Bij de omschrijving van de taak van het Evangelisch-Luthers Seminarium in ord. 13-9-1 wordt de volgende formulering gebruikt: het ‘draagt bij aan het bewaren en dienstbaar maken aan de gehele kerk van de lutherse traditie’. Dit doet kerkordelijk direct denken aan de belangrijkste opdracht van de evangelisch-lutherse synode (zie art. VI-4). Het spreekt dan ook vanzelf dat deze synode een bijzondere betrokkenheid heeft op het Evangelisch-Luthers Seminarium. Dat komt vooral tot uitdrukking in het benoemingsbeleid van de kerkelijk hoogleraren en docenten: de raad van toezicht two kan slechts een voordracht aan de generale synode doen wanneer hij daarover tevoren overeenstemming heeft bereikt met de evangelisch-lutherse synode. Datzelfde geldt bij een eventueel ontslag van een hoogleraar of docent.
Naast de kerkelijke verplichting om een bijdrage te leveren aan de theologische arbeid van de kerk, die in ord. 13-6-5 reeds is vastgelegd voor alle hoogleraren en docenten van de door de kerk gestichte instellingen, heeft het Evangelisch-Luthers Seminarium een eigen verantwoordelijkheid inzake de vorming en toerusting van gemeenteleden. Men kan daarbij primair denken aan de lutherse gemeenten, maar het Evangelisch-Luthers Seminarium heeft een bijzondere plaats in de gehele kerk en de opdracht is dan ook bewust breder gesteld. Als de gemeenten willen ‘groeien in het gemeenschappelijk belijden’ (ord. 1-1-3), dan is het van belang dat ook die gemeenten en gemeenteleden die vanuit hun geschiedenis weinig voeling hebben met de lutherse traditie, mogelijkheden krijgen aangereikt om daarmee beter kennis te maken. De bibliotheek van het Evangelisch-Luthers Seminarium (ord. 13-9-1) is daarbij uiteraard van bijzondere betekenis.
De organisatie van het kerkelijk examen loopt goeddeels parallel met de wijze waarop dat bij het Theologisch Wetenschappelijk Instituut is opgezet (zie § 13.13), zij het dat ook bij de vaststelling van het vakkenpakket door de generale synode de evangelisch-lutherse synode een adviserende stem heeft.