap van alle gedoopten, maar
niet voor het geordineerde ambt. Naast de band tussen het
priesterschap van Christus en dat van alle gelovigen, hier
uitdrukkelijk gelegd in het offerkarakter en in de voorbeden,
wordt ook het verschil tussen beide aangegeven. Tegenover de
unieke betekenis van het eenmalig offer van Christus als voor
altijd en voor allen geldig, staat de veel beperktere betekenis
van het offer van de gelovigen, die zelf permanent afhankelijk
blijven van het offer van Christus.
2. Het gebruik van het woord ‘priester’ voor geordineerde
ambtsdragers kan alleen vanuit de kerkgeschiedenis verklaard
worden. Pas in de proefversie van Rome in 1980 staat voor het
eerst te lezen dat dit gegroeid gebruik in de vroege kerk
verwijst naar zijn rol als voorganger in de eucharistie. Welke
mechanismen daar hebben gespeeld, onder andere de modelfunctie
van het oudtestamentisch priesterschap of de sacerdotalisering
van de theologie van de eucharistie, wordt niet verder
uitgewerkt. De tekst houdt het bij een algemene koppeling van dit
gebruik aan de priesterlijke werkelijkheid van Jezus Christus en
de hele gemeenschap.
|300|
3. Het priesterschap van het geordineerde ambt verschilt van het
offerpriesterschap van het Oude Testament, van het unieke
verzoenend priesterschap van Christus en van het
gemeenschappelijk priesterschap van het volk van God. Deze
verschillen in betekenis worden bestempeld als ‘in appropriate
ways’. Ten onrechte is deze uitdrukking dit maal weggevallen in
de Nederlandse vertaling. Deze formulering vervangt de
omschrijving ‘in nature’ uit de Accra-tekst. Ze heeft daar (Ac
22) alleen betrekking op het betekenisverschil met het
offerpriesterschap van het Oude Testament. In de proefversie van
juni 80 in Genève wordt dat verschil naar aard ook van toepassing
op het uniek verzoenend priesterschap van Christus.565
In de versie van november 1980 in Rome wordt op de derde plaats
het verschil met het priesterschap van het gemeenschappelijk Gods
volk toegevoegd en wordt ‘naar aard’ veranderd in
‘gepastheid’.566 Het onderscheid met het gebruik voor
het volk van God is toegevoegd na interventie van M. Thurian, die
verwees naar Lumen gentium 10 en de
ARCIC-dialoog, als voorbeelden van groeiende
oecumenische overeenstemming op dit punt.567 Het is
met name jammer dat er geen verdere duiding kan worden gegeven
over de aard van het verschil tussen beide.
4. Ten slotte wordt met een citaat uit de Romeinenbrief herinnerd
aan de wijze waarop Paulus zijn eigen bediening beschrijft als
‘een priesterlijke dienst van het evangelie Gods’ (Rom. 15, 16).
De bedoeling van dit citaat is duidelijk. Ondanks alle
verschillen met de drie andere vormen van priesterschap, kan het
geordineerde ambt ook een soort priesterschap genoemd worden in
navolging van Paulus die zijn eigen dienstwerk omschrijft als een
priesterlijke dienst. Alhoewel de meest courante vertaling van
het Griekse ἱερουργουντα, ‘heilig’ is,568 is de
vertaling ‘priesterlijk’ niet onmogelijk, doordat dit adjectief
verwijst naar de tempel en er dus een priesterlijke connotatie
aanwezig is.
1. Dankbaarheid om inhoudelijke thematisering.
Het is oecumenisch een stap vooruit dat het priesterschap van het geordineerde ambt steeds meer inhoudelijk wordt gethematiseerd, want hier ligt een belangrijk oecumenisch knelpunt voor de invulling van het ambt.
565 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 208.
566 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 339.
567 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 341.
568 Zo vertaalt de NBG-vertaling in aansluiting bij de
Statenvertaling met ‘heilige dienst’. Ook de Willebrordvertaling
en haar herziene versie gebruiken deze vertaling. Zie hierover
verder M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 58.
|301|
2. Angst voor sacerdotalisering en clericalisering.
Waar het commentaar veel positieve reacties uitlokt, roept de hoofdtekst meer gemengde gevoelens op. De vrees, dat het unieke priesterschap van Christus door deze benadering in het gedrang komt, wordt niet weggenomen.569 De Nederlandse hoogleraar kerkrecht A.J. Bronkhorst verzette zich meermaals uitdrukkelijk tegen de suggestie ambtsdragers ‘priesters’ te noemen.570 Verder is er de blijvende angst dat deze terminologie de clericalisering van het ambt opnieuw zal aanwakkeren.
3. Over de relatie tussen Schrift en traditie.
Het is veelzeggend dat het commentaar aangeeft dat het gebruik van ‘priester-priesterschap’ in het Nieuwe Testament beperkt is tot Christus en het volk van God, terwijl de hoofdtekst op basis van de oudkerkelijke traditie zonder problemen het gebruik van ‘priester’ voor het geordineerde ambt ‘passend’ noemt. Opnieuw komt de hermeneutische vraag met betrekking tot de relatie tussen Schrift en traditie om de hoek kijken.
1. Over de betekenis van het woord ‘priester’ in de Lima-tekst.
De gereformeerde traditie verkiest haar ambtsdragers niet aan te duiden met het begrip ‘priesters’. Dat hangt op de eerste plaats samen met de sacerdotale connotatie van de term. De Lima-ambtstekst vermijdt ‘offer’-terminologie en kiest voor een andere invulling van het priesterlijk element. Het priesterschap van het geordineerde ambt verwijst daar naar ‘voorgaan’, zoals blijkt uit de drie opgegeven taken, namelijk voorgaan in Woord en sacramenten, voorgaan in de voor-bede en voorgaan door pastoraal leiderschap. Dit voorgaan heeft een liturgische spits: de dienst aan de tafel van de Heer. Deze specifieke invulling van het priesterschap als ‘voorgaan’, met en cultische spits aan de tafel van de Heer, is dus uitgesproken liturgisch en niet sacerdotaal. De geordineerde ambtsdrager heeft een liturgisch-priesterlijke en geen sacerdotaal-priesterlijke taak. Vanuit deze betekenisinvulling kan het geordineerde ambt als een fundamenteel priesterlijk ambt aangeduid worden. Dit inzicht moet niet begrepen worden als een pleidooi voor het gebruik van de term ‘priester’ als aanduiding voor de predikanten in de gereformeerde
569 Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 78 en 123.
570 A.J. Bronkhorst, Kerk en Theologie 33
(1982) 4, 327-328, waarin hij met genoegen citeert uit het toen
pas verschenen werk van E. Schillebeeckx, Kerkelijk
ambt, waarin die aangaf hoe in de vroege kerk de
sacerdotalisering van het ambt zich ontwikkelde. Bronkhorst kwam
op dit punt van verschil tussen sacerdotium en ministerium nog
eens terug in Kerk en Theologie 36 (1985) 1,
48-49.
|302|
kerken. Naar ons oordeel kan deze term beter vermeden worden vanwege de ‘offer’-connotatie.
2. Over het geordineerde ambt als primair liturgische functie.
De term ‘eucharistie’ krijgt in de Lima-tekst over de eucharistie een brede invulling, namelijk omvattend de bediening van het Woord (Lima-Eucharistie, § 27). In feite komt dat overeen met de visie van de Reformatie. Het ambt is er ter wille van de bediening van het Woord en de sacramenten. Zo is het ambt dus primair gefundeerd in de liturgie. Verder wordt de eucharistie geduid als een epicletisch gebeuren, een zich openen voor en roepen om de Geest (Lima-Eucharistie, §§ 14-18). Zo is het ambt een gegeven structuur-element dat dienstbaar is aan de ontmoeting van de geloofsgemeenschap met de levende Heer in Woord en Geest. Niet dat het ambt deze ontmoeting kan bemiddelen, ze kan alleen ‘de constitutieve spanningsrelatie openhouden waarin de gemeente voortdurend aangewezen is op de Heer’.571 Kortom, het ambt wortelt in de liturgie.
3. Over het belang van het priesterlijke element in de gereformeerde theologie.
In de praktijk van het predikantschap heeft het priesterlijke element een belangrijke plaats. Vele mensen zien de predikant op de eerste plaats als de voorganger tijdens de eredienst. De erediensten zijn het centrale moment waarin mensen zich samen als geloofsgemeenschap openen voor de Heer. De predikant als dienaar van het Woord heeft als voorganger een centrale rol te vervullen. Die eredienst is meer dan een verantwoorde prediking. Het is onze overtuiging dat aan dit priesterlijk-liturgisch aspect van de dienst aan het Woord te weinig systematisch aandacht wordt geschonken, alhoewel het een belangrijk element is van het predikantswerk. Ook in de theologische opleiding zou een bewuster omgaan met dit aspect veel vruchten kunnen afwerpen voor de praktische voorbereiding op het ambtswerk. Hierbij valt te denken aan meer aandacht voor de liturgie en de theologie en de praktijk van de sacramenten. Maar het gaat om meer dan wat accentverschuivingen in de praktische theologie. Ook in het systematisch nadenken over de theologie van het ambt moet het voorgangerschap van de predikant een veel centralere plaats krijgen. Naar ons oordeel kan dat niet voldoende door in de ambtstheologie het voorgaan in erediensten bij de functies een wat prominentere plaats te geven. Ook hier is nood aan een symbolisch taalgebruik dat het ambt niet alleen functioneel maar ook symbolisch duidt. Pas wanneer de
571 De formulering is van L.J. Koffeman, Gestalte en gehalte. Inaugurele rede Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken Kampen, Kampen 1994, 20-21.
|303|
representatie van Christus en van de geloofsgemeenschap een centrale notie wordt in het denken over het ambt, krijgt het priesterlijk-liturgische aspect een prominentere plaats.
De vraag naar de ordinatie van vrouwen is de laatste vier decennia een steeds prominentere rol gaan spelen in de theologische doordenking van het kerkelijk ambt. Ook de oecumenische beweging kon niet om deze vraag heen, omdat het mogelijk een nieuwe struikelsteen werd in de eventuele wederzijdse ambtserkenning. In de tekst van Montreal in 1963 is het onderwerp slechts een vermelding waard in een voetnoot (Mo 93 (b)),572 maar in 1970 in Cartigny organiseerde Faith and Order reeds een aparte consultatie over dit thema met als titel ‘What is Ordination Coming To?’.573 In de tekst van Leuven uit 1971 is ‘the ordination of women’ reeds de titel geworden van een subsectie. De blokkering in vele kerken van de weg tot het geordineerde ambt voor vrouwen wordt daarin geplaatst tegen de achtergrond van de algemene maatschappelijke achteruitstelling van vrouwen. De toonzetting is niet neutraal descriptief, maar eerder sympathiserend met de vraag van vrouwen om toegang tot het geordineerde ambt.574
In de tekst van Accra in 1974 is vrouwenordinatie tot een grote, vierde subsectie van het hoofdstuk over de ordinatie uitgegroeid. Zes paragrafen behandelen achtereenvolgens: een oproep om te ontdekken welke bijdrage aan de dienst van Christus zowel mannen als vrouwen kunnen leveren (64), een oproep om de vraag naar vrouwenordinatie in de kerken niet uit de weg te gaan (65), een oproep om de eigen theologische traditie op dit punt
572 In het kader van het werk van de Geest die
een verscheidenheid van gaven uitdeelt met het oog op de dienst
aan de naaste en de zending van de kerk, wordt een voetnoot
toegevoegd: ‘We propose that the question of the diaconate and
that of the ordination of women receive further attention in
Faith and Order.’ (C.T. Gromada, The Theology of Ministry in
the ‘Lima Document’, 97). Het blijft bij een aanbeveling tot
verdere studie.
573 De resultaten van deze conferentie werden
uitgegeven onder de titel B. Bam (ed.), What is Ordination
Coming To? Report on a Consultation on the Ordination of Women,
Cartigny, Switserland, Sept. 21-26, 1970, Geneva 1971.
574 Veelzeggend in dit verband is het slot van de
paragraaf met de woorden: ‘The force of nineteen centuries of
tradition against the ordination of women cannot be lightly
ignored. But traditions have been changed in the Church. This
question must be faced, and the time to face it is now.’ Zie C.T.
Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima
Document’, 96.
|304|
opnieuw te overwegen in het kader van teksten als Gen. 1: 27 en Gal. 3: 28 (66), een aangeven van conceptuele patronen van mannelijke dominantie in de samenleving, die van invloed zijn op de theologische denktrant (67), een oproep om zich als kerk in deze zaak niet te laten leiden door de gevoelens van bedreiging bij mannen, noch van frustratie bij vrouwen, maar door de wil om gehoorzaam te zijn aan het Evangelie (68), een oproep vanuit oecumenisch standpunt om een open discussie over dit punt tussen de kerken aan te moedigen (69). De argumentatie herinnert nog aan de vergelijkende ecclesiologie van de eerste periode van Faith and Order en wijst erop dat de discussie nog nieuw is, en men nog niet veel verder komt dan het tegenover elkaar stellen van verschillende standpunten. Verder valt het op, dat in de Accra-tekst het onderwerp op de verkeerde plaats staat, namelijk bij het gedeelte over ordinatie. Hierdoor ontstaat een verkeerde vraagstelling. Want de vraag is niet op welke wijze vrouwen kunnen geordineerd worden, maar of het tot de essentie van het geordineerde ambt behoort dat dit gereserveerd is voor mannen.
Na Accra komt er vooral tegenwind van orthodoxe theologen.575 Zij willen niet weten van een tekst die vrouwenordinatie lijkt aan te moedigen en vragen dat het debat hierover slechts vermeld wordt in een commentaar, terwijl de hoofdtekst een oproep zou bevatten om de diensten van zowel mannen als vrouwen te stimuleren. Zo ver komt het niet. De hoofdtekst van Lima zal wel degelijk de vrouwenordinatie en de meningsverschillen hieromtrent tussen de kerken vermelden.
In vergelijking met de tekst van Accra vallen twee dingen op. In de eerste plaats is het gewicht van het onderwerp verminderd, als wij mogen afgaan op het aantal paragrafen dat eraan gewijd is, namelijk één met commentaar in de Lima-tekst tegen zes paragrafen in de Accra-tekst. In de tweede plaats geeft de wijziging van de titel de verandering van benadering goed weer: centraal staat niet meer de vraag naar de ordinatie van vrouwen, maar de diensten die zowel vrouwen als mannen in de kerk op zich kunnen nemen. In zijn brede algemeenheid lijkt het nu meer te gaan over een oproep om het priesterschap voor alle gelovigen waar te maken in de kerken. Dit priesterschap uit zich concreet in allerlei dienstwerk, dat zowel door mannen als vrouwen wordt opgenomen.
575 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 216.
|305|
18. Where Christ is present, human barriers are being broken.
The Church is called to convey to the world the image of a new
humanity. There is in Christ no male or female (Gal. 3: 28). Both
women and men must discover together their contributions to the
service of Christ in the Church. The Church must discover the
ministry which can be provided by women as well as that which can
be provided by men. A deeper understanding of the
comprehensiveness of ministry which reflects the interdependence
of men and women needs to be more widely manifested in the life
of the Church.
Though they agree on this need, the churches draw different
conclusions as to the admission of women to the ordained
ministry. An increasing number of churches have decided that
there is no biblical or theological reason against ordaining
women, and many of them have subsequently proceeded to do so. Yet
many churches hold that the tradition of the Church in this
regard must not be changed.
1. Theologisch wordt gekozen voor een benadering vanuit de
christologie met als kroontekst Gal. 3, 28, namelijk voor de
verlosten in Christus is er geen onderscheid tussen man en vrouw.
De inzet vanuit de scheppingstheologie met als tekst Gen. 1, 27
over man en vrouw geschapen naar het beeld van God, is
weggevallen.
2. C. Halkes spreekt over een ‘kwalijke antropologie’ wanneer er
nog onderscheid gemaakt wordt tussen de dienst van vrouwen en de
dienst van mannen.576
3. De tweede alinea maakt de overgang van het algemeen dienstwerk
naar het geordineerde ambt en geeft aan dat de kerken hierover
verdeeld zijn. Tegenover het groeiend aantal kerken, die op grond
van bijbelse en theologische overwegingen vrouwen ordineren,
staan de vele kerken, die op grond van de traditie dit niet
toestaan.
Commentary (18)
Those churches which practise the ordination of women do so
because of their understanding of the Gospel and of the ministry.
It rests for them on the deeply held theological conviction that
the ordained ministry of the Church lacks fullness when it is
limited to one sex. This theological conviction has been
reinforced by their experience during the years in which they
have included women in their ordained ministries. They have found
that women’s gifts are as wide and varied as men’s and that
their
576 Geciteerd door M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het Limadocument, 96.
|306|
ministry is as fully blessed by the Holy Spirit as the
ministry of men. None has found reason to reconsider its
decision.
Those churches which do not practise the ordination of women
consider that the force of nineteen centuries of tradition
against the ordination of women must not be set aside. They
believe that such a tradition cannot be dismissed as a lack of
respect for the participation of women in the Church. They
believe that there are theological issues concerning the nature
of humanity and concerning Christology which lie at the heart of
their convictions and understanding of the role of women in the
Church.
The discussion of these practical and theological questions
within the various churches and Christian traditions should be
complemented by joint study and reflection within the ecumenical
fellowship of all churches.
In een toegevoegd commentaar worden de standpunten van de kerken
die vrouwen ordineren, gezet naast degenen die dat niet doen, om
daarna af te sluiten met een oproep:
1. Kerken die vrouwen ordineren, hebben daarvoor twee argumenten.
In de eerste plaats is de ambtstheologie in het geding, namelijk
een uniseks ambt mist volheid.577 De ervaring biedt
een tweede argument, want het geordineerde ambt van vrouwen
blijkt in dezelfde mate gezegend door de Heilige Geest als dat
van mannen. M. Gosker beoordeelt dit als een zwak argument omdat
het weinig kritisch is.578
2. Kerken die vrouwen niet ordineren, oordelen dat de traditie
niet opzij kan worden geschoven omdat zij daar
scheppingstheologische en christologische tegenargumenten horen,
waaraan niet kan worden voorbijgegaan.
3. Een korte oproep tot verdere gemeenschappelijke studie binnen
de oecumenische gemeenschap rondt dit onderwerp af. Blijkbaar
kwam de commissie niet verder dan het naast elkaar zetten van de
verschillende standpunten en het oproepen om samen verder te
studeren. De tekst van deze paragraaf reikt geen nieuwe elementen
aan om het gesprek verder te helpen.
Dit onderwerp roept vele en felle reacties op van de kerken. Dikwijls overheerst een gevoel van ontgoocheling over het gebrek aan diepgang in de
577 Deze laatste uitdrukking roept herinnering
op aan de manier waarop in Lumen gentium 21 wordt gezegd
dat de bisschoppen over de volheid van het wijdingssacrament
beschikken en aan Unitatis redintegratio het decreet
over oecumenisme, waarin sprake is van een tekort
(defectus) van het reformatorische ambt (§ 22)!
578 M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 172-173, voetnoot 110.
|307|
behandeling. De reacties lopen ver uit elkaar. De commissie geeft in haar antwoord ook toe, dat ze dit punt onvoldoende heeft ontwikkeld.579
A.M. May580 analyseerde de antwoorden van de kerken en ontdekte een aantal patronen. Zo blijkt er een sterke correlatie tussen verzet tegen vrouwenordinatie en een sacramenteel verstaan van de ordinatie. Verder laten kerken met een sterk sacramentele visie geen ruimte over voor het spreken van de Geest door de inzichten van anderen. De kerken met eerder functionele benadering van het ambt vinden dan weer dat het onderwerp te weinig is behandeld vanuit de dienst van het hele volk van God. A.M. May vergelijkt de manier waarop de commissie dat andere gevoelige thema ‘episcopale successie’ heeft behandeld met de aanpak van het onderwerp vrouwenordinatie. Het eerste thema wordt ernstig behandeld. Zowel episcopale als niet-episcopale kerken krijgen raad en worden opgeroepen om concrete stappen te zetten met het oog op wederzijdse ambtserkenning. Dit alles ontbreekt bij het thema vrouwenordinatie.
Juist door hun fundamenteel functionele insteek bij het ambt komen de kerken in de gereformeerde traditie steeds meer tot het inzicht dat hun vroeger verzet tegen vrouwenordinatie verbonden was met cultureel bepaalde verwachtingspatronen rondom het functioneren van vrouwen en niet meet de betekenis van het geordineerde ambt zelf. Het weigeren van de toegang voor vrouwen tot het geordineerde ambt wijst naar ons oordeel op een gebrekkig inzicht in de betekenis van het geordineerde ambt. Daarom mogen naar ons inzicht de kerken uit de gereformeerde traditie er zich niet toe laten verleiden, omwille van het streven naar de eenheid en wederzijdse ambtserkenning, de ordinatie van vrouwen terug te schroeven of het gesprek over dit onderwerp slechts secundaire betekenis te geven. Zoals blijkt uit de analyse van A.M. May is de houding tegenover vrouwenordinatie rechtstreeks verbonden met de betekenis die men geeft aan het geordineerde ambt. Vanuit ons verstaan van het geordineerde ambt kan er geen sprake zijn van belemmeringen voor vrouwen in het geordineerde ambt. In het kader van deze studie laten we dit onderwerp hier verder rusten.
579 Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 123. Een uitgebreidere samenvatting is te vinden
op p. 78-80 en reflecties van de commissie hierop p. 123-125.
580 A.M. May, ‘The Ordination of Women: the Churches’
responses to Baptism, Eucharist, and Ministry’, Journal of
Ecumenical Studies 26 (1989) 2, 251-269.