Naast de multilaterale oecumene is er plaats voor bilaterale relaties, betrekkingen van kerk tot kerk. Daarover gaat ord. 14-4. In zulke betrekkingen kan nog beter tot uitdrukking komen dat kerken met elkaar in een soms lange geschiedenis nauwe banden hebben opgebouwd, waarbij de gemeenschap in het belijden, hetzij gereformeerd/hervormd, hetzij luthers, een fundament vormde. Te denken valt aan de kerken die uit het zendingswerk vanuit Nederland zijn ontstaan, of aan emigrantenkerken. Maar ook oude banden binnen Europa, bijvoorbeeld met Hongarije of Schotland, spelen hier een rol. Elk van de kerken die de Protestantse Kerk in Nederland zijn gaan vormen, had op dit gebied een eigen relatiepatroon, met typische zwaartepunten; het is in beginsel allemaal ‘meegenomen’ de Protestantse Kerk in Nederland in. In ovb. 47 wordt dit met zoveel woorden gezegd.
|316|
Soms al heel oude afspraken met (synodes van) andere kerken worden daarmee zo veel mogelijk gehonoreerd.
Het spreekt vanzelf dat ook hier de lutherse synode een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de contacten in de lutherse wereld.
In het algemeen zal de relatie met zulke kerken ook wel via oecumenische organisaties worden onderhouden, maar daarnaast is in dit geval sprake van besluiten die op grond van direct overleg tussen de betrokken synoden worden genomen. Daarmee wordt de bestaande gemeenschap concreet gemaakt in afspraken die betrekkingen tussen leden van de beide kerken over en weer vereenvoudigen. Betreft het kerken in Nederland, dan kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een regeling voor het verlenen van het gastlidmaatschap of voor het wederzijds aanvaarden van attestaties. Dat laatste speelt ook in relaties met kerken in het buitenland soms een rol; vandaar dat in ord. 2-5-4 met zoveel woorden naar ord. 14-4-3 wordt verwezen. Verder noemt dit artikel het wederzijds verlenen van de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten aan predikanten. Dat kan blijkens lid 4 resulteren in een bredere aanvaarding van predikanten van de partnerkerk in de Protestantse Kerk in Nederland, tot en met beroepbaarheid; daarvoor is echter — bij nieuwe contacten — wel eerst een consideratieronde nodig.
Ovb. 291 is aan ord. 14-4-3 gerelateerd en betreft bestaande afspraken van de Nederlandse Hervormde Kerk met kerken in het buitenland inzake de pastorale zorg voor hervormden die tijdelijk in het buitenland verblijven, dan wel de regeling van hun overgang naar die kerken. Wat is afgesproken, behoudt zijn geldigheid. Op vergelijkbare wijze is in ovb. 292 — in aanvulling op het in ord. 14-4-4 bepaalde — het recht gehandhaafd van vroegere predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland die inmiddels de Verenigde Protestantse Kerk in België zijn gaan dienen: zij zijn zonder meer beroepbaar in de Protestantse Kerk in Nederland.
Verder wordt nog genoemd: het zenden van afgevaardigden naar eikaars synoden en ‘andere overeenkomstige middelen’. Met dat laatste is veel overgelaten aan de concrete invulling van een overeenkomst en aan de inventiviteit van synodemoderamen en dienstenorganisatie.
Dit alles staat minder ver van de gemeente dan men wellicht zou denken. Immers, zulke bijzondere betrekkingen bestaan ook met kerken in Nederland, en ord. 14-4-5 wijst op de mogelijkheid de gemeenschap plaatselijk te realiseren in een vorm van nauwe samenwerking. Daarvoor dient dan wel een heldere overeenkomst te worden gesloten, en dat kan niet zonder dat de kerkenraad de gemeente erin kent en erover hoort. Ook is de goedkeuring van de classicale vergadering vereist.