|73|

 

 

§ 5.
De Nationale (Generale) Synode.

 

Als vierde en breedste vergadering wordt in de kerkordeningen genoemd de nationale of ook generale synode. Deze dubbele benaming geeft aanleiding om den aard dezer bijeenkomst te ontleden.

Generaal in den vollen zin des woords zou alleen zulk een synode kunnen heeten, waarin de geheele georganiseerde Christenheid zich vertoont. Zoodra deze onder meer dan ééne natie zich bevindt, valt generaal en nationaal te onderscheiden. In den zin van oecumenisch is er sinds de hervorming geen generale synode gehouden, hoewel vergaderingen, waar kerken van meer dan  ééne natie bijeen waren, niet ontbreken.

In den regel werd echter onder »generaal synodus« verstaan wat eveneens nationaal werd genoemd. Punten, die »den kerken in ’t gemeen« aangaan, behooren op de nationale synode thuis, lezen wij herhaaldelijk. Ten deele deed zich bij de opvatting: generaal = nationaal, de eisch der praktijk, ten deele die van het kerkverband gelden, terwijl de organische lenigheid der kerkelijke vergaderingen medewerkte om niet al te veel op een naam, maar meer op een wettige en nuttige werkzaamheid te letten. Is in die voorkeur voor »generaal« boven »nationaal« misschien een aanwijzing te zien, dat in die breedste samenkomst van de gereformeerde kerk in deze landen ook de correspondentie met alle gereformeerde kerken zich kon vormen? De vraag kan gedaan worden, maar mij schijnt ’t toe dat »generaal« gekozen werd eenvoudig als tegenstelling met »particulier«.

|74|

Wel is gezegd 1): »…. eene generale synode moet het ideaal der Gereformeerden zijn geweest, »omdat men aanvankelijk de kerkelijke eenigheid, in eenig land tot stand gekomen, geenszins beschouwde als het eindpunt der Reformatie, veel meer als een stadium in de Reformatie, die eerst dan volkomen zoude zijn, indien alle Kerken der wereld tot eene eenheid waren geworden.« Maar, toen men meer en meer het onbereikbare van dit ideaal begon in te zien, werd het van lieverlede gewoonte, om, wanneer men van een generale Synode sprak, de beteekenis van dat generaal te beperken, zoodat feitelijk ten slotte nationaal en generaal promiscue werden gebruikt. Reeds in de dagen van de Emder synode werd generaal in den meer beperkten zin genomen, zooals uit de Acta blijken kan…..« Deze voorstelling is in ’t algemeen juist. Als gronden voor deze opmerking verwijst Dr. van Meer naar art. 9 in het verband van den tekst, en naar de omstandigheid, dat de nationale synode van 1586 in de acta eener Noord-Holl. synode een generale wordt genoemd. In het slotartikel der acta 1581 worden de woorden generaal en nationaal als synoniemen gebruikt. Maar toch mag bij deze verklaring een enkele vraag niet teruggehouden worden, nl. deze: gesteld dat het woord »onbereikbaar« bij dit ideaal terecht is gebruikt, is dan in die overweging de oorsprong te zoeken van den overgang van generaal op nationaal? M.i. niet. De aanwezige toestanden werkten mede, maar »generaal« heeft op zich zelf niet den klank van »oecumenisch«, althans niet in ’t kerkrechtelijk spraakgebruik der 17de eeuw. De eigen opmerking, dat reeds te Emden aan dit woord een meer beperkte zin werd toegekend, leidt tot een juistere opvatting.

In 1581 is er, volgens de Corte Memorien, sprake geweest van äe bijeenroeping van een Synodus oecumenica, 2) maar de bewoordingen dezer annotatie zijn niet zeer uitvoerig. Er is bij mij twijfel over de beteekenis der adjectiva in dit artikel, omdat zoowel de naam generaal als nationaal hier ontbreekt.

Voetius schijnt het woord »generaal« te willen vermijden, ten minste op de vraag: An concionatores et seniores ipso jure muneris ac ministerii sui tanquam synodales comparere, et suffragia


1) B. van Meer: De Synode van Emden, bl. 178.
2) »Als de Synodus Oecumenica vergadert sal worden, soe sal vut elcke Synode particulier, een beschreuen worden, om legatos ad synodum oecumenicam te deputeren«, Rutgers, Acta bl. 363.

|75|

decisiva ferre debeant, antwoordt hij: Synodi sunt vel universales, vel particulares. Universales distinguimus. 1 In ideales seu conceptuales, totius orbis scil, quales in N.T. post tempora Apostolica nulla fuerunt: 2 In collectas ex magna parte orbis… (zooals de synoden der eerste tijden). 3 In collectas ex imperii parte solummodo occidentali, seu potius ex parte occidentis.
Particulares distinguimus, in minores (quas classes appellamus); in majores, quas Provinciales dicimus; in maximas, hoc est Nationales …. 1)

Aan hare nationale synoden heeft in gewone omstandigheden de kerk in de onderscheiden landen ook genoeg. Vooral, wanneer geregeld over en weder correspondentie wordt gehouden. Daardoor wordt ’t streng nationale karakter — en met opzet — gebroken. De groote nationale synode van 1618/1619 heeft eenigermate het karakter gehad van een universalis synodus. Eenigermate — want de aanwezigheid der exteri verandert het karakter der synode niet, die dan ook na het vertrek der buitenlandsche theologen eenvoudig voortwerkt, zonder zich opnieuw te constitueeren. Specifiek Nederlandsche beroerten waren de aanleiding tot het beleggen der vergadering en bepaalde kwesties uit de kerken van Frankrijk, Engeland, Pfaltz enz., zijn hier niet behandeld, wel terloops vermeld. Maar de leer ging den kerken in ’t gemeen aan en daarom werd op dit punt zoo noodig ook het oordeel der uitheemschen gevraagd, terwijl deze vertrokken na afloop der dogmatische handeling, hoewel daarna nog vele punten, die alleen den inheemschen leden aangingen, behandeld moesten worden. Toen werd er geen nieuw moderamen gekozen, want dezelfde synode kon zich als het ware uitzetten en inkrimpen, al naar den aard der kwesties het vereischte. Wij hebben hier te erkennen de gemakkelijkheid en losheid van beweging, welke een synode, die waarlijk de vertegenwoordiging der kerken was, zich kon en mocht veroorloven.

Er blijft altoos wat te vragen over, wanneer de gebruikelijke regels en definities van gereformeerd kerkrecht op deze synode zullen worden toegepast, gelijk er trouwens altoos in een tijd van krachtig leven en sterken strijd weinig normale verschijnselen zijn. Op voorgang van Dr. A. Kuijper 2) heeft Dr. H.H. Kuijper


1) Pol. Eccl. IV. 193. (Pars III, Lib. I, Tr. III Cap. 7b.
2) Revisie der rev. legende bl. 121…. nu van lieverlee heel de beschaafde wereld zich met onze kerkelijke worsteling was gaan bemoeien … nu veranderde … de beteekenis

|76|

voor de Dortsche synode den naam van »oecumenisch concilie«, hoewel nog tusschen »«, gebezigd. Terecht spreekt hij aldus: »Het eigenaardig verschijnsel, een unicum in de historie onzer Synodes, dat een »oecumenisch concilie« zich transformeerde in een »nationale Synode«, of wil men liever, dat een groot deel der Synodale leden zich verwijdert, terwijl de overige blijven om een na-Synode te houden, heeft steeds de aandacht getrokken.« 1) De Remonstranten hebben het willen verklaren uit een veronderstelde oneenigheid tusschen de exteri en de inheemschen. Maar dit was onjuist. Immers, de zaak zelf is dan ook eenvoudig genoeg.

»Toen de Generale Staten besloten ook uitheemsche theologen tot de synode van Dordt te roepen, geschiedde dit alleen, opdat met hun hulp een uitspraak zou gedaan worden over de geschilpunten met de Remonstranten over de bekende vijf artikelen, maar geenszins opdat door hen mede een beslissing zou genomen worden over de verschillende gravamina uit den boezem der kerken naar de generale synode gezonden«. Een secrete instructie voor de gedeputeerden der staten had dit voor de beraming eener kerkorde van te voren reeds bepaald. 2) »En zoo goed hebben de uitheemsche theologen dit zelf ingezien, dat, toen de Praeses, tijdens het wachten op de komst der Remonstranten, vast enkele dezer gravamina ter tafel bracht, door hen, hoewel in beleefden vorm, werd te kennen gegeven, dat zij over die punten wel adviseeren wilden, maar dat de Nederlandsche afgevaardigden alleen te beslissen hadden.«

Het is allicht niet overbodig op te merken, dat op zich zelf genomen de remonstrantsche punten evenzeer door een puur nationale synode mochten beoordeeld worden als indertijd de dwalingen van Herberts e.a. waren behandeld En ten slotte is de Dordtsche synode niet meer dan een zeer eigenaardige, naar een concilie zweemende, maar inderdaad toch nationale synode. Dr. A. Kuyper heeft zijn treffende voorstelling vooral gebruikt om de revisie der confessie en catechismus als een


➝ der vergadering, die zou samenkomen geheel; voor zoover men immers nu niet meer met een nationale, maar met een internationale Synode te doen had. De Synode van Dordt toch, en daar vooral lette men op. was door dezen ongezochten keer van zaken een Wereld-Synode geworden; een Generale bijeenkomst aller gereformeerde kerken; een Concilie op Gereformeerd terrein.
1) H.H. Kuyper, Post-Acta, bl. 94.
2) Ib., bl. 95, ook vermeld in Brandt III, 22.

|77|

unicum en een bijna noodzakelijke handeling te kunnen handhaven, tegenover de stelling dat de bedoeling te dier tijde was: telkens en telkens weer revideeren. Over dit punt zal ik later hebben te spreken.

Het is voor het oogenblik voldoende uit deze beschouwingen dit te onthouden: bij al den ijver voor en al de kennis van kerkrechtelijk zuivere belijning is de hoofdzaak voor de gereformeerden dit geweest, dat er een kerkelijke vergadering bijeenkwam. Was die basis gelegd, dan kon het gebouw verschillend uitvallen, maar het gezag dier vergaderingen werd dan erkend, natuurlijk onder beding van de over-hoogheid der Heilige Schrift. Exteri er bij, exteri weer vertrokken: de aard der vergadering veranderde daardoor niet. Zij was en bleef de breedste vergadering der Nederlandsche kerk. En daarop kwam het aan. Vandaar dat b.v. de Hollandsche kerken in Engeland zich gedroegen naar de besluiten der Emdensche synode, omdat zij toen de breedste vergadering was en wettelijk uit de kerken samengekomen, hoewel zij ernstige redenen hadden om hare bevoegdheid als nationale synode niet te erkennen. 1) Desgelijks in 1618: ofschoon toen, ter oorzake van de aanwezigheid der episcopalen, de deputaten der Hollandsche kerk in Engeland niet toegelaten zijn, werden de Dordtsche besluiten door haar niet betwist.

Hierin moge bij den eersten aanblik iets onregelmatigs liggen, terwijl dergelijke gegevens ook een belemmering zijn om, (niet uit de theorie, maar) uit de feiten zich een heldere en afgeronde voorstelling te vormen van wat nu eigenlijk precies een nationale synode was: die feiten zijn er nu eenmaal. En het is er niet te slechter om gegaan. Het bleek veeleer een der voordeelen der presbyteriale organisatie dat zij, mits aan dien eenen eisch: de vergadering zij »kerkelijk« voldaan werd, zooveel losheid van beweging toeliet.

Er waren ook nadeelen aan verbonden, ongetwijfeld. Vlug zijn de meeste zaken niet afgedaan. Maar: elke zaak kon worden behandeld op kerkelijke wijze. Mocht al menig punt zich voordoen, waarover de meeningen konden verschillen: welken naam aan die of die vergadering eigenlijk toekwam, of die en die kwestie misschien niet eerst bij een andere vergadering thuis hoorde — ten slotte was toch de macht in alle kerkelijke vergaderingen van gelijke waarde.


1) Cf. van Meer, Syn. v. Emden bl. 193. Ook bl. 216, 217.

|78|

Van de Dordtsche synode zou in dit opzicht kunnen gelden, wat van het lied van den Meistersinger gezegd werd: »kein Regel wollte da passen, und war doch kein Fehler drin.« H.H. Kuyper’s: »of wil men liever«, is eigenlijk een vrij wankele noodbrug, als men zuiver kerkrechtelijk zijn beide termen combineeren wil. Bovendien past geen van de twee bij alle gegevens. Wat zou men moeten denken van de »transformatie« eener provinciale synode in een classicale vergadering? — en zoo toch ongeveer is de verhouding tusschen concilie en nationale synode. Het al of niet meestemmen van de colleges der exteri ligt veeleer op dezelfde lijn als bv. het gewone verschijnsel, dat bij geschillen alleen de afgevaardigden der andere kerken stemden en de betrokken personen buiten stemming bleven. Het was eenvoudig de vraag, wien de zaak aanging. Iets dergelijks was het, wanneer bij ’t examen in de classes de ouderlingen niet oordeelden over de leer. M.a.w.: hetgeen in den aard der zaak, in de natuur der verhoudingen lag, deed zich gelden. Was de classis niet vergaderd, dan kon in sommige gevallen de samenwerking van eenige naburige kerken daarvoor in de plaats komen. Drong de nood, dan kon een onvolledige synode toch voor heel de natie optreden.

Des te meer dient bij dezen stand van zaken gelet te worden op de zuiverheid van den grondslag, nl. het kerkelijk karakter, m.a.w. dat de leden der synode gedeputeerden der kerk waren.

De afvaardiging naar een nationale synode geschiedde in gewone omstandigheden in de particuliere synoden 1). Deze werden ook wel als de membra synodi genoemd. Toch waren die part. synoden zelf op haar beurt slechts: de vergaderde kerken. Vandaar dat de credentie soms door het moderamen dezer vergaderingen, soms door de kerkeraden der gemeenten, waar de gedeputeerde lidmaat was, geschreven zijn. 2) De provinciale kerk kon als een eenheid worden beschouwd, maar de deelen behielden toch in het geheel hun zelfstandige plaats. Aan de eene zijde werd aangedrongen op de keuze


1) In 1574 is besloten, dat naar de eerstkomende generale synode uit de classen deputaten zouden gezonden worden, omdat er nog zoo weinig provinciale kerken georganiseerd waren. Rutgers Acta, bl. 171.
2) Vele credentiën en instructiën zijn te vinden in de bijlagen bij elke vergadering in de Acta, door Rutgers uitgegeven.

|79|

van bekwame personen, maar niet minder werd getracht de verschillende hoeken der provinciën te vertegenwoordigen.

De classis Harderwijk beklaagt zich in hare vergadering van 22 April 1607 in dezer voege: »Dewijl in den laestghehouden Synodo den Classi van Neder-Veluwen is voorbij gheslagen in het committeren eniger dienaers ad Nationalem Synodum: oock in plaets van een dienaer een Olderlinck verkoren is ende sulcks in een respective kerck des classis denselven uthdruckende met namen ende toenamen, welke vrijheijt de Classis acht dat sodanighe kercke voor sich behoort te houden, om selfs uth haren midden een persoon te nomineren alst haer opgheleijt is een Olderlinck tot enighe vergaderinghe te committeren sal an den Synodo versocht worden dat sulcks in toecomenden tijden sal voorghekomen worden.« Op deze klacht geven de acta der prov. synoden weinig antwoord. Indien zij op de synode van 1607 te Bommel is ingebracht, heeft Harderwijk al zeer weinig voldoening ervan gehad. Art. 30 1) vermeldt, dat de eenmaal benoemden, Fontanus, Leo, Baudart en Thysius zullen blijven gecommitteerd. Daarnevens werd »volgende de acte conventus praeparatorii« nog aangewezen D. Johannes Coitsius — ook al iemand buiten de classis Harderwijk, een predikant uit Nijmegen. Alleen het laatste gedeelte van de aanmerking vindt weerklank, als tenminste Harderwijk’s gravamen gehoord is. Immers »classi Arnhemiensi is vrijgestelt eenen ouderlinck te kiesen, die met den voorsz. ad synodum nationalem gaen sall.« De uitkomst heeft echter de classis Neder-Veluwe in eere hersteld. De ledenlijst der Dordtsche synode vermeldt behalve Thijsius, die deel uitmaakte van het professoren-college, geen der in 1607 benoemden, en onder de nieuwe leden is ook à Mehen, de bekende Harderwijksche predikant.

Welke personen afgevaardigd werden, moge dus niet eene vraag zonder beteekenis geweest zijn, van meer gewicht was het echter, dat de afvaardiging zelve zuiver kerkelijk tot stand kwam. Voetius behandelt afzonderlijk de vraag: 2) Quorum sit legatos eligere et mittere? Resp.: 1. Non est Magistratus… 2. Non est promiscuae multitudinis…. 3. Sed ordinariò est


1) Cf. R. & v. V., IV. 162.
2) Pol. Eccl. IV. 187. P. III, L. I, Tr. III, C. VI.

|80|

ecclesiarum per synedria sua, ad synodes districtuales; et districtualium ad provinciales; et harum ad Nationales et sic deinceps.

»Ordinario«, want in kerken, die een vast rooster hadden voor de afvaardiging, kon de verkiezing der deputati achterwege blijven. Ook het trapsgewijze verkiezen was niet absoluut noodzakelijk. In 1574 kon de synode nog niet uit de provinciale synoden bijeenkomen, en nog veel minder was dit in 1571 het geval. Want toen waren de classes nog niet eens aanwezig en kwamen de afgevaardigden rechtstreeks uit de plaatselijke gemeenten. Terstond voeg ik echter hierbij, dat op diezelfde synode van Emden reeds gerekend werd met »naties«: hetwelk mij een bewijs schijnt, dat reeds op die grondleggende vergadering niet de bonte hoop der plaatselijke kerken, maar de organische samenhang, zooals de kerk groeit in de wereld, in aanmerking werd genomen. Iets dergelijks ligt ten grondslag aan de wijze, waarop in 1618/19 gestemd is. »Het corpus der Synode was … verdeeld in 11 colleges; — de professoren vormden één college, voorts de afgevaardigden der Provinciale Synodes ook elk één, en eindelijk de afgevaardigden der Waalsche Synode.« 1) Aldus was het tijdens de nazittingen. Maar toch werd ten slotte het getal der personen in rekening gebracht. Als grondregel gold: wat bij meerderheid van stemmen besloten is zal voor bondig gehouden worden, tenzij bewezen wordt, dat het gevallen besluit in strijd is met Gods Woord. Het liefst vermeed men echter het hebben van meerderheid en minderheid. »Eenhelliglick is besloten« was een zeer begeerlijke aanhef voor een kerkelijke bepaling. Nauwkeurig uitgedrukt en fijn gevoeld is het dan ook, wanneer somtijds eerst afzonderlijk de stemming en dan afzonderlijk het besluit wordt vermeld. De minderheid besloot toch mede. Zelfs de schijn der gevreesde overheersching zocht men te vermijden. Om de zaak zelve zooveel mogelijk te voorkomen werden de gravamina, zooveel men kon, te voren aan alle kerken bekend gemaakt. De synode moest dienen om tot overeenstemming in het rechte gevoelen te geraken, niet om elkander te overstemmen.

Het spreekt van zelf, dat ook instructies aan de afgevaardigden der kerken werden medegegeven. Maar hoever mochten die gaan? Want de synode is toch ook een delibereerende


1) H.H. Kuyper, Post-Acta, bl. 104, en de bewijsplaatsen aldaar.

|81|

vergadering. In ’t algemeen luidde de instructie, dat alles naar Gods Woord en oprecht verhandeld moest worden, maar de speciale instructie leverde vaak moeielijkheden op. 1) In de classis Zierikzee hebben velen geweigerd het onderteekeningsformulier van 1619 te aanvaarden, omdat hunne gedeputeerden geen last hadden, noch van de classes noch van de provinciale synode, tot het opstellen daarvan. De conscientiën hunner broederen hadden zij dus met zulke bepalingen niet mogen bezwaren. 2) Inderdaad stond in de Zeeuwsche instructie 3): … indien onze afgevaardigden »eenige redenen ofte argumenten hoorden, daerdoor sij int bijsonder ofte een merckelijck deel der sijnode soude mogen commen in eenigh naerder bedincken, streckende tot veranderinge (n.l. der leer), dat se in sulcken gevalle niet en sullen tot stemmen voortgaen voor ende aleer sij reces aen »haere principaele hebben genomen ende haere nader intentie daerop verstaen«. Het mandaat was dus een mandat impératif, hoewel eenige vrijheid werd gelaten. Want de synode werd erkend als eene ook delibereerende vergadering, in zooverre de mogelijkheid van in haar nieuwe argumenten te hooren werd aangenomen; evenzeer als haar decisieve macht toekwam. De oppositie in de classis Zierikzee schijnt opgehouden te hebben, want, al waren hare redenen niet zonder grond, de kwestie was toch grootendeels van formeelen aard en hun beroep op een nationale synode is nooit effectief geworden. Bovendien is het de vraag, of zij daar in ’t gelijk hadden kunnen gesteld worden. De consequentie van haar redeneering schijnt mij te leiden tot ontkenning van de beslissende macht der synoden. En dat bracht het recht van instructie geven niet mede. De synode was immers de samenkomst van de kerk in het geheele land; onder de noodige waarborgen golden hare besluiten dus voor allen, gelijk ook alle kerken daar vertegenwoordigd geacht werden.

De aard der nationale synode kwam verder aan den dag in de aanwezigheid der professoren op de synode te Dordrecht en wel als stemhebbende personen. Op dit laatste komt het aan. Er waren altoos meer personen in eene synode aanwezig dan de afgevaardigden der particuliere synoden. Rapporteurs,


1) Cf. Voetius, Pol. Eccl. Vol. IV, p. 188. P. III. L. I, Th. III, C. VI.
2) Vgl. Brandt IV, bl. 805.
3) R. & v. V. V, bl. 156.

|82|

geciteerden, aanklachten en vragen indienende personen, verder commissarissen-politiek, om niet te spreken van bedienende personen. 1) Adviseerende leden ontbraken evenmin in de synode als in de mindere vergaderingen. Maar ’t spil, waarom de kwestie — want hier ligt een kwestie en wel eene, die tot den huidigen dag zich voortwentelt, — het spil, waarom zij draait is: hadden de professoren jure suo een besluitende stem?

De praktijk kan hier nauwelijks uitsluitsel geven. Want de eerste synode, waarop het geval zich kon voordoen, dat een professor jure suo verscheen, die van 1578, zag Feugueray verschijnen als deputaat der Waalsche gemeente. In 1586 vinden wij Saravia te ’s Gravenhage, maar alleen om advies te geven in een bepaalde zaak. Dat was meer gebeurd, b.v. in de Noord-Hollandsche particuliere synoden, hoewel een schriftelijk advies toen voldoende werd geacht. 2) Toch heeft b.v. Voetius het argument, dat hieruit te smeden was, n.l. de professoren hebben, naar de gewoonte onzer kerken, nooit zitting genomen, uitgezonderd in de synode van 1618, — niet opgemaakt. Het ontbreken der professoren in de nationale synoden vóór 1618 schijnt dus niet gerust te hebben op een communis opinio: dat zij daar niet mochten komen. Veeleer is dan ook het omgekeerde het geval. Reeds in 1607 werd bepaald, dat op de nationale synode ook de professoren zouden verschijnen met decisieve stem. Door sommigen is gezegd: de vergadering van 1618 is een buitengewone in alle opzichten: nec ab ea consequentiam duci debere ad ordinarias nationales, 3) maar, behalve dat over dit en andere punten, hiermede samenhangende, amplius inquirendum est, blijft het een feit, dat in de nazittingen, toen dan toch een puur nationaal synodus bijeen en de speciale leer-kwestie van de agenda verdwenen was, toch de professoren tegenwoordig bleven. Voetius neigt er toe om den professoren althans in de nationale synode decisieve stem toe te kennen. 4) Er was echter uit een onvoorwaardelijk toegeven van deze hunne bevoegdheid (gesteld dat zijn overtuiging dit medegebracht had) een gevolgtrekking te vreezen


1) Cf. Voetius, Pol. Eccl. IV, bl. 190.
2) De bemoeiing der Leidsche professoren in de zaak van Wiggerts komt voort uit een opdracht der Staten. Vgl. Trigland, K.G., bl. 244.
3) Vgl. Voetius, Pol. Eccl., IV, bl. 197.
4) Vgl. zijn »uti concedendum puto« bl. 197 en, hoe hij die bezwaren vrij wel weet te  weerleggen.

|83|

over de plaats der professoren in de provinciale synoden, — een heet hangijzer uit den tijd na 1620. 1)

Het komt mij voor, dat er slechts een uitweg was uit deze moeielijkheid: de erkenning van een kerkelijk ambt, dat niet gebonden is aan een plaatselijke kerk. Dit was voor Voetius echter een vrij wel onaannemelijke voorslag. Vandaar dat hij — zeldzaam verschijnsel bij dezen scherpzinnigen dialecticus — bij dit toch niet ongewichtig punt zich van de quaestie eenigszins afmaakt en liever erkent »determinare nequeo« dan zijn sterk doorgevoerd beginsel der plaatselijke zelfstandigheid aan te vullen door de erkenning van de eenheid der kerk, waarin eerst de volle ontwikkeling van het lichaam van Christus zich naar buiten vertoont. 2) Dan toch is het duidelijk, dat in de vergadering, welke het geheel der kerken voorstelt, en heeft te handelen over die punten, die allen gemeenschappelijk aangaan, ook als medeleden verschijnen de dragers van dat ambt, ’twelk die kerk als een geheel genomen ten goede komt.

Het is niet mogelijk de verschillende vragen, die hiermee samenhangen te bespreken, 3) noch gewenscht, de mogelijke gevolgtrekkingen, welke hieruit te maken zijn omtrent de opvatting van de basis der presbyteriale kerkordening, zooals die bij Voetius gevonden wordt, aan te wijzen, hoeveel daaruit voor een beoordeeling der geschillen in onzen tijd ook te leeren ware. Voor het doel dezer bladzijden: de toenmalige denkbeelden over het karakter eener nationale synode uit de historische gegevens op te maken, is het genoeg, op te merken, dat de eisch van rechtstreeksche vertegenwoordiging haar absoluut karakter verloren


1) Cf. A. Kuyper, De Leidsche Professoren.
2) Vandaar dat de 2e en 3e conclusie op bl. 196, het met decisieve stem verschijnen der professoren, grootendeels uit utiliteitsredenen wordt verdedigd; maar de voortdurend streng gevorderde »delegatio ecelesiastica« wordt hier in een keuze uit drie mogelijkheden weggeborgen: de professor kan komen per ordinariam et perpetuam constitutionem ecclesiasticam of per peculiarem synedrii, aut classis aut synodi minoris electionem [maar dit is de kwestie niet, want Voetius zegt elders, dat casu quo zelfs een »leek« zou kunnen gedelegeerd worden] vel per ipsius synodi jam convocatae evocationem aut invitationem aut assumtionem.«
3) Vgl. H. Bavinck in zijne oratie over »Het doctorenambt«, uitgegeven in 1897. Zie de bezwaren tegen sommige zijner voorstellingen in De Heraut, door Dr. A. Kuyper en van Dr. Ph.J. Hoedemaker, in »Troffel en zwaard« van dat jaar. In zijn »De Leidsche Professoren« gebruikt Dr. A. Kuyper de term »generaal ambt«. De professoren verschijnen »jure suo«, bl. 46, 47. Vgl. ook Calvijn, Comm. op Ef. IV: 11, Inst. IV. 3, 4. Pictet II, bl. 404, laat het in dubio (cf. Gravemeier III, bl. 277).

|84|

heeft, wanneer nevens de gedeputeerden ook andere personen zonder die delegatie zitting hebben gekregen. En dat niet maar als gedulden of om bijkomstige redenen gewenschten (zooals bijv. de commissarissen-politiek) zoodat zij dan ook niet in het eigenlijke kerkelijke werk mede mogen doen: noch ook als adviseurs aangaande de kerkelijke aangelegenheden, maar als volle leden. 1) Dit feit toont mede, hoe in de nationale synode samenkwamen al de kerken in ons land met al de macht en bevoegdheid, gaven en roeping, welke de kerk in een land hebben kon.

 

De beteekenis der nationale synode voor het kerkelijke leven was groot. Hare uitgebreide bevoegdheid liep over de gewichtigste deelen van het kerkelijk bestaan, haar besluiten golden voor de kerken door het geheele land, haar samenkomst was de aangewezen gelegenheid voor de bevestiging van den broederlijken band met de verwante kerk buiten de landsgrenzen.

Vandaar dat de kerkelijken er steeds zeer op gesteld waren eene nationale synode te mogen houden, gelijk de tegenstanders der gereformeerde leer en religie dit zooveel mogelijk zochten te verhinderen.

De overheid zocht den invloed ervan te gebruiken voor haar eigen bedoelingen en was, al naar de kans daartoe gunstig of ongunstig scheen, geneigd of weerbarstig ten opzichte van den kerkelijken wensch. De persoonlijke overtuiging der hoogste magistraten omtrent het rechtmatige van dien wensch bepaalde natuurlijk mede hun houding. Tot staving van een en ander behoeft slechts herinnerd te worden aan de ontzaglijke moeite door Marnix en Dathenus op aandrang van vele kerken in ballingschap aangewend, opdat de synode te Emden bijeen zou kunnen komen; aan de belangstelling van Prins Willem I in die zaak; aan de geheimhouding der voorbereidende plannen, welke de vijandschap der Roomschen en der Spaansche autoriteiten noodig maakte. Een samenkomst te hebben was een levenskwestie voor de gereformeerden; een stoutmoedigheid, zooals die betoond werd in het opgaan ten convent naar Wesel, bewijst, hoe die mannen de noodzakelijkheid ervan gevoelden, en juist toen bleek de onmisbaarheid eener wettige synode, want


1) In 1618, 19 stemde het professoren-college zelfs vóór de provinciale colleges.

|85|

telkens moest aangeteekend: al deze dingen zullen wij nader regelen op de eerstkomende synode. In later tijd toonen de onregelmatige gang der synodi-jaren, ’74, ’78, ’81, ’86 en de oorzaken daarvan, hoezeer de overheid en de staatkundige verhoudingen in de Nederlanden rekening hielden met de beteekenis eener nationale samenkomst. 1) De kern van den strijd na 1606 lag in de vraag: zal er en hoe zal er een nationale synode gehouden worden? De uitkomst der geschiedenis wijst aan, dat de beslissingen der nationale synoden wat de leerstellige aangelegenheden betreft, inderdaad den vrede in de kerk hebben hersteld 2) en de kerkelijke leer onvervalscht hebben bewaard.

Dit laatste is de hoofdzaak. Van uit dit punt: de zorg der kerk voor hare leer, laten wij onzen blik nu verder rondgaan over eenige gegevens omtrent de nationale synoden.

De vierde en breedste kerkelijke vergadering vertoonde, beeldde uit, de eenheid der kerk in ons land. In 1578 was bepaald, 3) dat de Hollandsch sprekende en de Fransch sprekende kerken wel elk haar eigen kerkeraden, dassen en particuliere synoden zouden hebben en ook mocht elke groep alle hare particuliere synoden samenroepen in ééne vergadering, (de naam »generale« bijeenkomst wordt daarbij echter vermeden), maar deze mocht niets veranderen, dat in een nationale synode was bepaald. Om daartoe over te gaan was een »nationale synode beider spraken« noodig, In 1581 worden echter die tusschen-synoden niet meer vermeld, 4) waarbij een sterker gevoeld eenheidsbesef wel als medewerkend motief mag worden aangenomen.

De bevoegdheid der nationale synoden was breed. Haar


1) Te Wesel werd begeerd: elk jaar een synode, (art. 19. Rutgers Acta, bl. 35). Te Emden om de twee jaar (bl. 59). Te Dordrecht 1578 (bl. 245) was de termijn van 3 jaren gesteld. In 1581 is gevraagd of een nog langer tusschenruimte niet gewenscht was, maar »om ghewichtige oorsaecken wille« scheen het bestaande besluit beter (bl. 442). Voetius weerlegt de uitspraak van Gregorius Nazianzenus »quod nullius concilii finem beatum faustumque viderit« en noemt een synode »semper necessarius ad bene esse Ecclesiae«. (Pol. Eccl. IV, bl. 183). Breedvoerig wordt over de veelheid van synoden gesproken door Trigland K.G., bl. 204 vlgg. In 1622 betoogt de classis Dordrecht, dat een nieuwe synode generaal noodig is, zal het groote werk der vorige niet nutteloos worden. Cf. Brandt, IV. bl, 795.
2) Dit geldt althans in het algemeen. Over onderdeelen is lang verschil gebleven. Cf. H.H. Kuyper, Post Acta, bl. 159. over de 2e doopvraag: bl. 163, over ’t trouwen van ongedoopten. Buiten ’t leerstellig gebied heeft het provicialisme op menig punt zich gehandhaafd; men denke slechts aan de lotgevallen der Dordtsche kerkorde.
3) Rutgers Acta, bl. 245.
4) Rutgers Acta, bl. 389, art. 35, 36.

|86|

doel omschreef Voetius aldus: Ut communia aut generalia negotia, et negotia respectiva, quae intercedunt inter ecclesiam et ecclesiam, expediantur: ne quid dicam de jure provocationis. Atqui talia negotia ut adaequate unam particularem ecclesiam non concernunt, sed multas simul, ita ab una tractari aut absolvi nec possunt nec debent: Nisi ecclesias cathedrales, et hierarchias Romano Papales introducere velimus« 1) Derhalve had de particuliere kerk, maar ook de particuliere synode zich te onderwerpen aan hetgeen door de nationale synode was vastgesteld, tenzij uit Gods Woord bewezen werd, dat het gevoelen onschriftmatig was. Hoe dit bewijs tegenover de synode te leveren was en tot de gewenschte uitwerking leiden zou, is een tweede vraag (en het antwoord was misschien niet zoo eenvoudig), maar de verwachting was veeleer, dat zulk een tegenspraak niet zou voorkomen. Toch was de erkenning van het recht van beroep, ook nadat de synode gesproken had, meer dan alleen eene concessie aan de theorie. Al ontbrak een adres, waaraan het appel beteekend kon worden, de erkenning van dit recht had toch haar waarde. De roomsch-katholieke uitspraak: Roma locuta est causa finita, kon voor eene gereformeerde synode niet overgenomen worden. Voetius 2) oordeelde, dat bij zeer gewichtige bezwaren een nieuwe synode van een grooter getal en andere afgevaardigden gewenscht is. In zeker opzicht dus een beroep van de synode op de gemeente. 3) Maar overigens bleef de standregel gelden, die ook te voren vermeld is, volgens de formuleering van 1581 art. 27 4): Het zelfde segghen heeft de Classis over den Kerckenraedt, twelcke de particuliere Sijnode heeft over de Classe ende de generale Sijnode over de Particuliere«. In dit jaar is dan ook op de vraag, of niet een classis macht heeft te retracteeren, hetgeen dat door haar vroeger tegen de nationale synode is besloten, geantwoord, dat dit niet


1) Voetius, Pol. Eccl., IV, bl. 183.
2) Pol. Eccl., IV, bl. 174. Ba. Ra. Ed. Rutgers, p. 291.
3) In de geschiedenis der kerk kan van een ander beroep op de gemeente, nl. zonder de bijeenkomst van afgevaardigden, maar door publieke opinie in de kerk zelve, gesproken worden. Deze luidt bevestigend voor het werk der Nederlandsche synoden. Evenmin als »Pelagiaan« een gewilde naam is, klinkt »Arminiaansch« als epitheton ornans voor een gevoelen.
4) Rutgers Acta, bl. 355.

|87|

alleen geoorloofd is, maar veeleer een verplichting. 1) Dus kreeg een synodaal besluit zelfs eenigermate terugwerkende kracht. De praktijk levert echter wel voorbeelden van het tegendeel op. Hiertoe werkten vooral de bemoeiingen der overheid mede, op wier breeden rug echter niet alles mag gelegd worden, wat in strijd is met de kerkrechtelijke theorie. Misbruik en misverstand der presbyteriale vrijheid kome evenzeer in rekening. De Remonstranten vonden meer dan eene bewering in de werken hunner tegenstanders, die zij tegen de autoriteit der Dordtsche synode meenden te kunnen uitspelen. En nu is het citeeren van stellingen uit bij de tegenpartij als autoriteiten erkende auteurs, ter verdediging van het eigen gevoelen, dikwijls een trouweloos bedrijf en rust doorgaans op een oneerlijk uit het verband rukken en scherpzinnig combineeren van gegevens, die niet bijeenhooren, maar het is toch niet onaardig de redenen te lezen, waarmede de Remonstranten hun conditiën aan de nationale synode wilden opleggen. 2) Zij bedoelden de autoriteit der synode te verkleinen en niet ten onrechte schijnt men dan ook heel hun »wijdloopig« stuk voornamelijk met een beroep op de autoriteit der Staten (waartegen zij op hun beurt weinig zeggen konden) beantwoord te hebben, maar indien het nog noodig geweest ware, hebben de leden der synode eene goede herinnering ontvangen om te bedenken, dat in een synode geen absolute rechters zaten. Hommius had de eer menig citaat uit zijn geschriften te hooren voorlezen, bv.: de besluiten 3) der Concilien en moeten den Kercken niet voorgehouden ofte opgedrongen worden als mandaten der overicheyt ende Persische Ordinantien: Maer de handelingen des gehouden Concilii moet aen alle Kercken gesonden worden, opdatse by die selvige na den regel van Godes woort ondersocht ende sose bevonden worden daer mede te accorderen, geapprobeert ende also ten laetsten vanden approberenden Kercken gewillichlic ende eenstemmichlic, niet tegen danc, ende gedwongen, aengenomen te worden….« Tusschen gewillig en gedwongen liggen nog al enkele graden, en dat is voor de praktijk een geluk: het is echter goed de theorie overeenkomstig het ideaal vast te


1) Rutgers Acta, bl. 450.
2) Acta Syn. Dordr., bl. 83—101.
3) Acta Syn. Dordr., bl. 97.

|88|

houden. 1) De autoriteit van eene generale synode was dus wel groot, maar zij droeg geen overheerschend karakter. [Vgl. verder wat hierover reeds gezegd is (bl. 61 vlg.) ten opzichte van de bevoegdheid der classen en der provinciale synoden. 2)]

In verband met den aard en de bevoegdheid der nationale synode zijn ook hare werkzaamheden in de eerste plaats die, welke voor het geheel der kerk beteekenis hebben.

Kort en duidelijk zijn zij omschreven in de Emdensche artikelen 3): Het zelve dat voorschreeven is, [voor de provinciale synoden] zal ook in den Algemeenen Synodo onderhouden worden, tot welken koomen zullen kerken-Dienaars en Ouderlingen niet van de Classen, maar van de Provinciën verordineert met Getuigenissen en Brieven en Beveelen aantreffende de Leere, het Kerkregiment en byzondere zaaken, die in de Provinciale t’samenkomsten niet hebben konnen uitgevoert ofte geëindigt worden, of die allen Kerken betreffen en aangaan.« Elk der hier gestelde termen is echter rijk van inhoud. In de provinciale synoden waren reeds al de classicale beekjes samengevloeid — en nu liepen de stroomen ineen. Vele appèlzaken hoorden eigenlijk hier thuis. Vooral zulke, die de kerkelijke leer raakten. In verband hiermede 5) was ook de Bijbelvertaling een niet onbelangrijk punt op de synodale agenda. De liturgische regelingen en geheel de wijze van kerkelijke samenleving hing bij de gereformeerden met de dogmatische opvattingen samen 6) en ook om die reden had de generale synode over liturgie enz. hare zorg uit te strekken, maar allereerst ging haar oog toch over mogelijke ketterijen en dwalingen, welke veel vluchtiger zijn en lichter ingang vinden dan gebruiken. Was reeds een provinciale synode zeer nuttig »gemerct sodanige bijeencomste


1) Trigland K.G., bl. 181, wijst er op hoe de zaken, wanneer zij in de generale synode komen, reeds te voren in de minder breede vergaderingen behandeld zijn. Ib., bl. 338, spreekt hij over het recht van kerken en personen, om uit Gods Woord te oordeelen over een synodaal besluit.
2) Vgl. verder Voetius, Pol. Eccl., IV, bl. 220, De Auctoritate Synodi, ook p. 224 seqq.
3) Rutgers Acta, bl. 117.
4) Bv. Coolhaes, 1581. De Kamper en Hoornsche kwestie in 1618/19. H.H. Kuyper, Post Acta, bl. 328.
5) Aardig is een brief van Canin, overgedrukt in Rutgers Acta, bl. 608.
6) Vgl. K. Rieker, Grundsätze reformierter Kirchenverfassung (Leipzig 1899.) S. 5: (Dem Calvinismus) war es vorbehalten, ein bestimmt ausgeprägtes, auf eigentümlichen dogmatischen Grundanschauungen ruhendes System kirchlicher Organisation zu schaffen.«

|89|

grootelicx dient tot conservatie van de zuiverheit der leere ende kerckelycke disciplin 1), hoeveel te meer dan een nationale. 2) In 1578 werd in een credentie-brief het doel der werkzaamheid op de breedste vergadering der kerk aangegeven in deze algemeene, maar veelzeggende bewoordingen, dat aldaar diende besproken te worden, 3) hoe Gods rijk verbreid, Zijn kerk opgebouwd, andere lidmaten onzes Heeren Jezus Christus, die nog onder de tirannie des Antichrist zitten, geholpen konden worden.


1) R. & v. V. V, bl. 36. Middelburg 1593.
2) Rutgers Acta, bl. 116 (1571), bl. 246 (1578).
3) Rutgers Acta, bl. 307.