|241|

 

 

§ 17.
De Vrijheid van Profetie.

 

Het recht van gravamina in te dienen, de libertas prophetandi en de tolerantie vormden samen het stel der veiligheidskleppen tegen mogelijke overspanning van het gezag der formulieren.

Elk dezer drie werkte echter op haar eigen wijze en had een eigen kring, waarvoor zij gesteld was.

Wij zagen, dat de gravamina-behandeling een dubbel doel had. Zij strekte óf om een beter inzicht, ’twelk de heilige Geest uit de Schrift aan één der lidmaten schonk ook der geheele gemeente ten goede te doen komen òf om misverstand weg te nemen.

De tolerantie (zie de volgende paragraaf) diende om de eenheid der kerk te bewaren door een te goeder trouw dwalende tijdelijk te verdragen in zijn verkeerd gevoelen, ook al ging het tegen de beleden leer in.

De vrijheid van profeteeren bakende een gebied af, waaromtrent de belijdenis zich niet uitsprak.

Het spreekt bijna vanzelf, dat deze onderscheiding alleen ten doel heeft den aard dezer drie rechten duidelijker aan te geven, maar dat in de praktijk de grenzen niet zoo scherp waren. Vooral het terrein der tolerantie en dat der vrijheid van profetie lagen door elkander heen. Toch bestond tusschen deze drie inderdaad onderscheid. En juist omdat niet het minst de »vrijheid van profetie« dikwijls dienst moest doen om alle tegenspraak tegen de confessie te rechtvaardigen, is het noodig onmiddellijk scherp in ’t oog te vatten, dat, waar gravamen en tolerantie hun plaats hadden binnen het gebied, waarop de confessie enz. haar gezag oefenden, daarentegen de vrijheid der

|242|

profetie alleen gold voor het gebied, dat buiten de belijdenis zich bevond.

In een drietal punten kan deze paragraaf behandeld worden: wat men onder vrijheid van profetie verstond; wat dus onder haar gebied viel; hoe zij gehandhaafd werd.

 

Wat zij was, valt uit de geschriften van het tijdperk 1570/1620, welke ik las, niet met eene enkele aanhaling weer te geven. Herhaaldelijk komt de uitdrukking voor en telkens wordt er over gesproken als over iets, dat algemeen bekend en voortdurend in gebruik is, zoodat een omschrijving ervan te geven, ongetwijfeld overbodig scheen. Maar Voetius, die in zijn Politica Ecclesiastica 1) misschien wel alle vragen van kerkrechtelijken aard formuleerde, laat ons ook hier niet in den steek. Al moet bij zijne voorstelling steeds bedacht worden èn dat hij thetisch zijn eigen stelsel geeft, èn dat zijn bloeitijd na 1620 begint, toch is hij zoowel door persoonlijke bekendheid en omgang met leiders uit ons tijdperk als door breede kennis van de literatuur der remonstrantsche dagen een zeer gewenscht man om ons in te leiden in de meeningen, die de gereformeerden van het tijdperk, aan het zijne voorafgaande, hadden. Hij zegt:

Describitur illa (scil. lib. pr.), quod sit, potestas seu licentia ecclesiasticè concessa diversum quid ab aliis dissentientibus, in theologiâ sentiendi, profitendi, docendi seu dogmatizandi. Dus: de vrijheid om, naar kerkelijken regel, een gevoelen te hebben en uit te spreken, dat van anderer gevoelen verschilt.

Ook aan enkele nadere opmerkingen van Voetius worde hier plaats gegund:

In betrekking tot de theologie zijn er vier trappen van vrijheid: 1. Die van voor zich zelf een meening te hebben. 2. Daarover met een ander te spreken zonder er echter bepaalde verspreiding aan te geven; deze beide behooren meer onder de »moderatie of tolerantie«. 3. Zijn gevoelen, ook al verschilt het van anderer opinie, openlijk in de scholen te leeren. 4. Dit ook in ’t publiek voor de gemeente voor te dragen; deze twee vormen de eigenlijke libertas prophetandi.

Deze vrijheid is verleend, nl. door de kerk, hetzij door een algemeen besluit, een particulier decreet, een bepaalde


1) P. E., P. III, L. 3. T. 4, Sect. II, C. I. Vol. IV, p. 679.

|243|

overeenkomst, een afzonderlijke dispensatie, hetzij door gegroeide gewoonte of ook door overweldiging.

Als causa impulsiva noemt Voetius, dat onze kennis op aarde slechts ten deele is, als ook dat wij de eenheid der kerk zooveel doenlijk is moeten bewaren.

Zij geldt in zake de uitlegging van teksten, vooral van zulke, welke nog niet vervulde profetiën bevatten, maar verder ook historische en dogmatische teksten. Fundamenteele teksten of zulke, waaromtrent de kerk zich beslist heeft uitgesproken, liggen buiten het gebied der libertas prophetandi. Wel vallen hieronder de chronologische, topografische, architectonische en genealogische kwesties. Ook de philologisch-theologische problemen hooren hierbij en allerlei vraagpunten, die niet met de grondstukken in rechtstreeksch verband staan. Eveneens de geheele opzet der argumenten voor de polemiek en de oplossing van opgeworpen moeielijkheden in de leer der kerk. Deze vrijheid komt toe aan de ecclesiastica communitas, maar speciaal aan de eigenlijk gezegde profeten, bij ons dus aan predikanten, doctoren en catecheten. Daarbij ook den candidaten, als filii prophetarum. Zij vindt dus hare toepassing in kerken, scholen, vergaderingen. Den taalgeleerden komt zij van ter zijde ook toe.

Hoever deze libertas zich uitstrekt, is afhankelijk van allerlei omstandigheden. Bv. moet den Engelschen theologen vrijheid gelaten, hun bisschoppelijk systeem te behouden en dat te verdedigen, omdat zij in een andere nationaliteit en omstandigheden verkeeren, hoewel dit binnen den kring der Nederlandsche kerken niet openlijk geleerd mag worden, die nu eenmaal in haar belijdenis hierover anders spreken. Evenzoo maakt het in een en hetzelfde kerkverband ten opzichte van de mate der libertas groot verschil, of er rustige dan wel verwarde tijden zijn.

Zoo verwarre men niet de libertas prophetandi met de dusgenaamde christelijke vrijheid, en onderscheide haar evenzeer van eenige politieke vrijheid. Zij loopt alleen omtrent de uitlegging der H.S. binnen den kring der kerk. Daarmede is dus afgesneden zoowel alle Turksche en Roomsche slavernij, de preciesheid van sommige Anabaptisten, de overdreven ijver der Neo-Lutheranen voor hun concordie-boek als de pogingen der syncretisten, ’t welk alles eenvoudig aan ieder het zwijgen oplegt. Maar omgekeerd mag de libertas prophetandi niet overslaan tot de Sociniaansch-Remonstrantsche losbandigheid noch tot de

|244|

Roomsche opvatting, dat elk punt bestreden mag worden als men ten slotte maar buigt voor den Paus; evenmin tot der Independenten stellingen.

Nog ruim 60 bladzijden gaat Voetius voort met het onderzoek van allerlei punten, die hiermede in verband staan. De bovenstaande korte samenvatting bevat echter de hoofdzaak, waarom het mij thans te doen is, nl. dat scherp in ’t oog worde gevat, dat de libertas prophetandi een terrein openhield, waaromtrent de kerk geen beslissende uitspraak had noch wenschte te doen, maar ook, dat dit terrein zijn grenzen had en nooit mocht dienen om het gezag der beleden waarheid te bestrijden. Viel daarin te veranderen, dan stond de weg der gravamina open; de libertas prophetandi gold op het gebied daarbuiten.

Daarmede is echter niet gezegd, dat er tusschen deze geen verband zou bestaan. Evenzoo lag de libertas conscientiae niet ver weg, ja deze hielp de libertas prophetandi dragen. Het »diversum quid sentire« uit de genoemde definitie van Voetius is toch m.i. meer een veronderstelling voor, dan een deel van het recht van vrij propheteeren. Ook zou men kunnen verdedigen, dat in de erkenning van de vrijheid van prophetie zich deed gevoelen een besef van de heerlijkheid der door Christus vrijgekochte kerk. Zij mocht ten deele beschouwd worden als de gebrekkige en aanvankelijke verschijning van een goed der ideale gemeente, waarin de veelvuldigheid der inzichten bij de harmonie aller belijders juist de volheid der waarheid zou laten uitkomen. Maar aangezien in de aardsche bedeeling de kerk niet tot haren idealen wasdom is uitgegroeid en het woord »libertas prophetandi« niet misbruikt mocht worden, diende het in den aangegeven zin beperkt te worden. Maar aldus bepaald en wèl doordacht, gold deze instelling dan ook niet als een onmisbaar kwaad, doch veeleer als een onvervreemdbaar recht en onmisbaar element voor een recht gereformeerd kerkelijk leven.

Een eigenaardig licht laat Trigland op de beteekenis der libertas prophetandi vallen, als hij opmerkt, dat wij er in hebben te zien »de sonderlinghe wysheydt Godts die dese verscheydentheyt, uyt onse onvolmaaktheyt spruytende, tot onsen grondigen onderwysinghe wonderlijck weet te ghebruycken. Want door de overeenbrenginge van dese verscheyden uytleggingen, wort de rechte meeninghe mettertijt bij ons te claerder ende te sekerder.«

|245|

Ook deze woorden bewijzen, dat elke voorstelling, alsof de libertas prophetandi diende om aan ja en neen tegelijkertijd plaats te gunnen, of om het individualisme te beschermen, moet worden ter zijde gesteld. Voor zoover meenings-verschillen zich voordeden, beschermde de libertas prophetandi alleen die, welke in hun verscheidenheid nochtans eenzelfde richting uitgingen. Zij diende dus om de organische eenheid der gemeente te versterken.

Daarom is te Arnhem door de Geldersche synode van 17 April 1618 op het 25ste gravamen »off het eenighe particuliere predicanten in de kercke vrijstaet, in een welgestelde Gereformeerde kercke onder goede christelicke overicheijt haar eijgen opiniën ende prophecien, strijdich zijnde met de aengenome leere der-selver kercken alleer dieselve in een wettelicke sijnodale ver-gaederinge (...) geëxamineerd, geapprobeert ende aengenomen zijn, int openbaer ofte privé te leeren ofte voor te stellen...« geantwoord: neen.

Met voorliefde wijst Trigland er in zijn »Christelycke ende Nootwendighe Verclaringhe« blz. 413 op: »De verscheydenheyt in spreecken, de maniere van de leere te verclaren en heeft noyt in onse kercken, materie van oneenicheyt ghegheven ...« (maar de Remonstranten verschilden in heel iets anders, getuige hun eigen calumnien over de gereformeerde leer, dat zij godslasterlijk was, enz.).

 

Welke waren de grenzen voor het gebied der libertas prophetandi? Als de vergelijking met een veiligheidsklep opgaat, zou zij hier voortgezet kunnen worden in de vraag naar het gewicht, waarmee zij belast moest worden, opdat de stoom niet te spoedig ontsnapte. Bij het toekennen van de vrijheid van profetie kwam het er op aan, de rechte maat te houden, opdat het gezag der belijdenis niet al zijn uitwerking erdoor verlamd zou zien.

Trigland, in zijn 2de stelling aangaande de moderatie stellende: 2) »Datmen om verscheyden manieren van eenige leer-pointen te verclaren, ofte om verscheyde uytleggingen der H. Schrift die met de analogie des gheloofs niet en strijden, gheen


1) R. & v. V., IV, bl. 303.
2) Cf. Rechtgem. Christen, bl. 10.

|246|

twist en moet maken, erkennende geerne de gaven, die God de Heere andere int bequamelijck te leeren, ende de H. Schrift te verclaren medeghedeelt heeft« — voegde er terstond in een aanteekening bij: »Dit gehoort tot de vrijheyt van Propheteren, dewelke niet en moet wijder getrocken werden als het behoort, om onder de selve oock valsche leeringen te willen laten door slippen, want in onse vrijheyt zyn ende blijven wy dienstknechten Gods: Daeromme wy als vrije, onse vrijheyt niet en moeten hebben tot een dexel der boosheyt (soo d’Apostel Petrus leert) maar ons houden als dienstknechten Gods.«

Hiermede nam hij zijn »erkennend geerne« uit de stelling niet terug, maar wilde hij de misvatting voorkomen, alsof de libertas prophetandi ooit wettelijken grond kon opleveren voor vernieling van de beleden waarheid.

En hiertoe was reden. Er is ook een uitlegging van libertas prophetandi geweest, waardoor zij de term voor volslagen individualisme in de leer werd. Door Voetius werd zij later in deze vraag beschreven 1):

An ministro ecclesiae, qui absque ulla stipulatione libertatis prophetandi in thesibus aut hypothesibus quibusdam non πρῶτως aut praecisè fundamentalibus, ... an, inquam illi ministro ab orthodoxiâ in aditu et exercitio ministeriï professa et tradita ad heterodoxiam seducto, libertas prophetandi plenissime concedenda sit et tali tolerantia ac moderatione [hier ziet men hoe libertas prophetandi en tolerantia in elkander overgaan] (si non approbatione) ipsius prophetia excipienda sit; ut prophetia ejus nullo prophetarum judicio examinari, nullo eorundem alloquio hortatione, convictione, correptione, sufflaminari aut sisti debeat.

Het antwoord was: Zoo wilden het de Remonstranten en zij vroegen daartoe de hulp der magistraat. Deze verkregen zij, met deze uitkomst, dat de libertas prophetandi voor de orthodoxen werd opgeheven, volgens de Utrechtsche K.O. van 1612, de resolutie tot vrede der kerken in Holland ten jare 1614 en in Overijssel in 1616.

Maar dit was allerminst de gereformeerde opvatting. Ook bij de vrijheid der prophetie bleef het regel, zij het ook niet op dezelfde wijze als bij stukken die tot de belijdenis behoorden, dat de geesten der propheten aan de propheten onderworpen


1) Voetius, Pol. Eccl., Lib. III, Tr. IV, S. II, C. III, Vol. IV, bl. 697.

|247|

waren. In geen geval gaf de vrijheid van profetie grond aan den eenling om zich verachtelijk uit te laten over de gemeenschappelijke leer van de anderen. En nog minder werd zij toegelaten als bewijs, dat men »in de kercke Gods moest dulden ende laten gheworden dengenen die hare valsche leere drijvende, de H. Waerheydt teghenspreken ende lasteren.« 1)

Derhalve werd bij de libertas prophetandi vaak gesproken van eene voorafgaande stipulatie, een overeenkomst, waarin vastgesteld was, op welke punten de betrokken leeraar zijn privaat gevoelen zich voorbehield. Uit Voetius haalde ik reeds het voorbeeld aan van de artikelen over de kerkregeering, welke in Nederland niet, maar in de correspondentie van de Nederlandsche kerk met Engeland’s theologen wel onder deze libertas werd geplaatst. 2)

Vandaar de twisten. Rosaeus sprak van een matige vrijheid, maar Arminius evenzeer. Deze beweerde ook, dat men zijn gevoelen over de praedestinatie hem vrijgelaten had, toen hij professor werd. 3)

Hierin had Arminius ongelijk. Hij zal wel bedoeld hebben, dat de kerkeraad van Amsterdam hem een goede attestatie verleend had, maar het is bekend, dat hiervoor een andere reden bestond. Bovendien had hij bij de aanvaarding van zijn professoraat een gansch andere stipulatie gegeven dan hij nu voorwendde. Waarbij nog kwam, dat in bepaalde omstandigheden een vroeger vrijgelaten punt later wèl-omschreven beleden kon worden. 4) En geen enkele vorm van lib. proph. was mogelijk, die dubieus ging stellen, wat de Schrift uitdrukkelijk leert.

De voornaamste deelen, waaromtrent gewoonlijk de libertas prophetandi werd uitgeoefend, zijn in het gegeven excerpt uit Voetius reeds aangeduid. Afzonderlijk zij de aandacht gevestigd op de navolgende.

Ten eerste de uitlegging van teksten uit de H. Schrift. Het onderzoek hierin bleef vrij. De bijvoeging, dat de uitlegging


1) Trigland, Antwoorde op dry vragen.
2) De onderteekening der confessie was in zekeren zin zulk een stipulatie. Punten, die daarbuiten vielen, waren vrij. De vraag is echter, welke die punten zijn. (Brandt, II, bl. 80).
3) Brandt, II, bl. 53.
4) Voetius spreekt zelfs van lib. pr. »provisionaliter ... seu ad certum aliquod tempus« concessa, Pol. Eccl. Vol IV, p. 682.

|248|

niet mocht strijden met de analogie des geloofs, was geen belemmering voor hen, die in de H.S. geen innerlijke tegenspraak mogelijk achtten. In »de verscheyden uitleggingen van sekere Schriftuerplaetsen« ... zegt Trigland, 1) stelle een ieder »zyn verstandt sedichlijck« voor, zonder het andere inzicht heftig te verwerpen, den »ernstlijcken Leser ofte toehoorder vrylatende om na de mate der gaven des Geestes, de welcke hy ontfangen heeft, die te verkiesen voor de beste die hy met den sin ende oogemerck des H. Geestes, oordeelen sal aldernaest overeen te komen.«

Ten tweede de voorstelling der leerstukken. Hierin hebben »de rechtgevoelende leeraeren doorgaens een yder zyn maniere van verclaringe, behoudens altijt het hooftstuck der leere onvervalst, vrygelaten ... Maar wat aenghaet de pointen der leere selfs syn wy gebonden aende waerheyt des Goddelijken Woorts.« 2)

Behalve deze meer innerlijke punten, behoorde verder hiertoe al wat betreft de geologie, de geografie, de chronologie etc.

Het spreekt van zelf, dat deze grenzen niet vast waren, maar met de ontwikkeling der kerk mede groeiden.

Wat door den een goed gezegd was, kwam later soms in een ander verband te staan, zoodat het niet meer zonder bedenking kon worden geacht.

Een middelmatig punt kon in het centrum van een strijd geraken. Dit was het geval met zoo menige uitdrukking, die de Remonstranten uit andere schrijvers aanhaalden. Ja, op de synode van Dordt werd nog gezegd van het eerste artikel der Remonstranten, 3) dat het wel goed was als eene beschrijving van den staat der gepraedestineerden, maar dat het verwerpelijk was, indien men bedoelde daarmede de geheele praedestinatie te verklaren. 4)


1) Rechtgem. Christen, bl. 5. vlg. Voetius Pol. Eccl., Vol. IV, p. 688.
2) Op bl. 58 geeft Trigland een voorbeeld over een bepaald punt, de praedestinatie. Zeker: Calvijn en Melanchthon hebben zich verschillend uitgelaten, maar Melanchthon heeft nooit gedaan als de Remonstranten: de leer van Calvijn gelasterd, een Stoïsche of Manicheesche dwaling ingevoerd enz. Hij heeft alleen den nadruk hierop gelegd, dat men uit de vrachten der verkiezing verzekerd zou zijn van de verkiezing. In een brief aan Calvijn had Melanchthon dan ook zelf geschreven: Ik weet wel, dat het mijne met het uwe accordeert: maer het mijne is grover ende slechter, ende tot het gebruyck gerichtet.«
3) Brief van Pareus Sessie 99, Acta Dordt. bl. 250.
4) Pareus, Vredeschrift, bl. 153 schijnt over alle theologische besluiten verschil van meening toe te laten. Hij onderscheidt: algemeene artikelen van geloof en theologische besluiten.

|249|

Bij de toepassing der libertas prophetandi was ook naar de andere zijde voortdurend veel wijsheid noodig.

Een veiligheidsklep moet genoeg belast wezen, opdat de stoom niet te vroeg ontsnappe, maar in ons land is van rijkswege ook een regeling ingevoerd om te zorgen, dat de machinist dit gewicht niet verzware, zoodat de klep in ’t geheel niet of eerst te laat ga werken.

De libertas prophetandi mocht geen phrase worden, evenmin als zij tot ^dekmantel „voor een onbeperkte leervrijheid mocht dienen. Dit werd gevoeld. Voetius formuleert vragen over een nadere bepaling der leerstukken, waarop hij zelf het antwoord begint met een »Prudenter hic agendum.« 1)

Ik herinner hierbij aan ’t protest uit de Zeeuwsche classis aangaande het slot der Dordtsche onderteekeningsformule. Predikanten uit Schouwen meenden, dat daardoor alle conferentiën over eenige dubia onder de profeten wierden verboden. Ook op de synode te Goes was dit bezwaar gemaakt, maar nadrukkelijk werd verklaard, dat zulks de bedoeling niet was. 2)

Toch was de vraag niet onbegrijpelijk. De acte van 1619 is m.i. al zoo strak mogelijk, al is ook dit evenmin onverklaarbaar. Pareus, die toch zachtzinnig genoeg was en in zijn »Vredeschrift« blijk gaf van een ruime opvatting, klaagde er over, dat onder praktijk van de libertas prophetandi zoo veel onrechtmatigs geschiedde. 3)

Desniettegenstaande werd zij gehandhaafd. Het is eenigszins onverwacht, wanneer wij Trigland zijne Christelycke ende Nootwendighe Verclaringhe tegen de resolutie van 1614 hooren beginnen met deze woorden: 4) »Melanchton, een man zijnde van groot oordeel, heeft eertijdts seer wel gheseyt: Dat het tyrannye is, dat men yemanden soude verbieden zijn gevoelen van de Religie in de Kercke te seggen: aangesien een yeder dat behoort vry te zijn, in dien slechts daer gheen particuliere


1) P.E. Vol. IV. p. 215, P. III. L. I, T. 3, C. 8, (Ba Ra ed. Rutgers bl. 322.) An expediat, ut Synodi in omnibus theologicis, etiam illis in quibus orthodoxi omnes non uno modo sentiunt, quae nonnulli problematica vocant, peremptorie determinent.
2) Brandt IV, bl. 803.
3) Vgl. ook Trigland, Nootwendighe Verclaringhe, bl. 435.
4) Ibid. bl. 16.

|250|

affecten onder vermenght en worden« — maar toch was hij daarin te goeder trouw en zich wel bewust, wat hij zeide.

Het onderscheid van tijden en plaatsen werd dan ook wel in rekening gebracht.

In de Epistola Bommelensis van 3 Februari 1618 1) klaagden de remonstrantschgezinden, dat wat vroeger vrijstond, toen niet meer vrij was. Dit moge op zichzelf waar geschenen hebben, inconsequentie der kerkelijken behoeft het nog niet te zijn; en in den grond der zaak vergisten de klagers zich.

Evenzoo werd onderscheid gemaakt tusschen kansel en katheder. 2) Doch ook in scholis was de vrijheid der profetie niet zonder eenige beperking.

Ja, bij de twisten over Arminius’ benoeming tot professor werd door een der deputati synodi opgemerkt, dat de vrijheid in middelmatige dingen voor de school nog meer beperkt moest wezen dan voor de kerk: Al is het, dat Arminius met ons niet in verschil staat in den grond der Religie, »’t is dan ten minsten in den aankleve van dien, ’t welk in de kerk wel verdraeghlijk is, maar niet in de schoole, daer men meer vrijheit heeft om te disputeeren en de minste nieuwigheit scheuring kan veroorsaeken. Uitenbogaert voerde hem daertegens te gemoet, dat men de vrijheit over middelmaetige verschillen niet geheel uit de kerke noch uit de schoole moest verstooten; dat er altijdt soowel in de schoole als kerke, verscheidenheit in ’t stuk der Religie was geweest en wesen soude, ook over swaere saeken, en dat behoudens d’eenigheit der kerke. Men wist dat Junius met Sohnius tot Heidelberg en met Gomarus tot Leyden niet in alles eens was geweest, en dat se nochtans vrede hielden met elkanderen.« 3)

Dit argument, ook elders door hem gebezigd, werd door Trigland beantwoord met de opmerking, dat daarom nog niet alle verschillen zonder onderscheid op de akademie mogen gedoceerd worden. En verder was er materieel onderscheid tusschen der Remonstranten en Sohnius’ voorstelling, al kon ook door hem


1) Vgl. MS. A, bl. 222.
2) Voetius, Vol. IV. p 681.
3) Brandt, II bl. 45.

|251|

»die materie wel wat bequamer ende beknopter gestelt zijn geworden.« 1)

Trigland 2) erkende, dat er middelmatige dingen waren, maar van eene vrijheid van profetie, zonder dat de grenzen aangegeven werden, wilde hij niet weten: »ons dunckt dat die wat al te breet gaet.« 3) En hierin sprak hij het algemeen gevoelen der Contra-remonstranten uit.


1) Trigland, K.G. bl. 291.
2) Cf. K.G. bl. 722b.
3) K.G. bl. 292.