De begroting voor het werk van de kerk, met daarbij de begroting van de dienstenorganisatie (voor het onderscheid zie § 12.9.8), wordt voorbereid door het bestuur van de dienstenorganisatie. Het bestuur overlegt daartoe met de kleine synode, de evangelisch-lutherse synode en de algemene classicale vergaderingen (ord. 11-20-1). Het stelt de begroting van de dienstenorganisatie ook aan de orde in het besturenoverleg (G.R. dienstenorganisatie, art. 12-2). Hierin participeert naast het bestuur van de dienstenorganisatie en het moderamen van de generale synode een vertegenwoordiging van de algemene classicale vergaderingen en van
|282|
de regionale raden van advies. Elke algemene classicale vergadering en elke regionale raad wijst een vertegenwoordiger hiervoor aan (G.R. dienstenorganisatie, art. 9-3).
De begroting van de kerk wordt vastgesteld door de kleine synode, die daarbij gebonden is aan het door de generale synode vastgestelde beleidsplan (ord. 11-20-1).
Ook de jaarrekening van de kerk wordt voorbereid door het bestuur van de dienstenorganisatie en vastgesteld door de kleine synode. De administratie wordt gecontroleerd door een door de kleine synode aan te wijzen certificerend accountant (ord. 11-20-4 t/m 6).