|245|
Dit inleidend hoofdstuk gaat niet over het ambt zelf, maar geeft de theologische context aan waarbinnen het geordineerde ambt ter sprake gebracht wordt.
Vanaf het ontstaan van Faith and Order is er gezocht naar een gemeenschappelijk uitgangspunt om het ambt ter sprake te brengen. Met uitzondering van de ongewijzigde keuze het ambt samen met de sacramenten doop en avondmaal te behandelen, is er in de loop van de tijd heel wat veranderd op dit vlak. Zo moet de ambtstekst van de Eerste Wereldconferentie in Lausanne in 1927 het nog stellen zonder inleiding. Vanuit een comparatieve benadering van de ecclesiologie, gericht op de realisering van een institutionele en organisatorische eenheid, presenteert de tekst de lezer meteen met de punten van overeenstemming en verschil tussen de deelnemende kerken.470 De Tweede Wereldconferentie in Edinburgh in 1937 gaat methodologisch op dezelfde wijze te werk, maar vermeldt wel reeds het koninklijk priesterschap der gelovigen als een gemeenschappelijke vooronderstelling bij het ambt (Ed 92).471 Op de Derde Wereldconferentie in Lund in 1952 wordt het ambt niet apart behandeld, maar krijgt het een plaats in het hoofdstuk over continuïteit. Dat hangt samen met methodologische verschuivingen. Het inzicht groeit dat de ecclesiologische strijdvragen teruggaan op verschillende christologieën. Daarom verlaat men de methode van vergelijkende ecclesiologie en de benadering van het ambt als geïsoleerd probleem. In plaats daarvan kiest men voor een studie van het ambt in het licht van een verdiept christologisch en eschatologisch verstaan van de kerk. Dit leidt tot een christologische en heilshistorische benadering, die is voorbereid zowel door
470 H.N. Bate, Faith and Order, Proceedings
of the World Conference Lausanne, August 3-21, 1927, New
York 1928, 467-472 (Report of section V, received by the full
Conference, nem con., August 20th, 1927 ‘The Ministry of the
Church’).
471 L. Vischer (ed.), A Documentary History of the
Faith and Order Movement 1927-1963, St. Louis (Missouri)
1963, 58-61 voor Final Report, V. The Church of Christ: Ministry
and Sacraments, (vii) Ministry. In het vervolg zullen de
paragrafen uit de conferentie van Edinburgh in 1937 worden
aangeduid door Ed en de nummer van de paragraaf.
|246|
de theologie van K. Barth als door centrale thema’s uit de anglicaanse en orthodoxe tradities.
De gevolgen van deze nieuwe werkwijze worden zichtbaar op de Vierde Wereldconferentie in Montreal in 1963, waar het ambt opnieuw onderwerp is van een eigen sectierapport, ‘The redemptive Work of Christ and the Ministry of his Church’.472 Hier is er voor het eerst een aparte inleiding (Mo 77-82), met twee theologische uitgangspunten. Het eerste, ‘the biblical teaching about the royal priesthood of the whole people of God’ (Mo 77-78), kan steunen op de baanbrekende studie Christ’s Ministry and the Ministry of the Church473 van het ‘Laity Department’ van de Wereldraad van Kerken. Dit rapport, dat uitging van een uitgebreide doordenking van de betekenis van de eigen verantwoordelijkheid van de leken voor de kerk, leidde tot nieuwe accenten in de benadering van het geordineerde ambt. Het tweede, een gemeenschappelijke keuze voor de benadering van het ambt vanuit het perspectief van de christologie (Mo 79-82), vertaalt zich meteen in de volgende onderdelen ‘The work of Christ and the mission of the church’ (Mo 83-87) en ‘Christ, the Church and the ministry’ (Mo 88-91), waarin het christologisch fundament van kerk en ambt worden uitgetekend.
In de Accra-tekst uit 1974474 wordt het zoeken naar een goede toeleiding naar de ambtsproblematiek verder uitgewerkt. Nadat in een preambule (Ac 1) het dienstkarakter van het ambt is benadrukt, behandelt het eerste hoofdstuk het ambt in het kader van de christelijke gemeenschap. De eerste twee subdelen van dit hoofdstuk zullen later worden verwerkt in het inleidend hoofdstuk van de Lima-tekst. Het eerste subdeel geeft een dubbele omschrijving van de kerk, als gemeenschap die haar oorsprong vindt in het werk van de drieënige God (Ac 3-6), en als historisch-contingent sociaal verband (Ac 7-10). Het christologisch uitgangspunt is dus trinitarisch verbreed. Het tweede subdeel situeert het geordineerde ambt in de context van de dienst van het hele volk Gods en het veelvoud van genadegaven in haar midden (Ac 11-12).
472 P.C. Rodger and L. Vischer (ed.), The
Fourth World Conference on Faith and Order Montreal 1963
(Faith and Order Paper 42), London 1964, 61-69 (section III ‘The
redemptive Work of Christ and the Ministry of his Church’). Het
betreft de paragrafen 77-104, verder aangeduid met de afkorting
Mo gevolgd door het paragraafnummer.
473 Christ’s Ministry and the Ministry of the
Church, Laity Bulletin No 15, Geneva 1963.
474 One Baptism, One Eucharist and a Mutually
Recognized Ministry. Three agreed Statements (Faith and
Order Paper 73), Geneval 1975. Verwijzingen naar paragrafen uit
deze tekst die werd vastgesteld in Accra in 1974 zullen steeds
worden aangegeven met Ac en het nummer van de paragraaf.
|247|
De eerste zes paragrafen van de Lima-tekst hebben pas vrij laat hun definitieve structuur gekregen,475 maar ze zijn niet geschreven als een inleiding achteraf, dat wil zeggen toen de tekst al af was. Die gedachte vinden we nogal eens bij mensen uit de kerken met wortels in de Reformatie, die vinden dat de uitgangspunten van dit eerste hoofdstuk te weinig zijn uitgewerkt in de rest van de tekst. Het inleidend hoofdstuk zou dan slechts een latere toevoeging zijn.476 Deze beschrijving doet geen recht aan de ontstaansgeschiedenis van dit gedeelte. Uit de voorgeschiedenis blijkt hoe tijdens de voorafgaande decennia een gemeenschappelijke basis voor het spreken over het ambt geleidelijk aan vorm heeft gekregen. Verder dateren een aantal formuleringen reeds uit de eerste helft van de zeventiger jaren en zijn mee verfijnd met de rest van de tekst in zijn opeenvolgende proefversies.477 De beslissing om de preambule en een deel van het eerste hoofdstuk van de Accra-tekst om te vormen tot een volwaardig eerste hoofdstuk heeft zijn belang versterkt en zijn integratie in de rest van het corpus van de tekst verder bevorderd.
1. In a broken world God calls the whole of humanity to become God’s people. For this purpose God chose Israel and then spoke in a unique and decisive way in Jesus Christ, God’s Son. Jesus made his own the nature, condition and cause of the whole human race, giving himself as a sacrifice for all. Jesus’ life of service, his death and resurrection, are the foundation of a new community which is built up continually by the good news of the Gospel and the gifts of the sacraments. The Holy Spirit unites in a single body those who follow Jesus Christ and sends them as witnesses into the world. Belonging to the Church means living in communion with God through Jesus Christ in the Holy Spirit.
Deze eerste paragraaf kadert het bestaan van de kerk in de
totaliteit van het hele spreken en handelen van God:
1. God wordt op drievoudige wijze ter sprake gebracht. De slotzin
omschrijft samenvattend wat het betekent te behoren tot de kerk
in een trinitarische
475 Dat gebeurde tijdens de vergadering van het
Steering Committee van 3 tot en met 7 juni 1980 in
Geneve. Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 53-56.
476 Zo bij M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 73.
477 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 66-71, 165-180 and 300-309.
|248|
formulering. Hiermee is de oorsprong van de kerk verbreed: niet
bij het optreden van de Zoon maar bij het werk van God vindt
alles zijn oorsprong.
2. De focus van de activiteiten van God is niet langer, zoals in
vroegere inleidingen, de kerk, maar de hele mensheid. Centraal
staat niet langer Christus’ werk voor de kerk, maar de missio
Dei gericht op de hele mensheid. De eerste activiteit is
daarom niet langer het bijeenbrengen in de kerk, maar het roepen
van alle mensen. Het is God uiteindelijk niet te doen om het
lidmaatschap van de kerk, maar om alle mensen tot zijn volk te
maken. Een missionaire toonzetting kenmerkt zo dit ambtsdocument
vanaf het begin.
3. God werkt door instrumentele verkiezing in de geschiedenis,
die zo een heilshistorisch karakter krijgt. Eerst wordt Israël
geroepen, dan Jezus en ten slotte de kerk.
4. De plaats voor Israël is bescheiden. Niet Israël, alhoewel het
er volgens het spraakgebruik van de Schrift even veel recht op
heeft, maar alleen Jezus Christus krijgt de titel ‘zoon van God’.
Israël wordt pas in één van de laatste proefversies opgenomen in
deze eerste paragraaf.478
5. Het is de roeping van Jezus Christus die pas echt van
doorslaggevende betekenis lijkt. Door hem sprak God uniek en
beslissend. De uitverkiezingsopdracht van de historische Jezus
wordt gevat in incarnatorische en sacrificiële
terminologie.479 Zijn identificatie en solidarisering
heeft de hele mensheid op het oog.
6. Na deze brede inzet komt dan de toespitsing op de kerk. Jezus’
dienstbaar leven, zijn kruis en opstanding vormen het fundament
voor een nieuwe gemeenschap. Deze gemeenschap wordt permanent
opgebouwd door de goede boodschap van het evangelie en de gaven
van de sacramenten. Deze laatste formulering vermijdt iedere
ambtelijke of klerikale connotatie.480 Waar geen
sprake is van ‘de prediking’ van het evangelie, wordt ook niet de
vraag gesteld naar de prediker, waar geen sprake is van ‘de
bediening’ van de sacramenten blijft ook de vraag naar de
bedienaar achterwege.
7. De Heilige Geest bouwt verder op het werk van Jezus Christus
en werkt aan de kerk. Twee activiteiten worden genoemd: het
verenigen in één lichaam en het uitzenden als getuigen in de
wereld. Met deze werkingen van de Geest wordt duidelijk dat de
kerk doel en middel is van de roepende activiteit van God. In het
samenbrengen van de volgelingen van Jezus Christus worden ze tot
volk Gods. In haar uitzending in de wereld wordt de kerk
478 Dat gebeurt pas voor het eerst in de versie
van oktober 1980 in Rome. C.T. Gromada, The Theology of
Ministry in the ‘Lima Document’, 307 wijst op de inspanning
van W. Pannenberg om dit te realiseren.
479 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 179.
480 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 177.
|249|
naast Israël en Jezus Christus een derde instrument van de missio Dei. Ten slotte wordt trinitarisch samengevat wat het betekent tot de kerk te behoren, namelijk in gemeenschap met God leven door Jezus Christus in de Heilige Geest.
2. The life of the Church is based on Christ’s victory over the powers of evil and death, accomplished once for all. Christ offers forgiveness, invites to repentance and delivers from destruction. Through Christ, people are enabled to turn in praise to God and in service to their neighbours. In Christ they find the source of new life in freedom, mutual forgiveness and love. Through Christ their hearts and minds are directed to the consummation of the Kingdom where Christ’s victory will become manifest and all things made new. God’s purpose is that, in Jesus Christ, all people should share in this fellowship.
Nadat de eerste paragraaf het dienstbaar leven, het kruis en de
opstanding aangaf als het fundament van de kerk, expliceert de
tweede paragraaf de christologische grondslag van de kerk. Hier
kan de vrucht geplukt worden van het theologisch werk dat
geleverd is vanaf de conferentie in Lund in 1952.481
De tweede paragraaf geeft een antwoord op de vraag waarom de kerk
zonder Christus ondenkbaar is:
1. De opstanding betekent de ‘hapax’-overwinning van
Christus op het kwaad en de dood.
2. Daarom heeft Christus de macht om vergeving aan te bieden en
te redden van de ondergang.
3. Dat opent de weg naar een nieuw leven in vrijheid en
liefde.
4. Het bestaan van de mens krijgt een eschatologische
dimensie.
5. Het is Gods bedoeling dat alle mensen deel krijgen aan deze
verbondenheid. Het is niet helemaal duidelijk in deze context
welke verbondenheid wordt bedoed, met God door Christus of met de
kerk als gemeenschap van de gelovigen.
3. The church lives through the liberating and renewing power of the Holy Spirit. That the Holy Spirit was upon Jesus is evidenced in his
481 Na Lund werd een theologische commissie opgericht om een rapport op te stelen over Christus en de kerk. Deze commissie, die bestond uit een Noord-Amerikaanse en een Europese sectie, leverde twee studies af, die samengebracht werden in Report on Christ and the Church (Faith and Order Paper 38), Geneva 1963. Beide hebben een sterk Noord-Atlantische, protestantse signatuur en benadrukken de zending van zowel Christus als de kerk naar de wereld. Een bespreking van de rapporten is te vinden bij G.H. Vischer, Apostolische Dienst, 66-75.
|250|
baptism, and after the resurrection that same Spirit was given to those who believed in the Risen Lord in order to recreate them as the body of Christ. The Spirit calls people to faith, sanctifies them through many gifts, gives them strength to witness to the Gospel, and empowers them to serve in hope and love. The Spirit keeps the Church in the truth and guides it despite the frailty of its members.
Na de christologische fundering volgt een pneumatologische
doordenking van de kerk. Een aparte paragraaf voor het werk van
de Heilige Geest in zijn relatie tot de kerk kwam pas laat tot
stand in de ontstaansgeschiedenis van de
Lima-tekst.482 Het wijst op een langzaam gegroeid
besef van het belang van de Heilige Geest in de benadering van de
kerk. In de eerste paragraaf met trinitarische toonzetting is de
Heilige Geest reeds geïntroduceerd als Degene die samen brengt en
uitzendt. Dit wordt verder uitgewerkt in de derde paragraaf:
1. De Geest is grammaticaal het subject en niet de kerk. Niet de
kerk heeft de beschikking over de Geest, maar de Geest maakt
instrumenteel gebruik van de kerk. De kerk is afhankelijk van de
bevrijdende en vernieuwende kracht van de Geest.
2. De Geest, die de gelovigen ontvangen, wordt geïdentificeerd
als de Geest die ook op Jezus was, zoals blijkt bij zijn doop en
zijn opstanding.
3. De Geest herschept de gelovigen tot het lichaam van Christus.
Over een mogelijke werking van de Geest ook buiten de kerk wordt
niet meer gesproken.
4. Het werk van die Geest wordt zichtbaar in de roeping tot
geloof, in heiliging, in getuigenis en in dienstbaarheid. De
missionaire insteek van de eerste paragraaf klinkt hier opnieuw
door.
5. Het eschatologisch perspectief blijft open, omdat de Geest de
kerk vasthoudt in de waarheid en haar leidt ondanks de
kwetsbaarheid483 van haar leden.484
482 Een aparte pneumatologische paragraaf duikt
pas voor het eerst op in de versie van juni 1980. Zie C.T.
Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima
Document’, 178, 180 en 303.
483 In de tweede versie van de Nederlandse vertaling
werd ‘frailty’ beter vertaald met ‘zwakheid’ in de plaats van het
eerdere ‘onmacht’.
484 Aanvankelijk luidde de laatste zinsnede ‘despite
the error and failures of its members’. Door de tussenkomst van
E. Flesseman-van Leer werd voorkomen dat een tegenstelling werd
gesuggereerd tussen een niet-falende, door de Geest geleide kerk
en de zondige leden. Daarom werd ‘error and failures’ vervangen
door ‘frailty’. Zie C.T. Gromada, The Theology of Ministry in
the ‘Lima Document’, 308-309.
|251|
4. The Church is called to proclaim and prefigure the Kingdom of God. It accomplishes this by announcing the Gospel to the world and by its very existence as the body of Christ. In Jesus the Kingdom of God came among us. He offered salvation to sinners. He preached good news to the poor, release to the captives, recovery of sight to the blind, liberation to the oppressed (Luke 4: 18). Christ established a new access to the Father. Living in this communion with God, all members of the Church are called to confess their faith and to give account of their hope. They are to identify with the joys and sufferings of all people as they seek to witness in caring love. The members of Christ’s body are to struggle with the oppressed to-wards that freedom and dignity promised with the coming of the Kingdom. This mission needs to be carried out in varying political, social and cultural contexts. In order to fulfil this mission faithfully, they will seek relevant forms of witness and service in each situation. In so doing they bring to the world a foretaste of the joy and glory of God’s Kingdom.
In deze paragraaf staat de kerk centraal:
1. De roeping van de kerk is expressie te zijn van het Koninkrijk
van God in verkondiging en voorafbeelding. Door zowel de
instrumentaliteit als het teken-karakter van de kerk vast te
houden, wordt ruimte gegeven aan zowel de meer profetische,
eschatologische benadering van de kerk als aan de meer
sacramentele, ontologische zienswijze.
2. De terminologie van het koninkrijk voor de kerk wordt
gefundeerd in de evangelische opdracht van Jezus, zoals we die
vinden in Luc. 4, 18-19.485 In Jezus is het Rijk van
God onder ons gekomen. De korte zin ‘He offered salvation to
sinners’ is pas op het allerlaatste moment, op de slotvergadering
in Lima in 1982, toegevoegd. Hij staat er een beetje verloren in
de context van de ‘koninkrijks’-terminologie. De zin is allicht
bedoeld om kerken met een klassiek soteriologisch spraakgebruik
over redding van zondaars mee te nemen in een spraakgebruik dat
de betekenis van het evangelie uitdrukt in termen van het Rijk
Gods.
3. Ook de kerk heeft een opdracht in het kader van het Rijk van
God. In Jezus is het Rijk Gods onder ons gekomen. De gelovigen
zijn geroepen om te belijden, te getuigen, te solidariseren en
mee te strijden voor vrijheid en waardigheid als vruchten van het
Rijk.
4. Deze opdracht vraagt telkens om nieuwe vormen van getuigenis
in afwisselende politieke, sociale en culturele contexten. Met
deze samenvatting
485 De Engelse tekst verwijst alleen naar v. 18, de Nederlandse vertaling alleen naar v. 19.
|252|
vervalt zowat het hele vierde hoofddeel van de ambtstekst van
Accra in 1974, getiteld ‘IV. The ministry in practise
today’.486
5. Centraal staat ‘het Rijk van God’ in deze beschrijving van de
kerk. Dit concept heeft in de traditie van de Wereldraad van
Kerken een sterk sociaal maatschappelijke invulling gekregen,
gericht op de bevrijding van de verdrukte mens en de vernieuwing
van de huidige politiek-economische ordening van de wereld. In
deze theologie van het Rijk van God staat de gemeenschap met God
en met elkaar missionair in dienst van het bevrijdende getuigenis
en het exemplarisch leven. De formulering is behoorlijk
imperatief.487
5. The Holy Spirit bestows on the community diverse and complementary gifts. These are for the common good of the whole people and are manifested in acts of service within the community and to the world. They may be gifts of communicating the Gospel in word and deed, gifts of healing, gifts of praying, gifts of teaching and learning, gifts of serving, gifts of guiding and following, gifts of inspiration and vision. All members are called to discover, with the help of the community, the gifts they have received and to use them for the building up of the Church and for the service of the world to which the Church is sent.
In de vijfde paragraaf staat opnieuw de kerk centraal, deze keer
vanuit de pneumatologie, namelijk als charismatische gemeenschap,
bedeeld met diverse en complementaire gaven door de Heilige
Geest:
1. De geestesgaven zijn bedoeld voor het welzijn van het hele
volk en komen tot uiting in dienstbetoon in kerk en wereld.
Opvallend is de universalisering van de scopus van de gaven. Waar
in de versie van 1979 nog sprake is van ‘his people’ wordt dat
vanaf 1980 ‘the whole people’. Deze trend stemt overeen met de
reeds gesignaleerde verbreding van de focus van Gods activiteit
in de eerste paragraaf.488 Ook de bewerktuiging van de
kerk tot charismatische gemeenschap past in het kader van de
universele missio Dei.
2. De lijst van gaven is niet uitputtend.
3. Alle leden worden aangespoord om met de hulp van de
gemeenschap de gaven te ontdekken die ze hebben ontvangen met het
oog op de opbouw van
486 C.T. Gromada, The Theology of Ministry
in the ‘Lima Document’, 177-178.
487 M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 82.
488 Het verschil tussen de versie van Geneva 1979 en
de versie van Geneva van 16 januari 1980 is te vinden in C.T.
Gromada, The Theology of Ministry in the ‘Lima
Document’, 173.
|253|
de kerk en de dienst aan de wereld. Zonder het bij name te noemen489 gaat het hier om één van de verstaanswijzen van het begrip ‘het algemeen priesterschap der gelovigen’.
Bij het inleidend spreken over charismata in de ambtsteksten van Faith and Order heeft zich een belangrijke verschuiving voorgedaan. Zo worden in de tekst van Montreal van 1963 ‘the special ministries’ nog gezien als behorend bij deze geestesgaven (Mo 92-93). In de tekst van Accra van 1974 is deze benadering verdwenen. Wel wordt in de paragraaf over de charismata nog gezegd dat over het geordineerde ambt niet gesproken kan worden los van ‘the general ministry of the whole people’ (Ac 12).490 In de Lima-tekst is iedere verwijzing naar het geordineerde ambt uit de paragraaf over de geestesgaven verdwenen. Het ambt wordt niet meer rechtstreeks of onrechtstreeks afgeleid uit de geestesgaven.
6. Though the churches are agreed in their general understanding of the calling of the people of God, they differ in their understanding of how the life of the Church is to be ordered. In particular, there are differences concerning the place and forms of the ordained ministry. As they engage in the effort to over-come these differences, the churches need to work from the perspective of the calling of the whole people of God. A common answer needs to be found to the following question: How, according to the will of God and under the guidance of the Holy Spirit, is the life of the Church to be understood and ordered, so that the Gospel may be spread and the community built up in love?
De zesde en laatste paragraaf van dit inleidend hoofdstuk heeft
een scharnierfunctie tussen de vragen naar de betekenis van de
kerk en de vragen naar de betekenis van het ambt:
1. De consensus over de roeping van het volk van God contrasteert
met de dissensus over de ordening van het kerkelijk leven.
2. De kernvraag bij die ordening betreft plaats en gestalte van
het geordineerde ambt.
3. Het antwoord op deze vraag moet gezocht worden vanuit het
perspectief van de roeping van het hele volk van God.
489 Zo wordt in de tekst ‘The ordained
ministry’ van de vergadering van de Faith and Order
Commission in Leuven in 1971 gesproken over de geestesgaven
in het kader van het priesterschap van allen. Zie verder in G.
Gassmann (ed.), Documentary History of Faith and Order
1963-1993 (Faith and Order Paper 159), Geneva 1993, 119.
490 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 70.
|254|
4. Er is consensus rondom de specifieke theologische vraag die
beantwoord moet worden in verband met het ambt.
5. De groei in formulering van deze vraag toont welke kanten
eraan zitten. In vergelijking met de tekst van Accra in 1974 is
een duidelijke verschuiving te zien. Waar die tekst nog summier
sprak over ‘een standpunt nemen voor het spreken over het
geordineerde ambt in de christelijke gemeenschap’ (Ac 2),
formuleert de versie van januari 1980 reeds een
gemeenschappelijke vraag voor alle kerken betreffende de ordening
van het ambt in de kerk naar Christus’ wil. De daarop volgende
versie, van juni 1980, voegt het brede perspectief toe van de
verspreiding van het evangelie en de opbouw van de
gemeenschap.491 In de versie van Rome in november 1981
gaat het niet meer om de vraag naar de ordening van het ambt,
maar naar die van de kerk zelf.492 Het ambt heeft dus
alles te maken met de ordening van het leven van de kerk met het
oog op de externe missionaire opdracht en de interne
gemeenschapsopbouw. Hierbij moet rekening gehouden worden met
zowel de geopenbaarde wil van God als de creativiteit van de
presente Geest in verschillende contexten.
6. De vraagstelling valt niet uit de lucht, maar sluit aan bij
het ontwikkelde theologische concept van de eerste vijf
paragrafen. De trinitarische en missionaire inzet leidt tot een
overwegend instrumentele visie op de betekenis van de kerk als
geroepen tot getuigenis en dienst in de wereld in het kader van
de missio Dei. Alle leden ontvangen daartoe gaven. De
kerk en het ambt kaderen in de missionaire universele
heisgerichtheid van God.
7. Toch blijft er een stuk onderzekerheid rondom de precieze
betekenis van de uitdrukking ‘the calling of the whole people of
God’. Deze uitdrukking kan zowel inclusief als exclusief verstaan
worden. Wordt hier bedoeld dat alle mensen op de wereld geroepen
zijn om volk van God te worden of wordt bedoeld dat alle
gelovigen, de hele kerkgemeenschap, geroepen is? Betreft de
consensus de missio Dei, die de hele mensheid op het oog
heeft, of heeft de overeenstemming betrekking op de begenadiging
van alle leden van de kerk? Vanuit de toonzetting van de eerste
paragraaf is er aanleiding om inclusief te denken, vanuit de
paragrafen over het werk van de Heilige Geest in en door de kerk
en over de betekenis van de charismata voor de geloofsgemeenschap
kan er eerder gedacht worden aan het tweede. De afsluitende
vraagstelling lijkt aan te geven dat beide mogelijkheden
gezamenlijk bedoeld zijn. Het exclusieve komt tot uiting in het
feit dat de vraag draait om het verstaan en de ordening van het
leven van de kerk, onder andere met het
491 Zie voor deze versies C.T. Gromada, The
Theology of Ministry in the ‘Lima Document’, 174.
492 C.T. Gromada, The Theology of Ministry in the
‘Lima Document’, 306.
|255|
oog op de opbouw van gemeenschap, het inclusieve aspect komt naar voren uit de gerichtheid op de verspreiding van het evangelie naar buiten toe.
1. Positieve reacties uit de gereformeerde traditie
Faith and Order schrijft in haar samenvattend rapport dat zowat alle kerken, dus ook de protestantse, positief hebben gereageerd op dit eerste hoofdstuk. In het bijzonder worden de grondlijnen van een ecclesiologie op trinitarische grondslag, het bespreekbaar maken van het ambt in het kader van de roeping van het hele volk van God en de kernvraag uit paragraaf 6 vermeld.493 De band tussen een open, op de wereld gerichte Triniteit en een open, op de wereld gerichte ecclesiologie stemt overeen met het trinitarisch verstaan van de ecclesiologie, zoals die bijvoorbeeld door de gereformeerde theoloog J. Moltmann in zijn boek Kirche in der Kraft des Geistes494 wordt ontvouwd.
2. De band met het priesterschap van alle gelovigen
De roeping van het hele volk van God wordt begrepen als aansluitend bij de gereformeerde traditie. Meermaals wordt ervan uitgegaan dat deze insteek typisch reformatorisch is. Regelmatig wordt in dit verband verwezen naar de leer van het algemeen priesterschap der gelovigen. Een aantal kerken, meestal van lutherse signatuur,495 mist de specifieke uitdrukking of zou graag de doopbasis van het universeel priesterschap opgenomen hebben gezien. Enkele kerken uit de gereformeerde traditie zijn er zich van bewust, dat ze zich dit uitgangspunt van het ambtsgedeelte niet zomaar kunnen toe-eigenen, want in de praktijk van het kerkelijk leven werken ook hun predikanten dikwijls te weinig samen met andere ambtsdragers of niet-ambtsdragers.496
493 Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 75.
494 Terecht wijst M. Gosker daarop in Het
kerkelijke ambt in het Limadocument, 80-81. De uitwerking
bij J. Moltmann is te vinden in Kirche in der Kraft des
Geistes, München 1975, 66-82. De triniteit staat niet los
van Gods geschiedenis met de wereld, maar vormt de basis van het
christelijk trinitair spreken over God. Het zicht op de zoekende
en zendende liefde Gods leidt tot een triniteit die niet in
zichzelf opgesloten is maar die open en communicatief gericht is
op de wereld.
495 M. Seils, Lutheran Convergence? An Analysis of
the Lutheran Responses to the Convergence Document ‘Baptism,
Eucharist and Ministry’ of the World Council of Churches Faith
and Order Commission (Lutheran World Federation Report 25),
Geneva 1988, 99-100.
496 Zie bv. de reactie van The Uniting Church of
Australia in Churches Respond to BEM, vol. IV, 161 en de
reactie van de Zwitserse Protestantse Kerk Federatie in
Churches respond to BEM, vol. VI, 85.
|256|
3. Kritiek op het gebrek aan continuïteit van de ecclesiologische grondlijnen.
De waardering voor dit inleidend hoofdstuk is zo groot, dat er veel teleurgestelde reacties zijn bij het gebrek aan continuering van de relatie tussen de roeping van het hele volk van God en het ambt in het vervolg van de Lima-tekst. Een aantal gereformeerde kerken voelt zich ‘bedrogen’.497 De dogmatische opstap naar de ambtsproblematiek blijkt zeer algemeen en biedt geen verdere hulp.498 De commissie antwoordt op deze kritiek dat ze geen uitgewerkte ecclesiologie beoogde, maar zich wou concentreren op de controversiële punten in verband met het ambt en dat op heel wat plaatsen wel verwijzingen zijn te vinden naar de relatie met de gaven en verantwoordelijkheden van het hele volk van God. Toch geeft ze ook toe dat dit beter had kunnen worden uitgewerkt, met name in de betrokkenheid bij de liturgie, bij het leiding geven en bij de continuïteit in de apostolische traditie.499
H.-M. Barth gaat in zijn negatief oordeel nog een stap verder. Hij komt tot de conclusie dat het hoofdstuk over de roeping van het ganse volk Gods geen invloed heeft op de latere bespreking van apostoliciteit en successie. Hij vindt dit hoofdstuk dan ook een maat voor niets en concludeert dat de ecclesiologie van dit document de kerk niet ziet als creatura verbi, maar als ‘(heils-)geschichtliche Grösse mit eigenem geistlichen Gewicht’.500 Wat in het eerste hoofdstuk staat, laat die mogelijkheid open, in het bijzonder in paragraaf 4, waar sprake is van de kerk als geroepen tot voorafbeelding van het rijk Gods. Toch laat de tekst zich daar niet op vastleggen, want er zijn ook elementen die in een andere richting wijzen. De waarde van deze opmerking van Barth ligt ons inziens vooral in het aangeven van de beperktheid van de ecclesiologische grondslagen van deze theologie van het ambt. Een grotere convergentie op het vlak van het ambt vraagt ook een verder uitgewerkte leer van de kerk. In haar antwoord bevestigt de commissie dat de ecclesiologie een punt is dat verdere studie vraagt. Zij suggereert om uit te gaan van het begrip koinonia. Hierbij aansluitend worden vier complementaire benaderingen aangedragen: de kerk als creatura verbi, de kerk als sacrament van Gods liefde voor de wereld, de kerk als het volk van God
497 A.P.F. Sell, ‘Some Reformed Responses to
Baptism, Eucharist and Ministry’, The Reformed World 39
(1986) 3, 559.
498 R. Frieling, ‘Amt’, in: Konfessionskundliches
Institut (Hg.), Kommentar zu den Lima-Erklärungen über Taufe,
Eucharistie und Amt (Bensheimer Hefte 59), Göttingen 1983,
113-114.
499 Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990,
120-121.
500 H.-M. Barth, ‘‘Apostolizität’ und ‘Sukzession’ in
den Konvergenz-Erklärungen von Lima’, Ökumenische
Rundschau 33 (1984) 3, 352.
|257|
onderweg, de kerk als dienend en profetisch teken van Gods komende Rijk.501
1. Verwarring met het protestantse ‘priesterschap van alle gelovigen’.
De stelling, dat het thema ‘de roeping van het hele volk van God’ dient om de bespreking te brengen op de toonhoogte van wat in de protestantse traditie heet ‘het algemeen priesterschap der gelovigen’,502 is niet nauwkeurig. Op de eerste plaats heeft dit laatste begrip binnen de protestantse traditie verschillende betekenisaccenten gekregen. Waar het ten tijde van de Reformatie vooral verwees naar de mogelijkheid om tot God te naderen zonder ambtelijke bemiddeling, slaat het in deze tijd dikwijls meer op de mogelijkheid voor alle gelovigen om samen met de ambtsdragers zelf verantwoordelijkheid te dragen bij de opbouw van de kerk en de verspreiding van het evangelie.503 Op de tweede plaats vindt BEM zijn aanknopingspunt niet alleen bij de betrokkenheid van alle gelovigen, maar bovenal bij de brede missionaire inzet die sterk naar buiten is gericht en geïnspireerd is door de missio Dei. Dit alles neemt niet weg dat het aanknopingspunt bij de roeping van het volk Gods wel aansluit bij de gereformeerde benadering van het ambt. Gods genadig initiatief komt uit de verf en er wordt niet uitgegaan van een kerk die genademiddelen uitdeelt.
2. De niet specifiek protestantse insteek bij ‘de roeping van het hele volk van God’.
Ook bij de katholieke tradities kan het uitgangspunt bij de roeping van het hele volk van God rekenen op instemming. Zo is deze toeleiding naar de ambtsproblematiek duidelijk verwant met de manier waarop de ambtsvraag wordt geïntroduceerd in de dogmatische constitutie van Vaticanum II over de kerk, Lumen gentium, namelijk na een hoofdstuk over het volk Gods. Elementen die met name in deze tijd binnen de gereformeerde traditie al basis worden aangevoeld, functioneren ook zo binnen de katholieke tradities: de kerk in de context van de missio Dei, de trinitarische basis, het
501 Baptism, Eucharist & Ministry
1982-1990, 147-151.
502 M. Gosker, Het kerkelijk ambt in het
Limadocument, 72-73 schrijft dat de eerste zes paragrafen ‘…
functioneren als een soort inleiding, bedoeld — naar het schijnt
— om het Lima-Ambtsrapport van meet af aan op een bepaalde
toonhoogte te brengen, de toonhoogte van wat protestanten noemen:
het algemene priesterschap der gelovigen’.
503 Zie hierover uitvoerig H.-M. Barth, Einander
Priester sein: Allgemeines Priestertum in ökumenischer
Perspektive Kirche und Konfession, Göttingen 1990.
|258|
eschatologische perspectief en de ethische implicaties van de kerk als voorproef op het rijk Gods, de kerk als charismatische gemeenschap. Ook zij brengen het ambt ter sprake vanuit de vraag hoe het leven van de kerk te ordenen met het oog op de externe missionaire opdracht en de interne gemeenschapsopbouw, rekening houdend met de geopenbaarde wil van God en de creativiteit van de presente Geest in verschillende contexten. Deze vaststelling is niet alleen oecumenisch hoopvol, ze geldt ook als waarschuwing tegen negatieve beeldvorming.
3. De overeenkomsten met de algemene toeleiding tot het ambt in Lima en bij Calvijn.
Ook met de wijze van toeleiding door Calvijn zijn er gelijkenissen. Hij introduceert de ambtsvraag in het kader van zijn beschouwingen over de betekenis van de kerk, zoals te vinden in de eerste twee hoofdstukken van het vierde boek van de Institutie, dat handelt over de uitwendige hulpmiddelen waarvan de Geest zich bedient om ons in gemeenschap met Christus te bewaren. De eerste zin van het derde hoofdstuk, dat handelt over het ambt, begint met de zin: ‘Iam de ordine dicendum est quo Ecclesiam suam gubernari voluit Dominus.’ Het ambt komt ter sprake in het kader van de ordening van de kerk met het oog op de regering van de kerk naar Gods wil. De kerk is de plaats waar de Heer het alleen voor het zeggen behoort te hebben door zijn Woord. Maar omdat Hij niet in zichtbare tegenwoordigheid onder de mensen woont, maakt hij gebruik van menselijke, ambtelijke dienst. Twee parallellen met Lima vallen op. Ook Calvijn brengt het ambt ter sprake in het kader van de ordening van het kerkelijk leven en ook voor hem is God het subject van de kerk. Verder heeft ook Calvijn zijn eigen trinitarische insteek, want voor hem vallen kerk en ambt onder de activiteiten van de Geest, gericht op de heerschappij van Christus.
4. De verschillen in benadering van het ambt in Lima en bij Calvijn.
Maar er zijn ook verschillen tussen Lima en Calvijn. Allereerst missen wij bij Calvijn de missionaire instelling, die de toon zet vanaf de eerste zin van de Lima-tekst. Dat hangt samen met de maatschappelijke context waarbinnen hij werkte. De kerk viel min of meer samen met de christelijke maatschappij. In de tweede plaats is er toch een accentverschil tussen beide benaderingen. Calvijn richt zijn aandacht primair op de vrijwaring van de heerschappij van Christus in de kerk doorheen zijn Woord, terwijl Lima in het eerste hoofdstuk het ambt primair uit zijn isolement wil halen en het wil
|259|
plaatsen in de roeping van het hele volk van God.504 Voor Calvijn staat het zuiver houden van de band van het gelovig individu met Christus centraal, niet de gemeenschapsopbouw. Vandaar ook dat er bij Calvijn nauwelijks aandacht is voor de genadegaven, die onder de breedte van de geloofsgemeenschap zijn uitgedeeld, of voor de notie ‘algemeen priesterschap van de gelovigen’.
5. Een ambtsleer in missionaire context.
Een gereformeerde ambtsleer kan naar ons oordeel op twee vlakken zijn winst doen met de wijze waarop hier het ambt wordt geïntroduceerd. In de eerste plaats door het missionaire uitgangspunt dat vertrekt bij de missio Dei. In dat perspectief van God die roepend en zendend bezig is, ontstaat een gemeenschap, die wij kerk noemen. Het ambt komt daardoor in een dynamische en naar buiten tredende beweging te staan. Een tweede uitgangspunt vormt de gemeenschap van gelovigen als volk van God. De dienst van het ambt staat in het teken van de toerusting van de gemeenschap om te worden wat ze is, namelijk volk van God. Het werk van de ambtsdragers moet gericht zijn op het stimuleren van de gaven die de Heilige Geest uitdeelt onder het volk van God.
504 Uit de officiële reactie van de Lippische Landeskirche in Churches respond to BEM, vol. VI, 72 blijkt dat zij Calvijn hier niet geheel correct heeft aangehaald: ‘The governing of his community is the work of Christ himself; it is the ministry of all Christians to communicate his gospel in word and deed. This central biblical idea is expressly comprehended in the declaration under I, which gives a decisive hint to the methodology of the ecumenical discussion of ministry when the starting point of all questioning is termed the ‘calling of the whole people of God’ (§6). Thus Christians in their service of the gospel depend on Christ and on each other. We learn from Calvin: ‘… If everybody were left to his own resources and nobody needed the service of someone else (how arrogant is human nature) everybody would despise the others and be despised by them himself’.’ Dit citaat van Calvijn staat in de context van de argumentatie over de noodzaak van ambtelijke regering van de kerk tegenover hen die pleiten voor een niet-ambtelijke, charismatische leiding van de kerk. Calvijn wil hier niet de roeping van alle gelovigen beargumenteren.