De kerkorde richt zich op mensen die een opleiding gaan volgen omdat ze ervoor kiezen predikant te worden in de kerk. Daarom stelt ord. 13-11-1 dat men vanaf de aanvang van de studie ingeschreven moet zijn in het album van de kerk, een register van studenten die zich voorbereiden op het predikantschap in de Protestantse Kerk in Nederland. ‘In de regel’ dient men ten minste vier jaar ingeschreven te zijn, zegt ord. 13-11-1.
De bedoeling van het album ligt daarin dat de kerk — en natuurlijk minstens evenzeer de betrokken student — er belang bij heeft zich gaandeweg een beeld te vormen van de geschiktheid voor het predikantschap. Wie in het album ingeschreven staat, is daarom verplicht aan geschiktheidsonderzoeken mee te werken (zie art. XV-4). Het kan immers een belangrijk en bemoedigend signaal zijn als wie studeert gaandeweg ontdekt waar sterke en zwakkere kanten liggen. En het kan heel waardevol zijn als men tijdig gesteld wordt voor de vraag of de keuze voor een andere toekomst geen betere zou zijn!
De precieze opzet van het geschiktheidsonderzoek is noch in de ordinanties noch
|296|
in de generale regeling opleiding predikanten vastgelegd. Duidelijk is daaruit alleen dat het Theologisch Seminarium Hydepark hierin ook een rol speelt (G.R. opleiding predikanten, art. 9-2 sub c). De generale synode bepaalt in elk geval — in hoofdlijnen — door wie en op welke wijze het onderzoek plaatsvindt (ord. 13-11-4).
We verlaten het terrein van de kerkordelijke bepalingen als we hier iets weergeven van de huidige gang van zaken met betrekking tot het geschiktheidsonderzoek. In hoofdlijnen is de opzet bij de Theologische Universiteit te Kampen, het Theologisch Wetenschappelijk Instituut en het Evangelisch-Luthers Seminarium gelijk; op onderdelen zijn er echter wel verschillen.
Er zijn steeds drie instanties betrokken, elk met een eigen verantwoordelijkheid, namelijk de geschiktheids(advies)commissies, de opleiding zelf (en dus met name de betrokken docenten) en het Theologisch Seminarie Hydepark. Daarvan zijn de rollen van de geschiktheidscommissie en de opleiding per instituut enigszins verschillend ingevuld.
De leden van de geschiktheidscommissie worden benoemd door de raad van toezicht TWO. Bij elk instituut worden tijdens de studie door enkele leden van deze commissie in ieder geval drie gesprekken gevoerd met de in het album ingeschreven studenten. De beoordeling heeft betrekking op aspecten als: stabiliteit en stressbestendigheid, communicatief vermogen en contactuele eigenschappen, organisatorische kwaliteiten en persoonlijke motivatie met betrekking tot de studie- en beroepskeuze. De commissie kan de betrokken student — waar dat nodig is — adviseren zelf hulp en begeleiding te zoeken; in sommige gevallen kan vanuit de opleiding ondersteuning worden geboden.
Bij de Theologische Universiteit te Kampen wint de geschiktheidscommissie adviezen in van de bij de predikantsopleiding meest betrokken hoogleraren en docenten, alsmede van de rector van het Theologisch Seminarium Hydepark, die advies geeft na deelname van de student aan de drie seminarieweken (G.R. opleiding predikanten, art. 10-1 sub a) in het kader van de beroepsvoorbereiding in de masteropleiding. Lopen de adviezen niet parallel, dan vindt nader overleg plaats om tot een gemeenschappelijk oordeel te komen. Daarna brengt de geschiktheidscommissie advies uit aan het college van curatoren, dat bij een daartoe strekkend positief advies de geschiktheidsverklaring afgeeft.
Bij het Theologisch Wetenschappelijk Instituut en het Evangelisch-Luthers Seminarium ligt de verantwoordelijkheid voor het afgeven van de geschiktheidsverklaring bij het college van kerkelijk hoogleraren en docenten, dat daarbij de adviezen van de geschiktheidscommissie en van de rector van het Theologisch Seminarium Hydepark betrekt. Ook hier wordt zo nodig tussen de betrokken partijen overlegd.
De geschiktheidsverklaring is vereist om het colloquium te kunnen aanvragen (ord. 13-18-2 sub b). Tegen het eventueel niet afgeven van de verklaring kan men
|297|
in beroep gaan. De generale synode bepaalt op welke wijze men bezwaar kan maken als de geschiktheidsverklaring niet wordt afgegeven (ord. 13-11-4).
Wie predikant wil worden in de Protestantse Kerk in Nederland is verplicht zich aan het begin van de studie te laten inschrijven in het kerkelijk album (ord. 13-11-1). In de praktijk weet iemand die theologie gaat studeren echter aan het begin van de studie dikwijls nog niet (of niet zeker) of hij of zij predikant wil worden. Men wil die vraag nog openhouden, of men heeft aanvankelijk met andere bedoelingen of toekomstverwachtingen voor deze studie gekozen. Wanneer men op een zeker moment toch tot de conclusie komt dat een toekomst als predikant op zijn minst niet uitgesloten wordt, is het zaak dat men zich zo snel mogelijk laat inschrijven. De raad van toezicht two kan weliswaar ontheffing verlenen van de verplichting tot inschrijving vanaf het begin van de studie, maar dan zal men goede argumenten moeten hebben. Een inschrijving gedurende vier jaar is verplicht, al spreekt de ordinantie van ‘in de regel’, waarmee uitzonderingen niet geheel onmogelijk worden gemaakt (ord. 13-11-1).
In dit verband dient gewezen te worden op de bepaling dat aan de hoogleraren en docenten van de instellingen mede is toevertrouwd de geestelijke zorg aan hen die verlangen toegelaten te worden tot het ambt van predikant. Dit staat blijkens de tekst van ord. 13-6-4 in het kader van de vorming tot het ambt van predikant en dat geeft ook een beperking aan. De ‘reguliere’ pastorale zorg berust onverminderd bij de eigen kerkenraad dan wel bij het studentenpastoraat. Maar een docent kan zich niet onttrekken aan persoonlijke en spirituele vragen die bij studenten in het kader van onderwijs en onderzoek opkomen en die de eigen toekomst als predikant in de kerk betreffen. Ook door het aanstellen van een academiepastor kan men uitvoering geven aan de opdracht tot het betonen van deze geestelijke zorg.