|77|
Binnen veel kerkgenootschappen bestaat er een interne rechtsgang die kan worden gevolgd indien er bezwaren of geschillen bestaan. Het kan in dergelijke gevallen bijvoorbeeld gaan om het ontslag van een voorganger of het sluiten van een kerkgebouw, maar ook om uitspraken die het geloof betreffen. Voorts bestaat er veelal – al of niet via een afzonderlijke procedure – de mogelijkheid tot het nemen van tuchtmaatregelen.1 In dit verband wijs ik tevens op de procedures voor klachten over seksueel misbruik binnen pastorale relaties die reeds door diverse kerkgenootschappen zijn opgesteld.2
Hierna komen enkele uiteenlopende kerkelijke rechtsgangen aan de orde. Het gaat er allereerst om, een idee te geven hoe zo’n regeling eruit kan zien. Voorts wordt een indeling gemaakt naar het type van interne geschilbeslechting. Dit laatste gebeurt met het oog op kanttekeningen die in een later stadium bij de kerkelijke rechtsgang worden geplaatst, met name inzake beginselen van procesrecht en de juridische kwalificatie van de kerkelijke rechtsgang.
De ‘traditionele kerkgenootschappen’ hebben hun interne rechtsgang veelal vastgelegd in hun statuut. De regelingen variëren van één artikel tot zeer gedetailleerde procedures.
Globaal zijn er ten aanzien van de kerkelijke rechtsgangen vier typen geschillenregelingen te onderscheiden:
— rechtspraak die lijkt op het statelijke rechtsstelsel in
Nederland (dit zien we bij de Rooms-Katholieke Kerk);
— het beroep op ‘meerdere
vergaderingen’ (zoals dat bij veel kerken naar het
presbyteriaal-synodale model plaatsvindt);
1. Het tuchtrecht komt in hoofdstuk 8 aan de orde.
2. Zie bijvoorbeeld bij de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland de
Procedure bij klachten van seksueel misbruik, Utrecht 2002. De
generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk heeft
ordinantie 11-13 (waarin het een en ander over de tuchtprocedure
is geregeld) ook van toepassing verklaard op klachten inzake
seksueel misbruik in pastorale relaties. De Gereformeerde Kerken
(synodaal) hebben bij de uitvoeringsbepaling van art. 116 van de
kerkorde een klachtenprocedure inzake seksueel misbruik binnen
pastorale relaties opgenomen.
|78|
— het voorleggen van bezwaren en/of geschillen aan speciaal
daartoe ingestelde commissies (bijv. bij de Nederlandse Hervormde
Kerk);
— een arbitrageregeling (bijv. bij het Nederlands Israëlitisch
Kerkgenootschap).
In de CIC is een uitgebreide regeling voor de rechtspraak opgenomen. Boek VII, met als titel ‘Processen’, bestaat uit vier delen.
In het eerste deel, met als opschrift ‘Gedingen in het algemeen’, worden bepalingen gegeven over zaken als het voorwerp van een geding, de bevoegdheid van de kerkelijke rechtbanken, het hoger beroep, de rechters, volgorde van behandeling, termijnen, partijen en advocaten.3
Het tweede deel gaat over het ‘Gewoon contentieus geding’.4 Hier wordt onder andere ingegaan op de dagvaarding, het vaststellen en de behandeling van het geschil, bewijsvoering, verklaringen van partijen en getuigen, deskundigen, rechterlijke uitspraken, beroep en de uitvoering van het vonnis.
Vervolgens wordt het mondeling contentieus geding – aan te merken als spoedprocedure5 – behandeld, welke plaatsvindt ten overstaan van één rechter.6
Het derde deel, met de titel ‘Bepaalde bijzondere processen’, gaat onder meer over de nietigverklaring van een huwelijk, over het proces inzake het vermoedelijk overlijden van de echtgenoot en over de nietigverklaring van een heilige wijding.7] Aan het eind van dit deel wordt, onder het opschrift ‘Wijzen om gedingen te vermijden’, de mogelijkheid van arbitrage genoemd.8
In het vierde deel wordt ingegaan op het strafproces,9 terwijl in het vijfde deel zowel de procedure voor administratief beroep als die voor ‘verwijdering of verplaatsing van pastoors’ is geregeld.10
Binnen de Rooms-Katholieke Kerk heeft men rechtbanken ingesteld, waarover canon 221 § 1 bepaalt:
“De christengelovigen komt het toe de rechten die zij in de Kerk genieten, wettig op te eisen en te verdedigen voor een bevoegde kerkelijke instantie volgens het recht.”
Canon 1400 van de CIC geeft aan wat er in een kerkelijke rechtszaak zoal aan de orde kan komen:
3. Canones 1400-1500.
4. Canones 1501-1670.
5. Zie m.n. de canones 1661 § 1, 1668 en 1670.
6. Canon 1657.
7. Canones 1671-1716.
8. Canones 1713-1716.
9. Canones 1717-1731.
10. De straffen die men binnen de Rooms-Katholieke Kerk kent,
komen nog aan de orde in hoofdstuk 8.
|79|
Ҥ1. Voorwerp van een geding zijn:
1° de opeising van rechten of de vordering tot eerbiediging van rechten van fysieke personen of van rechtspersonen, of de vaststelling van rechtsfeiten;
2° de misdrijven met betrekking tot het opleggen of verklaren van een straf.11
§ 2. Geschillen echter, ontstaan uit een beschikking van een administratieve overheid, kunnen alleen voor een Overste of voor een administratieve rechtbank gebracht worden.”
In canon 1401 is het terrein van de bevoegdheid van de Kerk inzake de rechtspleging vastgelegd:
“Bij eigen en uitsluitend recht beoordeelt de Kerk:
1° zaken die geestelijke aangelegenheden betreffen en aangelegenheden met het geestelijke verbonden;
2° de schending van kerkelijke wetten en alles waarin een element van zonde aanwezig is, voor zover het de bepaling van de schuld betreft en het opleggen van kerkelijke straffen.”
Op grond van canon 1400 § 1 is de kerkelijke rechtbank met betrekking tot een geschil van vermogensrechtelijke aard waarbij een kerkelijke instelling is betrokken, bevoegd uitspraak te doen.12
Gebondenheid aan de uitspraken van kerkelijke rechtbanken blijkt uit de canones 1641-1644, die handelen over uitspraken die kracht van gewijsde hebben.
Wanneer een recht van een gelovige wordt aangetast door een andere gelovige, zou de benadeelde zich op grond van canon 221 § 1 tot de kerkelijke rechtbank (bij de bisdommen) kunnen wenden.13
De toegang tot een kerkelijke rechtbank bestaat echter niet wanneer het recht wordt geschonden door een bestuurshandeling van de kerkelijke overheid.14 In § 2 van canon 1400 is namelijk bepaald dat een geschil dat ontstaat door een beschikking van een administratieve overheid alleen voor een overste of voor een administratieve rechtbank gebracht kan worden. Gedacht kan worden aan beslissingen die het kerkelijk bestuur ten aanzien van een bepaald geval neemt
11. Bij misdrijven moet in dit kader met name gedacht
worden aan kerkelijke delicten, bijv. ‘Misdrijven tegen de
godsdienst en tegen de eenheid van de kerk’ (canones 1364-1369),
‘Misdrijven tegen kerkelijke gezagsdragers en tegen de vrijheid
van de kerk’ (canones 1370-1377). In de CIC worden echter ook
genoemd: ‘Misdrijven tegen het leven en de vrijheid van een mens’
(canones 1397 en 1398).
12. A.P.H. Meijers, Liber V, Het vermogensrecht in het Wetboek
van Canoniek Recht, Leuven 2000, p. 63-64. Overigens
merkt Meijers terecht op, dat ook de burgerlijke rechter bevoegd
is uitspraak te doen (zie hierna hoofdstuk 6).
13. Huysmans wijst er in dat verband op, dat van deze
mogelijkheid praktisch geen gebruik wordt gemaakt. Huysmans, Het
recht van de leek, p. 54; E. Brugmans, De vraag naar
rechtsbescherming, in: Het recht als waarborg, eindred. J.M.M.
Naber, Oegstgeest 1996, p. 11.
14. Huysmans, Het recht van de leek, p. 54; Brugmans, t.a.p., p.
11; Torfs, Rechtsbescherming, p. 130-132.
|80|
in de vorm van een formeel decreet, bijvoorbeeld het opheffen van een parochie of het sluiten van een kerkgebouw.15
Degene die een klacht wil indienen, dient zich eerst te wenden tot de priester, bisschop of andere bestuurder die het decreet heeft uitgevaardigd,16 en vervolgens, wanneer dit geen uitkomst biedt, tot de hiërarchische overste daarvan.17 Wanneer ook hier geen oplossing wordt gevonden, kan men een beroep doen op de administratieve rechtbank van de Signatura Apostolia te Rome.18
In het huidige kerkelijk wetboek is dus noch op regionaal niveau (kerkprovincie, bisschoppenconferentie), noch op lokaal kerkelijk niveau (bisdom) een algemene administratieve rechtbank ingesteld.19
Huysmans merkt op dat een dergelijke regeling, waarbij gerechtelijke aanklachten tegen bestuurders (uitgezonderd de paus) mogelijk waren, vele eeuwen lang – tot de 20e eeuw – wel heeft bestaan.20
De schrijver wijst daarbij op het belang van een adequate administratieve rechtsgang:
“Het is zeer te betreuren, dat het nieuwe wetboek geen administratieve rechtspraak voor de bisdommen en de landen mogelijk heeft gemaakt. Immers, het ligt het meest voor de hand, dat de herders rechten van gelovigen kwetsen vanwege hun gezagvolle bestuurspositie. Elke leider, ook een kerkleider, loopt het risico dat hij in zijn beleidsopzet bepaalde elementen over het hoofd ziet. En juist tegen hem kunnen gelovigen processueel hun rechten niet opeisen en verdedigen bij eigen kerkelijke rechtbanken. Dit verhindert tevens, dat er een verrijkende jurisprudentie ontstaat, van belang voor dit tere en nieuwe terrein van plichten en rechten. Het pleidooi voor administratieve rechtspraak heeft niet de bedoeling de
15. A.P.H. Meijers, Kerkelijke administratieve
procesvoering ‘Salva Iustitia’: knelpunt als uitdaging, in: Het
recht als waarborg, eindred. J.M.M. Naber, Oegstgeest 1996, p.
22. Zie bijv. Pres. Rb. Breda 9 januari 1986, KG 1986, 65 en
Pres. Rb. Breda 15 januari 1986, KG 1986, 78, inzake een
bezetting van de Heilig Hart Kerk Breda vanwege de onttrekking
van het kerkgebouw aan het gebruik voor de eredienst. Een ander
voorbeeld betreft het weigeren van toelating tot een seminarie.
Zie daarover Pres. Rb. Breda 24 juli 2001, zaaknr. 98109/KG ZA
01-418, gepubliceerd op Rechtspraak.nl, LJN nr. AB 2914 (X/Bisdom
Breda), n.a.v. een besluit (volgens het bisdom aan te merken als
een bisschoppelijk decreet als bedoeld in canon 1734) dat een
student niet langer de priesteropleiding mag volgen.
16. Canon 1734.
17. Canon 1737.
18. Canon 1445 § 2. Zie voorts: Huysmans, Het recht van de leek,
p. 54-55; Lüdicke, Rechtsbescherming, p. 47-48; Brugmans, t.a.p.,
p. 11; R. Torfs, Canoniekrechtelijke verantwoording en
aanbevelingen, in: Het recht als waarborg, eindred. J.M.M. Naber,
Oegstgeest 1996, p. 53-54; A.P.H. Meijers, Kerkelijke
administratieve procesvoering ‘Salva Iustitia’: knelpunt als
uitdaging, in: Het recht als waarborg, eindred. J.M.M. Naber,
Oegstgeest 1996, p. 22. Meijers wijst erop dat dit concreet
betekent dat, wil men beroep aantekenen tegen een administratieve
beslissing van de diocesane bisschop, men uitkomt bij een
instantie van de Romeinse Curie, aangezien de paus geldt als de
hogere kerkelijke bestuurder van de bisschop.
19. A.P.H. Meijers, Kerkelijke administratieve procesvoering
‘Salva Iustitia’: knelpunt als uitdaging, in: Het recht als
waarborg, eindred. J.M.M. Naber, Oegstgeest 1996, p. 23.
20. Huysmans, Het recht van de leek, p. 54. Over de positie van
de paus in dezen bepaalt canon 1404: “De Eerste Zetel wordt door
niemand geoordeeld”. Canon 333 § 3 luidt: “Tegen een uitspraak of
decreet van de Paus bestaat geen beroep of verhaal.”
|81|
kerk vol te krijgen met processen. Maar nu kan de leiding onder verdenking staan, niet rechtvaardig te handelen. Een dergelijke rechtspraak heeft een grote preventieve werking en maakt vooraf voorzichtiger.” 21
Om aan het gemis van toegankelijke administratieve rechtspraak tegemoet te komen, zijn in Nederland bij diverse bisdommen op grond van canon 1733 diocesane geschillenbureaus ingesteld. Deze bureaus hebben een adviserende bevoegdheid, de bisschop is aan het advies niet gebonden.22
Binnen de Rooms-Katholieke Kerk kent men een zeer uitgebreide en geformaliseerde kerkelijke rechtsgang. De onderwerpen die aan de orde kunnen komen, bestrijken een breed terrein. Enkele mogelijkheden zijn: de nietigverklaring van een kerkelijk huwelijk, ‘strafprocessen’ en procedures betreffende een administratief beroep, bijvoorbeeld in geval van het opheffen van een parochie. Met het oog op dit laatste wijzen canonisten evenwel op het ontbreken van een adequate administratieve rechtsgang.
Kerken die volgens het presbyteriaal-synodale stelsel zijn georganiseerd kennen, zoals we reeds in hoofdstuk 4 zagen, het systeem van de ‘meerdere vergaderingen’. Veelal loopt de geschilbeslechting ook via deze meerdere vergaderingen, al hoeft dat niet het geval te zijn.24
Aan het recht om in beroep te kunnen gaan wordt veel belang gehecht.25 In nauw verband daarmee staat de visie op (de feilbaarheid van) de kerkelijke vergaderingen:
21. Huysmans, Het recht van de leek, p. 55. Lüdicke merkt
op: “Es liegt auf der Hand, daß der gesamtkirchliche Gesetzgeber
keine Verwaltungsgerichtsbarkeit vorschreiben wollte. In
auffälliger Weise hat er die Grundsätze zur Codex-Reform
verlassen, hat die Erwartungen der Öffentlichkeit bewußt
enttäuscht.” (Lüdicke, Rechtsbescherming, p. 49).
22. A.P.H. Meijers, Kerkelijke administratieve procesvoering
‘Salva Iustitia’: knelpunt als uitdaging, in: Het recht als
waarborg, eindred. J.M.M. Naber, Oegstgeest 1996, p. 24-25;
L.F.M. Besselink, Bestuur en bestuurlijke geschillenbeslechting;
mogelijkheden van kerkelijke rechtsbescherming bezien vanuit
wereldlijk perspectief, in: Het recht als waarborg, eindred.
J.M.M. Naber, Oegstgeest 1996, p. 43-45. Besselink (t.a.p.,
p. 44) laat zich overigens kritisch uit over het feit dat de
competentie van de geschillenbureaus zich niet uitstrekt tot
kwesties van geloof, discipline en zedelijkheid.
23. Dit beroep wordt binnen de desbetreffende kerkgenootschappen
veelal als ‘appèl’ aangeduid. Degene die het beroep instelt,
wordt de ‘bezwaarde’ genoemd. Ik wijs er nogmaals op dat een
‘meerdere’ vergadering in dit verband niet moet worden gezien als
een ‘hogere’ vergadering (zie hoofdstuk 4, § 4.4).
24. De Nederlandse Hervormde Kerk heeft ook ‘meerdere
vergaderingen’, maar daar is gekozen voor een andere wijze van
geschilbeslechting. Gezien het eigen karakter daarvan zal deze
straks afzonderlijk worden behandeld.
25. Bouwman, Gereformeerd kerkrecht, p. 41; Nauta (1971), p. 141;
De Gier, De Dordtse Kerkorde, p. 173.
|82|
“Aan de beslissing der synode behooren de kerken en hare leden zich te onderwerpen. In het algemeen mag dit worden verondersteld, want de synode is eene vergadering der kerken, in wie de kerken zelf vertegenwoordigd zijn. Niet alsof de synode onfeilbaar is, en gevrijwaard voor dwalingen. Er is geen enkele kerkelijke vergadering, die met onfeilbaar gezag kan spreken. De oude uitdrukking Roma locuta est, causa finita est, d.w.z. Rome heeft gesproken, en daarmede is de zaak beëindigd, kan nooit door eenige Gereformeerde synode worden overgenomen.”26
Bij de kerken die als kerkorde (een afgeleide van) de DKO hanteren, is art. 31 – of een variant daarop – van belang:
“Zo iemand zich beklaagt door de uitspraak der mindere vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zal zich tot een meerdere kerkelijke vergadering beroepen mogen; en hetgeen door de meeste stemmen goed gevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden, tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of tegen de artikelen in deze generale synode besloten, zo lang als dezelve door gene andere generale synode veranderd is.”27
Uit de formulering van het artikel mag worden geconcludeerd dat men in beginsel ook aan de uitspraak is gebonden.
Het lijkt erop, dat de tekst van art. 31 DKO voorschrijft dat iemand persoonlijk onrecht moet zijn aangedaan. Een voorbeeld hiervan is een besluit van de kerkenraad een gemeentelid onder tucht te stellen. Dat behoeft in de praktijk echter niet het geval te zijn: een gemeentelid kan bijvoorbeeld ook tegen een besluit van de kerkenraad in beroep gaan indien hij meent dat het besluit schade toebrengt aan de gemeente.28
Volgens art. 30 van de DKO zijn de bevoegdheden van de kerkelijke vergaderingen beperkt:
26. Bouwman, Gereformeerd kerkrecht, p. 212.
27. Deze formulering van het artikel is ontleend aan de
handleiding van De Gier, De Dordtse Kerkorde, p. 172. De
Gereformeerde Kerken in Nederland (synodaal) kennen thans het
artikel in aangepaste vorm. Sinds 1 juli 2001 geldt hier een
nieuwe appèlregeling, vastgelegd in art. 31 t/m 32 a en de
daarbij behorende uitvoeringsbepalingen. Art. 31 DKO is
bijvoorbeeld van toepassing in de Gereformeerde Gemeenten (die
overigens wel een handleiding en toelichting bij dit artikel
hebben opgesteld: In orde, Houten 1999), alsmede, zij het in iets
andere bewoordingen, bij de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)
die voorts in diverse classes een uitgewerkte appèlregeling
kennen. Het artikel geldt, eveneens enigszins aangepast, ook
binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. De
Nederlands Gereformeerde Kerken hanteren voor het hoger beroep
art. 35 van het Akkoord van kerkelijk samenleven (1982): “Het is
geoorloofd zich van een besluit van de kerkeraad op de regionale
vergadering op de landelijke vergadering te beroepen. Naar de
verkregen uitspraak zal men zich voegen, tenzij dit niet recht
zou zijn voor God. In elk geding is slechts één beroep mogelijk:
tegen een besluit dat de leer der kerk of tucht over een dienaar
des Woords betreft staat echter beroep open tot op de landelijke
vergadering.”
28. Bouwman, Gereformeerd kerkrecht, p. 41-42; Nauta (1971), p.
139-140; M. te Velde, Hoger beroep in de kerk, in: Recht doen aan
‘Bezwaarden’, Zwolle 1997, p. 15; De Gier, De Dordtse Kerkorde,
p. 173.
|83|
“In deze samenkomsten zullen geen andere dan kerkelijke zaken en hetzelve op kerkelijke wijze, gehandeld worden. In meerdere vergaderingen zal men niet handelen, dan hetgeen dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot de kerken der meerdere vergadering in het gemeen behoort.”29
Het moet dus gaan om kerkelijke zaken, al is de grens hier niet steeds even duidelijk te trekken: Nauta noemt als voorbeelden die niet onder kerkelijke zaken zouden vallen: “staatkundige aangelegenheden en vragen van filosofische aard.”30 Even later noemt hij echter wel de mogelijkheid dat een kerkelijke vergadering bij de overheid protesteert wanneer deze in de wetgeving geen rekening houdt met hetgeen de kerk “als de grondslagen van alle christelijk leven moet worden beschouwd.”31 De Gier gaat bij kerkelijke zaken onder meer uit van beslissingen in geloofszaken en het handhaven van de kerkelijke orde.32
De rechtsgang is niet toegesneden op geschilbeslechting tussen kerkleden onderling. Bouwman wees er reeds op dat het niet de taak van de kerkenraad is uitspraak te doen in een civielrechtelijk geschil tussen gemeenteleden.33 Oldenhuis merkt op dat de kerkenraad “geen rechtsprekende instantie in broedertwisten” is.34
Het is overigens wel denkbaar dat naar aanleiding van zo’n onderling geschil een besluit door de kerkenraad wordt genomen. Dat zou het geval kunnen zijn wanneer met betrekking tot dit geschil het gedrag van één van deze leden aanleiding geeft tot het nemen van een tuchtmaatregel.
Ten slotte wordt uit art. 30 DKO afgeleid dat degene die het beroep instelt, gebonden is aan een bepaalde volgorde: er mag geen instantie worden overgeslagen. De instanties zijn achtereenvolgens de kerkenraad, de classis, de particuliere synode en de generale synode.35
Bij het systeem van de ‘meerdere vergaderingen’ is de kerkelijke rechtsgang toegespitst op de aantasting van besluiten van een kerkelijke vergadering. De kerkelijke vergaderingen dienen volgens (afgeleiden van) de Dordtse Kerkorde
29. De formulering is ontleend aan de handleiding van De
Gier, De Dordtse Kerkorde, p. 164. In de kerkorde van de
Gereformeerde Kerken (synodaal) is dit artikel gesplitst in art.
29 en art. 30, bij de Nederlands Gereformeerde Kerken is de
bepaling terug te vinden in art. 32 van het ‘Akkoord van
kerkelijk samenleven van de Nederlands Gereformeerde Kerken’ van
1982. Bij de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de
Christelijke Gereformeerde Kerken wordt het artikel in aangepaste
vorm – maar met dezelfde strekking – gehanteerd.
30. Nauta (1971), p. 126.
31. Nauta (1971), p. 128.
32. De Gier, De Dordtse Kerkorde, p. 165. Zie voorts over
‘kerkelijke zaken’: Bouwman, Gereformeerd kerkrecht, p. 28 e.v.;
De Gier, t.a.p., p. 164-167.
33. Bouwman, Gereformeerd kerkrecht, p. 31-32. Vgl.: De Gier, De
Dordtse Kerkorde, p. 166-167.
34. Oldenhuis, Rechtsvinding, p. 29.
35. Bouwman, Gereformeerd kerkrecht, p. 43; In orde
(Gereformeerde Gemeenten, Houten 1999), p. 72; De Gier, De
Dordtse Kerkorde, p. 174-175.
|84|
slechts kerkelijke zaken te behandelen, al valt dit begrip niet steeds duidelijk af te bakenen.
Hoewel de Nederlandse Hervormde Kerk volgens het presbyteriaal-synodale stelsel is georganiseerd, heeft men er voor gekozen de geschilbeslechting niet via de ‘meerdere vergaderingen’ te laten lopen.36 Men wilde een zelfstandige rechtspraak: er is hier – anders dan bij de hiervoor behandelde rechtsgang – getracht een scheiding aan te brengen tussen ‘wetgevende’ en ‘rechtsprekende’ macht. Hiertoe zijn provinciale commissies en een generale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen ingesteld. De leden hiervan worden gekozen door de ambtelijke vergaderingen en ze brengen daaraan ook verslag uit, maar ze hoeven aan deze vergaderingen geen verantwoording af te leggen.37
In ord. 19 (‘Ordinantie voor de behandeling van bezwaren en geschillen’) is de regeling nader uitgewerkt.38
Allereerst wordt er onderscheid gemaakt tussen bezwaren en geschillen.
Men kan bij het eerste denken aan het indienen van bezwaren tegen een beleidsbeslissing van een ambtelijke vergadering of tegen een verklaring van de generale synode inzake bepaalde kwesties.39
Men kan slechts bezwaar indienen tegen een besluit, een handeling of een verzuim van een kerkelijk lichaam.40
Ord. 19-1-1 bepaalt omtrent bezwaren:
“Een kerkelijk lichaam, ambtsdrager of gemeentelid, zich bezwaard gevoelende door een besluit van een locaal, classicaal of provinciaal lichaam
36. Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 424.
Overigens geldt hier dezelfde overweging als genoemd door Bouwman
(Gereformeerd kerkrecht, p. 212) en De Gier (De Dordtse Kerkorde,
p. 173): “Het behoort tot de grondrechten in een
synodaal-presbyteriale kerkorde dat men in beroep kan gaan tegen
besluiten die door een kerkelijke vergadering zijn genomen.
Kerkelijke vergaderingen worden immers niet voor onfeilbaar
gehouden.” (Van den Heuvel, t.a.p., p. 423).
Ook de geschillenregeling in de ontwerp-ordinanties van de Samen
op Weg kerken is op het hervormde model gebaseerd (ord. 12 van de
Ontwerp-ordinanties, Zoetermeer 1997).
37. Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 424. Overigens moet
worden opgemerkt, dat ambtsdragers volgens de ordinantie wel een
meerderheid binnen de commissies vormen. Ordinantie 19-4-1
bepaalt namelijk dat de provinciale commissies uit vijf leden
bestaan, waarvan er tenminste drie ambtsdrager binnen de kerk
dienen te zijn. In ord. 19-5-1 wordt bepaald dat de generale
commissie uit zeven leden bestaat, waarvan er tenminste vier
ambtsdrager binnen de kerk zijn.
38. Voor tuchtzaken wordt er in ord. 11 (de ‘Ordinantie
voor het opzicht’) een afzonderlijke rechtsgang voorgeschreven.
In ord. 11-5 wordt uiteengezet door wie het opzicht wordt
gehouden. Men heeft bij de provinciale kerkvergaderingen – die
opzicht houden over ambtsdragers uitgezonderd predikanten en
degenen die catechese geven – regionale commissies voor het
opzicht ingesteld. Voor de gemeenteleden geldt dat het
consistorie (predikant en ouderlingen) is belast met het opzicht
(ord. 11-5-1; Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 214). Het
opzicht over ‘de dienst des Woords en de catechese’ wordt volgens
ord. 11-14 t/m 11-16 uitgeoefend door de provinciale
kerkvergadering en de generale synode. Zie ook Van den Heuvel,
t.a.p., p. 226-227.
39. Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 425. Als voorbeeld
bij dit laatste noemt Van den Heuvel de bezwaren die zijn
ingediend tegen de verklaring van de synode naar aanleiding van
een discussie rond homoseksualiteit.
40. Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 429.
|85|
of van een ander kerkelijk lichaam, waarvan het arbeidsveld binnen één kerkprovincie is gelegen, kan zich – zo zulk een kerkelijk lichaam, ambtsdrager of gemeentelid meent door dat besluit in zijn werkelijk belang of in zijn kerkelijke verantwoordelijkheid te zijn getroffen – om voorziening wenden tot de provinciale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen.” 41
Het indienen van bezwaren is voorbehouden aan kerkelijke lichamen, ambtsdragers en gemeenteleden.42 Voorts geldt de voorwaarde dat iemand in zijn werkelijk belang43 of in zijn kerkelijke verantwoordelijkheid is getroffen.44
Omtrent geschillen wordt in ord. 19-2 bepaald:
“Geschillen, gerezen tussen kerkelijke lichamen of ambtsdragers als zodanig ter zake van
de vervulling van hun taak,
de begrenzing van hun arbeidsvelden, of
de omvang van hun bevoegdheden,
worden beslecht:
zo het een geschil is tussen lichamen of ambtsdragers als zodanig van of uit eenzelfde kerkprovincie, door de provinciale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen; en in de overige gevallen door de generale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen.”
Gezien de aanhef van ord. 19-2 gaat het om geschillen tussen kerkelijke lichamen of ambtsdragers als zodanig. Het gaat dus niet om geschillen tussen kerkleden onderling of om een geschil tussen een kerklid en een ambtsdrager of een kerkelijk lichaam.45 Men kan hierbij denken aan een geschil tussen ambtsdragers over de voordracht voor de verkiezing van kerkenraadsleden.46 Aangelegenheden van civielrechtelijke aard die niet specifiek het functioneren van de kerk als zodanig raken, worden niet in behandeling genomen. Men zal zich in dergelijke gevallen tot de burgerlijke rechter moeten wenden.47
41. Ord. 19-1-2 geeft aan dat, wanneer het om een besluit
van een ander dan de in lid 1 genoemde lichamen gaat, het verzoek
tot de generale commissie voor de behandeling van bezwaren en
geschillen dient te worden gericht.
42. In ord. 19-1-4 wordt voor de toepassing van deze ordinantie
met een gemeentelid gelijkgesteld degene, die geen lid is van de
Nederlandse Hervormde Kerk, maar die al of niet tijdelijk een
functie bij een kerkelijk lichaam heeft aanvaard. Het dient dan
echter wel te gaan om bezwaren tegen besluiten die deze functie
betreffen.
43. Vgl. Awb art. 1:2 lid 1: “Onder belanghebbende wordt
verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is
betrokken.”
Een voorbeeld van een geval dat men geen belang (meer) heeft bij
een uitspraak, is wanneer de bezwaarde niet meer bij de gemeente
hoort waar de bestreden zaak speelde. Voorts kan men denken aan
het geval er bezwaar wordt ingediend tegen een ontslag terwijl de
arbeidsovereenkomst reeds door de kantonrechter is ontbonden (Van
den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 427).
44. Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 426.
45. Zie hierover ook: Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p.
430.
46. Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 430.
47. Van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde, p. 431. Als voorbeeld
noemt de schrijver het bezwaar van gemeenteleden tegen een
college van kerkvoogden dat weigerde een bepaalde clausule in een
➝
|86|
In ord. 19-3-1 wordt een beperking aangebracht aangaande de bevoegdheid van de commissies: wanneer de kerkorde voor bepaalde gevallen een afzonderlijke regeling biedt, is die speciale regeling van toepassing.48 Mocht er onduidelijkheid bestaan over de vraag welk kerkelijk lichaam bevoegd is, dan geeft de generale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen uitsluitsel.49
De generale commissie geldt als instantie waarbij men tegen een beslissing van een provinciale commissie in beroep kan gaan,50 doch in sommige gevallen wendt men zich rechtstreeks tot de generale commissie.51
Er wordt in de ordinantie aangegeven bij wie, op welke wijze en binnen welke termijnen men bezwaar- en beroepschriften kan indienen.52 Tevens wordt vermeld welke uitspraken er mogelijk zijn.53
Zowel de provinciale als de generale commissie heeft de bevoegdheid om het omstreden besluit (evt. partieel) te vernietigen en de zaak zelf af te doen.54
Gebondenheid aan de uitspraak kan men afleiden uit hetgeen in ord. 19 art. 8 lid 5 wordt bepaald:
“Indien een kerkelijk orgaan of een lid daarvan, dan wel een ambtsdrager als zodanig nalatig blijft in de naleving of tenuitvoerlegging van een verplichting, hem opgelegd in of krachtens een beslissing van een commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen, is deze commissie, mits haar geen verdere voorziening krachtens deze ordinantie tegen die beslissing ter beschikking staat, bevoegd daarvan mededeling te doen aan de daarvoor aangewezen commissie voor het opzicht, die alsdan gerechtigd is op de betrokkenen of, zo het een kerkelijk lichaam betreft, die leden daarvan, die niet bereid zijn de gegeven beslissing te eerbiedigen, een der tuchtmiddelen toe te passen, genoemd in ordinantie 11-6 met inachtneming van het in ordinantie 11-7 en 11-8 gestelde.”55
Hoewel georganiseerd volgens presbyteriaal-synodaal model, heeft men binnen de Nederlandse Hervormde Kerk de kerkelijke rechtsgang niet via de ‘meerdere
➝ notariële akte betreffende een recht van erfpacht op te
nemen of een arbitragecommissie in te stellen.
48. Van den Heuvel (De Hervormde Kerkorde, p. 433) noemt in dit
kader als voorbeeld de situatie waarin er bezwaren tegen
belijdenis en wandel van een gekozen ambtsdrager bestaan:
dergelijke bezwaren worden behandeld door de regionale commissie
van opzicht (ord. 3-11-9, zie voorts ord. 11).
49. Ord. 19-3-2.
50. Ord. 19-12-1.
51. Ord. 19-1-2. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het
een bezwaar tegen een besluit van de generale synode betreft.
52. Ord. 19-9 en 19-13.
53. Ord. 19-11, 19-15 t/m 17.
54. Provinciale commissie: ord. 19-10-7, generale commissie: ord.
19-15-1b.
55. Ord. 11-7 beschrijft de besluitvormingsprocedure tot het
nemen van een tuchtmaatregel, waarbij o.m. het beginsel van ‘hoor
en wederhoor’ aan de orde komt. In ord. 11-8 wordt de
mogelijkheid van hoger beroep beschreven.
|87|
vergaderingen’ laten lopen. Hier kent men afzonderlijke commissies die verantwoordelijk zijn voor de rechtspraak.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen bezwaren en geschillen. Bezwaren (tegen een besluit, handeling of verzuim van een kerkelijk lichaam) kunnen worden ingediend door een gemeentelid, een ambtsdrager of een kerkelijk lichaam.
Geschillen die middels de kerkelijke rechtsgang kunnen worden beslecht, betreffen die tussen kerkelijke lichamen of ambtsdragers als zodanig op het gebied van de taakvervulling, de afbakening van hun werkzaamheden of de bevoegdheden. De kerkelijke rechtsgang ziet derhalve niet op geschilbeslechting tussen kerkleden onderling, noch op die tussen enerzijds een kerklid en anderzijds een ambtsdrager of een kerkelijk lichaam.
Het Reglement betreffende de inrichting en het bestuur van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (hierna: reglement) maakt melding van geschilbeslechting middels arbitrage.56
Het eerste gedeelte van art. 57 van het reglement bepaalt:
“Alle geschillen tussen:
a. twee of meer ressorten,
b. een ressort en een of meer gemeente (n),
c. twee of meer gemeenten,
d. een ressort of een gemeente en een of meer der andere organen van het Kerkgenootschap,
e. laatstbedoelde organen onderling, worden met uitsluiting van de burgerlijke rechter beslist door de Commissie van Arbitrage.
Geschillen tussen:
a. een ressort en een of meer zijner ambtenaren of beambten,
b. een gemeente en een of meer harer ambtenaren of beambten,
c. een gemeente en een of meer harer leden, of personen die verklaard hebben lid dier gemeente te willen worden, kunnen slechts door de Commissie van Arbitrage worden beslist, indien partijen zijn overeengekomen
56. Reglement no. 159, laatstelijk gewijzigd in 1996, art.
57. In de praktijk wordt hiervan hoogst zelden gebruik gemaakt.
Volgens de secretaris van het NIK (tevens secretaris van de
commissie van arbitrage) is men eerder geneigd zich tot de
rabbinale rechtbank (Beth Din) te wenden. De in Nederland wonende
joden kunnen inzake het joodse recht bij deze rechtbank terecht.
Het kan hierbij gaan om geschillen op allerlei terreinen. Zie
uitgebreider over het joodse recht (m.n. het huwelijks- en
echtscheidingsrecht): Vestdijk-van der Hoeven (diss.), p.
133-149.
In een volgend hoofdstuk zullen we zien dat de Rechtbank
Amsterdam (16 maart 1994, NJ 1995, 701) heeft uitgemaakt dat
orthodoxe joden op grond van een ‘ongeschreven bestendig
gebruikelijk arbitragebeding’ niet gehouden zijn hun geschillen
aan een rabbinaal tribunaal voor te leggen (zie § 7.3.1 over
arbitrage).
In dit geval is als voorbeeld de regeling van het NIK aangehaald.
Ook het statuut van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten kent
een arbitrageregeling. Het statuut is daarover zelf niet erg
uitgebreid, doch in de praktijk wordt de arbitrageregeling van
het Nederlands Arbitrage Instituut gehanteerd (hetgeen overigens
ook daar hoogst zelden nodig blijkt).
|88|
de beslechting van het geschil met uitsluiting van de burgerlijke rechter aan haar op te dragen. (…)”
In Verordening no. 9357 is de arbitrageregeling nader uitgewerkt. In de eerste – meer algemene – vier artikelen van deze verordening is onder meer geregeld hoe de arbitragecommissie wordt samengesteld.
Art. 5 geeft enkele voorschriften om partijdigheid van de arbiters te voorkomen. Bloed- of aanverwanten (tot en met de tweede graad) van partijen kunnen bijvoorbeeld geen arbiter zijn; wraking van arbiters is mogelijk.
In art. 6 zijn allerlei waarborgen voor een eerlijke behandeling vastgelegd. Na het geven van enkele voorschriften hoe een zaak aanhangig dient te worden gemaakt, wordt bepaald dat alle stukken die zijn ingebracht ter beschikking worden gesteld aan de partijen.
Vervolgens wordt bepaald dat de arbiters bevoegd zijn partijen te horen en dat zij daartoe verplicht zijn indien dat door één van de partijen verlangd wordt. Alle partijen worden door de commissie opgeroepen bij het horen van partijen of getuigen aanwezig te zijn.
In het geschil mogen partijen zich laten vertegenwoordigen door een gevolmachtigde en zich desgewenst laten bijstaan door een raadsman. Na het verhoor wordt het proces-verbaal daarvan ondertekend door arbiters, secretaris en gehoorde.
Aan het eind van het artikel worden nog enkele bepalingen gegeven inzake de termijn van de uitspraak (binnen zes maanden nadat de zaak aanhangig is gemaakt), de motivering van de beslissing en de bekendmaking daarvan aan partijen. Tot slot wordt bepaald dat de beslissing bindend is voor partijen, zonder de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep.
Art. 7 handelt over de kosten die de behandeling van het geschil met zich meebrengt: deze komen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij. Wanneer een partij naar het oordeel van de commissie van arbitrage onvermogend is, komen diens kosten ten laste van het kerkgenootschap.58
In art. 8 – gedeeltelijk een herhaling van het hiervoor aangehaalde art. 57 van het reglement – is de bevoegdheid van de commissie van arbitrage vastgelegd. Volgens het tweede deel van het artikel bestaat de mogelijkheid de beslechting van geschillen inzake de rechtspositie van ‘ambtenaren’ en ‘beambten’ van het kerkgenootschap aan de commissie van arbitrage op te dragen.
Zaken van godsdienstige aard vallen krachtens art. 9 uitdrukkelijk niet binnen de bevoegdheid van de commissie van arbitrage. Wanneer het om een geschil gaat dat gedeeltelijk van godsdienstige aard is, kan de commissie van arbitrage zich op verzoek van één van de partijen onbevoegd verklaren indien de godsdienstige vraag door haar van overwegend belang wordt geacht voor de te geven beslissing. Bij een onbevoegdheidsverklaring op grond van vorenstaande, wordt door de commissie van arbitrage schriftelijk advies ingewonnen omtrent de
57. Laatstelijk gewijzigd in 1979.
58. Overigens kan hier, evenals bij de Nederlandse Hervormde Kerk
(ord. 19-10-2 en 19-14-2), een waarborgsom verlangd
worden.
|89|
betekenis van de godsdienstige vraag in het geschil. Dit advies wordt in eerste instantie ingewonnen bij drie buiten het geschil staande opperrabbijnen.59 Wanneer de commissie van arbitrage zich bij een ‘gemengd’ geschil wél bevoegd acht, dient zij, alvorens haar beslissing te nemen, op grond van art. 9 eerst advies in te winnen bij het Opperrabbinaat voor Nederland.60
De kerkelijke rechtsgangen lopen nogal uiteen. Van de hier behandelde regelingen zijn die van de Rooms-Katholieke en de Nederlandse Hervormde Kerk het meest uitgebreid.
Niet alleen de regelingen lopen uiteen, maar ook de geschillen die men beslecht. Wel geldt doorgaans als uitgangspunt, dat het om zaken moet gaan die met de kerk of het geloof te maken hebben, al ziet het ene kerkgenootschap (bijvoorbeeld de Rooms-Katholieke Kerk) daar meer ruimte voor zichzelf dan het andere.
De procedures van de diverse kerken zijn – bij lange na – niet uitputtend behandeld. Er zijn slechts enkele hoofdkenmerken weergegeven, waarbij vier typen van geschilbeslechting zijn onderscheiden: rechtspraak die lijkt op ons statelijke rechtsstelsel, het beroep op ‘meerdere vergaderingen’, geschilbeslechting door daartoe ingestelde commissies en arbitrage.
Het ging hier vooralsnog met name om het schetsen van mogelijke vormen van geschilbeslechting die zoal binnen kerkgenootschappen kunnen bestaan. Binnen die regelingen wordt in meerdere of mindere mate rekening gehouden met bepaalde (fundamentele) processuele waarborgen. Hierop zal in hoofdstuk 7 nader worden ingegaan.
Voorts zal in hoofdstuk 9 worden ingegaan op de mogelijke juridische kwalificaties van de kerkelijke rechtsgang en de consequenties daarvan voor de toetsing door de burgerlijke rechter.
59. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt het advies
ingewonnen bij drie personen die de graad van moré hebben en die
niet belanghebbende bij het geschil zijn.
60. Zie over het opperrabbinaat art. 77a-82 van het reglement. De
benoeming van het opperrabbinaat vindt plaats door de centrale
commissie (art. 72a reglement). Een opperrabbijn kan worden
benoemd bij één of meer ressorten. Voorts kan de centrale
commissie besluiten hem de titel ‘Opperrabbijn van Nederland’ toe
te kennen. Zijn taak bestaat onder meer uit het geven van
geestelijke leiding aan de joden in Nederland.